Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wraak

Wraak

Het toedienen van straf als vergelding voor krenking of geleden onrecht; vergeldingsdaad. Het Griekse woord ek·diʹke·o, dat met „wreken” wordt weergegeven, duidt letterlijk op handelen „uit gerechtigheid” en brengt de gedachte over van recht verschaffen. In het bijbelse spraakgebruik heeft „wraak” gewoonlijk betrekking op de vergelding die God brengt teneinde aan de gerechtigheid te voldoen, maar de term kan ook betrekking hebben op de wraakoefening van iemand die het recht in eigen hand neemt om zodoende een zaak te vereffenen en zich genoegdoening te verschaffen.

Komt Jehovah toe. Als iemand niet gerechtigd is om wraak te voltrekken, omdat hij daartoe niet door Jehovah is aangesteld noch door diens Woord daartoe bestemd is, doet hij er verkeerd aan als hij probeert zichzelf of anderen te wreken. „Mij is de wraak en de vergelding”, zegt Jehovah (De 32:35). De psalmist richt zich tot God met de woorden: „O God van wraakoefeningen, Jehovah” (Ps 94:1). Bijgevolg wordt iemand die een wrok koestert of persoonlijk wraak wil nemen voor echt of vermeend onrecht dat hem of iemand anders is aangedaan, door God veroordeeld. — Le 19:18; Ro 12:19; Heb 10:30.

De Schrift maakt duidelijk dat Gods toorn op alle zondaars en overtreders rust en dat alleen doordat God in zijn onverdiende goedheid in het loskoopoffer van Jezus Christus heeft voorzien, de mogelijkheid bestaat dat een zondaar niet de volledige vergelding ontvangt die hem rechtens toekomt (Ro 5:19-21; 2Kor 5:19; Heb 2:2, 3; zie LOSPRIJS). God handelt volledig in overeenstemming met zijn rechtvaardigheid wanneer hij aldus zonde vergeeft, en hij is tevens rechtvaardig wanneer hij zondaars die zijn voorziening verwerpen, veroordeelt; die kunnen niet aan de goddelijke wraak ontkomen. — Ro 3:3-6, 25, 26; vgl. Ps 99:8.

Jehovah’s wraak heeft een doel. Jehovah’s wraak brengt verlichting en werpt voordelen af wanneer hij handelt ten behoeve van degenen die op hem vertrouwen; bovendien verwerft hij zich daardoor lof als de rechtvaardige Rechter. De psalmist zegt: „De rechtvaardige zal zich verheugen omdat hij de wraak heeft aanschouwd. . . . En de mensen zullen zeggen: ’Waarlijk, er is vrucht voor de rechtvaardige. Waarlijk, er bestaat een God die als rechter optreedt op de aarde’” (Ps 58:10, 11). Het voornaamste doel van Gods wraak is derhalve zijn soevereiniteit hoog te houden en zijn naam te verheerlijken (Ex 14:18; Ps 83:13-18; Jes 25:1-5; Ez 25:14, 17; 38:23). Zijn optreden bewijst tevens dat zijn dienstknechten werkelijk zijn vertegenwoordigers zijn en bevrijdt hen uit onwenselijke omstandigheden. — Ex 14:31; 15:11-16; Ez 37:16, 21-23; Ps 135:14; 148:14; Sp 21:18.

Een vastgestelde tijd voor Gods wraak. De Schrift geeft te kennen dat God een bestemde tijd heeft om op grote schaal zijn wraak aan zijn vijanden te voltrekken. De profeet Jesaja kreeg de opdracht „de dag der wraak van de zijde van onze God” uit te roepen. Gods wraak jegens het oude Babylon, de onderdrukker van zijn volk, werd in 539 v.G.T. tot uitdrukking gebracht toen de legers van Medo-Perzië gebruikt werden om Babylons macht te breken (Jes 61:1, 2; 13:1, 6, 9, 17). Toen Jezus Christus op aarde was, citeerde hij een gedeelte uit Jesaja’s profetie (61:1, 2) en paste dat op zichzelf toe (Lu 4:16-21). Hoewel het verslag niet zegt dat hij het gedeelte over „de dag der wraak” aanhaalde, verkondigde hij die „dag”, welke in 70 G.T. over Jeruzalem kwam, in werkelijkheid wel degelijk. Jezus voorzei dat de stad door legers (van de Romeinen) omsingeld zou worden, en hij gebood zijn volgelingen uit Jeruzalem te vluchten wanneer zij dit zagen, „want dit zijn dagen waarin aan de gerechtigheid wordt voldaan [„dagen van wraak”], opdat alles wat geschreven staat, wordt vervuld”. — Lu 21:20-22, Int; vgl. Lu; PC; SV.

