Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Week

Week

Het Hebreeuwse woord voor „week” (sja·voeʹaʽ) duidt letterlijk op een eenheid of periode van zeven. Het Griekse woord (sabʹba·ton) is op zijn beurt van het Hebreeuwse woord voor sabbat (sjab·bathʹ) afgeleid.

Al vroeg in de geschiedenis van de mensheid begon men de dagen in cyclussen van zeven te tellen. Jehovah God schiep het precedent voor die tijdsindeling door de periode van zijn scheppingswerk te verdelen in zes dagen of tijdseenheden, bekroond door een zevende dag die een rustdag was (Ge 2:2, 3). De eerstvolgende vermelding van een zevendaagse cyclus is in verband met Noach ten tijde van de Vloed, hoewel er geen melding van wordt gemaakt dat de zevende dag een rustdag was (Ge 7:4, 10; 8:10, 12). In Paddan-Aram en in Filistea werd er bij een huwelijkssluiting zeven dagen feestgevierd (Ge 29:27, 28; Re 14:12, 17). De rouwplechtigheden voor Jakob duurden eveneens zeven dagen (Ge 50:10). Uit het bijbelse verslag blijkt echter niet dat deze vroege zevendaagse periodes overeenkwamen met een week die steeds met een bepaalde dag begon en door overeenkomstige zevendaagse periodes gevolgd werd. Onder sommige volken in de oudheid werden de zevendaagse cyclussen beheerst door de vier maanfases en begonnen ze met elke nieuwe maan opnieuw. Aangezien een maanmaand hetzij 29 of 30 dagen telt, kon hierop geen strikte opeenvolging van zevendaagse cyclussen worden gebaseerd.

Eén vroege vermelding van een tiendaagse periode is te vinden in Genesis 24:55. In het oude Egypte werd de tijd verdeeld in cyclussen van tien dagen (drie in een maand), en uiteraard raakten de Israëlieten tijdens hun langdurige verblijf in Egypte met deze tijdsindeling vertrouwd.

Onder de Wet. Pas in verband met de instructies betreffende het Pascha treffen wij een goddelijke verordening aan die de viering van een specifieke zevendaagse periode vereiste. Deze periode werd het jaarlijkse feest der ongezuurde broden, dat sedertdien door de Israëlieten na het Pascha werd gevierd. Zowel de eerste als de zevende of laatste dag moest een rustdag zijn. — Ex 12:14-20; 13:6-10.

Sabbatdag ingesteld. Nadat deze speciale week was ingevoerd, verstreek er echter ongeveer een maand waarin de Israëlieten op weg waren na hun uittocht uit Egypte, en er wordt niet gezegd dat zij in deze periode de tijd indeelden in weken, die telkens met een zevende dag, een rustdag, eindigden. In aansluiting op de vijftiende dag van de tweede maand na hun uittocht uit Egypte begon Jehovah de Israëlieten manna te geven, en bij die gelegenheid beval hij hen voor de eerste maal om elke zevende dag een sabbat te houden (Ex 16:1, 4, 5, 22-30). Zo’n regeling voor een wekelijkse sabbatdag resulteerde noodzakelijkerwijs in een opeenvolgende weekindeling van dagen die niet aan de maanmaanden gebonden waren. Later heeft God het onderhouden van de sabbat voor de natie Israël tot een bepaling van het Mozaïsche wetsverbond gemaakt. — Ex 20:8-11; De 5:12-15.

Feesttijden. Er waren natuurlijk bepaalde feesttijden van zeven dagen die in de Wet waren omschreven en die niet noodzakelijkerwijs correspondeerden met de door de sabbat beheerste normale week. Ze begonnen op een bepaalde dag van de maanmaand; daardoor viel de begindag van jaar tot jaar op een andere dag van de week. Dit gold voor het feest der ongezuurde broden, dat op het Pascha volgde en van 15–21 Nisan duurde, en voor het Loofhuttenfeest, dat van 15–21 Ethanim werd gevierd. Ook het wekenfeest ofte wel Pinksteren was gebaseerd op een telling van zeven weken plus één dag, maar de zeven weken begonnen te tellen vanaf 16 Nisan en vielen dus niet altijd samen met de normale weken die met de wekelijkse sabbatdag eindigden. — Ex 12:2, 6, 14-20; Le 23:5-7, 15, 16; De 16:9, 10, 13.

De dagen van de week kregen geen namen maar werden eenvoudig genummerd, met uitzondering van de zevende dag, die „de sabbat” werd genoemd (Ex 20:8). Dat was ook zo in de dagen van Jezus en zijn apostelen, hoewel men op den duur aan de dag vóór de sabbat de naam „Voorbereiding” gaf. — Mt 28:1; Han 20:7; Mr 15:42; Jo 19:31.

Periodes van zeven dagen en van zeven jaar. Wegens de belangrijkheid die in het Wetsverbond aan de sabbat, of de zevende dag, werd toegekend, werd het woord „sabbat” ook wel gebruikt om er de hele week van zeven dagen mee aan te duiden (Le 23:15, 16). Het werd eveneens gebruikt ter aanduiding van het zevende jaar, dat een sabbatjaar van rust voor het land was. En ook werd de gehele zevenjarige periode of week van jaren die eindigde met een sabbatjaar ermee aangeduid (Le 25:2-8). De joodse misjna gebruikt herhaaldelijk de uitdrukking „jaarweek”. — Sheviʽit 4:7-9; Sanhedrin 5:1; zie ZEVENTIG WEKEN (Een Messiaanse profetie).