Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Vloed

Vloed

De catastrofale vernietiging van mens en dier door een geweldige watervloed in de dagen van Noach (2370 v.G.T.). Deze grootste overstroming in de hele menselijke geschiedenis werd door Jehovah teweeggebracht omdat goddeloze mensen de aarde met geweldpleging hadden vervuld. De rechtvaardige Noach en zijn gezin (in totaal acht zielen) alsook een selectie van de dieren overleefden de Vloed in een enorme ark of kist. — Ge 6:9–9:19; 1Pe 3:20; zie ARK nr. 1; NOACH.

Omvang van de Vloed. De Vloed was geen plaatselijke overstroming of wolkbreuk. In feite is het Griekse woord dat in de bijbel ter aanduiding van de geweldige vloed wordt gebruikt, ka·ta·kluʹsmos, een cataclysmische overstroming (Lu 17:27, vtn.). Plaatselijke overstromingen zijn in een paar dagen voorbij; de Vloed hield echter meer dan een jaar aan, een tijd die grotendeels noodzakelijk was voor het zakken van het water. Hoe onredelijk zou het zijn te denken dat Noach misschien vijftig jaar aan het bouwen van een enorm vaartuig met een brutovolume van ongeveer 40.000 m3 heeft besteed louter om met zijn gezin en enkele dieren een plaatselijke vloed te overleven! Indien alleen een betrekkelijk klein gebied door de Vloed zou zijn getroffen, waarom moesten er dan exemplaren van „elk levend schepsel van alle soort van vlees” in de ark worden gebracht „om nageslacht in het leven te houden op de oppervlakte van de gehele aarde”? (Ge 6:19; 7:3) Dit is beslist een wereldomvattende vloed geweest, zoals er zich noch voordien noch sindsdien heeft voorgedaan. „De wateren hadden zozeer de overhand op de aarde dat alle hoge bergen die er onder de ganse hemel waren, bedekt werden. Tot vijftien el [ca. 6,5 m] erboven hadden de wateren de overhand en de bergen werden bedekt” (Ge 7:19, 20). „Het einde van alle vlees is voor mijn aangezicht gekomen”, zei Jehovah. „Ik wil [derhalve] al het bestaande dat ik gemaakt heb, van de oppervlakte van de aardbodem wegvagen.” En precies zo gebeurde het. „Alles waarin de adem van de levenskracht werkzaam was in zijn neusgaten, namelijk alles wat op de droge grond was, stierf. . . . alleen Noach en zij die met hem in de ark waren, bleven over.” — Ge 6:13; 7:4, 22, 23.

Het tijdstip en de duur van de Vloed. De Vloed kwam niet plotseling, zonder waarschuwing. De bouw van de ark vergde jaren, welke tijd Noach, de „prediker van rechtvaardigheid”, ook gebruikte om dat goddeloze geslacht te waarschuwen (2Pe 2:5). Ten slotte was „in het zeshonderdste jaar van Noachs leven, in de tweede maand, op de zeventiende dag van de maand” de tijdslimiet verstreken. „Mannetje en wijfje van alle soort van vlees” waren samen met Noachs gezin, alsook voldoende voedselvoorraden voor allen, in de ark gebracht en „daarna sloot Jehovah de deur”. Vervolgens „werden de sluizen van de hemel geopend” (Ge 7:11, 16). „Veertig dagen en veertig nachten” vielen er onafgebroken stortregens neer; „de wateren behielden honderd vijftig dagen de overhand op de aarde” (Ge 7:4, 12, 24). Vijf maanden nadat de stortregen was begonnen, „kwam de ark op de bergen van Ararat te rusten” (Ge 8:4). Pas bijna twee en een halve maand later „verschenen de toppen van de bergen” (Ge 8:5), nog eens drie maanden daarna verwijderde Noach de bedekking van de ark en zag hij dat de aarde praktisch droog was (Ge 8:13) en weer bijna twee maanden later werd de deur geopend en zetten de overlevenden weer voet op droge grond. — Ge 8:14-18.

In het 600ste levensjaar van Noach, in de tweede maand (oktober/november), op de 17de dag, gingen hij en zijn gezin de ark in (Ge 7:11). Op de 17de dag van de tweede maand van het 601ste jaar was er een jaar (van 360 dagen) verstreken. Tien dagen later was het de 27ste dag van de tweede maand, en op deze dag gingen zij naar buiten, nadat zij in totaal 370 dagen (ofte wel niet helemaal 371 volle dagen) in de ark hadden doorgebracht (Ge 8:13, 14). Uit het logboek dat Noach bijhield, blijkt dat hij waarschijnlijk met maanden van elk 30 dagen rekende, zodat 12 maanden overeenkwamen met 360 dagen. Op deze wijze voorkwam hij het probleem met gedeelten van dagen rekening te moeten houden, wat het geval geweest zou zijn als hij zich strikt had gehouden aan maanmaanden die iets meer dan 29 1/2 dag duren. Dat deze rekenwijze in het verslag werd gebruikt, blijkt uit het feit dat 150 dagen met vijf maanden gelijkgesteld worden. — Ge 7:11, 24; 8:3, 4.

