THEMA
Vijandelijke natiën die Israël aanvielen
ISRAËL was omringd door vijandelijke natiën die eropuit waren zijn erfdeel in bezit te nemen. Zou Israël verzwolgen worden? Zolang de Israëlieten getrouw bleven, waren zij beslist in het voordeel; „Jehovah streed zelf voor Israël”. — Joz 10:14.
Dit werd tijdens de regering van koning Josafat (936–ca. 911 v.G.T.) duidelijk gedemonstreerd. De verenigde strijdkrachten van Ammon, Moab en het gebergte Seïr trokken tegen Juda op. Josafat smeekte Jehovah: „Zie, . . . zij komen om ons te verdrijven uit uw bezitting die gij ons in bezit gegeven hebt. O onze God, zult gij aan hen niet het oordeel voltrekken?” Dat zou Hij beslist doen! Juda kreeg de verzekering: „Het is geen strijd van u, maar van God.” Jehovah bracht de vijand in verwarring, zodat zij elkaar afslachtten. — 2Kr 20:1-23.
Na eeuwenlang voor Israël gestreden te hebben, liet Jehovah ten slotte toe dat het door vijandelijke natiën werd veroverd. In 740 v.G.T. maakten de Assyriërs een eind aan het tienstammenrijk „omdat de zonen van Israël gezondigd hadden tegen Jehovah” (2Kon 17:7-18). Later, in 607 v.G.T., werd het tweestammenrijk wegens zijn ongehoorzaamheid door de Babyloniërs verwoest (2Kon 21:10-15; 22:16, 17). Deze periode uit de geschiedenis van Israël beklemtoont hoe belangrijk het is Jehovah te gehoorzamen.