Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Trachonitis

Trachonitis

(Trachoni̱tis) [van een Gr. grondwoord dat „ruw” betekent; waarschijnlijk een ruw, oneffen gebied].

Het gebied dat ten tijde van de bediening van Johannes de Doper en van Jezus samen met Iturea onder bestuur van de Romeinse districtsregeerder Filippus stond (Lu 3:1). De noordelijke grenzen van Trachonitis lagen zo’n 40 km ten ZO van Damaskus in het noordoostelijke deel van Basan. Het besloeg een peervormig gebied van ongeveer 900 km2.

Het middengedeelte van dit land is voor het grootste deel bedekt met blootliggende lava-afzettingen, die diepe kloven en gaten vertonen, waardoor er maar weinig land overblijft dat geschikt is voor iets anders dan wijnbouw. Het is een woest, onherbergzaam en onheilspellend oord, dat thans bekendstaat onder de Arabische naam el Leja (wat „de Toevlucht” betekent), omdat het voortvluchtige wetsovertreders een geschikte schuilplaats biedt.

Naar de ruïnes van de oude steden in Trachonitis te oordelen, was het vroeger veel dichter bevolkt dan tegenwoordig. Dat er bij de bouw van deze steden geen hout is gebruikt, duidt erop dat er ook in de oudheid in dit gebied waarschijnlijk al net zo weinig bomen waren als in deze tijd. Voldoende neerslag en de aanwezige bronnen maken het fokken van schapen en geiten mogelijk.

Trachonitis wordt in de bijbel slechts eenmaal genoemd, maar Strabo en Josephus maken herhaaldelijk melding van dit gebied. Uit deze wereldlijke bronnen blijkt dat de Romeinse keizer Augustus Trachonitis bij het koninkrijk voegde dat aan Herodes de Grote werd gegeven. Bij de dood van Herodes ontving zijn zoon Filippus Trachonitis als deel van de tetrarchie waarover hij tot aan zijn dood regeerde.