Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wolk

Wolk

Zichtbare massa van deeltjes, gewoonlijk waterdruppeltjes of ijskristalletjes, die hoog in de lucht zweven. Het Hebreeuwse woord dat voornamelijk voor „wolk” wordt gebruikt is ʽa·nanʹ, dat in de meeste schriftplaatsen waar het voorkomt, betrekking heeft op de „wolkkolom” die de Israëlieten door de dorre wildernis leidde (Ex 13:21). Een „stoflaagje”, „wolken” en de „wolkenhemel” worden aangeduid door vormen van het Hebreeuwse woord sjaʹchaq, afgeleid van een grondwoord dat „fijnstampen”, „uitslijten” betekent (Jes 40:15; Ps 36:5; Ps 89:37; Jer 51:9; Ps 18:42; Job 14:19). De Griekse woorden die een „wolk” aanduiden, zijn neʹfos en neʹfele, terwijl gnoʹfos betrekking heeft op een „donkere wolk”. — Heb 12:1; Mt 17:5; Heb 12:18.

In Israël is de lucht van half juni tot half september gewoonlijk helder, ofschoon er vooral tegen het einde van de droge tijd stofwolken voorkomen tengevolge van de hete oostenwind uit de woestijn. Tevens wordt de hemel, hoofdzakelijk in augustus, af en toe bedekt met een vanuit het W komende wolkensluier (cirrostratus), die geen regen brengt, hoewel de bewoners er blij mee zijn, daar deze wolkensluier wat schaduw biedt en de hitte dus iets draaglijker maakt (Jes 25:5; vgl. Job 7:2). In september of oktober beginnen er aan de westelijke horizon vaker wolken te verschijnen, die zich boven de Middellandse Zee vormen, ofschoon het vaak half oktober is voordat de regentijd werkelijk een aanvang neemt. Gedurende de zomer hangt er echter in sommige gedeelten van het land ’s ochtends een nevel, die bij het opkomen van de zon spoedig verdwijnt. — Ho 6:4.

In de regentijd kan er zeer snel een hevige bui ontstaan, die begint met een heel klein wolkje in het W (1Kon 18:44, 45). De boeren waren hoopvol gestemd als zij in westelijke streken een wolk zagen opkomen (Lu 12:54). Iemand die echter aarzelde te oogsten omdat hij naar de onbestendige wolken keek, zou verlies lijden. Dit feit wordt gebruikt als een aansporing voor Gods dienstknechten om onder alle omstandigheden door te gaan met hun werk. — Pr 11:4.

De wijsheid en macht van Jehovah God, de Schepper, worden geïllustreerd door zijn macht over de wolken. Hij spreekt over de wolken als „waterkruiken” die kantelen en hun inhoud op de aarde uitgieten. Hij zegt: „Wie kan in wijsheid de wolken nauwkeurig tellen, of de waterkruiken van de hemel — wie kan ze doen kantelen?” (Job 38:37) Hij beschrijft het proces van verdamping en condensatie met de woorden: „Hij trekt de waterdruppels omhoog; ze sijpelen door als regen voor zijn nevel, zodat de wolken druppelen, ze druipen overvloedig op de mensen. Waarlijk, wie kan de wolkenlagen begrijpen, de knetterende slagen vanuit zijn hut?” — Job 36:27-29.

Figuurlijk gebruik. Daar geen mens Jehovah kan zien en toch in leven kan blijven, symboliseert hij zijn tegenwoordigheid door een wolk. Toen bij de berg Sinaï de Wet aan Israël werd gegeven, bedekte een donkere wolk de berg; uit de wolk kwamen bliksemstralen en donderslagen, het geschal van een trompet en een luide stem (Ex 19:16-19; 24:15; Heb 12:18, 19). Jehovah zei tot Mozes dat hij op deze wijze verscheen om met Mozes te spreken en opdat het volk, wanneer het deze dingen hoorde, geloof zou stellen in Mozes als Gods vertegenwoordiger. — Ex 19:9.

Jehovah zond een engel in een wolk als „zijn eigen persoonlijke boodschapper” om Israël uit Egypte en door de wildernis te leiden (Jes 63:9). Vertegenwoordigd door de engel keek Jehovah vanuit de wolk om het kamp van de Egyptenaren in verwarring te brengen (Ex 13:21, 22; 14:19, 24, 25). Jehovah gebruikte de wolk ook om hen als natie in Mozes te dopen, waarbij de wateren zich aan weerszijden van hen bevonden en de wolk boven en achter hen was. Aldus werden zij „door middel van de wolk en van de zee in Mozes gedoopt”. — 1Kor 10:2; zie ook Nu 14:14.

