Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Vertalingen van de bijbel

Vertalingen van de bijbel

Er zijn talrijke vertalingen van de bijbel uit het Hebreeuws, Aramees en Grieks in andere talen. Door vertaling is het Woord van God ter beschikking gekomen van miljarden mensen die de oorspronkelijke talen van de bijbel niet begrijpen. De vroege vertalingen van de Schrift werden met de hand geschreven en waren dus handschriften of manuscripten. Sinds de komst van de drukpers zijn er echter veel meer vertalingen verschenen, en deze zijn over het algemeen in grote oplagen uitgegeven. Sommige bijbelvertalingen zijn rechtstreeks uit het Hebreeuws en het Grieks vertaald, terwijl in andere gevallen eerdere vertalingen als basis hebben gediend. — TABEL: Deel 1, blz. 321.

De bijbel is nu geheel of gedeeltelijk in meer dan 3000 talen vertaald. Dit betekent dat ongeveer 90 procent van de wereldbevolking toegang kan hebben tot op zijn minst een gedeelte van de bijbel. Daarom zal een overzicht van vertalingen van de bijbel reden tot dankbaarheid geven jegens Jehovah God vanwege de wonderbare wijze waarop hij zijn Woord ten behoeve van de miljarden leden van de mensheid heeft bewaard.

Oude vertalingen van de Hebreeuwse Geschriften. Er bestaan thans van de Hebreeuwse Geschriften of van gedeelten daarvan mogelijk nog 6000 oude handschriften die (met uitzondering van enkele Aramese gedeelten) in het Hebreeuws geschreven zijn. Tevens zijn er veel handschriften van oude vertalingen van de Hebreeuwse Geschriften in diverse talen. Sommige waren op zich vertalingen van eerdere vertalingen uit het Hebreeuws. De Oudlatijnse vertaling van de Hebreeuwse Geschriften bijvoorbeeld was gebaseerd op de Septuaginta, een Griekse vertaling van de Hebreeuwse Geschriften. Sommige oude vertalingen van de Hebreeuwse Geschriften (de Griekse Septuaginta, de Aramese targoems, de Syrische Pesjitta en de Latijnse Vulgaat) werden daarentegen rechtstreeks uit het Hebreeuws vertaald en niet via een vertaling in het Grieks of in een andere taal.

De Samaritaanse „Pentateuch”. Nadat de meeste inwoners van Samaria en het tienstammenrijk Israël in 740 v.G.T. door Assyrië waren gedeporteerd, werden heidenen uit andere gebieden van het Assyrische Rijk naar Samaria gebracht (2Kon 17:22-33). Mettertijd werden de nakomelingen van degenen die in Samaria waren achtergelaten en degenen die door Assyrië daarheen waren gebracht, Samaritanen genoemd. Zij aanvaardden de eerste vijf boeken van de Hebreeuwse Geschriften en vervaardigden tussen de 4de en 2de eeuw v.G.T. de Samaritaanse Pentateuch, die eigenlijk geen vertaling van de oorspronkelijke Hebreeuwse Pentateuch is, maar een transliteratie van de tekst in Samaritaanse lettertekens, vermengd met wat Samaritaans idioom. Weinige van de nog bestaande handschriften zijn ouder dan de 13de eeuw G.T. Van de ongeveer 6000 verschillen tussen de Samaritaanse en de Hebreeuwse tekst zijn verreweg de meeste onbeduidend. Een interessante variant staat in Exodus 12:40, waar de Samaritaanse Pentateuch overeenstemt met de Septuaginta.

Targoems. De „targoems” waren vrije vertalingen of parafrasen van de Hebreeuwse Geschriften in het Aramees. Hoewel er bij de Dode-Zeerollen fragmenten van vroege targoems op bepaalde boeken zijn gevonden, kregen de joodse targoems als geheel vermoedelijk hun huidige vorm pas omstreeks de 5de eeuw G.T. Een van de voornaamste targoems, de „Targoem Onkelos” op de Pentateuch, is tamelijk letterlijk. Een andere, de zogenoemde Targoem Jonathan op de Profeten, is minder letterlijk. Targoems op de meeste boeken van de Hebreeuwse Geschriften, met uitzondering van Ezra, Nehemia en Daniël, zijn thans voorhanden.