De wateren van de Vloed. Men zegt dat wanneer alle waterdamp in de atmosfeer in één keer als regen naar beneden zou vallen, de gemiddelde hoeveelheid neerslag op de gehele aardoppervlakte hoogstens enkele centimeters zou bedragen. Waar kwam het water van de geweldige vloed in de dagen van Noach dan vandaan? Volgens het Genesisverslag zei God tot Noach: „Zie, ik [Jehovah] breng de geweldige watervloed [of: „hemeloceaan”; Hebr.: mab·boelʹ] over de aarde” (Ge 6:17, vtn.). In het volgende hoofdstuk wordt beschreven wat er gebeurde: „Alle bronnen van de grote waterdiepte [werden] opengebroken en . . . de sluizen van de hemel [werden] geopend” (Ge 7:11). De Vloed was zo overweldigend dat „alle hoge bergen die er onder de ganse hemel waren, bedekt werden”. — Ge 7:19.

Waar kwam deze „hemeloceaan” vandaan? Uit het Genesisverslag over de schepping blijkt hoe Jehovah op de tweede „dag” een uitspansel boven de aarde maakte, en dit uitspansel („Hemel” genaamd) scheidde de wateren eronder, dat wil zeggen de zeeën, van de wateren erboven (Ge 1:6-8). Kennelijk zijn de boven het uitspansel zwevende wateren daar vanaf de tweede scheppings-„dag” tot aan de Vloed gebleven. Dat bedoelde de apostel Petrus toen hij zei dat er „door het woord van God van oudsher hemelen waren en een aarde, compact staande uit het water en te midden van water”. Die „hemelen” en de wateren erboven en eronder vormden de middelen die door Gods woord in werking werden gesteld, en „door die middelen werd de toenmalige wereld vernietigd toen ze door water werd overstroomd” (2Pe 3:5, 6). Er zijn diverse verklaringen gegeven over de wijze waarop het water tot aan de Vloed daarboven gehouden werd en wat ertoe heeft geleid dat het naar beneden kwam. Maar deze zijn louter speculatief. De bijbel zegt eenvoudig dat God een uitspansel maakte met water erboven en dat hij de Vloed bracht. In zijn almacht kon hij dat gemakkelijk bewerkstelligen.

Waar is, aangezien het Genesisverslag zegt dat „alle hoge bergen” met water werden bedekt, al dat water gebleven? Kennelijk hier op aarde. Er wordt aangenomen dat de oceanen eens kleiner van omvang waren en de continenten groter dan ze nu zijn. Dit wordt bewezen door het feit dat er tot ver in de oceanen rivierbeddingen in de bodem afgetekend zijn. Ook dient opgemerkt te worden dat geleerden hebben verklaard dat in het verleden de bergen aanzienlijk lager waren dan thans, en sommige zijn zelfs uit de zee omhooggeduwd. Met betrekking tot de huidige situatie wordt het volgende gezegd: „Het watervolume in de oceaan is tienmaal zo groot als het landvolume boven de zeespiegel. Wanneer al dit land gelijkmatig verdeeld in de zee werd gegooid, zou de gehele aarde door anderhalve mijl water overdekt zijn” (National Geographic, januari 1945, blz. 105). Nadat de vloedwateren waren gevallen, maar voordat de bergen omhoog waren geduwd en zeebeddingen waren gezonken en voordat de poolijskappen zich hadden kunnen vormen, was er dus voldoende water om, zoals het geïnspireerde verslag zegt, „alle hoge bergen” te bedekken. — Ge 7:19.

Uitwerking op de aarde. Met de Vloed traden er grote veranderingen in. Zo nam de levensduur van mensen drastisch af. Sommigen hebben geopperd dat vóór de Vloed een deel van de schadelijke straling door de wateren boven het uitspansel werd afgeschermd en dat met het verdwijnen van de wateren de kosmische straling, met zijn schadelijke genetische effecten voor de mens, toenam. De bijbel zegt er echter niets over. Trouwens, elke verandering in straling zou zodanige wijzigingen hebben gebracht in de mate waarin er radioactieve koolstof (14C) ontstaat, dat alle radiokoolstofdateringen van voor de Vloed hun waarde zouden verliezen.

