Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Verdrukking

Verdrukking

Het Griekse woord thliʹpsis, dat gewoonlijk met „verdrukking” wordt weergegeven, betekent in wezen benauwdheid, kwelling of lijden tengevolge van de door bepaalde omstandigheden uitgeoefende druk. De term wordt gebruikt met betrekking tot de barensnood van een vrouw (Jo 16:21), vervolging (Mt 24:9; Han 11:19; 20:23; 2Kor 1:8; Heb 10:33; Opb 1:9), gevangenschap (Opb 2:10), armoede en andere tegenslagen waarmee wezen en weduwen gewoonlijk te kampen hebben (Jak 1:27), hongersnood (Han 7:11) en straf voor kwaaddoen (Ro 2:9; Opb 2:22). De in 2 Korinthiërs 2:4 genoemde „verdrukking” heeft klaarblijkelijk betrekking op de innerlijke benauwdheid die de apostel Paulus ondervond wegens het verkeerde gedrag van de christenen in Korinthe en omdat hij hen streng moest terechtwijzen.

Het huwelijk brengt verdrukking in het vlees met zich. Toen de apostel Paulus de ongehuwde staat als de betere weg aanbeval, merkte hij op: „Maar ook al zoudt gij trouwen, gij zoudt geen zonde begaan. . . . Zij echter die het doen, zullen verdrukking hebben in hun vlees” (1Kor 7:28). Het huwelijk brengt bepaalde angsten en zorgen om man, vrouw en kinderen met zich (1Kor 7:32-35). Ziekte kan een druk op het gezin leggen en spanningen veroorzaken. Christenen kunnen vervolgd worden; gezinnen worden misschien zelfs uit hun huis verdreven. Vaders kunnen het moeilijk vinden in het onderhoud van hun gezin te voorzien. Ouders of kinderen worden misschien door gevangenzetting gescheiden of door vervolgers gemarteld of zelfs om het leven gebracht.

Getrouwheid onder verdrukking. Verdrukking in de vorm van vervolging kan een verzwakkende uitwerking op iemands geloof hebben. Christus Jezus gaf in zijn illustratie van de zaaier te kennen dat bepaalde personen door verdrukking of vervolging inderdaad tot struikelen zouden worden gebracht (Mt 13:21; Mr 4:17). Omdat de apostel Paulus zich van dit gevaar bewust was, maakte hij zich zeer bezorgd om de pasgevormde gemeente in Thessalonika. De leden van die gemeente hadden het christendom onder veel verdrukking aanvaard (1Th 1:6; vgl. Han 17:1, 5-10) en maakten nog steeds veel door. De apostel zond daarom Timotheüs naar hen toe om hen te sterken en te troosten, „opdat niemand door deze verdrukkingen aan het wankelen gebracht zou worden” (1Th 3:1-3, 5). Toen Timotheüs terugkwam met het nieuws dat de Thessalonicenzen standvastig waren gebleven in het geloof, was dit een grote troost voor Paulus (1Th 3:6, 7). Ongetwijfeld hadden ook de inspanningen van de apostel om de Thessalonicenzen op verdrukking voor te bereiden, ertoe bijgedragen dat zij God getrouw bleven dienen. — 1Th 3:4; vgl. Jo 16:33; Han 14:22.

Hoewel verdrukking onaangenaam is, kan de christen die eronder volhardt, juichen omdat hij weet dat getrouwheid door God wordt goedgekeurd en uiteindelijk tot de verwezenlijking van zijn grootse hoop zal leiden (Ro 5:3-5; 12:12). De verdrukking zelf is maar van korte duur en licht in vergelijking met de eeuwigdurende heerlijkheid die degene zal ontvangen die getrouw blijft (2Kor 4:17, 18). Een christen kan er ook van verzekerd zijn dat Gods loyale liefde nooit tekort zal schieten, wat voor verdrukking er ook over de getrouwe gelovige mag komen. — Ro 8:35-39.

