Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Water

Water

De vloeistof die een hoofdbestanddeel vormt van alle levende materie. Jehovah is de Bron van deze vloeistof (Opb 14:7) die voor het leven van mensen, dieren en planten op aarde zo onontbeerlijk is (Ex 17:2, 3; Job 8:11; 14:7-9; Ps 105:29; Jes 1:30). Hij verschaft het en heeft de macht erover (Ex 14:21-29; Job 5:10; 26:8; 28:25; 37:10; Ps 107:35). God voorzag de Israëlieten van water, zo nodig door middel van een wonder (Ex 17:1-7; Ne 9:15, 20; Ps 78:16, 20; Jes 35:6, 7; 43:20; 48:21), schonk hun een waterrijk land (De 8:7) en beloofde hun watervoorraad te zullen zegenen zolang zij hem gehoorzaamden (Ex 23:25).

Jehovah zorgde ervoor dat de bodem oorspronkelijk gedrenkt werd door een nevel die uit de aarde opsteeg, en hij heeft de wetten ingesteld waaraan de verdamping van water en de neerslag ervan in de vorm van regen onderworpen zijn (Ge 2:5, 6; Job 36:27; Am 5:8; zie NEVEL; REGEN; WOLK). Op de tweede scheppingsdag schiep God een uitspansel door een deel van het water op aarde te laten en een grote watermassa tot hoog boven de aardbol op te heffen; de wateren boven het uitspansel leverden ongetwijfeld het water waardoor later in de vloed van Noachs dagen de goddelozen werden vernietigd. — Ge 1:6-8; 7:11, 17-24; Jes 54:9.

De Wet die de Israëlieten bij de berg Sinaï werd gegeven, verbood hun om beelden te maken van dingen „in de wateren onder de aarde”, waarmee klaarblijkelijk werd geduid op waterdieren in de lager dan het landoppervlak gelegen wateren. Hierbij zouden rivieren, meren, zeeën en onderaardse wateren inbegrepen zijn. — Ex 20:4; De 4:15-18; 5:8.

Zinnebeeldig en figuurlijk gebruik. In de Schrift wordt veelvuldig in zinnebeeldige en figuurlijke zin over water gesproken. Mensen — vooral de rusteloze, van God vervreemde massa — worden door wateren gesymboliseerd. Van Babylon de Grote, die over de hele aarde heerst, wordt gezegd dat ze „op vele wateren” zit. In Johannes’ visioen van de grote hoer wordt uitgelegd dat deze wateren „volken en scharen en natiën en talen” betekenen. — Opb 17:1, 15; vgl. Jes 57:20.

Wegens de kracht die water bezit om schade aan te richten (het kan bewerken dat iemand verdrinkt, meegesleurd wordt, enz.), wordt water dikwijls als symbool van vernietigende kracht gebruikt (Ps 69:1, 2, 14, 15; 144:7, 8). In Jeremia 47:2 wordt een krijgsmacht met wateren vergeleken.

Water werd in de tabernakel zowel voor fysieke reiniging als op een symbolische wijze gebruikt. Bij de installatie van de priesterschap werden de priesters met water gewassen en werd in een symbolisch reinigingsritueel „ontzondigingswater” op de levieten gespat (Ex 29:4; Nu 8:6, 7). De priesters wasten zich voordat zij in Jehovah’s heiligdom dienst verrichtten en alvorens zij tot het brandofferaltaar naderden (Ex 40:30-32). Water werd bij het wassen van offerdieren (Le 1:9) en bij reinigingsceremoniën gebruikt (Le 14:5-9, 50-52; 15:4-27; 17:15; Nu 19:1-22; zie REIN; REINHEID). Het „heilig water” dat in het geval van jaloezie werd gebruikt, wanneer een echtgenote van overspel werd verdacht, was kennelijk zuiver, zoet water, waarin wat stof uit de tabernakel was gedaan voordat de vrouw het dronk. — Nu 5:17-24.

Levengevend water. Jehovah is „de bron van levend water”. Alleen van hem en door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus, de Voornaamste Bewerker van het leven, kunnen mensen eeuwig leven ontvangen (Jer 2:13; Jo 17:1, 3). Jezus zei tot een Samaritaanse vrouw bij een bron in de buurt van Sichar dat het water dat hij zou geven, in degene die het ontving „een bron van water [zou] worden dat opborrelt om eeuwig leven te schenken”. — Jo 4:7-15.

De apostel Johannes tekende zijn visioen op van „een nieuwe hemel en een nieuwe aarde”, waarin hij zag dat er vanuit de troon van God „een rivier van water des levens” stroomde. Aan weerskanten van deze rivier stonden bomen die vruchten voortbrachten, terwijl de bladeren tot genezing van de natiën dienden (Opb 21:1; 22:1, 2). Nadat dit onderdeel van het visioen beëindigd was, sprak Jezus tot Johannes over het doel waarvoor hij zijn engel met het visioen had gezonden. Vervolgens hoorde Johannes de bekendmaking: „En de geest en de bruid blijven zeggen: ’Kom!’ En laat een ieder die het hoort, zeggen: ’Kom!’ En een ieder die dorst heeft, kome; een ieder die wil, neme het water des levens om niet.” Kennelijk zou deze uitnodiging door Gods dienstknechten tot dorstige mensen worden gericht om hen ertoe te bewegen te gaan drinken van de voorzieningen die God heeft getroffen om door bemiddeling van het Lam Gods eeuwig leven te verwerven (Jo 1:29). Zij konden krijgen wat er thans van dit water des levens voorhanden is. De uitnodiging moet worden gericht tot iedereen die bereikt kan worden, niet om uit de verkoop van het water financieel gewin te halen, maar om het kosteloos uit te reiken aan allen die het wensen. — Opb 22:17.