Door het plotselinge openbreken van de ’bronnen van de waterdiepte’ en „de sluizen van de hemel” werd de aarde door miljarden tonnen water overstroomd (Ge 7:11). Dit veroorzaakte waarschijnlijk enorme veranderingen in het aardoppervlak. De aardkorst, die betrekkelijk dun is en varieert in dikte, omsluit een tamelijk plastische, vervormbare massa waarvan de doorsnede duizenden kilometers bedraagt. Onder het extra gewicht van het water deden zich derhalve in de aardkorst vermoedelijk enorme verschuivingen voor. Mettertijd werden er kennelijk nieuwe bergen opgestuwd, oude bergen werden hoger, ondiepe zeebekkens werden dieper en er werden nieuwe kustlijnen gevormd, waardoor thans zeventig procent van het aardoppervlak met water bedekt is. Deze verschuivingen in de aardkorst vormen wellicht een verklaring voor veel geologische verschijnselen, zoals het omhoogkomen van oude kustlijnen. Volgens de schattingen van sommigen moet alleen al de waterdruk „ca. 300 kg per cm2” zijn geweest, ruim voldoende om een snelle verstening van de dieren- en de plantenwereld te bewerkstelligen. — Zie The Biblical Flood and the Ice Epoch, door D. Patten, 1966, blz. 62.

Waardoor wordt bewezen dat er werkelijk een wereldomvattende vloed is geweest?

Andere mogelijke bewijzen van een drastische verandering zijn de resten van mammoeten en neushoorns die men in verschillende delen van de aarde heeft gevonden. Enkele daarvan heeft men in Siberische rotsspleten gevonden, andere zijn in het ijs van Siberië en Alaska bewaard gebleven (AFB.: Deel 1, blz. 328). In feite werden sommige aangetroffen met nog onverteerd voedsel in hun maag of ongekauwd tussen hun tanden, waardoor te kennen wordt gegeven dat hun dood plotseling was ingetreden. De handel in ivoor doet vermoeden dat er beenderen van tienduizenden van zulke mammoeten gevonden zijn. Fossiele resten van vele andere dieren — leeuwen, tijgers, beren en elanden — heeft men in een en dezelfde gesteentelaag gevonden, hetgeen er wellicht op wijst dat ze alle gelijktijdig zijn omgekomen. Sommigen hebben op zulke vondsten gewezen als een concreet, tastbaar bewijs voor een snelle klimaatverandering en een plotselinge vernietiging door een wereldomvattende vloed. Anderen geven echter de voorkeur aan verklaringen die de dood van deze dieren niet met een wereldwijde catastrofe in verband brengen. Het bewijs dat de Vloed heeft plaatsgevonden, is niet afhankelijk van zulke fossielen en resten van bevroren dieren.

Vloedlegenden. Zo’n geweldige catastrofe als de Vloed, die de gehele toenmalige wereld wegvaagde, zou de overlevenden altijd bijblijven. Zij zouden daar met hun kinderen en kleinkinderen over praten. Sem, die na de Vloed nog 500 jaar leefde, kon vele generaties daarover vertellen. Hij stierf slechts tien jaar voor de geboorte van Jakob. Mozes legde het waarheidsgetrouwe verslag in Genesis vast. Toen de mensen enige tijd na de Vloed God trotseerden door de toren van Babel te bouwen, verwarde Jehovah hun taal en verstrooide hij hen „over de gehele oppervlakte der aarde” (Ge 11:9). Het was alleen maar logisch dat deze mensen de vloedverhalen met zich meenamen en aan hun nakomelingen doorgaven. Het feit dat er niet slechts een paar, maar misschien wel honderden verschillende verhalen over de Vloed bestaan en dat zulke verhalen in de overleveringen van veel natuurvolken in de gehele wereld worden aangetroffen, vormt een krachtig bewijs dat al deze mensen een gemeenschappelijke oorsprong hadden en dat hun vroege voorvaders deze Vloed gezamenlijk hebben meegemaakt. — KAART: Deel 1, blz. 328.

