Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Voorteken, wonderteken

Voorteken, wonderteken

Iets wat toekomstige gebeurtenissen of omstandigheden aankondigt.

Het Hebreeuwse woord mō·fethʹ houdt gewoonlijk de gedachte in van een „wonder”, zoals de wonderen die door bemiddeling van Mozes en Aäron in Egypte werden verricht. Maar in sommige gevallen wordt de term duidelijk gebruikt in de zin van een „voorteken”, zoals in het geval van de profeet of dromer die aan de hand van een teken of wonder in de zin van een voorteken (met een toekomstige vervulling) zijn profetie kracht bijzette. — De 13:1-3.

Het voorteken (mō·fethʹ) kon een bovennatuurlijke gebeurtenis zijn waardoor goddelijke macht tot uitdrukking kwam, zoals toen het altaar van Jerobeam door God werd vaneengescheurd als een voorteken van de latere, grotere voltrekking van Zijn ongunstige oordeel aan dat altaar en aan degenen die daar dienst deden (1Kon 13:1-5; vgl. de vervulling die zo’n 300 jaar later plaatsvond, opgetekend in 2Kon 23:16-20). Het kon ook slechts een ongewone handeling zijn die iemand verrichtte, zoals toen Jesaja naakt en barrevoets rondliep om het onheil aan te kondigen dat de koning van Assyrië over Egypte en Ethiopië zou brengen (Jes 20:3-6), of toen Ezechiël een gat in de muur (waarschijnlijk de muur van zijn woonhuis) maakte en zijn bagage daar doorheen naar buiten bracht als een voorteken van de ballingschap die Juda wachtte. — Ez 12:5-11; vgl. Ez 24:18-27.

Aangezien een voorteken een teken is dat op toekomstige dingen of omstandigheden wijst, gebruikt de ene schrijver misschien het woord mō·fethʹ (voorteken of wonderteken), terwijl een andere het woord ʼōth (teken) bezigt om hetzelfde uit te drukken. (Vgl. 2Kr 32:24 met 2Kon 20:8, 9.) Een „teken” kan als leidraad of aanwijzing voor zowel het heden als de toekomst dienen, terwijl een „voorteken” voornamelijk betrekking heeft op de toekomst. Wanneer men zegt dat iets een „teken” is, wordt de nadruk gelegd op de betekenis die het heeft, hetzij voor het heden of voor de toekomst. Spreekt men van een „voorteken”, dan ligt de nadruk op de betekenis die het voor de toekomst heeft.

Toen de apostel Petrus derhalve naar Joël 2:30 verwees — waar „wondertekenen [mv. van het Hebr. mō·fethʹ] . . . in de hemel en op de aarde” voorzegd waren — sprak hij over „wonderen [mv. van het Gr. teʹras] . . . in de hemel boven en tekenen [mv. van se·meiʹon] op de aarde” (Han 2:14, 19). In de christelijke Griekse Geschriften wordt teʹras steeds in combinatie met se·meiʹon („teken”) gebruikt; daarbij staan beide uitdrukkingen in het meervoud. — Han 7:36; 14:3; 15:12; 2Kor 12:12.

Het woord teʹras duidt in wezen op elke daad of zaak die verbazing of verwondering wekt en wordt derhalve in sommige gevallen passend met „wonderen” vertaald (Mt 24:24; Jo 4:48). Waar een duidelijker verband met de toekomst bestaat, is de uitdrukking „voorteken” passender. De ’krachtige werken en wonderen en tekenen, welke God door bemiddeling van Jezus deed’, dienden als geloofsbrieven waaruit bleek dat Jezus Gods ’Gezondene’ was (Han 2:22). De wonderbaarlijke genezingen en opstandingen die hij verrichtte, wekten niet alleen verbazing en verwondering, maar waren ook een voorteken van datgene wat hij in de toekomst op grotere schaal zou doen (Jo 6:54; vgl. Jo 1:50, 51; 5:20, 28). Sommige van zijn werken waren voortekenen van zijn toekomstige activiteit als Gods Hogepriester, die zonden zal vergeven en als Rechter zal optreden (Mt 9:2-8; Jo 5:1-24). Andere dienden als bewijs van zijn toekomstige autoriteit en macht waarmee hij tegen Satan en zijn demonen zal optreden en hen in de afgrond zal slingeren (Mt 12:22-29; Lu 8:27-33; vgl. Opb 20:1-3). Al deze krachtige werken wezen vooruit naar zijn Messiaanse heerschappij als gezalfde Koning van Gods koninkrijk.

Op overeenkomstige wijze werden Jezus’ discipelen, die van zijn leringen en opstanding getuigenis aflegden, door God ondersteund met „zowel tekenen als wonderen en velerlei krachtige werken” (Heb 2:3, 4; Han 2:43; 5:12). Deze toonden duidelijk aan dat God met de pasgevormde christelijke gemeente was en waren er een voorteken van dat hij die gemeente in de toekomst zou gebruiken om zijn wil en voornemen ten uitvoer te brengen. — Vgl. Jo 14:12.

Evenals in Israël valse profeten waren opgestaan, zou er uit de voorzegde afval in de christelijke gemeente een „mens der wetteloosheid” voortkomen, wiens tegenwoordigheid door „de werking van Satan met elk krachtig werk en leugenachtige tekenen en wonderen” openbaar zou worden (2Th 2:3-12). Het ter ondersteuning van de afval bewerkte teken zou dus niet zwak of armzalig zijn, maar een manifestatie van Satans macht. Zulke voortekenen zouden echter leugenachtig zijn, hetzij rechtstreeks misleidend, hetzij bedrieglijk omdat ze tot verkeerde conclusies zouden leiden. Als schijnbare bewijzen van Gods gunst en zegen zouden ze mensen in werkelijkheid zowel van de bron des levens als van het pad des levens afbrengen. — Vgl. 2Kor 11:3, 12-15; zie KRACHT, KRACHTIGE WERKEN, MACHT; TEKEN; WONDEREN.

De Schrift gebruikt het begrip „voorteken” ook als synoniem van een teken waaraan men een voorspellende kracht toekent, een situatie of gebeurtenis die een goede of slechte afloop doet verwachten (Ge 30:27; Nu 24:1). Gods wet verbood de Israëlieten uitdrukkelijk naar voortekens als een vorm van waarzeggerij te zoeken (Le 19:26; De 18:10). Maar afvalligen, zoals koning Manasse van Juda, zochten wel voortekens (2Kon 17:17; 21:6). Daar dit gebruik in de Schrift wordt veroordeeld, maakte de opmerking van de getrouwe Jozef dat hij zich van zijn zilveren beker bediende om voortekens te lezen, kennelijk slechts deel uit van een door hem aangewende list (Ge 44:5, 15). Hierdoor deed Jozef zich niet kennen als iemand die geloof in Jehovah had, maar als een regeringsfunctionaris van een land waarin valse aanbidding werd beoefend. Hij wilde in geen enkel opzicht laten blijken dat er enig verband tussen hem en zijn broers bestond en hield zijn ware identiteit voor hen verborgen. — Zie WAARZEGGERIJ.