Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Veld

Veld

Het Hebreeuwse woord sa·dhehʹ, dat meestal met „veld” wordt vertaald, kan duiden op een jachtveld, een stuk land dat als weide of voor akkerbouw wordt gebruikt, een onontgonnen bosgebied, een bergtop of zelfs een streek die door een bepaald volk bewoond wordt, bijvoorbeeld „het veld van Moab”; de term wordt ook in tegenstelling tot „stad” gebruikt (Ge 27:5; 31:4; 37:5-7; Re 9:32, 36; 1Sa 14:25; Nu 21:20; De 28:3). De Griekse term aʹgros heeft betrekking op een ontgonnen „veld” (Mt 13:24) en op het „land”, in tegenstelling tot de stad (Mr 5:14; 16:12).

Bovendien konden de gecombineerde percelen van verscheidene afzonderlijke eigenaars gezamenlijk als „het veld” worden beschouwd, zoals uit het verslag van Ruth blijkt. Toen zij naar „het veld” ging, kwam zij bij toeval „op het stuk veld terecht dat aan Boaz behoorde”, hetgeen te kennen geeft dat Boaz slechts een deel van het terrein bezat (Ru 2:2, 3). Wijngaarden en tuinen schijnen omheind geweest te zijn, maar met velden was dit blijkbaar niet het geval (Nu 22:24; Hgl 4:12). Volgens de Wet was het de joden niet toegestaan de grenstekens van hun naaste te verzetten, hetgeen te kennen geeft dat dit betrekkelijk gemakkelijk gedaan kon worden (De 19:14). Volgens de Wet werden niet-ommuurde nederzettingen als een deel van het veld van het land beschouwd. — Le 25:31.

Een vuur kon gemakkelijk van het ene veld naar het andere overslaan, en huisdieren moesten in het oog worden gehouden, zodat ze niet op het veld van iemand anders zouden komen (Ex 22:5, 6). Uit Jesaja 28:25 blijkt dat men spelt als grens zaaide. Wellicht konden boeren door deze tarwesoort van mindere kwaliteit aan de rand van hun veld te planten, hun waardevollere gewassen, zoals tarwe en gerst, tot op zekere hoogte beschermen tegen vee dat misschien bij de rand van het veld kwam.

Waarschijnlijk kon men door een veld lopen op voetpaden, die ook gediend kunnen hebben om twee stukken land van elkaar te scheiden, want het is zeer onwaarschijnlijk dat Jezus en zijn discipelen dwars door een korenveld hebben gelopen en daarbij koren hebben platgetrapt. Als zij dat gedaan hadden, zouden de Farizeeën daar ongetwijfeld ook een punt van hebben gemaakt (Lu 6:1-5). Misschien heeft Jezus aan zulke paden gedacht toen hij in zijn illustratie van de zaaier sprak over de zaden die langs de weg vielen. — Mt 13:4.