In zijn brief aan de Korinthiërs wees de apostel Paulus op nog meer factoren die een christen zouden helpen verdrukking te verduren. Hij schreef: „Gezegend zij de God . . . van alle vertroosting, die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij hen die in enigerlei verdrukking zijn, kunnen vertroosten door middel van de vertroosting waarmee wijzelf door God worden vertroost. . . . Hetzij wij dan in verdrukking zijn, het is tot uw vertroosting en redding; of hetzij wij vertroost worden, het is tot uw vertroosting, die werkzaam is om u hetzelfde lijden te doen verduren dat ook wij ondergaan” (2Kor 1:3-6). De kostbare beloften van God, de hulp van zijn heilige geest en het feit dat hij de gebeden van degenen die verdrukking ondergaan, verhoort, zijn voor christenen een bron van troost. Op grond van hun eigen ervaring kunnen zij weer anderen aanmoedigen en vertroosten; hun voorbeeld van getrouwheid en de vaste overtuiging die zij uitspreken, sporen medechristenen ertoe aan eveneens getrouw te blijven.

Paulus zelf stelde de troost die medegelovigen hem tijdens zijn verdrukkingen schonken, op prijs. Hij prees de christenen in Filippi hiervoor: „Gij [hebt] er goed aan gedaan deelhebbers met mij te worden aan mijn verdrukking” (Fil 4:14). Aangezien zij oprechte belangstelling voor Paulus hadden, die in Rome gevangen gehouden werd, hielpen zij hem zijn verdrukking te verduren door hem materieel bij te staan. — Fil 4:15-20.

Soms worden bepaalde personen echter bevreesd vanwege de verdrukking die anderen ondergaan. Met dit in gedachten moedigde Paulus de christenen in Efeze aan: „Ik [vraag] u, de moed niet op te geven wegens deze verdrukkingen die ik ten behoeve van u doorsta, want deze betekenen heerlijkheid voor u” (Ef 3:13). De vervolgingen of verdrukkingen die Paulus onderging, waren het gevolg van zijn bediening onder de Efeziërs en anderen. Daarom kon hij erover spreken als verdrukkingen ’ten behoeve van hen’. Zijn getrouwe volharding onder deze verdrukkingen betekende „heerlijkheid” voor de christenen in Efeze, want er werd door aangetoond dat wat zij als christenen bezaten (waartoe ook Gods zekere beloften en hun kostbare verhouding met Jehovah God en zijn Zoon Christus Jezus behoorden), het waard was om voor te volharden. (Vgl. Kol 1:24.) Had Paulus als apostel het opgegeven, dan zou dit schande over de gemeente hebben gebracht. Anderen hadden erdoor tot struikelen gebracht kunnen worden. — Vgl. 2Kor 6:3, 4.

De „grote verdrukking”. Toen Jezus de vraag van zijn discipelen over het teken van zijn tegenwoordigheid en het besluit van het samenstel van dingen beantwoordde, maakte hij gewag van een „grote verdrukking . . . zoals er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, neen, en ook niet meer zal voorkomen” (Mt 24:3, 21). Een vergelijking van Mattheüs 24:15-22 met Lukas 21:20-24 onthult dat deze woorden in eerste instantie betrekking hadden op een verdrukking die over Jeruzalem zou komen. De vervulling vond plaats in 70 G.T., toen de Romeinse legers onder generaal Titus de stad belegerden. Dit had een zware hongersnood en een groot verlies aan mensenlevens tot gevolg. De joodse geschiedschrijver Josephus bericht dat 1.100.000 joden gedood werden of stierven, en dat 97.000 overlevenden gevankelijk werden weggevoerd. De tempel werd volledig verwoest. Tegen de wens van de Romeinse bevelhebber Titus staken Romeinse soldaten de tempel in brand. Volgens Josephus gebeurde dit in dezelfde maand en op dezelfde dag dat de Babyloniërs de vroegere tempel op deze plaats hadden verbrand (De joodse oorlog, VI, iv, 5-8; ix, 3; 2Kon 25:8, 9). De door de Romeinen verwoeste tempel is nooit herbouwd. Zo’n „grote verdrukking” is er sindsdien niet meer over Jeruzalem gekomen. Niettemin blijkt uit de bijbel dat de verdrukking die in 70 G.T. over Jeruzalem kwam, naar een veel grotere verdrukking vooruitwees, een verdrukking die alle natiën zou treffen.