De Griekse „Septuaginta”. De Septuaginta (dikwijls aangeduid met LXX) werd door Griekssprekende joden en christenen in Egypte en elders gebruikt. Naar verluidt is men in Egypte met het werk eraan begonnen in de dagen van Ptolemaeus II Philadelphos (285–246 v.G.T.), toen de Pentateuch volgens de overlevering door 72 joodse geleerden in het Grieks werd vertaald. Later raakte om de een of andere reden het getal 70 in gebruik en ging men de vertaling van de Pentateuch de Septuaginta noemen, wat „zeventig” betekent. De overige boeken van de Hebreeuwse Geschriften (vervaardigd door verschillende vertalers die in stijl varieerden van een zeer letterlijke tot een tamelijk vrije weergave) werden geleidelijk toegevoegd, totdat ten slotte de vertaling van de complete Hebreeuwse Geschriften in de loop van de 2de eeuw v.G.T., misschien omstreeks 150 v.G.T., was voltooid. Sindsdien kwam het gehele werk bekend te staan als de Septuaginta. Deze vertaling wordt door schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften veelvuldig aangehaald. Kennelijk werden er enige tijd na de oorspronkelijke voltooiing van de Septuaginta apocriefe geschriften in opgenomen. — Zie APOCRIEFEN.

Een van de oudste voorhanden zijnde handschriften van de Septuaginta is de Papyrus 957, de Papyrus Rylands Grieks iii, 458, die wordt bewaard in de John Rylands-​bibliotheek in Manchester (Engeland). Hij dateert uit de 2de eeuw v.G.T. en bestaat uit fragmenten van Deuteronomium (23:24–24:3; 25:1-3; 26:12, 17-19; 28:31-33). Een ander handschrift, uit de 1ste eeuw v.G.T., is de Papyrus Foead Inv. 266 (in het bezit van de Société Egyptienne de Papyrologie, Caïro), die gedeelten van de tweede helft van Deuteronomium volgens de Septuaginta bevat. Op verscheidene plaatsen wordt daarin midden tussen de Griekse tekst het Tetragrammaton van de goddelijke naam (JHWH in het Nederlands) aangetroffen in Hebreeuws kwadraatschrift. — Zie AFB.: Deel 1, blz. 326; JEHOVAH.

De Septuaginta is aldus bewaard gebleven in talrijke handschriften, waarvan vele fragmentarisch en andere redelijk compleet zijn. De Septuaginta-teksten zijn vooral goed bewaard gebleven in de drie vermaarde, op velijn geschreven unciaalhandschriften — het Vaticaanse handschrift nr. 1209 (Codex Vaticanus) en het Sinaïtische handschrift (Codex Sinaiticus), beide uit de 4de eeuw G.T., en het Alexandrijnse handschrift (Codex Alexandrinus) uit de 5de eeuw G.T. De Septuaginta-tekst zoals die wordt aangetroffen in het Vaticaanse handschrift nr. 1209 is nagenoeg compleet; een deel van de Hebreeuwse Geschriften die eens in het Sinaïtische handschrift waren opgenomen, is verloren gegaan; de tekst in het Alexandrijnse handschrift is tamelijk compleet, alhoewel er gedeelten van Genesis, Eén Samuël en de Psalmen ontbreken.

Latere Griekse vertalingen. In de 2de eeuw maakte Aquila, een joodse proseliet uit Pontus, een nieuwe en zeer letterlijke Griekse vertaling van de Hebreeuwse Geschriften. Met uitzondering van enkele fragmenten en citaten eruit door vroege schrijvers is deze vertaling verloren gegaan. Een andere Griekse vertaling uit dezelfde eeuw is van de hand van Theodotion. Waarschijnlijk was dit een herziening van de Septuaginta of een andere Griekse vertaling van de Hebreeuwse Geschriften, alhoewel hij de Hebreeuwse tekst wel in aanmerking heeft genomen. Van Theodotions vertaling is geen compleet exemplaar bewaard gebleven. Nog een Griekse vertaling van de Hebreeuwse Geschriften waarvan geen compleet exemplaar meer voorhanden is, was die van Symmachus. In zijn vertaling, vermoedelijk omstreeks 200 G.T. vervaardigd, streefde hij meer naar het overdragen van de juiste betekenis dan naar een letterlijke weergave.

Omstreeks 245 G.T. voltooide Origenes, de vermaarde geleerde uit Alexandrië (Egypte), een kolossale meervoudige vertaling van de Hebreeuwse Geschriften, de Hexapla genaamd (wat „zesvoudig” betekent). Er bestaan wel fragmenten van, maar er is geen volledig exemplaar van het handschrift bewaard gebleven. Origenes rangschikte de tekst in zes parallelle kolommen met (1) de Hebreeuwse medeklinkertekst; (2) een Griekse transliteratie van de Hebreeuwse tekst; (3) de Griekse vertaling van Aquila; (4) de Griekse vertaling van Symmachus; (5) de Septuaginta, door Origenes herzien om deze meer in overeenstemming te brengen met de Hebreeuwse tekst; en (6) de Griekse vertaling van Theodotion. In de Psalmen gebruikte Origenes anonieme vertalingen die hij Quinta, Sexta en Septima noemde. De Quinta en Sexta werden ook in andere boeken gebruikt.

