Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Voorhal

Voorhal

In de Hebreeuwse Geschriften wordt het woord voor voorhal, ʼē·lamʹ (of ʼoe·lamʹ), niet gebruikt met betrekking tot een aanbouw aan een particulier huis. Het is moeilijk vast te stellen of de Israëlitische huizen een soort voorhal bezaten. Opgegraven overblijfselen van enkele huizen in Megiddo duiden er echter op dat ze rond een binnenplaats waren gebouwd en dat „één vertrek op de begane grond als entreehal dienst deed” (The Biblical Archaeologist, mei 1968, blz. 46, 48). In de Schrift wordt ʼē·lamʹ toegepast op twee van de openbare gebouwen die door Salomo werden gebouwd, alsook op het voorste gedeelte van Salomo’s tempel en op bepaalde gedeelten van de poorten en de tempel die Ezechiël in een visioen zag.

Zuilenvoorhal. Een van de paleisgebouwen die Salomo enige tijd na de voltooiing van de tempel op het tempelterrein bouwde (1Kon 7:1, 6). Omdat de vermelding van de Zuilenvoorhal staat tussen de beschrijving van het Huis van het Libanonwoud en de beschrijving van de Troonvoorhal, is het heel goed mogelijk dat de Zuilenvoorhal zich ten Z van de tempel bevond en tussen deze twee andere paleisgebouwen in lag. Iemand die vanuit het Z kwam, moest dus door het Huis van het Libanonwoud of eromheen en kwam dan via de Zuilenvoorhal in de Troonvoorhal.

Het gebouw was vijftig el (22,3 m) lang en dertig el (13,4 m) breed. De naam zelf geeft al te kennen dat het een hal was die uit indrukwekkende zuilenrijen bestond. In 1 Koningen 7:6 wordt gezegd dat er daarvóór nog een voorhal was, met zuilen en een baldakijn. Dit betekent misschien dat men eerst in een voorhal kwam met een vooruitstekend baldakijn, dat ondersteund werd door zuilen. Vervolgens ging deze voorhal in de eigenlijke Zuilenvoorhal over. Wanneer de gegeven afmetingen alleen betrekking hebben op de Zuilenvoorhal, dan wordt de grootte van het met een baldakijn overdekte gedeelte niet vermeld.

Dit gebouw kan als een imposante toegang tot de Troonvoorhal hebben gediend, en als een plaats waar de koning de gewone regeringsaangelegenheden behartigde en bepaalde bezoekers ontving.

Troonvoorhal. Nog een gebouw, dat Salomo bouwde nadat de tempel voltooid was (1Kon 7:1, 7). „De gerechtsvoorhal” waarnaar in de tekst wordt verwezen, schijnt synoniem te zijn met „de Troonvoorhal”. Daarom was „de Troonvoorhal” kennelijk de plaats waar Salomo zijn rijkversierde ivoren en gouden troon had staan en rechtsprak. — 1Kon 10:18-20.

De volledige beschrijving van dit gebouw luidt als volgt: „Hij maakte de gerechtsvoorhal; en men beschoot die van de vloer tot aan de zolderbalken met cederhout” (1Kon 7:7). De masoretische tekst luidt eigenlijk: „Van de vloer tot aan de vloer”, wat sommigen ertoe gebracht heeft te denken dat er cederhout was vanaf de vloer van dit gebouw tot aan de vloer van de Zuilenvoorhal, die in het voorgaande vers wordt genoemd. In de Syrische Pesjitta staat echter: „Van de vloer tot aan het plafond”, en in de Latijnse Vulgaat: „Van de vloer tot boven toe.” Daarom zijn de meeste vertalers van mening dat het cederhout een prachtige lambrizering vormde die van de vloer van de Voorhal tot aan de zolderbalken of de zoldering (het plafond) ervan reikte (LV; NBG; NW; PC; WV). Hoewel andere architectonische details ontbreken, zou deze beschrijving erop duiden dat de Troonvoorhal — in tegenstelling tot wat het geval geweest kan zijn met het Huis van het Libanonwoud en de Zuilenvoorhal — niet een gebouw met enkel zuilen aan een of meer zijden was.

Aangezien de Troonvoorhal onmiddellijk na de Zuilenvoorhal wordt genoemd, is het mogelijk dat het laatstgenoemde gebouw als een imposante toegang tot de Troonvoorhal diende. Iemand die uit het Z kwam, moest wellicht door de Zuilenvoorhal lopen om in de gerechtsvoorhal te komen.

Salomo’s tempel. Hoewel het Heilige en het Allerheiligste de belangrijkste gedeelten van de tempel waren, bevond zich vóór het Heilige (op het O) een enorme voorhal die als ingang tot de tempel dienst deed. De voorhal was 20 el (8,9 m) lang (langs de breedte van de tempel) en 10 el (4,5 m) diep (1Kon 6:3). Ze was 120 el (53,4 m) hoog. In 2 Kronieken 3:4 wordt de hoogte van de voorhal samen met andere afmetingen van het huis aangegeven, afmetingen die algemeen worden aanvaard en die overeenstemmen met die in Eén Koningen. (Vgl. 2Kr 3:3, 4 met 1Kon 6:2, 3, 17, 20.) De voorhal zal er dus hebben uitgezien als een hoge, blijkbaar rechthoekige toren die ver boven het overige deel van het tempelgebouw uitstak. Twee enorme koperen zuilen, Jachin en Boaz genaamd, stonden ervoor (1Kon 7:15-22; 2Kr 3:15-17). De voorhal had ook deuren (koning Achaz sloot deze deuren, maar zijn zoon Hizkia opende ze later weer en herstelde ze) (2Kr 28:24; 29:3, 7). Vooral ’s morgens, wanneer de zon in het O opkwam en er rechtstreeks op scheen, moet de hoog oprijzende tempelvoorhal een zeer indrukwekkende aanblik geboden hebben.

Ezechiëls tempelvisioen. In het visioen dat Ezechiël ontving en waarin hij een tempelheiligdom zag, wordt melding gemaakt van een hele reeks voorhallen. Het tempelgebouw zelf had aan de voorzijde een voorhal (op het O), net als Salomo’s tempel. Deze voorhal was echter twintig el (10,4 m) lang en elf el (5,7 m) breed; de hoogte wordt niet vermeld. (Deze maten zijn berekend volgens de lange el van ca. 51,8 cm; zie Ez 40:5, vtn.) Deze voorhal had zuilen en zijpilaren, en er was een houten baldakijn, waarschijnlijk dicht tegen de bovenrand (Ez 40:48, 49; 41:25, 26). Elk van de drie kunstig uitgevoerde buitenste poorten (waardoor men vanuit het O, het Z en het N binnenkwam) bezat een voorhal met vensters met steeds smaller wordende kozijnen. Nadat men over de treden de poort was binnengegaan, passeerde men blijkbaar drie wachtlokalen aan elke zijde en kwam dan over een drempel in de voorhal, voordat men het buitenste voorhof binnenging (Ez 40:6-17). De drie binnenste poorten hadden eveneens elk een voorhal, waar men misschien direct binnenkwam wanneer men de treden opging om de poort binnen te gaan. In de voorhal van de poort waar men vanuit het N binnenkwam, stonden vier tafels, waarop het volledige brandoffer werd geslacht. — Ez 40:35-42.