Deze folkloristische vloedverslagen stemmen in enkele belangrijke aspecten met het bijbelse verslag overeen: (1) een toevluchtsoord voor enkele overlevenden, (2) verder een wereldomvattende vernietiging van leven door water en (3) het behoud van het mensengeslacht. De Egyptenaren, de Grieken, de Chinezen, de druïden van Groot-Brittannië, de Polynesiërs, de Eskimo’s en de Groenlanders, de Afrikanen, de hindoes, de Indianen — zij allen hebben hun vloedverhalen. In The International Standard Bible Encyclopedia (Deel 2, blz. 319) staat: „Vloedverhalen zijn onder bijna alle natiën en stammen ontdekt. Hoewel ze vooral algemeen bekend zijn op het Aziatische vasteland en op de aangrenzende eilanden in het zuiden, alsook op het Noordamerikaanse continent, worden ze op alle continenten aangetroffen. Het gezamenlijke aantal van de bekende verhalen bedraagt wel zo’n 270 . . . De universaliteit van de vloedverslagen wordt gewoonlijk als bewijs gebruikt voor de wereldomvattende vernietiging van de mensheid door een vloed en voor de verspreiding van het mensengeslacht vanuit één plaats en zelfs vanuit één familie. Hoewel misschien niet alle overleveringen betrekking hebben op dezelfde vloed, is dat blijkbaar wel met de grote meerderheid zo. De bewering dat veel van deze vloedverhalen afkomstig zijn van contacten met zendelingen is niet steekhoudend, want de meeste daarvan werden bijeengebracht door antropologen die er niet in geïnteresseerd waren de bijbel te verdedigen, en ze staan bol van fantasierijke en heidense elementen — kennelijk het resultaat van een langdurige overlevering in een heidense gemeenschap. Bovendien werden enkele van de oude verslagen geschreven door mensen die heel erg gekant waren tegen de Hebreeuws-christelijke traditie.” — Onder redactie van G. Bromiley, 1982.

In het verleden bewaarden bepaalde natuurvolken (in Australië, Egypte, op Fiji, de Genootschapseilanden, in Peru, Mexico en elders) mogelijk een overblijfsel van deze overleveringen over de Vloed door in november een ’Voorouderfeest’ of een ’Dodenfeest’ te vieren. Deze gebruiken waren een weerspiegeling van de een of andere herinnering aan de vernietiging die door de Vloed was veroorzaakt. Volgens het boek Life and Work at the Great Pyramid werd het feest in Mexico gehouden op 17 november, omdat zij „een overlevering hadden dat de wereld op die datum vroeger eens vernietigd was; en zij vreesden dat aan het einde van een cyclus een soortgelijke catastrofe het mensengeslacht zou verdelgen” (door professor C. Piazzi Smyth, Edinburgh, 1867, Deel II, blz. 390, 391). In het boek The Worship of the Dead wordt opgemerkt: „Dit [Doden]feest wordt . . . door allen juist op of omstreeks de dag gevierd waarop, volgens het Mozaïsche verslag, de Zondvloed plaatsvond, nl. de zeventiende dag van de tweede maand — de maand die nagenoeg overeenkomt met onze novembermaand” (door J. Garnier, Londen, 1904, blz. 4). Het is interessant dat in de bijbel staat dat de Vloed „in de tweede maand, op de zeventiende dag van de maand” begon (Ge 7:11). Die „tweede maand” komt op onze kalender overeen met de tweede helft van oktober en de eerste helft van november.

Door de bijbel bevestigd. Een overtuigender bewijs voor de historiciteit van de Vloed dan de overleveringen van heidense natuurvolken is dat wat andere geïnspireerde bijbelschrijvers erover zeggen. De enige andere plaats waar hetzelfde Hebreeuwse woord (mab·boelʹ, grote of geweldige vloed) buiten het Genesisverslag voorkomt, is in een melodie van David waarin hij over Jehovah spreekt als degene die gezeten is „op de geweldige vloed” (Ps 29:10). Maar ook andere schrijvers verwijzen naar het Genesisverslag en bevestigen het, zoals bijvoorbeeld Jesaja (Jes 54:9). Ook Ezechiël beschouwde Noach als een historische figuur (Ez 14:14, 18, 20). Petrus verwijst in zijn brieven meermalen naar het verslag over de Vloed (1Pe 3:20; 2Pe 2:5; 3:5, 6). Paulus getuigt van het grote geloof dat Noach tentoonspreidde toen hij de ark bouwde tot redding van zijn huisgezin (Heb 11:7). Lukas noemt Noach in het geslachtsregister waarin de voorvaders van de Messias worden vermeld. — Lu 3:36.

Nog belangrijker is wat Jezus over de dagen van de Vloed zei, zoals dit door zowel Lukas als Mattheüs is opgetekend. Jezus’ woorden bevestigen niet alleen de waarheidsgetrouwheid van het vloedverslag, maar laten ook zien dat wat destijds gebeurde zinnebeeldige en profetische betekenis had. Op de vraag van zijn discipelen: „Wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?”, zei Jezus onder andere: „Want net zoals de dagen van Noach waren, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in die dagen vóór de vloed waren, zij aten en zij dronken, mannen huwden en vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en zij sloegen er geen acht op totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn” (Mt 24:3, 37-39; Lu 17:26, 27). De Heilige Schrift zelf bevat dus een overvloed aan bewijsmateriaal voor de authenticiteit en betrouwbaarheid van het vloedverslag. Het berust niet op louter menselijke overleveringen of legenden van natuurvolken, noch op geologische en archeologische ontdekkingen.