Uzzi
(U̱zzi) [verkorte vorm van Uzzia].
1. Een zoon of nakomeling van Tola uit de stam Issaschar. Uzzi en verscheidene van zijn nakomelingen werden hoofden van voorvaderlijke huizen. — 1Kr 7:1-3.
2. Een nakomeling van Benjamin via Bela. Uzzi was een familiehoofd van de stam Benjamin. — 1Kr 7:6, 7.
3. Een nakomeling van Aäron via Eleazar in de hogepriesterlijke lijn; mogelijk een achterkleinzoon van Pinehas; voorvader van de bijbelschrijver Ezra. — 1Kr 6:3-6, 51; Ezr 7:1-5.
4. Een Benjaminiet wiens zoon of nakomeling na de ballingschap in Jeruzalem woonde. — 1Kr 9:3, 7-9.
5. Opziener van de levieten in Jeruzalem enige tijd na de ballingschap; nakomeling van Asaf. — Ne 11:22.
6. Hoofd van het priesterlijke vaderlijk huis van Jedaja in de tijd van Jojakim, de opvolger van de hogepriester Jesua (Ne 12:1, 12, 19). Mogelijk identiek met nr. 7.
7. Een priester die samen met Nehemia bij de tempel stond tijdens de inwijding van de herbouwde muur van Jeruzalem (Ne 12:27, 40-42). Misschien dezelfde persoon als nr. 6.