Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wang

Wang

Elk van beide zijkanten van het aangezicht, vanaf de onderkaak tot de slaap; in het Hebreeuws lechiʹ, en in het Grieks siʹa·gon. Een slag op de wang was in bijbelse tijden niet zozeer bedoeld om lichamelijk letsel toe te brengen, maar gold meer als bestraffing, als een beschimping of als belediging. Jehovah’s profeet Michaja bijvoorbeeld werd op de wang geslagen toen hij een slechte afloop had geprofeteerd voor de goddeloze koning Achab van Israël (1Kon 22:24; 2Kr 18:23). Job werd smadelijk op de wangen geslagen door degenen die hem, toen hij door Satan werd beproefd, verachtten en bespotten. — Job 16:10.

De profeten Jesaja en Micha profeteerden over de Messias dat men hem op de wang zou slaan en het haar uit de wangen zou trekken — dit alles als een bewijs van de smadelijke bejegening die zijn vijanden hem zouden doen ondergaan (Jes 50:6; Mi 5:1). Dit werd ten aanzien van Jezus Christus vervuld toen hij tijdens zijn verhoor voor het Sanhedrin door de joden en later, kort voor zijn dood aan de martelpaal, door de Romeinse soldaten geslagen werd (Mt 26:67, 68; Jo 18:22, 23; 19:3). Maar Jezus vergold geen kwaad met kwaad en antwoordde niet met harde, boze woorden.

Jezus had zijn discipelen de raad gegeven: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Oog om oog en tand om tand.’ Ik zeg u echter: Biedt geen weerstand aan degene die goddeloos is; maar slaat iemand u op uw rechterwang, keer hem dan ook de andere toe” (Mt 5:38, 39). Met deze woorden onderwees Jezus geen pacifisme, noch ontzegde hij een christen het recht zich te verdedigen wanneer iemand hem lichamelijk letsel wilde toebrengen, maar hij maakte duidelijk dat een christen niet terug hoeft te slaan, zich niet hoeft te wreken. Hij prentte het beginsel in ruzie te vermijden door geen kwaad met kwaad te vergelden. Een slag op de wang is niet bedoeld om lichamelijk letsel toe te brengen, maar slechts om te beledigen of tot een gevecht uit te dagen. Jezus zei niet dat een christen, wanneer iemand hem met een kaakslag velt, overeind moet krabbelen en de andere kant van zijn gezicht voor de volgende klap moet presenteren. Jezus’ woorden betekenen veeleer dat als iemand een christen tot een gevecht of een ruzie probeerde uit te dagen door hem met de vlakke hand in het gezicht te slaan of hem met beledigende woorden te krenken, het verkeerd zou zijn om wraak te nemen. Dit is in overeenstemming met de woorden van de apostelen waardoor dit beginsel verder wordt bevestigd. — Ro 12:17-21; 1Pe 3:9.