Verder zei Jezus Christus vóór zijn dood en opstanding: „Van die dag en dat uur [van de oordeelsvoltrekking aan het huidige samenstel van dingen] weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen” (Mt 24:36). Hij onthulde daarmee dat er beslist op een bij God bekende en door hem vastgestelde tijd wraak voltrokken zou worden. Dat God stellig op zijn bestemde tijd ten behoeve van zijn naam en zijn dienstknechten zou optreden, illustreerde Jezus door te spreken over een rechter die wegens het aandringen van een weduwe die recht kwam eisen, het besluit nam: ’Ik zal erop toezien dat haar recht wordt verschaft [„Ik zal wraak voor haar eisen”].’ Jezus bracht de illustratie op God van toepassing door te zeggen: „Zal God dan niet stellig recht doen wedervaren aan zijn uitverkorenen [„zijn uitverkorenen wreken”], die dag en nacht tot hem roepen, ook al is hij lankmoedig jegens hen?” — Lu 18:2-8, Int.

Bovendien zag de apostel Johannes in het door hem opgetekende visioen in het boek Openbaring de zielen van hen die geslacht waren wegens het woord van God en wegens het getuigeniswerk dat zij vroeger hadden, en zij riepen uit: „Tot wanneer, Soevereine Heer, heilige en waarachtige, weerhoudt gij u ervan te oordelen en ons bloed te wreken aan hen die op de aarde wonen?” Het antwoord dat zij kregen, toont aan dat er een vastgestelde tijd is waarop de wraak voltrokken zal worden, namelijk wanneer „ook van hun medeslaven en hun broeders, die op het punt stonden gedood te worden evenals zij, het getal vol zou zijn”. — Opb 6:9-11.

De Schrift onthult dat de wraak eerst aan Babylon de Grote wordt voltrokken en vervolgens aan „het wilde beest en de koningen der aarde en hun legers”. — Opb 19:1, 2, 19-21.

Aangestelde voltrekkers van de wraak. De Heer Jezus Christus is de Voornaamste Voltrekker van Gods wraak. De apostel Paulus troost christenen met de woorden: „Het [is] van Gods zijde rechtvaardig . . . verdrukking te vergelden aan hen die voor u verdrukking veroorzaken, maar aan u die verdrukking lijdt, verlichting te zamen met ons bij de openbaring van de Heer Jezus vanuit de hemel met zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en over hen die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen de gerechtelijke straf van eeuwige vernietiging ondergaan, ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid van zijn sterkte.” — 2Th 1:6-9.

In de christelijke gemeente. De apostelen werden aangesteld om onder Jezus Christus zorg te dragen voor de christelijke gemeente en deze tegen onreinheid en het verlies van Jehovah’s gunst te beschermen. In zijn brief aan de gemeente in Korinthe, die met verdeeldheid te kampen had en moeilijkheden ondervond van de zijde van „valse apostelen”, schreef de apostel Paulus in overeenstemming met zijn door God geschonken autoriteit: „Wij houden ons gereed om bestraffing toe te dienen voor elke ongehoorzaamheid [die „te wreken”].” — 2Kor 10:6, Int; 11:13; 13:10.

