Voetwassing
Een welkome daad van gastvrijheid die vaak aan het nuttigen van een maaltijd voorafging. In het over het algemeen warme klimaat van het Midden-Oosten in de oudheid droeg men gewoonlijk open sandalen, liep op droge grond en reisde te voet over stoffige wegen. In het doorsneehuis van het gewone volk zorgde de gastheer voor de nodige vaten en voor water en wasten de bezoekers zelf hun voeten (Re 19:21). Een rijkere gastheer liet het wassen van de voeten, wat als een minderwaardig werk werd beschouwd, gewoonlijk aan zijn slaaf over. Toen David Abigaïl vroeg zijn vrouw te worden, maakte zij haar instemming kenbaar met de woorden: „Hier hebt gij uw slavin tot dienstmaagd, om de voeten van de knechten van mijn heer te wassen” (1Sa 25:40-42). Het was vooral een uiting van nederigheid en liefdevolle achting voor gasten wanneer de gastheer of gastvrouw persoonlijk de voeten van de bezoekers waste.
De voeten werden niet alleen gewassen als een gebaar van gastvrijheid van een gastheer jegens zijn gast, maar gewoonlijk ook voordat men naar bed ging (Hgl 5:3). Vooral opmerkenswaard is dat levitische priesters hun handen en voeten moesten wassen voordat zij de tabernakel binnengingen of voordat zij dienst deden bij het altaar. — Ex 30:17-21; 40:30-32.
Toen Jezus Christus op aarde was, bood een gastheer zijn gast waarschijnlijk water aan om zijn voeten te wassen, gaf hem een kus en wreef zijn hoofd met olie in. Simon de Farizeeër liet deze drie uitingen van gastvrijheid achterwege toen hij Jezus te gast had. Toen dan ook een zondares Jezus’ voeten met haar tranen natmaakte, ze met haar haar afdroogde, zijn voeten kuste en ze vervolgens met welriekende olie inwreef, vestigde Christus er de aandacht op dat Simon tekortgeschoten was en zei daarop tot de vrouw: „Uw zonden zijn vergeven.” — Lu 7:36-50.
In de laatste nacht van zijn aardse leven, 14 Nisan 33 G.T., waste Jezus Christus de voeten van zijn apostelen, om hun daardoor een les te leren en ’het voorbeeld te geven’, niet om een ceremonie in te stellen (Jo 13:1-16). De apostelen hadden erover geredetwist wie de grootste was. Later op de avond, nadat hij hun voeten had gewassen, hadden zij zelfs nogmaals een verhitte discussie over wie de grootste scheen te zijn (Lu 22:24-27). Maar wat Jezus had gedaan, zouden zij niet snel vergeten. Die avond maakten Jezus en de apostelen louter gebruik van een vertrek en waren niet bij iemand te gast. Er waren dus geen bedienden aanwezig om hun voeten te wassen, wat ongetwijfeld wel het geval zou zijn geweest als zij bij iemand te gast waren. Geen van de apostelen nam het initiatief om deze slavendienst voor de anderen te verrichten. Maar op een geschikt moment tijdens de maaltijd stond Jezus op, legde zijn bovenklederen af, omgordde zich met een linnen doek, deed water in een kom en waste hun voeten. Aldus toonde hij dat een ieder in nederigheid de dienaar van de ander moet zijn en op praktische manieren liefde moet tonen door dingen te doen ten gerieve van anderen. Christelijke gastvrouwen deden dit, zoals blijkt uit het feit dat de apostel Paulus als een van de voortreffelijke werken van christelijke weduwen de van gastvrijheid getuigende voetwassing noemt (1Ti 5:9, 10). In de christelijke Griekse Geschriften wordt geen formele voetwassing als een christelijke ceremonie vereist. Niettemin herinnert het voorbeeld dat Jezus Christus door deze daad gaf, christenen eraan hun broeders liefdevol te dienen, zelfs in kleine dingen en door nederige taken ten behoeve van hen te verrichten. — Jo 13:34, 35; zie BADEN.