Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De mens werd gemaakt om te leven

De mens werd gemaakt om te leven

Hoofdstuk 3

De mens werd gemaakt om te leven

GOD heeft de mens gemaakt om te leven. Dit blijkt uit de beschrijving die de bijbel geeft van de voorzieningen die God voor onze eerste menselijke ouders, Adam en Eva, trof. Daarin wordt ons verteld dat Jehovah God hen in een schitterend op een tuin of hof gelijkend tehuis, een paradijs, plaatste, dat een gedeelte besloeg van het gebied dat „Eden” werd genoemd. Dat paradijs bevatte alles wat zij nodig hadden om in leven te blijven. Hierover zegt Genesis, het eerste boek van de bijbel: „Jehovah God [liet] uit de aardbodem allerlei geboomte ontspruiten, begeerlijk voor het gezicht en goed tot voedsel, en ook de boom des levens in het midden van de tuin en de boom der kennis van goed en kwaad.” — Genesis 2:9.

Merk op dat er in dit lieflijke paradijs geen ’boom des doods’ was, maar wel een „boom des levens”. Die „boom des levens” was voor hen die gerechtigd waren ervan te eten, een onveranderlijke waarborg dat zij in leven konden blijven. Adam en Eva hadden geen reden een ziekelijke vrees te hebben voor de mogelijkheid dat zij zouden sterven. Zolang zij hun Schepper gehoorzaam bleven door niet van de verboden „boom der kennis van goed en kwaad” te eten, zouden zij in leven blijven. — Genesis 2:16, 17.

Maar is datgene wat de bijbel zegt, namelijk dat de mens werd gemaakt om eeuwig te leven, in overeenstemming met wat wij in verband met het leven kunnen waarnemen? Tonen de feiten niet aan dat de mensen reeds duizenden jaren lang sterven? Ja, maar wist u dat u in uw eigen lichaam het bewijs hebt waardoor te kennen wordt gegeven dat u eigenlijk veel langer zou moeten leven dan in onze tijd gewoon is?

Beschouw bijvoorbeeld het menselijk brein eens. Is het gemaakt om slechts zeventig of tachtig jaar mee te gaan? Het is interessant dat de biochemicus I. Asimov in zijn commentaar over de capaciteit van het brein opmerkte dat het in een opbergsysteem voorziet dat „perfect in staat is elke hoeveelheid opgedane kennis en herinnering die het menselijk schepsel er wellicht aan zou toevertrouwen, te verwerken — en nog wel een miljard maal meer dan die hoeveelheid ook”.

Is het logisch dat het menselijk brein de capaciteit bezit om een miljard maal meer inlichtingen op te slaan dan de mens gedurende de huidige gemiddelde levensduur kan gebruiken? Wordt hier niet veeleer door te kennen gegeven dat de mens werd gemaakt om een levensduur te hebben waarvoor een brein met een oneindige herinneringscapaciteit nodig zou zijn?

Dit is volstrekt nog niet alles.

ALLEEN DE MENS HEEFT EEN BEGRIP VAN DE EEUWIGHEID

Een opmerkelijk punt dat hier aandacht verdient, is dat volgens de bijbel alleen de mens — geen van de andere schepselen der aarde — het vooruitzicht op eindeloos leven heeft. Daarin wordt zelfs gezegd dat alleen de mens een begrip van onbepaalde tijd of eeuwigheid met betrekking tot het verleden of de toekomst heeft. Zo merkte de geïnspireerde schrijver van het bijbelboek Prediker op: „Ik heb de bezigheid gezien die God aan de mensenzonen heeft gegeven om daarmee bezig te zijn. Alles heeft hij fraai gemaakt op zijn tijd. Zelfs onbepaalde tijd heeft hij in hun hart gelegd.” — Prediker 3:10, 11.

Welnu, als datgene wat de bijbel over de mens zegt, waar is, dan dienen wij het bewijs dienaangaande te kunnen zien. Is dat zo? Vormt de mens een scherp contrast met de dieren? Is het zo dat alleen de mens ernstig over de toekomst nadenkt, alleen hij zich ermee bezighoudt en alleen hij ervoor werkt? Reageert hij anders op de dood dan de dieren, waaruit blijkt dat alleen hij beseft wat het leven in het verleden voor hem heeft betekend en wat het in de toekomst voor hem zou kunnen betekenen?

Het valt niet te ontkennen dat alle levende schepselen aan het leven hangen. Dieren die door andere dieren worden opgegeten, trachten instinctief aan hun verslinders te ontkomen door op de vlucht te slaan of zich te verbergen. Veel dieren strijden tegen een schier onmogelijke overmacht om hun jongen voor de dood te behoeden. Van konijnen is bekend dat ze zo heftig met hun poten slaan dat ze wasberen tegen de grond hebben geslagen. In het westen van de Verenigde Staten heeft men waargenomen hoe een vrouwtjesantilope haar jong succesvol tegen een wolf verdedigde, waarbij zij met haar scherpe hoeven zijn achterste blesseerde en hem de tanden uitsloeg. Toen hij ervandoor wilde gaan, sprong ze boven op hem en trapte hem dood.

