Zin (II)
1. Een wildernis waar de Israëlieten op weg naar Kanaän doortrokken; niet te verwarren met de Wildernis van Sin (Nu 33:11, 36). In het tweede jaar na Israëls uittocht uit Egypte verspiedden twaalf Israëlieten het Beloofde Land, te beginnen met de Wildernis van Zin. Destijds waren de Israëlieten te Kades gelegerd (Nu 13:21, 26). Na hun jarenlange omzwerving door de wildernis kwamen de Israëlieten voor de tweede maal te Kades, in de Wildernis van Zin. Dit deel van de Wildernis van Zin was woest, onbebouwd, zonder vijgen, wijnstokken, granaatappels en water (Nu 20:1-5; vgl. Nu 20:28; 33:38; De 1:3). Het was in verband met de wateren van Meriba bij Kades, in de Wildernis van Zin, dat Mozes en Aäron in gebreke bleven Jehovah voor de ogen van het volk te heiligen en het voorrecht verloren het Beloofde Land binnen te gaan. — Nu 27:12-14; De 32:50, 51.
De Wildernis van Zin bevond zich „langs Edom” (ze lag onmiddellijk ten W van Edom) en aan de ZO-grens van het aan Juda toegewezen gebied (Nu 34:3; Joz 15:1). Aangezien Kades in de Wildernis van Zin en in de Wildernis van Paran lag (Nu 13:26; 20:1), kan het zijn dat deze wildernisgebieden aan elkaar grensden of dat de Wildernis van Zin deel uitmaakte van de uitgestrektere Wildernis van Paran.
2. „Zin” komt tweemaal zonder de term „wildernis” voor. In deze gevallen kan de naam betrekking hebben op een thans onbekende stad die in het Z van Juda tussen de opgang van Akrabbim en Kades-Barnea lag en waaraan de omliggende wildernis haar naam te danken had. Maar ook kan er de Wildernis van Zin zelf mee bedoeld zijn. — Nu 34:4; Joz 15:3.