Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Ur

Ur

1. [Licht]. ’Vader’ van Elifal, een van de sterke mannen van Davids strijdkrachten (1Kr 11:26, 35). Ur schijnt dezelfde persoon als Ahasbai te zijn. — 2Sa 23:34.

2. „Ur der Chaldeeën”, de stad in Mesopotamië waar Abrams (Abrahams) broer Haran (en vermoedelijk ook Abraham zelf) geboren werd (Ge 11:28; Han 7:2, 4). Jehovah verscheen aan Abraham en gebood hem Ur te verlaten. De bijbel, die het vertrek aan Terah toeschrijft omdat hij het familiehoofd was, zegt dat Terah zijn zoon Abraham, zijn schoondochter Sara en zijn kleinzoon Lot nam en van Ur naar Haran trok. — Ge 11:31; 12:1; Ne 9:7.

Doorgaans wordt Ur geïdentificeerd met Muqaiyir ten W van de huidige bedding van de Eufraat, ongeveer 240 km ten ZO van Babylon. De ruïnes aldaar beslaan een gebied van ongeveer 910 × 730 m. De opvallendste bezienswaardigheid van deze stad, die eens een centrum van aanbidding van de maangod Nanna (of Sin) was, is nog steeds een tempeltoren of zigurrat van zo’n 61 m lang, 46 m breed en 21 m hoog. — AFB.: Deel 2, blz. 322.

Hoewel de Eufraat thans ongeveer 16 km ten O van Ur stroomt, tonen de bewijzen aan dat de Eufraat in de oudheid pal ten W van de stad stroomde. De historicus en geograaf Henri Gaubert zei in zijn boek Abraham, Loved by God: „In de tijd van Abram mondden de drie grote rivieren (Karun, Tigris en Eufraat) afzonderlijk in de Perzische Golf uit. Het is goed om hier te wijzen op de ligging van de stad Ur . . . aan de linkeroever [oostelijke oever] van de Eufraat. De Hebreeuwse stam van Abram, die uit de stadstaat Ur afkomstig was, kon dus volkomen correct ’het volk van de overkant van de rivier’ worden genoemd.” — 1968, blz. 8.

Ook een herziene en bijgewerkte uitgave van Excavations at Ur van Sir Leonard Woolley laat zien dat de Eufraat zonder enige twijfel ten W van Ur liep. Over de verdedigingswerken van Ur zegt het boek: „Dit massieve vestingwerk werd verder versterkt doordat de Eufraat (zoals uit het profiel van haar oude bedding blijkt) de voet van de westelijke stadswal omspoelde, terwijl er zo’n 45 m van de voet van de oostelijke stadswal vandaan een breed kanaal was gegraven dat de rivier onmiddellijk boven het noordelijke uiteinde van de stad verliet, zodat Ur aan drie zijden omgeven was door een gracht” (Ur ’of the Chaldees’, door P. R. S. Moorey, 1982, blz. 138). Bijgevolg kan er terecht worden gezegd dat Jehovah Abraham „van de overzijde van de Rivier”, dat wil zeggen de Eufraat, nam. — Joz 24:3.

In de koningsgraven van Ur zijn veel voorwerpen van goud, zilver, lapis lazuli en andere kostbare materialen opgegraven. Bovendien heeft men aanwijzingen gevonden dat vroeg-Sumerische koningen en koninginnen van de stad samen met hun gevolg van dienaren en dienaressen werden begraven.

Te Ur opgegraven ruïnes van naar het schijnt particuliere huizen (volgens sommigen uit de periode tussen de 20ste en 16de eeuw v.G.T.) tonen aan dat ze opgetrokken waren uit baksteen, gepleisterd en gewit waren en dertien of veertien vertrekken rondom een geplaveid binnenhof hadden. Onder de daar gevonden kleitabletten waren er enkele die werden gebruikt om het spijkerschrift te onderwijzen. Uit andere tabletten valt op te maken dat leerlingen daar de tafels van vermenigvuldiging en deling hadden en met vierkants- en derdemachtswortels werkten. Veel van de tabletten zijn zakelijke documenten.

Uit opgravingen te Ur blijkt dus duidelijk dat de patriarch Abraham aanzienlijke materiële offers heeft gebracht toen hij die stad verliet. Maar in geloof „verwachtte [hij] de stad die werkelijke fundamenten heeft, van welke stad God de bouwer en maker is”. — Heb 11:8-10.