Toen de tabernakel in de wildernis werd opgericht, vertoefde de wolk erboven en ’vervulde Jehovah’s heerlijkheid de tabernakel’, zodat Mozes er niet kon binnengaan (Ex 40:34, 35; vgl. 1Kon 8:10-12; Opb 15:8). Hierna bleef de wolk staan boven het Allerheiligste, waarin zich de ark van het verbond bevond, en de wolk werd ’s nachts een vuurzuil. Ongetwijfeld was deze wolk vanuit elk gedeelte van het kamp te zien en markeerde ze het midden van het kamp. Wanneer de wolk zich verhief, maakte Israël zich gereed om op te breken. Verplaatste de wolk zich, dan volgde het volk haar naar de volgende legerplaats, alhoewel de exacte plaats om het kamp op te slaan wellicht uitgezocht werd met de hulp van Hobab, die het land goed kende en ook wist waar zich water bevond en welke plaatsen geschikt waren om er zo’n enorm kamp op te slaan. — Ex 40:34-38; Nu 10:29-32.

In het Allerheiligste, boven de ark van het verbond, bevond zich een helder schijnende wolk, het enige licht dat die afdeling verlichtte (Le 16:2). In het nabijbelse Hebreeuws werd het „Sjekina” genoemd. Wanneer de hogepriester op de Verzoendag met het bloed van dieren het Allerheiligste binnenging, stond hij zinnebeeldig gesproken in de tegenwoordigheid van Jehovah. Bij andere gelegenheden, als hij niet het Allerheiligste binnenging maar voor het gordijn stond om een zaak van belang aan Jehovah voor te leggen en op zijn antwoord te wachten, werd het bezien alsof hij voor Jehovah’s aangezicht stond. — Nu 27:21.

Bij één gelegenheid werd vanuit een heldere wolk Jehovah’s eigen stem gehoord, toen hij zijn goedkeuring over zijn eniggeboren Zoon uitsprak. Het was de heldere wolk die Jezus en zijn drie apostelen Petrus, Jakobus en Johannes op de berg der transfiguratie overschaduwde. — Mt 17:5.

Toen Jezus naar de hemel opsteeg, ’onttrok een wolk hem aan hun gezicht’, aldus het verslag (Han 1:9). De discipelen zagen Jezus niet op een wolk heengaan, maar zij konden hem wegens de wolk niet meer zien. Dit helpt ons te begrijpen wat Jezus over zijn tegenwoordigheid zei: „Zij [zullen] de Zoon des mensen zien komen in een wolk met kracht en grote heerlijkheid”, en wat in de Openbaring staat: „Hij komt met de wolken, en elk oog zal hem zien” (Lu 21:27; Mt 24:30; Opb 1:7). In bovengenoemde gevallen waren wolken een aanduiding van onzichtbare tegenwoordigheid; maar waarnemers konden de betekenis met hun geestelijke „ogen” „zien”. In dit geval zouden de zichtbare gebeurtenissen de toeschouwer doen „zien” of beseffen dat Christus onzichtbaar tegenwoordig is. — Zie ook Mt 24; Mr 13; Opb 14:14.

Toen Jezus naar de aarde kwam en aan alle identificerende kenmerken van de Messias voldeed, weigerden de joden zelfzuchtig hem te erkennen, want zij eisten als bewijs van zijn messianiteit dat hij het visioen uit Daniël 7:13, 14 — waarin wordt getoond hoe de Mensenzoon met de wolken des hemels komt en voor de Oude van Dagen, Jehovah God, verschijnt om zijn koninkrijk te ontvangen — letterlijk zou vervullen. Zij verwarden zijn tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht met zijn eerste komst. Hij zei hun dat hun zo’n teken niet gegeven zou worden. — Lu 11:29.

Gunst. „Wolken” betekenen voor personen die God welgevallig zijn, iets goeds. Spreuken 16:15 zegt dat de goede wil van de koning is „als de wolk van lenteregen”. Dat een wolk iets bedekt of aan het gezicht onttrekt, wordt gebruikt om te beschrijven wat Jehovah met de zonden van zijn volk doet, dat hij hun overtredingen uitwist „als met een wolk” (Jes 44:22). Daarentegen verspert hij voor degenen die opstandig zijn, de toegang tot hem als met een wolkgevaarte, opdat hun gebed niet kan doordringen. — Klg 3:44.

Vergankelijkheid, onbetrouwbaarheid. De nevelige morgenwolken die snel verdwijnen, worden figuurlijk gebruikt voor de onbestendige, kortstondige liefderijke goedheid waarvan Efraïm en Juda jegens God blijk gaven, alsook voor het kortstondige bestaan van Efraïm omdat het tot valse aanbidding was overgegaan. — Ho 6:4; 13:3.

De man die zich beroemt op het geven van geschenken maar nooit werkelijk iets geeft, stelt net zo teleur als een wolk zonder regen (Sp 25:14). Zij die belijden christenen te zijn maar immoraliteit bedrijven, verderfelijk handelen en de gemeente verontreinigen, worden in hun najagen van vleselijke begeerten vergeleken met waterloze wolken, die heen en weer worden gedreven door de wind. — Ju 12; zie NEVEL.