De oudere mannen, die belast waren met de zorg voor de gemeente, waren gemachtigd „wraak” te oefenen in de zin dat zij stappen konden ondernemen om het recht te herstellen en de gemeente weer in een rechtvaardige positie voor het aangezicht van God te brengen door het begane kwaad te corrigeren. De leidinggevende leden van de gemeente Korinthe deden dit nadat zij door Paulus waren terechtgewezen, en Paulus schreef dan ook in zijn tweede brief aan hen dat het ’een grote ernst in hen had teweeggebracht, ja, het herstellen [„wreken”] van het onrecht!’ Deze mannen gaven na het lezen van Paulus’ eerste brief blijk van godvruchtig berouw en deden al het mogelijke om de zaken recht te zetten voor het aangezicht van Jehovah, door de in die brief genoemde goddeloze man te verwijderen (2Kor 7:8-12, Int). Zij waren echter niet gemachtigd de kwaaddoener de volledige straf toe te dienen die hem rechtens toekwam — volledige wraak door hem ter dood te brengen, zoals onder de Mozaïsche wet tot de bevoegdheid van de rechters behoorde (Le 20:10; Heb 10:28). Zij wierpen zulke onberouwvolle kwaaddoeners slechts uit de gemeente (1Kor 5:13). Bleven zulke personen onberouwvol, dan zouden zij uiteindelijk de volledige vergelding voor hun misdaden ontvangen — de eeuwige dood (Heb 10:29, 30). Ja, een christen die onrechtvaardigheid doet, bijvoorbeeld hoererij bedrijft, verkeert in gevaar, „want Jehovah is iemand die voor al deze dingen straf eist [lett.: is de „wreker”]”. — 1Th 4:3-6, Int.

Regeerders. Regeerders, wier taak het is erop toe te zien dat er recht wordt gedaan, kunnen degenen zijn die wraak voltrekken aan kwaaddoeners, met inbegrip van christenen die overtreders zijn van de in het land geldende wetten die stroken met dat wat juist is en in overeenstemming zijn met de door God aan deze regeerders verleende autoriteit. In dat geval voltrekken deze regeerders indirect Gods wraak, zoals de apostel Paulus schrijft: „Want zij die regeren, zijn niet voor de goede, maar voor de slechte daad een voorwerp van vrees. . . . ze is Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent.” — Ro 13:3, 4; 1Pe 2:13, 14; vgl. Ge 9:6.

De neiging van de onvolmaakte mens om zich te willen wreken. De gevallen, onvolmaakte mens heeft de neiging zich te wreken op degenen die hem onrecht aandoen of op personen die hij haat. Een man die overspel pleegt met andermans vrouw loopt gevaar daarvoor de wraak te ondergaan van haar man, zoals in Spreuken staat: „Want de woede van een fysiek sterke man is jaloezie, en hij zal geen mededogen tonen op de dag der wraak. Hij zal generlei losprijs in aanmerking nemen, noch zal hij inschikkelijkheid betonen, hoe groot gij het geschenk ook maakt” (Sp 6:32-35). Niettemin is het zo dat wanneer iemand op eigen initiatief wraak neemt, dit gewoonlijk in onbeheerste woede gebeurt en geen goed doel dient; integendeel, zo iemand haalt zich Gods toorn op de hals. — Jak 1:19, 20.

Vijanden van God en van zijn dienstknechten. Mensen die God haten, geven van vijandigheid jegens zijn dienstknechten blijk en trachten zich op hen te wreken. Dit is geen herstellen van het recht, maar een verlangen of een handeling als gevolg van het feit dat zij vijandig staan tegenover dat wat goed en rechtvaardig is, en het is een poging om zich te ontdoen van rechtvaardige personen die hen door hun woorden en daden als goddeloos aan de kaak stellen (Ps 8:2; 44:15, 16). In sommige gevallen zijn Gods dienstknechten gedood, in de verdorven veronderstelling dat er recht werd gedaan (Jo 16:2). Door de uitoefening van deze veronderstelde of zogenaamde „wrekende gerechtigheid” hebben zij God echter niet behaagd maar veeleer wraak voor zichzelf opgestapeld. Het is waar dat Jehovah zich soms van de natiën, zoals Babylon, heeft bediend om zijn eigen wraak aan zijn volk Israël te voltrekken wanneer zij hun verbond met hem verbraken (Le 26:25). Maar omdat die natiën uit haat en boosaardigheid handelden en uiting gaven aan hun eigen wraakzucht, nam Jehovah op zijn beurt wraak op hen. — Klg 3:60; Ez 25:12-17.

Zie ook BLOEDWREKER; TOEVLUCHTSSTEDEN.