Christelijke Griekse Geschriften. Vanaf de 2de eeuw zijn er vertalingen van de christelijke Griekse Geschriften in het Syrisch (een Aramees dialect) vervaardigd. Een Syrische vertaling die van bijzonder belang is, is het Diatessaron van Tatianus, een evangeliënharmonie uit de 2de eeuw G.T. Het is mogelijk dat deze oorspronkelijk te Rome in het Grieks is geschreven en later in Syrië door Tatianus zelf in het Syrisch is vertaald, maar dat staat niet vast. Het Diatessaron is thans nog voorhanden in een Arabische en in een klein derde-eeuws velijnfragment in het Grieks. Bovendien bevatten twee edities van Ephraims vierde-eeuwse commentaar, een in het oorspronkelijke Syrisch en een Armeense vertaling, uitvoerige citaten uit de tekst ervan.

Van een vertaling van de Evangeliën in het Oudsyrisch (een andere dan het Diatessaron) bestaan slechts onvolledige handschriften: de Curetons-Syrische en de Sinaïtisch-Syrische Evangeliën. Hoewel deze handschriften waarschijnlijk in de 5de eeuw werden afgeschreven, vertegenwoordigen ze vermoedelijk een oudere Syrische tekst. De oorspronkelijke vertaling uit het Grieks is wellicht omstreeks 200 G.T. vervaardigd. Zeer waarschijnlijk hebben er eens Oudsyrische vertalingen van andere boeken van de christelijke Griekse Geschriften bestaan, maar daarvan zijn geen handschriften bewaard gebleven. Alle boeken van de christelijke Griekse Geschriften met uitzondering van Twee Petrus, Twee en Drie Johannes, Judas en Openbaring waren opgenomen in de Syrische Pesjitta uit de 5de eeuw. Omstreeks 508 G.T. gaf Philoxenus, bisschop van Mahboech (Hiërapolis), Polycarpus opdracht de Pesjitta-tekst van de christelijke Geschriften te herzien, en dit was de eerste keer dat Twee Petrus, Twee en Drie Johannes, Judas en Openbaring in een Syrische vertaling werden opgenomen.

De christelijke Griekse Geschriften waren tegen het einde van de 2de eeuw G.T. al in het Latijn vertaald. Tegen het midden van de 3de eeuw waren ze ook in het Egyptisch beschikbaar.

Oude vertalingen van de gehele bijbel. Vanaf de 5de eeuw G.T. was de Pesjitta, gebruikt door Syrisch-sprekende mensen die het christendom beleden, algemeen verbreid. Het woord „Pesjitta” betekent de „eenvoudige”. Het gedeelte met de Hebreeuwse Geschriften was in wezen een vertaling uit het Hebreeuws, vermoedelijk in de 2de of 3de eeuw G.T. gemaakt, hoewel er bij een latere herziening een vergelijking met de Septuaginta heeft plaatsgevonden. Er bestaan talrijke Pesjitta-handschriften, waarvan de waardevolste een zesde- of zevende-eeuwse codex is die bewaard wordt in de Biblioteca Ambrosiana in Milaan (Italië). De oudste bijbelhandschriften in welke taal maar ook met een datum zijn een Pesjitta-handschrift van de Pentateuch (waaraan Leviticus ontbreekt) met een datum die overeenkomt met omstreeks 464 G.T. en een palimpsest van Jesaja met de datum 459-460 G.T.

Vetus Latina. Dit is de verzamelnaam voor teksten met Oudlatijnse vertalingen die doorgaans van voor de Vulgaat van Hiëronymus dateren. Deze zijn waarschijnlijk vanaf het laatste gedeelte van de 2de eeuw G.T. verschenen, maar het oudste bewijs voor de Latijnse vertaling dateert van 250 G.T. en komt uit Carthago (N-Afrika). De Hebreeuwse Geschriften werden uit de (nog niet door Origenes herziene) Septuaginta in het Latijn vertaald, terwijl de christelijke Geschriften rechtstreeks uit het oorspronkelijke Grieks werden overgezet. Geleerden onderscheiden gewoonlijk twee typen van Oudlatijnse teksten: de Afrikaanse en de Europese. De oudste Bijbelmanuscripten die voorhanden zijn dateren uit de 4de en 5de eeuw G.T.