Zo’n instinctieve reactie op de dreiging van de dood speelt een belangrijke rol in het behoud van het dierlijk leven. Maar betekent dit dat dieren evenals de mens een besef met betrekking tot het verleden en de toekomst hebben?

Zoals wij weten, kan de mens over het verleden nadenken en plannen voor de toekomst maken. In de stilte van zijn eigen huis kan hij terugdenken aan zijn kinderjaren — aan de streken die hij heeft uitgehaald, zijn teleurstellingen, mislukkingen, successen en vreugden. Hij kan toekomstplannen maken — in verband met het bouwen van een nieuw huis, het kopen van meubilair, het bepalen van de soort van opleiding voor zijn kinderen, enzovoort. Maar weet een hond bijvoorbeeld nog iets over de tijd dat hij nog een puppy was, over de kinderen die toen met hem speelden, hoe hij volwassen werd en vervolgens een mannetje of wijfje kreeg? In zijn boek Animals Are Quite Different (Dieren zijn heel anders) toont H. Bauer aan wat een onderzoek heeft onthuld:

„Een hond zal altijd een werkelijke gevoelsindruk nodig hebben om vroegere voorvallen te kunnen oproepen. Hij kan, laten we zeggen, bij een bepaalde gelegenheid naar een onbekende stad worden gebracht waar hij het een of ander meemaakt. Na zijn terugkeer thuis zal hij de daar ontvangen indrukken zijn vergeten. Maar als hij naar dezelfde plek teruggaat, zal hij ze zich herinneren. Het is in feite een van de speciale bijzonderheden en voordelen van de mens in vergelijking met de psychologische structuur van een dier, dat de inhoud van het menselijke geheugen niet verbonden is met de dagelijkse behoeften, maar vastgelegd is in de stroom van het bewustzijn als geheel.”

Dieren kunnen dus, in tegenstelling tot de mens, niet naar willekeur gebeurtenissen uit het verleden reconstrueren.

Maar kunnen ze geen plannen maken voor de toekomst? Worden er door hamsters, bepaalde mieren, eekhoorntjes en andere dieren geen voedselvoorraden voor later gebruik opgeslagen of weggestopt? Betekent dit niet dat ze plannen maken voor de toekomst om in de winter geen gebrek te lijden? „Neen”, zegt de bovengenoemde schrijver, en hij ondersteunt dit met de volgende feiten:

„Ze weten niet wat ze doen of waarom ze het doen. Ze handelen slechts volgens instinct, want het bewijs is geleverd dat zelfs dieren die op heel vroege leeftijd bij hun ouders zijn weggehaald en in kooien zijn gehouden, in de herfst beginnen te ’verzamelen’. Zulke dieren hebben nooit wintertoestanden gekend en zullen in de komende maanden niet van voedsel verstoken zijn. Niettemin ’hamsteren’ ze eenvoudig omwille van het ’hamsteren’.”

Het contrast tussen mens en dier samenvattend, merkt hij op:

„De wereld van de dieren is daarom uitsluitend die van het heden in de meest letterlijke zin van het woord. Want ze kunnen gemakkelijk van zelfs de meest fascinerende objecten worden weggelokt door andere objecten die op dat moment meer onmiddellijke aantrekkingskracht bezitten, zonder later ooit nog naar de eerste terug te keren.”

Het is dus waarlijk alleen de mens die een begrip van „onbepaalde tijd” heeft, alleen hij heeft het vermogen om over het verleden te mediteren en de toekomst tegemoet te zien en er plannen voor te maken.

Omdat dieren alleen voor het heden leven, is de dood klaarblijkelijk niet zo tragisch voor ze als voor mensen. Dieren schijnen de dood als iets natuurlijks te beschouwen.

Neem het geval eens dat werd waargenomen in het nationale park Serengeti en waarbij een leeuwin en haar drie welpen betrokken waren. Terwijl de leeuwin weg was, lagen de welpen verborgen in het struikgewas. Toen verschenen er twee leeuwen uit een ander gebied. Ze vonden de verborgen welpen en doodden ze alle drie. De ene aten ze op, de tweede sleepten ze weg en de derde lieten ze liggen. Wat deed de leeuwin toen ze terugkwam en haar overgebleven dode welp zag? Ze gaf geen blijk van droefheid, noch van emotie, maar snuffelde slechts aan het dode dier — en verslond het toen.

