Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Zachtheid

Zachtheid

Een zachtaardige geestesgesteldheid of manier van doen, dus het tegenovergestelde van grofheid of hardheid. Zachtheid houdt nauw verband met nederigheid, zachtmoedigheid en vriendelijkheid.

Deze eigenschap is een vereiste voor een dienstknecht van God, vooral voor iemand in een verantwoordelijke positie van opzicht. De apostel Paulus zei dat ’een slaaf van de Heer niet behoeft te strijden, maar vriendelijk [of zacht] [Gr.: eʹpi·on] moet zijn jegens allen’ (2Ti 2:24). Zo iemand is niet luidruchtig, lawaaierig of onmatig. Hoewel Mozes, de man van de ware God, niet altijd de juiste geestesgesteldheid aan de dag legde, was hij „verreweg de zachtmoedigste van alle mensen die op de oppervlakte van de aardbodem waren” (Nu 12:3; Ps 90, Ops.). De woorden die hij bij een zekere gelegenheid uitte, werden vergeleken met „zachte regens op het gras”. — De 32:2.

In 1 Thessalonicenzen 2:7 zei Paulus over zichzelf en zijn metgezellen dat zij onder de Thessalonicenzen „vriendelijk [of zacht] geworden [waren], zoals wanneer een zogende moeder haar eigen kinderen koestert”. Dit was zo omdat zij werkelijke liefde hadden voor degenen die zij onderwezen en zich bekommerden om hun geestelijke groei (1Th 2:8). Het woord eʹpi·oi (dat met „vriendelijk” is vertaald), komt voor in de Textus receptus, in de tekstuitgaven van Tischendorf en Merk en in enkele handschriften. Volgens W. E. Vine „werd [eʹpi·os] door Griekse schrijvers veelvuldig gebruikt als een kenmerkende eigenschap van een kinderjuffrouw met lastige kinderen, of van een onderwijzer met onhandelbare leerlingen, of van ouders jegens hun kinderen. In I Thess. 2:7 beschrijft de Apostel met het woord het gedrag dat hij en zijn medezendelingen jegens de bekeerlingen in Thessalonika aan de dag legden.” — Vine’s Expository Dictionary of Old and New Testament Words, 1981, Deel 2, blz. 145.

In de Griekse tekst van Westcott en Hort en een aantal handschriften wordt in 1 Thessalonicenzen 2:7 echter de Griekse term neʹpi·oi, „kleine kinderen”, gebruikt. The New International Dictionary of New Testament Theology merkte hierover op: „Er zijn twee lezingen van 1 Thess. 2:7: (a) ēpioi (wij waren vriendelijk, zacht, in uw midden); (b) nēpioi (kleine kinderen). Het eraan voorafgaande woord eindigt op een n, en naar alle waarschijnlijkheid is deze n bij het afschrijven bij vergissing verdubbeld. Bovendien leidt de uitleg van de tweede lezing tot moeilijkheden. Want in v. 7b vergelijkt Paulus niet zichzelf maar de Thessalonicenzen met ’kinderen’; hij en zijn medewerkers waren als een voedster (trofos).” Onder redactie van C. Brown, 1975, Deel 1, blz. 282.

Geen zwakheid. Zachtheid duidt niet op zwakheid. Het vereist innerlijke kracht om zacht of vriendelijk met anderen om te gaan en hen te kalmeren of hun gevoelens te sparen, vooral wanneer men getergd wordt. In 2 Samuël 18:5 gaf David, een krijgsman, Joab uit vaderlijke liefde het gebod zijn opstandige zoon Absalom met zachtheid te behandelen. Het hier gebruikte Hebreeuwse woord (ʼat) heeft betrekking op een bedaard gaan of een rustige beweging. Ook al was de apostel Paulus zacht, toch was hij geen zwakkeling, zoals blijkt uit het feit dat hij heel krachtig kon spreken wanneer dit nodig was, bijvoorbeeld toen hij zijn eerste en tweede brief aan de christelijke gemeente in Korinthe schreef.

Een verenigende kracht. Het is aangenaam en bevorderlijk voor de vrede wanneer iemand met zachtheid spreekt en handelt. Zo iemand is te benaderen, is niet afstotend, en zijn houding draagt tot de geestelijke opbouw van anderen bij. Hardheid, ruwheid, heftigheid en grofheid brengen verdeeldheid en schrikken anderen af. Maar zachtheid trekt aan en verenigt. Over Jehovah wordt gezegd dat hij zijn lammeren bijeenbrengt en ze aan zijn boezem draagt (waarmee de wijde plooien in het bovenste deel van een kledingstuk worden bedoeld, waarin herders soms hun lammeren droegen) (Jes 40:11). Zijn Zoon Jezus Christus zei tot Jeruzalem: „Hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert!” „Maar”, zo voegde hij eraan toe, „gij hebt het niet gewild” (Mt 23:37). Daarom ontvingen zij een hardvochtige behandeling door toedoen van het Romeinse leger toen hun stad in 70 G.T. werd verwoest.

Geveinsde zachtheid. Een zachte stem of manier van doen, bijvoorbeeld zacht spreken, is niet altijd een bewijs van ware zachtheid. Zachtheid is een eigenschap die alleen echt is wanneer ze uit het hart komt. Terwijl Gods dienstknecht Job lijden onderging doordat Satan zijn rechtschapenheid jegens God op de proef stelde, werd hij door drie metgezellen scherp bekritiseerd. Zij beschuldigden Job van verborgen zonden, goddeloosheid en halsstarrigheid, en suggereerden bovendien dat hij afvallig was en dat zijn zonen door God waren gedood wegens hun goddeloosheid. Toch zei een van de drie, Elifaz, tot Job: „Zijn de vertroostingen Gods niet genoeg voor u, of een woord, op zachte wijze met u gesproken?” (Job 15:11) Zij spraken dus op zijn minst voor een deel op zachte toon, maar wat zij zeiden, was hard en derhalve niet echt vriendelijk of zacht.