De Latijnse „Vulgaat”. De Vulgaat (Vulgata Latina) is een vertaling van de gehele bijbel door de prominentste bijbelgeleerde van zijn tijd, Eusebius Hiëronymus. Eerst ondernam hij een herziening van de Oudlatijnse vertaling van de christelijke Geschriften aan de hand van de Griekse tekst; hij begon met de Evangeliën, die in 383 of 384 G.T. werden gepubliceerd. Wanneer hij precies zijn herziening van de christelijke Geschriften in het Oudlatijn heeft voltooid, staat niet vast. Tussen circa 384 en 390 G.T. maakte hij gebaseerd op de Griekse tekst van de Septuaginta twee herzieningen van de Oudlatijnse Psalmen. De eerste is verloren gegaan, maar het zogenoemde Psalterium Romanum is mogelijk de Oudlatijnse tekst die hij corrigeerde. De tweede wordt het Psalterium Gallicanum genoemd, omdat die in Gallië werd aanvaard. Hiëronymus vertaalde de Psalmen ook rechtstreeks uit het Hebreeuws, en dit werk wordt het Hebreeuwse Psalter genoemd. Hij was begonnen aan een herziening van de andere boeken van de Hebreeuwse Geschriften uit het Grieks, maar heeft die naar het schijnt nooit voltooid, omdat hij er de voorkeur aan gaf rechtstreeks uit het Hebreeuws te vertalen (hoewel hij ook Griekse vertalingen raadpleegde). Hiëronymus heeft van circa 390 tot 405 G.T. aan zijn Latijnse vertaling uit het Hebreeuws gewerkt.

De vertaling van Hiëronymus stuitte aanvankelijk overal op weerstand en werd slechts geleidelijk in brede kring erkend. Toen ze later in W-Europa algemeen werd aanvaard, werd ze de Vulgaat genoemd, om aan te geven dat het om een algemeen aanvaarde vertaling ging (het Latijnse woord vulgatus betekent „gewoon, algemeen bekend”). De oorspronkelijke vertaling van Hiëronymus heeft herzieningen ondergaan, waarvan die van 1592 door de Rooms-Katholieke Kerk als standaarduitgave is aangewezen. Er bestaan thans nog duizenden Vulgaat-handschriften.

Andere oude vertalingen. De verbreiding van het christendom maakte andere vertalingen nodig. Op zijn laatst tegen de 3de eeuw G.T. was de eerste vertaling van de christelijke Griekse Geschriften voor de inheemse Koptische bevolking van Egypte tot stand gekomen. In Egypte waren diverse Koptische dialecten in gebruik, en mettertijd verschenen er diverse Koptische vertalingen. De belangrijkste zijn de Thebaanse of Sahidische vertaling uit Opper-Egypte (in het Z) en de Bohairische vertaling uit Neder-Egypte (in het N). Deze vertalingen, die zowel de Hebreeuwse als de christelijke Griekse Geschriften bevatten, zijn vermoedelijk in de 3de en 4de eeuw G.T. vervaardigd.

De Gotische vertaling werd in de 4de eeuw G.T. vervaardigd voor de Goten, die toen in Moesia (Servië en Bulgarije) waren gevestigd. De boeken Samuël en Koningen ontbreken, naar verluidt weggelaten door bisschop Wulfila, die de vertaling heeft gemaakt, omdat hij het gevaarlijk achtte deze boeken, die over oorlog handelen en waarin afgoderij wordt veroordeeld, voor gebruik door de Goten op te nemen.

De Armeense vertaling van de bijbel dateert uit de 5de eeuw G.T. en berust vermoedelijk op zowel Griekse als Syrische teksten. De Georgische vertaling, bestemd voor de Georgiërs in de Kaukasus, werd tegen het einde van de 6de eeuw G.T. voltooid en heeft, hoewel ze een Griekse invloed verraadt, een Armeense en Syrische basis. De Ethiopische vertaling, die door de Abessijnen werd gebruikt, is wellicht omstreeks de 4de of 5de eeuw G.T. vervaardigd. Er bestaan verscheidene oude Arabische vertalingen van de Schrift. Vertalingen van gedeelten van de bijbel in het Arabisch dateren wellicht al uit de 7de eeuw G.T., maar de oudst gedateerde vertaling is die welke in 724 G.T. in Spanje is vervaardigd. De Oudkerkslavische vertaling stamt uit de 9de eeuw G.T. en wordt toegeschreven aan twee broers, Cyrillus en Methodius.