Het is ook opmerkenswaardig dat dieren waarop door leeuwen wordt geaasd, niet in paniek geraken wanneer ze een leeuw op enige afstand zien. Wanneer een leeuw eenmaal zijn maaltijd heeft gehad, grazen de kudden rustig verder. Soms naderen ze een leeuw die ze zien zelfs tot op veertig meter.

DE MENS BESCHOUWT DE DOOD ALS IETS ONNATUURLIJKS

Hoe anders reageren mensen op de dood! Voor de meesten is de dood van een echtgenote, echtgenoot of kind de meest ontstellende ervaring in hun leven. De emoties van de mens zijn nog lange tijd na de dood van een innig geliefd persoon diep geschokt.

Zelfs personen die beweren dat de ’dood iets natuurlijks voor de mensen is’, vinden het moeilijk de gedachte te aanvaarden dat hun eigen dood het einde van alles zal betekenen. In dit verband wordt in The Journal of Legal Medicine opgemerkt: „Psychiaters zijn het er algemeen over eens dat de mens de dood, zelfs wanneer die ophanden schijnt te zijn, onbewust loochent.” Een jonge atheïst zei bijvoorbeeld vlak voordat hij werd terechtgesteld, dat zijn dood van een rationalistisch standpunt uit beschouwd niets meer zou betekenen dan ’het definitieve einde van een leven dat kort maar heel intensief was geweest’. Vervolgens merkte hij echter op dat het moeilijk, ja onmogelijk, voor hem was ’toe te geven dat alles nu afgelopen was’.

Het verlangen van de mens om aan toekomstige activiteit deel te nemen, is zo sterk dat een aantal mensen er regelingen voor hebben getroffen hun lichaam bij de dood te laten bevriezen. De aanvangskosten hiervoor kunnen wel 8500 dollar bedragen, terwijl er elk jaar nog eens 1000 dollar wordt betaald om het lichaam bevroren te houden. Mensen hebben hun lichaam laten bevriezen in de hoop dat geleerden ten slotte in staat zullen zijn hen weer tot leven te brengen. Natuurlijk zijn de geleerden momenteel nog verre van de verwezenlijking hiervan. Toch is alleen al de gedachte dat dit mogelijk zou zijn, voldoende geweest om sommigen ertoe te bewegen hun lichaam tegen hoge kosten te laten bewaren.

Omdat de mensen het moeilijk te aanvaarden vinden dat de dood een eind aan alles maakt, hebben zij overal de wens de herinnering aan de doden in stand te houden en hen op ceremoniële wijze te begraven. In het boek Funeral Customs the World Over (Begrafenisgebruiken overal ter wereld) wordt opgemerkt:

„Er is geen volk, hoe primitief enerzijds of hoe beschaafd anderzijds, dat, wanneer men het laat begaan, niet overeenkomstig de mogelijkheden die het heeft, zijn doden op ceremoniële wijze begraaft. Dit universele feit van een ceremoniële teraardebestelling is zo waar, dat het redelijk schijnt te concluderen dat het uit de menselijke natuur voortspruit. Het is ’natuurlijk’, normaal, redelijk. Het bevredigt een diepe, universele drang. Hieraan te voldoen, schijnt ’juist’, en er niet aan te voldoen, vooral voor degenen met wie men door familiebanden, gevoelens, samenwonen, gemeenschappelijke belevenissen of andere banden nauw verbonden is geweest, schijnt ’onjuist’, een tegennatuurlijk verzuim, iets waarvoor men zich verontschuldigt of zich schaamt.”

Tot welke slotsom komt dit boekwerk wegens het universele gebruik inzake begrafenissen? Wij lezen:

„Dit is zo waar, dat er aan de verscheidene definities van de mens nog een toegevoegd zou kunnen worden. Hij is een wezen dat zijn doden op ceremoniële wijze begraaft.”

Ondanks dit alles worden de gestorvenen ten slotte, naarmate generaties komen en gaan, toch totaal vergeten. Zelfs personen die eeuwen geleden een opmerkelijke naam in de geschiedenis hebben gemaakt, zijn als werkelijke personen uit de alledaagse herinnering van de levenden verdwenen. Zij oefenen geen invloed meer op anderen uit. Machtige heersers uit de oudheid als Nebukadnezar, Alexander de Grote en Julius Caesar bijvoorbeeld oefenen thans geen invloed uit op ons dagelijks leven, ofschoon zij wel invloed hebben uitgeoefend op het leven van miljoenen van hun tijdgenoten. Het harde feit dat de doden na verloop van tijd vergeten worden, werd erkend door de scherpzinnige schrijver van het bijbelboek Prediker: „Er is geen gedachtenis aan mensen uit vroeger tijden, noch zal die er ook zijn aan hen die later zullen komen. Er zal zelfs geen gedachtenis aan hen blijken te zijn onder degenen die nog weer later zullen komen” (Prediker 1:11). Alleen al het feit dat de mens al het mogelijke tracht te doen om in herinnering te blijven, ook al weet hij dat hij ten slotte vergeten zal worden, toont aan dat zijn verlangen om te leven, zij het slechts in de herinnering, aangeboren is.

