Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Zonsopgang, zonsondergang

Zonsopgang, zonsondergang

Het tijdstip waarop de zon van achter de horizon te voorschijn komt, en het tijdstip waarop ze achter de horizon verdwijnt. Het op- en ondergaan van de zon was in het dagelijks leven van mensen in bijbelse tijd van grote betekenis. Voor de meeste mensen vormde de dageraad het begin van de dagelijkse activiteit en bracht de schemering die weer tot een einde. Zoals de psalmist schreef: „De zon . . . [gaat onder]. Gij veroorzaakt duisternis, opdat het nacht wordt; dan komt al het wild gedierte van het woud in beweging. De jonge leeuwen met manen brullen om de prooi en om van God hun voedsel te zoeken. De zon gaat schijnen — ze trekken zich terug en leggen zich neer in hun eigen schuilplaatsen. De mens gaat uit naar zijn activiteit en naar zijn dienst tot de avond. Hoe talrijk zijn uw werken, o Jehovah! Gij hebt ze alle in wijsheid gemaakt. De aarde is vol van uw voortbrengselen.” — Ps 104:19-24.

Het opkomen van de zon was het begin van de natuurlijke periode van daglicht en, toen Jezus Christus op aarde was, het moment waarop de „twaalf uur van daglicht” begonnen te tellen (Mr 16:2; Jo 11:9). Velen stonden natuurlijk al voor zonsopgang op, zoals de ijverige vrouw uit Spreuken 31:15. Ook over Jezus wordt gezegd dat hij voor zonsopgang opstond, om tijd aan gebed te wijden (Mr 1:35). Bij zonsopgang zwaaiden de grote stadspoorten open, de mannen gingen naar hun veld of naar de wijngaard, de vrouwen vormden een rij bij de put om water te halen, de marktplaats vulde zich met mensen en vissers voeren naar de kust om de vangst van die nacht te verkopen, waarna zij gewoonlijk hun netten spoelden en repareerden.

De normale dagelijkse activiteiten en werkzaamheden werden tot zonsondergang voortgezet. Tegen zonsondergang keerden de mannen van hun veld terug en kregen van hun meester hun dagloon betaald, de vrouwen droegen hun watervoorraad voor die nacht naar huis, de stadspoorten werden gesloten en de wachters begonnen met de eerste van de vier nachtwaken, terwijl er in de hele stad olielampen in de huizen begonnen te flikkeren (Re 19:14-16; Mt 20:8-12; De 24:15; Ge 24:11; Ne 13:19; Mr 13:35). Voor velen ging het werk na de avondmaaltijd echter door, want vlijtige mannen en vrouwen weefden of verrichtten andere vormen van huisarbeid (Sp 31:18, 19; 2Th 3:8). Soms zetten ook Jezus en zijn apostelen hun bediening en de daarmee verband houdende activiteiten tot diep in de nacht voort. — Mt 14:23-25; Mr 1:32-34; 4:35-39; Lu 6:12; 2Kor 6:4, 5.

Hoewel zonsondergang het einde van de periode van daglicht betekende, begon daarmee voor de joden officieel een nieuwe kalenderdag, die van avond tot avond werd gerekend (Le 23:32; vgl. Mr 1:21, 32, waaruit blijkt dat de dag, in dit geval een sabbat, ’s avonds eindigde). Bijgevolg begon 14 Nisan, en daarmee de tijd om een lam te slachten en het Pascha te eten, bij zonsondergang. — Ex 12:6-10; De 16:6; Mt 26:20; zie PASCHA.

Omdat de dag bij zonsondergang eindigde, vereiste de Wet dat bepaalde aangelegenheden dan geregeld moesten zijn. Een kleed dat tot pand genomen was, moest „bij het ondergaan van de zon” aan de eigenaar worden teruggegeven (Ex 22:26; De 24:13). Ook moesten loonarbeiders dan hun loon krijgen (De 24:15), een dood lichaam dat aan een paal hing, moest weggehaald en begraven worden (De 21:22, 23; Joz 8:29; 10:26, 27), en iemand die ceremonieel onrein was, moest zich baden en werd na zonsondergang weer als rein beschouwd (Le 22:6, 7; De 23:11). Het feit dat zonsondergang het einde vormde van een dag en een nieuwe dag inluidde, gaf meer betekenis aan de vermaning van de apostel: „Laat de zon niet ondergaan terwijl gij in een geërgerde stemming verkeert.” — Ef 4:26.

Het opgaan of gaan schijnen van de zon wordt soms in figuurlijke zin gebruikt. In 2 Samuël 23:3, 4 wordt de heerschappij van een rechtvaardig heerser die God vreest zo verfrissend genoemd als „het morgenlicht, wanneer de zon gaat schijnen, een morgen zonder wolken”. (Vgl. Mal 4:2; Mt 17:2; Opb 1:16.) Ten behoeve van Gods dienstknechten wordt aan Jehovah het verzoek gedaan: „Laat degenen die u liefhebben, zijn als wanneer de zon te voorschijn komt in haar kracht.” — Re 5:31; Mt 13:43; Ps 110:3; Da 12:3; zie in tegenstelling daarmee Mi 3:5, 6; Jo 3:19, 20.

De uitdrukkingen „zonsopgang” en „zonsondergang” worden ook in geografische zin gebruikt in de betekenis van O en W (Ex 27:13; Joz 1:4; Ps 107:3; Opb 16:12). Deze betekenis vindt men in Psalm 113:3: „Van de opgang der zon tot aan haar ondergang dient Jehovah’s naam geloofd te worden.” (Zie ook Mal 1:11; Jes 45:6.) ’Van zonsopgang tot zonsondergang’ kan ook de hele dag betekenen.