Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Zefanja, Het boek

Zefanja, Het boek

Dit boek van de Hebreeuwse Geschriften bevat het woord van Jehovah bij monde van zijn profeet Zefanja. Zefanja verrichtte zijn werk als profeet in de dagen van de Judese koning Josia (659–629 v.G.T.) (Ze 1:1). In het 12de jaar van zijn regering begon koning Josia, die toen ongeveer twintig jaar was, een uitgebreide campagne tegen afgoderij, en vanaf het 18de jaar van zijn regering tot het einde daarvan „weken [zijn onderdanen] er niet van af Jehovah . . . te volgen” (2Kr 34:3-8, 33). Aangezien in het boek Zefanja wordt vermeld dat er in Juda priesters van buitenlandse goden waren, dat er Baälaanbidding werd beoefend en hemellichamen werden vereerd, mag men aannemen dat het werd geschreven voordat Josia omstreeks 648 v.G.T. met zijn hervormingen begon. — Ze 1:4, 5.

Toen Zefanja met profeteren begon, vierden afgoderij, geweld en bedrog in Juda hoogtij. Velen zeiden in hun hart: „Jehovah zal geen goed doen en hij zal geen kwaad doen” (Ze 1:12). Maar Zefanja’s profetieën maakten duidelijk dat Jehovah aan onberouwvolle kwaaddoeners wraak zou voltrekken (1:3–2:3; 3:1-5). Zijn strafgerichten zouden niet alleen over Juda en Jeruzalem komen, maar ook over andere volken: de Filistijnen, de Ammonieten, de Moabieten, de Ethiopiërs en de Assyriërs. — 2:4-15.

De profetie van Zefanja zal bijzonder vertroostend zijn geweest voor degenen die trachtten Jehovah te dienen en die zeer bedroefd moeten zijn geweest over de verfoeilijke praktijken van de inwoners van Jeruzalem, met inbegrip van zijn verdorven vorsten, rechters en priesters (Ze 3:1-7). Aangezien rechtgeaarde personen verlangend zullen hebben uitgezien naar de voltrekking van het goddelijke oordeel aan de goddelozen, waren de volgende woorden kennelijk tot hen gericht: „’Blijft mij verwachten,’ is de uitspraak van Jehovah, ’tot de dag dat ik opsta tot de buit, want mijn rechterlijke beslissing is, natiën te vergaderen, dat ik koninkrijken bijeenbreng, ten einde mijn openlijke veroordeling erover uit te storten, heel mijn brandende toorn’” (3:8). Uiteindelijk zou Jehovah zijn goedgunstige aandacht richten op het overblijfsel van zijn volk Israël door hen uit gevangenschap te bevrijden en hen tot een naam en een lof onder alle andere volken te maken. — 3:10-20.

Authenticiteit. De authenticiteit van het boek Zefanja wordt goed gestaafd. De gedachten die in dit boek tot uitdrukking worden gebracht, vertonen dikwijls overeenkomst met andere gedeelten van de bijbel. (Vgl. Ze 1:3 met Ho 4:3; Ze 1:7 met Hab 2:20 en Za 2:13; Ze 1:13 met De 28:30, 39 en Am 5:11; Ze 1:14 met Joë 1:15 en Ze 3:19 met Mi 4:6, 7.) Ook in het beklemtonen van belangrijke waarheden stemt het boek Zefanja volledig met de overige geschriften van de bijbel overeen. Bijvoorbeeld: Jehovah is een God van rechtvaardigheid (Ze 3:5; De 32:4). Hoewel hij gelegenheid geeft tot berouw, laat hij overtredingen niet tot onbepaalde tijd ongestraft (Ze 2:1-3; Jer 18:7-11; 2Pe 3:9, 10). Noch zilver noch goud kan de goddelozen bevrijden op de dag van Jehovah’s verbolgenheid (Ze 1:18; Sp 11:4; Ez 7:19). Wie goddelijke bescherming wil genieten, moet in harmonie met Gods rechtvaardige oordelen leven. — Ze 2:3; Am 5:15.