DE DOOD VAN DE MENS SCHIJNT ONREDELIJK

Is het, gezien de algemene reactie van de mens op de dood, zijn verbazingwekkende herinnerings- en leervermogen, en zijn innerlijke besef van de eeuwigheid, niet duidelijk dat hij werd gemaakt om te leven? Alleen wanneer wij de verklaring van de bijbel aanvaarden dat de huidige stervende toestand waarin de mens verkeert nooit een deel van Gods oorspronkelijke voornemen is geweest, kunnen wij dingen begrijpen die anders heel raadselachtig zouden zijn. Neem bijvoorbeeld de levensduur van bepaalde planten en dieren eens, die veel hoger ligt dan die van de mens.

Een boom kan wel honderden jaren oud worden; sommige, zoals de sequoia’s of mammoetbomen en de Pinus aristata (een bepaald soort denneboom die in het westelijk deel van de Verenigde Staten voorkomt), worden zelfs duizenden jaren oud. Het is niet ongewoon dat een reuzenschildpad ruim 150 jaar oud wordt. Waarom is dit zo? Waarom worden bomen en schildpadden, die niet met rede begaafd zijn zoals de mens, veel ouder dan de mens?

Is bovendien de dood van de mens niet een verschrikkelijke verspilling? Een mens geeft misschien een fractie van zijn kennis en ervaring aan anderen door, maar het grootste deel daarvan gaat voor het nageslacht verloren. Neem bijvoorbeeld eens een man die een voortreffelijk geleerde, een uitstekend architect of een volleerd musicus, schilder of beeldhouwer is. Hij heeft misschien wel anderen opgeleid, maar bij zijn dood bezit niemand al zijn talenten en ervaring. Misschien was hij er wel mee bezig iets nieuws te ontwikkelen nadat hij vele problemen had opgelost. Zij die profijt hadden kunnen trekken van de kennis en ervaring die hij had opgedaan, moeten diezelfde dingen nu wellicht door vallen en opstaan leren — en wellicht worden ook zij door de dood verhinderd hun werk te voltooien. Waarom zou de mens, aangezien het terrein van kennis zo omvangrijk is, te kampen moeten hebben met de handicap beroofd te worden van ervaren mensen, daar zij aan de dood ten prooi vallen?

Te zeggen dat de mens werd gemaakt om slechts enkele jaren op aarde te leven en dan te sterven, valt bovendien niet te rijmen met het geloof in een liefdevolle Schepper. Waarom niet? Omdat dit zou betekenen dat de Schepper meer om bepaalde planten en dieren, die niet met rede begaafd zijn, geeft dan om mensen, die liefde en waardering tot uitdrukking kunnen brengen. Het zou ook betekenen dat hij weinig mededogen met de mensen heeft, die van alle aardse levensvormen het diepst door de dood worden getroffen.

Ja, indien dit leven alles zou zijn wat er is en indien het zo ook Gods voornemen was geweest, hoe zouden wij hem dan werkelijk kunnen liefhebben? Ja, hoe zouden wij ons aangetrokken kunnen voelen tot een Schepper die het ons onmogelijk gemaakt had onze mogelijkheden ten volle te benutten? Zou het niet liefdeloos zijn de mens toe te rusten met een enorm vermogen om kennis te verwerven en hem dan te verhinderen deze kennis te benutten?

Indien de mens echter werd gemaakt om te blijven leven, dan heeft hij een antwoord nodig op de vraag: Waarom sterft de mens? En hij heeft een bevredigend antwoord nodig om hem te helpen begrijpen waarom God heeft toegelaten dat de dood duizenden jaren lang menselijke slachtoffers heeft opgeëist. Daardoor zou een ernstig obstakel, dat een belemmering vormt om in een goede verhouding tot de Schepper te komen en de werkelijke zin van het huidige leven in te zien en er vreugde uit te putten, uit de weg geruimd kunnen worden.

Maar hoe kunnen wij zeker weten waarom de mens moet sterven?

[Illustraties op blz. 24]

WAAROM IS DE LEVENSDUUR VAN DE MENS ZO KORT?

Ondanks zijn verbazingwekkende leervermogen wordt de mens slechts 70 of 80 jaar oud

Zelfs zwanen worden meer dan 80 jaar oud

Hoewel schildpadden geen verstand hebben, worden ze toch meer dan 150 jaar oud

Er zijn bomen die duizenden jaren oud worden