Jezus vervolgde zijn profetie met een beschrijving van gebeurtenissen die zich in de eeuwen na Jeruzalems verwoesting zouden voordoen (Mt 24:23-28; Mr 13:21-23). Vervolgens voegde hij er in Mattheüs 24:29 aan toe dat er „onmiddellijk na de verdrukking van die dagen” vrees inboezemende hemelverschijnselen zouden zijn. Markus 13:24, 25 zegt dat deze verschijnselen „in die dagen, na die verdrukking” zouden plaatsvinden. (Zie ook Lu 21:25, 26.) Over welke „verdrukking” sprak Jezus hier?

Sommige bijbelcommentators hebben geredeneerd dat het de verdrukking was die in 70 G.T. over Jeruzalem kwam, hoewel zij zich ook realiseerden dat de gebeurtenissen die daarna worden beschreven, kennelijk in een tijd zouden plaatsvinden die van menselijk standpunt uit beschouwd destijds nog in de verre toekomst lag. Zij redeneerden dat de uitdrukking „onmiddellijk na” Gods zienswijze weergaf ten aanzien van de tijd die ermee gemoeid was, of dat de zekerheid van wat er zou gebeuren tot uitdrukking werd gebracht door een taalgebruik waardoor de gebeurtenissen rechtstreeks naar de tijd van de lezer werden verplaatst.

Zou het echter, aangezien de profetie in Mattheüs 24:4-22 (alsook Mr 13:5-20 en Lu 21:8-24a) duidelijk een tweeledige vervulling heeft, kunnen zijn dat met de in Mattheüs 24:29 en Markus 13:24 genoemde „verdrukking” wordt gedoeld op de „verdrukking” tijdens de tweede en laatste vervulling van wat in Mattheüs 24:21 en Markus 13:19 wordt voorzegd? In het licht van de bijbel als geheel bezien, lijkt dit zeer waarschijnlijk. Laten de in de Griekse tekst gebruikte woorden zo’n zienswijze toe? Beslist. Wanneer Mattheüs 24:29 over „die dagen” spreekt, en wanneer Markus 13:24 melding maakt van „die dagen” en „die verdrukking”, laat de grammatica van het Grieks inderdaad een dergelijke interpretatie toe. Jezus’ profetie schijnt duidelijk te maken dat er na het uitbreken van de komende wereldomvattende verdrukking opvallende verschijnselen (beschreven als het verduisterd worden van zon en maan, het vallen van sterren en het geschokt worden van de krachten der hemelen) zullen plaatsvinden en dat dan ook „het teken van de Zoon des mensen” zal verschijnen.

Ongeveer dertig jaar na de verwoesting van Jeruzalem kreeg de apostel Johannes met betrekking tot een grote schare mensen uit alle natiën, stammen en volken te horen: „Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen” (Opb 7:13, 14). Dat er een grote schare ’uit de grote verdrukking komt’, toont aan dat zij die overleven. Dit wordt bevestigd door een soortgelijke uitdrukking in Handelingen 7:9, 10, waar staat: „God was met [Jozef] en bevrijdde hem uit al zijn verdrukkingen.” Dat Jozef uit al zijn verdrukkingen werd bevrijd, betekende niet alleen dat hij in staat werd gesteld ze te verduren, maar ook dat hij de kwellingen die hij meemaakte, overleefde.

Het is opmerkenswaard dat de apostel Paulus de voltrekking van Gods oordeel aan de goddelozen een verdrukking noemde. Hij schreef: „Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het van Gods zijde rechtvaardig is verdrukking te vergelden aan hen die voor u verdrukking veroorzaken, maar aan u die verdrukking lijdt, verlichting te zamen met ons bij de openbaring van de Heer Jezus vanuit de hemel met zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en over hen die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen” (2Th 1:6-8). Uit het boek Openbaring blijkt dat „Babylon de Grote” en „het wilde beest” verdrukking over Gods heiligen hebben gebracht (Opb 13:3-10; 17:5, 6). Daaruit volgt logischerwijs dat de verdrukking die over „Babylon de Grote” en „het wilde beest” zal komen, deel uitmaakt van de „grote verdrukking”. — Opb 18:20; 19:11-21.