Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wolkenhemel

Wolkenhemel

„Wolkenhemel [Hebr.: sjaʹchaq]”, zoals het door de bijbelschrijvers gebruikt wordt, kan duiden op het atmosferische uitspansel dat de aarde omgeeft en waarin wolken drijven (Jes 45:8), of op de ogenschijnlijke koepel boven de aarde die overdag blauw en ’s nachts met sterren bezaaid is (Ps 89:37). In de meeste gevallen doelt de schrijver kennelijk alleen op dat wat zich hoog boven de mens bevindt, zonder te specificeren om welk aspect van de „wolkenhemel” het gaat. — Ps 57:10; 108:4.

De fijne stofdeeltjes in de aardatmosfeer, alsook de waterdampmoleculen en in zekere mate ook de moleculen van andere in de atmosfeer aanwezige gassen, zoals zuurstof, stikstof en kooldioxide, verstrooien de lichtstralen, en doordat de blauwe stralen het sterkst worden verstrooid, krijgt het heldere hemelgewelf zijn karakteristieke blauwe kleur. Fijne stofdeeltjes spelen ook een grote rol bij het vormen van wolken, doordat de waterdamp zich rond deze deeltjes verzamelt.

Het Hebreeuwse woord sjaʹchaq (wolkenhemel) wordt ook vertaald met „stoflaagje” en „wolk”; het komt klaarblijkelijk van een grondwoord dat „fijnstampen” betekent (2Sa 22:43). Jehovah spreekt over zichzelf als degene die ’de wolkenhemel uitsmeedt, hard als een gegoten spiegel’ (Job 37:18). De deeltjes waaruit de atmosfeer bestaat, worden inderdaad onder invloed van de zwaartekracht samengedrukt en binnen de door Jehovah gestelde uiterste grenzen van de aardatmosfeer gehouden, daar de zwaartekracht verhindert dat ze aan de aarde ontsnappen (Ge 1:6-8). Bovendien is het zo dat ze net als een spiegel het zonlicht reflecteren. Daardoor ziet de lucht er helder uit. Zonder atmosfeer zou iemand die vanaf de aarde naar boven keek alleen maar een zwarte lucht zien, met de hemellichamen fonkelend tegen een zwarte achtergrond, zoals het geval is op de maan, die geen atmosfeer heeft. Astronauten, die de aardatmosfeer vanuit de ruimte kunnen waarnemen, beschrijven die als een heldere lichtende kring.

Jehovah gebruikte figuurlijke taal toen hij de Israëlieten waarschuwde dat als zij ongehoorzaam zouden zijn, de hemel boven hun hoofd koper zou worden en de aarde onder hen ijzer, en de regen op hun land stuifzand en stof zou zijn. Ongetwijfeld zou bij een dergelijk gebrek aan regen de „toegesloten”, wolkeloze hemel roodachtig, koperkleurig worden, aangezien een concentratie van stofdeeltjes in de atmosfeer het blauwe licht gewoonlijk dermate verstrooit dat de rode golven de overhand krijgen, net zoals de ondergaande zon rood lijkt vanwege de langere weg die de zonnestralen door de atmosfeer moeten afleggen. — De 28:23, 24; vgl. 1Kon 8:35, waar „hemel” wordt gebruikt als aanduiding voor het uitspansel.

Het Griekse ouʹra·nos, dat letterlijk „hemel” betekent, wordt ook wel met „lucht” vertaald. Toen Jezus naar de hemel opsteeg, onttrok een wolk hem aan het gezicht van de discipelen. Terwijl zij met gespannen aandacht in de lucht keken, verschenen er engelen, die zeiden: „Mannen van Galilea, waarom staat gij in de lucht te kijken? Deze Jezus, die van u werd opgenomen in de lucht, zal aldus op dezelfde wijze komen als gij hem in de lucht hebt zien gaan” (Han 1:9-11, vtn.). In feite zeiden de engelen tot de discipelen dat het geen zin had om in de lucht te turen in de verwachting dat zij hem daar in het oog zouden krijgen. Want de wolk had hem aan hun gezicht onttrokken en hij was onzichtbaar geworden. Maar hij zou op dezelfde wijze terugkomen, onzichtbaar, niet waargenomen door letterlijke ogen.

Af en toe wordt „wolkenhemel” parallel met „hemel” gebruikt. — Zie HEMEL.