Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Voorlezen

Voorlezen

Hardop lezen ten aanhoren van een groep mensen. In de joodse synagogen werd op de sabbat een gedeelte uit de Wet voorgelezen. Insgelijks was er op de vergaderingen van de christelijke gemeente een openbare voorlezing van de geïnspireerde Geschriften.

Het Griekse woord a·na·gi·noʹsko, dat eigenlijk „goed weten (kennen)” (2Kor 1:13) betekent, wordt met „lezen”, „voorlezen” of „hardop lezen” weergegeven en wordt met betrekking tot zowel het persoonlijk lezen als het voorlezen uit de Schrift gebruikt (Mt 12:3; Lu 4:16; Han 8:28; 13:27). Het zelfstandig naamwoord a·na·gnoʹsis wordt met „voorlezing” of „het voorlezen” weergegeven. — Han 13:15; 1Ti 4:13.

Het voorlezen was een belangrijk middel waarvan Jehovah zich bediende om zijn verbondsvolk aangaande zijn voornemens en vereisten te onderrichten. Over voorlezen wordt voor het eerst gesproken in Exodus 24:7, waar staat dat Mozes ten aanhoren van het gehele volk uit „het boek van het verbond” voorlas. Daardoor konden de Israëlieten met kennis van zaken een verbond met Jehovah aangaan waardoor zij zich verplichtten de Wet te houden. In de tijd van het oude Israël waren er betrekkelijk weinig exemplaren van de Schriften beschikbaar; daarom werd de levitische priesters geboden: „Gij [zult] deze wet in het bijzijn van heel Israël en ten aanhoren van hen voorlezen.” Mozes gelastte hun om elk sabbatjaar op het Loofhuttenfeest aan heel het bijeengekomen volk — jong en oud, mannen en vrouwen, Israëlieten en inwonende vreemdelingen — de Wet voor te lezen. — De 31:9-12.

Nadat de Israëlieten het Beloofde Land waren binnengegaan, las Jozua „alle woorden van de wet hardop voor, de zegen en de vervloeking” (Joz 8:33-35). Koning Josafat zond vorsten, levieten en priesters uit om in de steden van Juda te onderwijzen (2Kr 17:7-9), hetgeen ongetwijfeld ook inhield dat zij voorlazen. Eeuwen later las Josia ten aanhoren van heel het volk „het boek van Jehovah’s wet van de hand van Mozes” (ongetwijfeld het door Mozes geschreven originele exemplaar van het wetboek), dat de priester Hilkia tijdens herstelwerkzaamheden aan de tempel had gevonden (2Kon 23:2; 2Kr 34:14). Als gevolg daarvan reinigde men het land van de demonenaanbidding. Na de terugkeer uit de ballingschap las Ezra, bijgestaan door de stadhouder Nehemia, het volk van het aanbreken van de dag tot de middag uit de Wet voor. Het voorgelezene werd steeds verklaard of begrijpelijk gemaakt. — Ne 8:3, 8; zie HEBREEUWS (Wanneer begon het Hebreeuws in onbruik te raken?).

In de synagogen. Jezus was gewoon om op de sabbat in de synagoge voor te lezen; vervolgens hielp hij zijn toehoorders het voorgelezene te begrijpen door het te verklaren (Lu 4:16). Dit was iets wat al vele jaren was gedaan. „Want van oudsher heeft Mozes in stad na stad mensen gehad die hem prediken, omdat hij elke sabbat in de synagogen wordt voorgelezen” (Han 15:21). In de synagogen was het gebruikelijk dat er uit de Wet en de profeten werd voorgelezen, en volgens rabbijnse bronnen ging men daarbij als volgt te werk: Eerst werd het Sjema voorgelezen, dat als de joodse geloofsbelijdenis gold, genomen uit Deuteronomium 6:4-9, 11:13-21 en Numeri 15:37-41. Vervolgens kwam de voorlezing van een gedeelte van de thora of Wet, de Pentateuch, die meestal in de loop van een jaar werd uitgelezen. Ten slotte werden uittreksels uit de Profeten, haftaroth genaamd, voorgelezen, hetgeen gepaard ging met een passende uitlegging. De voorlezing eindigde met een toespraak of een vermaning. Na zo’n voorlezing in een synagoge in Antiochië in Pisidië werd Paulus uitgenodigd te spreken; hij hield toen een toespraak waarin hij de aanwezigen vermaande en aanmoedigde. — Han 13:15.

In de christelijke gemeente. In de 1ste eeuw bezaten slechts weinigen een afschrift van de vele boekrollen van de bijbel, hetgeen het voorlezen noodzakelijk maakte. De apostel Paulus gaf opdracht zijn brieven op de vergaderingen van de christelijke gemeenten voor te lezen en ze uit te wisselen met de brieven die hij aan andere gemeenten had geschreven, zodat die ook konden worden voorgelezen (Kol 4:16; 1Th 5:27). De jonge christelijke opziener Timotheüs ontving van Paulus de raad zich toe te leggen op „het voorlezen, het vermanen, het onderwijzen”. — 1Ti 4:13.

Wie voorleest, moet dit vloeiend doen (Hab 2:2). Aangezien voorlezen ten doel heeft anderen te onderwijzen, moet een voorlezer precies weten wat hij leest en een duidelijk begrip hebben van de bedoeling van de schrijver; hij dient zorgvuldig te lezen om geen verkeerde gedachte of indruk op de toehoorders over te brengen. Volgens Openbaring 1:3 zullen zowel degenen die deze profetie hardop lezen als degenen die de woorden horen en onderhouden, gelukkig zijn.