Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Vlijt

Vlijt

Gestadige en volhardende activiteit; nauwgezette inspanning; naarstigheid; ijver. De term doelt gewoonlijk op geoorloofd en nuttig werk. Vlijt is het tegenovergestelde van luiheid of traagheid.

Het Griekse woord dat in de bijbel met „naarstigheid” is vertaald, wordt vaker met „ernst”, „alle ernst”, „ernstige zorg”, „ernstige toewijding” of ’ernstige krachtsinspanning’ weergegeven. De betekenis van het woord wordt soms ook overgebracht door de vertaling „haastig”, „spoed” of „werk” (d.w.z. bezigheid).

Christenen worden ertoe aangespoord hun handen niet te laten verslappen of het niet moe te worden goed te doen. Paulus zei: „Wij begeren dat een ieder van u dezelfde naarstigheid [lett.: „spoed”] aan de dag legt om tot het einde toe de volle verzekerdheid van de hoop te hebben, opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt van hen die door geloof en geduld de beloften beërven” (Heb 6:11, 12; vgl. Sp 10:4; 12:24; 18:9). Jezus Christus zei tot zijn discipelen: „Spant u krachtig in om door de nauwe deur binnen te gaan, want velen, zeg ik u, zullen trachten binnen te gaan, maar zullen niet in staat zijn” (Lu 13:24). Paulus zelf was een voorbeeld van iemand die zich zo krachtig inspande (Kol 1:29; 2Th 3:7-9). Jehovah en zijn Zoon zijn uiteraard de belangrijkste voorbeelden van ijver. — Jo 5:17; Jes 40:26.

Christenen moeten, om te voorkomen dat zij inactief of onvruchtbaar worden, ’als weerklank [op Gods beloften] ernstig elke krachtsinspanning bijdragen’ om bij hun geloof deugd, kennis, zelfbeheersing, volharding, godvruchtige toewijding, broederlijke genegenheid en liefde te voegen (2Pe 1:4-8). Dit vereist ijverige volharding (2Ti 2:15; Heb 4:11) en onvermoeibare aandacht (Heb 2:1). Een groot deel van de daarvoor benodigde kracht verkrijgt men door middel van Jehovah’s geest. Hoe zou de noodzaak om vlijtig te zijn krachtiger uitgedrukt kunnen worden dan door de raad van de apostel Paulus: „Doet uw werk niet traag. Zijt vurig van geest. Dient Jehovah als slaven”? Dit vereiste om vlijtig te zijn geldt voor alle bedienaren („laten wij ons toeleggen op die bediening”), maar in het bijzonder voor hen die in posities dienen waarin zij de leiding hebben over vergaderingen en activiteiten in de gemeente, want „hij die de leiding heeft, doe het in alle ernst”. — Ro 12:7, 8, 11.

In de christelijke gemeente kunnen behoeftige personen alleen materiële hulp van de gemeente ontvangen als zij vlijtig of ijverig zijn. Het schriftuurlijke beginsel luidt: „Als iemand niet wil werken, laat hij dan ook niet eten.” Degenen die niet werken, worden vermaand hun handen uit de mouwen te steken, opdat „zij door rustig te werken voedsel moeten eten dat zij zelf verdienen” (2Th 3:10-12). Wie een christen beweert te zijn, maar weigert of nalaat voor zijn huisgezin te zorgen, „heeft . . . het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige” (1Ti 5:8). Zelfs behoeftige weduwen moesten voordat zij op de lijst werden geplaatst van degenen die voor een regelmatige materiële ondersteuning door de gemeente in aanmerking kwamen, een reputatie hebben opgebouwd van christelijke activiteit en vlijtig of „ijverig [zijn] geweest in ieder goed werk”. — 1Ti 5:9, 10.

Beloningen voor vlijt. De vlijtige zal zowel nu als in de toekomst rijk beloond worden. „Het is de hand van de vlijtige die iemand rijk zal maken” (Sp 10:4). „De hand van de vlijtigen is het die zal heersen” (Sp 12:24). Hun ziel „zal vet gemaakt worden” (Sp 13:4). De zonen van de vlijtige vrouw „zijn opgestaan en hebben haar vervolgens gelukkig geprezen; haar eigenaar staat op, en hij roemt haar”. Over haar wordt verklaard: „Geeft haar van de vrucht van haar handen, en laten haar werken haar zelfs in de poorten roemen” (Sp 31:28, 31). Vooral tot de geestelijke broeders van Christus wordt gezegd: „Doet . . . uw uiterste best om uw roeping en verkiezing voor uzelf vast te maken; want indien gij deze dingen blijft doen, zult gij beslist nooit falen. In feite zal u aldus rijkelijk de ingang worden verschaft in het eeuwige koninkrijk van onze Heer en Redder Jezus Christus.” — 2Pe 1:10, 11.