Vóór zijn dood en opstanding zei Jezus over zijn volgelingen, die vanaf Pinksteren 33 G.T. heilige geest zouden ontvangen, dat er uit hun binnenste „stromen van levend water [zouden] vloeien” (Jo 7:37-39). Het verslag in de christelijke Griekse Geschriften bevat talrijke bewijzen dat de apostelen en discipelen, aangedreven door de werkzame kracht van Gods geest, wonderbaarlijke dingen tot stand brachten door, te beginnen in Jeruzalem en ten slotte in de gehele destijds bekende wereld, anderen levengevend water te doen toekomen.

Het ingeplante woord voeden. In zijn brief aan de gemeente in Korinthe gebruikte de apostel Paulus een ander beeld en vergeleek hij het werk van een christelijke bedienaar met dat van een boer, die eerst het zaad zaait, het begiet en verzorgt en dan rustig wacht op de wasdom die God eraan geeft. Paulus had de Korinthiërs het goede nieuws van het Koninkrijk gebracht en aldus het zaad op de Korinthische „akker” gezaaid. Later had Apollos, door zijn verdere onderwijs, het gezaaide zaad gevoed en verzorgd, maar God had het door zijn geest doen groeien. Paulus gebruikte deze illustratie om te beklemtonen dat geen enkel mens op zich belangrijk is, maar dat allen bedienaren zijn en als Gods medewerkers met elkaar samenwerken. God is Degene die belangrijk is en hij zegent zulk onzelfzuchtig, verenigd werk. — 1Kor 3:5-9.

Gods woord der waarheid. Gods woord der waarheid wordt vergeleken met reinigend water. De christelijke gemeente is in Gods ogen rein, als een eerbare bruid voor Christus, die haar heeft gereinigd „met het bad des waters door middel van het woord” (Ef 5:25-27). In dezelfde trant spreekt Paulus tot zijn medechristenen, die de hoop hebben in de hemel onderpriesters van Christus te zijn. Terugverwijzend naar de tabernakel en de verplichting van de priesters om zich met water te wassen voordat zij het heiligdom binnengingen om dienst te verrichten, zegt hij: „Aangezien wij een grote priester [Jezus Christus] over het huis van God hebben, zo laten wij met een waarachtig hart naderen, in de volle verzekerdheid van het geloof, nu . . . ons lichaam gebaad is met rein water” (Heb 10:21, 22). Deze reiniging omvat niet alleen de kennis van Gods woord, maar ook de toepassing ervan in het dagelijks leven.

Het water van de doop. Jezus legde aan Nikodemus uit: „Indien iemand niet uit water en geest wordt geboren, kan hij het koninkrijk Gods niet binnengaan” (Jo 3:5). Jezus bedoelde hier blijkbaar het water waarin iemand gedoopt wordt nadat hij berouw heeft van zijn zonden, zijn vroegere levenswandel de rug heeft toegekeerd en zich nu, bij de doop, in de naam van Jezus Christus aan God aanbiedt. — Vgl. Ef 4:4, 5, waar gesproken wordt over „één doop”.

Later schreef de apostel Johannes: „Deze is het die gekomen is door middel van water en bloed, Jezus Christus . . . Want er zijn er drie die getuigenis afleggen, de geest en het water en het bloed, en de drie stemmen overeen” (1Jo 5:5-8). Toen Jezus „in de wereld” kwam, dat wil zeggen, toen hij zijn bediening en zijn offerandelijke loopbaan als Gods Messias begon, begaf hij zich naar Johannes de Doper om zich in water te laten onderdompelen (niet uit berouw over zonden, maar om zich aan God aan te bieden teneinde Gods wil met betrekking tot hem te volbrengen) (Heb 10:5-7). Hierna daalde Gods geest op Jezus neer, tot een getuigenis dat hij Gods Zoon en de Messias was (Lu 3:21, 22). Het is het water van zijn doop dat met het bloed van zijn offer en met Gods geest eenstemmig is in het getuigenis afleggen van deze grootse Messiaanse waarheid.

Andere voorbeelden van figuurlijk gebruik. David zei betreffende de goddelozen: „Mogen zij oplossen als in wateren die weglopen” (Ps 58:7). David kan daarbij gedacht hebben aan de in Palestina veelvuldig voorkomende stroomdalen, waarvan er vele tijdens een hevige regenval vollopen en de erdoorheen stromende beek doen aanzwellen tot een dreigende bergstroom. Maar het water loopt snel weg en verdwijnt, en het dal ligt weer droog.

Toen de Israëlieten met een kleine strijdmacht de stad Ai aanvielen, werden zij verslagen. Dit had een demoraliserende uitwerking op de Israëlieten, want volgens het verslag „versmolt het hart van het volk en het werd als water”, hetgeen betekent dat zij beseften dat zij zich op de een of andere wijze Jehovah’s misnoegen op de hals hadden gehaald en zijn hulp moesten ontberen. Jozua was hevig ontsteld, kennelijk omdat Israël, het leger van Jehovah, bevreesd voor hun vijanden op de vlucht was geslagen, waardoor er smaad op Jehovah’s naam werd geworpen. — Joz 7:5-9.