Visioen
Een gezicht of tafereel dat hetzij overdag of ’s nachts in iemands geest wordt geprent, gewoonlijk door andere dan de normale middelen, en soms terwijl de ontvanger ervan in trance was of droomde (Han 10:3; Ge 46:2). Het is dikwijls moeilijk de in de bijbel beschreven visioenen en dromen van elkaar te onderscheiden, en soms is er sprake van een combinatie van beide.
Wanneer iemand een visioen van God ontving terwijl hij wakker was, schijnt het dat de indruk in zijn bewuste geest werd geprent. Hij kon zich het visioen later herinneren en het in zijn eigen woorden beschrijven of optekenen. Sommigen, zoals Daniël en Nebukadnezar, hadden ook nachtelijke visioenen of „nachtvisioenen”, die waarschijnlijk in hun onderbewustzijn werden geprent terwijl zij sliepen.
Trance. Naar het schijnt projecteerde God door zijn geest soms een beeld van zijn voornemen of een visioen in iemands geest terwijl hij in trance verkeerde, een toestand van diepe concentratie of een met de slaap te vergelijken toestand. Het Griekse woord dat in de christelijke Geschriften met „trance” is weergegeven, is ekʹsta·sis. Letterlijk betekent het een wegvoeren of verplaatsen en in figuurlijke zin draagt het de gedachte over dat de geest uit zijn normale toestand wordt weggevoerd. Iemand die in trance verkeert, is zich niet bewust van zijn omgeving en is ontvankelijk voor een visioen. — Han 22:17, 18.
Verzekeringen van goddelijke gunst. Bepaalde van God afkomstige visioenen onthulden aan Jehovah’s dienstknechten hoe hij met hen handelde en verzekerden hen van goddelijke gunst. Het woord van Jehovah kwam in een visioen tot Abram (Abraham) en de patriarch ontving de verzekering: „Vrees niet, Abram. Ik ben een schild voor u. Uw beloning zal zeer groot zijn” (Ge 15:1). Daarop sloot Jehovah een verbond met Abraham (Ge 15:2-21). Enige jaren later sprak God in nachtvisioenen tot Jakob en zei hem dat hij niet bevreesd moest zijn om naar Egypte af te dalen, want God zou hem daar tot een grote natie maken en hem uiteindelijk uit dat land opvoeren. — Ge 46:1-4; vgl. 2Sa 7:1-17; 1Kr 17:1-15.
Leiding bij de uitvoering van Gods voornemen. Sommige van God afkomstige visioenen gaven de ontvangers ervan leiding bij het volbrengen van Jehovah’s wil. Nadat de verheerlijkte Jezus Christus aan Saulus van Tarsus was verschenen, kreeg Saulus, hoewel hij tijdelijk blind geworden was, een visioen waarin hij zag hoe een man genaamd Ananias de handen op hem legde opdat hij het gezicht zou terugkrijgen. Eveneens door middel van een visioen werd Ananias naar juist dat huis in Damaskus geleid waar Saulus zich bevond. — Han 9:1-19.
In 36 G.T. ontving Cornelius, een godvruchtig man uit de heidenen, in Cesarea een visioen waarin een engel hem zei Simon Petrus uit Joppe te ontbieden (Han 10:1-8). Te Joppe geraakte Petrus in trance en kreeg een visioen waarin hij een vat uit de hemel zag neerdalen met verscheidene onreine dieren erin. Op deze wijze werd de apostel geleerd dat hij dingen die God had gereinigd, niet als verontreinigd mocht beschouwen. Dit bereidde Petrus erop voor een begin te maken met de prediking van het goede nieuws tot de onbesneden heidenen. — Han 10:9-23; 11:5-12.
Ook Paulus ontving door middel van visioenen goddelijke leiding bij het predikingswerk. In Troas, tijdens Paulus’ tweede zendingsreis, kreeg de apostel ’s nachts een visioen waarin hij een Macedonische man zag die hem dringend verzocht: „Kom over naar Macedonië en help ons” (Han 16:8-12). Op grond van een geruststellend nachtvisioen dat hij later ontving en waarin de Heer tot hem sprak, bleef de apostel een jaar en zes maanden in Korinthe en onderwees het Woord van God. — Han 18:8-11.
Profetieën. Sommige van God afkomstige visioenen waren profetisch of stelden de ontvanger in staat profetieën uit te leggen die in visioenen en dromen waren meegedeeld. De profeet Daniël „had verstand van allerlei visioenen en dromen” (Da 1:17). In „een nachtvisioen” openbaarde God aan Daniël de inhoud en betekenis van koning Nebukadnezars droom over een reusachtig beeld dat wereldmachten afbeeldde. — Da 2:19, 28; vgl. Da 4:5, 10, 13, 20-22.
In een profetische droom en „visioenen tijdens de nacht” aanschouwde Daniël vier reusachtige beesten die uit de zee opstegen, waarmee te kennen werd gegeven dat er vier „koningen” uit de aarde zouden opstaan (Da 7:1-3, 17). De profeet kreeg ook het voorrecht om in een visioen „iemand gelijk een mensenzoon” te aanschouwen die van de Oude van Dagen heerschappij, waardigheid en een koninkrijk ontving. — Da 7:13, 14.
Andere bijbelschrijvers die van God visioenen ontvingen, waren Jesaja (1:1; 6:1-13), Amos (7:1-9, 12; 8:1, 2) en Ezechiël (1:1). Obadja’s geïnspireerde profetische bekendmaking tegen Edom begint met de woorden: „Het visioen van Obadja” (Ob 1). „Het visioen van Nahum” bevat een formele uitspraak tegen Nineve. — Na 1:1.
Het boek Openbaring bevat een reeks visioenen die door de bejaarde apostel Johannes werden gezien. De Griekse naam van het boek, A·po·ka·luʹpsis, wat „Onthulling” of „Ontsluiering” betekent, is toepasselijk, want de Openbaring onthult inderdaad dingen en toont veel gebeurtenissen die destijds nog in een verre toekomst lagen, lang na de tijd waarin het boek werd geschreven. — Opb 1:1, vtn.
Valse visioenen. Voorafgaande aan de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T. spraken de valse profeten van die stad „het visioen van hun eigen hart”, want hun boodschappen vonden hun oorsprong niet bij Jehovah (Jer 23:16). Omdat de visioenen die zij hadden niet van Jehovah afkomstig waren, hadden ze geen enkele waarde (Klg 2:9, 14). Omdat zij onwaarheid spraken en ’een leugen hadden geschouwd’, was Jehovah tegen hen. — Ez 13.
Zoals voorzegd zouden sommigen visioenen zien. In tegenstelling tot valse visioenen en afgezien van de reeds besproken door God gegeven visioenen, werd Joël er door God toe geïnspireerd te voorzeggen dat onder invloed van Gods geest jonge mannen ’visioenen zouden zien’ (Joë 2:28). Petrus toonde aan dat er een vervulling van die profetie plaatsvond op de pinksterdag in 33 G.T., toen de heilige geest op de volgelingen van Jezus Christus werd uitgestort en zij op wonderbare wijze in vele talen „de grote daden van God” bekendmaakten. — Han 2:1-4, 11, 15-17.