Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wachter

Wachter

Iemand die, veelal ’s nachts, de wacht houdt om personen of bezittingen voor mogelijke schade te behoeden, en die alarm kan slaan wanneer er gevaar dreigt. Een wachter in militaire dienst wordt gewoonlijk een wacht of wachtpost genoemd. — Jer 51:12, vtn.; Han 12:6; 28:16; zie WACHT.

Bij rijpende wijngaarden of bij kudden vee werden ter bescherming tegen dieven en vandalen dikwijls mensen op wacht gesteld, die zich wellicht in voor dat doel gebouwde hutten of hoge wachttorens posteerden (2Kon 17:9; 2Kr 20:24; Job 27:18; Jes 1:8). Wanneer vijandelijke legers het beleg sloegen voor versterkte plaatsen, hadden ze wachters of wachtposten die hun veldheren militaire informatie moesten verstrekken (Jer 51:12). Wanneer koning Saul zich bij zijn leger in het veld bevond, had hij ook persoonlijke wachters, die tot taak hadden over het welzijn van hun koning te waken. — 1Sa 14:16; 26:15, 16.

Wachters werden dikwijls op de stadsmuren en stadstorens opgesteld om personen die de stad naderden al van verre te kunnen zien aankomen (2Sa 18:24-27; 2Kon 9:17-20). Soms maakten wachters ook inspectierondes door de straten van de stad (Hgl 3:3; 5:7). Bevreesde mensen die in de gevaarlijke uren van de nacht wakker waren, vroegen soms herhaaldelijk aan de wachters of alles in orde was (Jes 21:11, 12), en het was niet meer dan natuurlijk dat ook de wachters zelf naar de komst van het daglicht uitzagen (Ps 130:6). Gelukkig de stad waarover niet alleen door de wachters maar ook door Jehovah werd gewaakt. — Ps 127:1.

Figuurlijk gebruik. Jehovah verwekte profeten die als figuurlijke wachters voor de natie Israël dienden (Jer 6:17) en die op hun beurt soms in symbolische zin over wachters spraken (Jes 21:6, 8; 52:8; 62:6; Ho 9:8). Als wachters hadden deze profeten de verantwoordelijkheid de goddelozen te waarschuwen voor ophanden zijnde vernietiging, en indien zij dit nalieten, werd er rekenschap van hen geëist. Indien het volk geen acht sloeg op de waarschuwing en er niet gunstig op reageerde, kwam uiteraard hun eigen bloed over henzelf (Ez 3:17-21; 33:1-9). Een ontrouwe profeet was nagenoeg even waardeloos als een blinde wachter of een hond die niet kon blaffen. — Jes 56:10.