Nog een opvallend bewijs voor de canoniciteit van het boek is de vervulling van de erin opgetekende profetieën. De voorzegde verwoesting van de Assyrische hoofdstad Nineve vond in 632 v.G.T. plaats (Ze 2:13-15) en die van Juda en Jeruzalem in 607 v.G.T. (Ze 1:4-18; vgl. 2Kon 25:1-10). Als bondgenoten van de Egyptenaren moeten de Ethiopiërs rampspoed hebben ondervonden toen Nebukadnezar Egypte veroverde (Ze 2:12; vgl. Ez 30:4, 5). En de Ammonieten, de Moabieten en de Filistijnen zijn als volk op den duur geheel van het wereldtoneel verdwenen. — Ze 2:4-11.

[Kader op blz. 1329]

HOOFDPUNTEN UIT ZEFANJA

Gods oordeelsboodschappen tegen Juda en Jeruzalem, alsook tegen andere natiën; ook een aankondiging van herstel voor Jeruzalem

Geschreven door Zefanja aan het begin van Josia’s regering, voordat deze omstreeks 648 v.G.T. met zijn hervormingen begon

Jehovah’s oordeelsdag is nabij (1:1–2:3)

Jehovah zal aan alles op de oppervlakte van de aardbodem een eind maken

Alle inwoners van Juda en Jeruzalem die afgoderij beoefenen, die zowel bij Jehovah als bij een valse god zweren, die zich terugtrekken van het dienen van Jehovah of die hem niet hebben gezocht, zullen afgesneden worden

Vorsten, geweldplegers en bedriegers zullen tot degenen behoren op wie Jehovah zijn aandacht zal richten; allen die menen dat Jehovah geen goed en geen kwaad zal doen, zullen hun rijkdom en bezittingen tot niets zien worden

Jehovah’s dag komt, een dag van verbolgenheid; noch zilver noch goud kan ontkoming verschaffen

Zachtmoedigen der aarde moeten Jehovah zoeken, alsook zachtmoedigheid en rechtvaardigheid; wellicht zullen zij dan op de dag van zijn toorn verborgen worden

Bestraffing van de naburige natiën van Juda en de verder gelegen landen Ethiopië en Assyrië (2:4-15)

De Filistijnen zullen verdelgd worden; Moab zal woestgelegd worden als Sodom, en Ammon zal als Gomorra worden omdat het Jehovah’s volk gesmaad heeft

De Ethiopiërs zullen door het zwaard vallen; Assyrië zal verdelgd worden; Nineve zal verwoest worden, en wilde dieren zullen bezit nemen van zijn ruïnes

Jeruzalems opstandigheid en verdorvenheid (3:1-7)

Ook de onderdrukkende stad Jeruzalem is voor het oordeel bestemd; ze heeft niet op Jehovah vertrouwd en is niet tot hem genaderd; haar vorsten, rechters, profeten en priesters hebben allen verderfelijk gehandeld in plaats van hun invloed ten goede aan te wenden

De inwoners hebben Jehovah niet gevreesd en hun wegen niet veranderd, zelfs niet nadat zij getuige waren geweest van zijn oordeel over andere natiën

Het uitstorten van Jehovah’s toorn en het herstel van een overblijfsel (3:8-20)

Jehovah’s toorn zal over natiën en koninkrijken worden uitgestort

De volken zal een zuivere taal gegeven worden, opdat zij Jehovah’s naam aanroepen en hem schouder aan schouder dienen

Van Gods volk Israël zullen alleen de nederigen en de geringen overblijven en onder Zijn bescherming zekerheid genieten

Allen die zich aan het kwellen van Israël schuldig hebben gemaakt, zullen gestraft worden; het weer bijeengebrachte overblijfsel zal tot „een lof onder alle volken der aarde” worden gemaakt