Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Voor wie zal de opstanding tot zegen zijn?

Voor wie zal de opstanding tot zegen zijn?

Hoofdstuk 20

Voor wie zal de opstanding tot zegen zijn?

IN VERBAND met de opstanding van de doden rijzen er veel vragen. Wie zullen er worden opgewekt? Zuigelingen? Kinderen? Zowel rechtvaardigen als goddelozen? Zullen degenen die gehuwd waren, met hun vroegere huwelijkspartner herenigd worden?

De bijbel verklaart de opstanding niet tot in de finesses. Niettemin bevat de bijbel de wonderbaarlijke belofte dat de doden tot leven gebracht zullen worden en er worden genoeg bijzonderheden in vermeld om geloof in die belofte te kunnen stellen. Moeten wij — enkel omdat de bijbel bepaalde bijzonderheden verzwijgt — aan de betrouwbaarheid van die belofte twijfelen?

In de omgang met onze medemensen verwachten wij toch ook niet dat zij ons steeds alles uitvoerig verklaren? Als u bijvoorbeeld voor een feestmaal wordt uitgenodigd, vraagt u de gastheer toch niet: ’Hebt u wel plaats voor zoveel mensen? Bent u erop ingericht voor zovelen te koken? Hebt u wel genoeg keuken- en tafelgerei?’ Zulke vragen zouden een belediging zijn, niet waar? Niemand zou eraan denken tot een gastheer te zeggen: ’Overtuig mij er eerst van dat ik mij zal amuseren.’ De uitnodiging te krijgen en te weten van wie ze afkomstig is, dient genoeg te zijn om ons ervan te overtuigen dat alles goed zal verlopen.

Stellig zou niemand het fijn vinden als hij alles wat hij zegt, nauwkeurig zou moeten verklaren of bewijzen. Stel dat een kennis zou vertellen hoe hij een drenkeling heeft gered. Als hij een gerespecteerde vriend is, zouden wij niet van hem verlangen ons te bewijzen dat hij datgene wat hij vertelt, werkelijk allemaal heeft gedaan, want dat zou gebrek aan vertrouwen verraden en er niet toe bijdragen de vriendschap op te bouwen en te handhaven. Het ligt dus voor de hand dat iemand die pas bereid is in Gods belofte van een opstanding te geloven als hij elke bijzonderheid daarover weet, niet als een vriend van God beschouwd kan worden. God accepteert alleen degenen als zijn vrienden die geloof oefenen, die op zijn woord vertrouwen (Hebreeën 11:6). Hij verschaft een overvloed van bewijzen waarop zulk een geloof gebaseerd kan worden, maar hij dwingt mensen er niet toe te geloven door elk detail te verschaffen en te bewijzen, zodat geloof overbodig is.

Dat bepaalde details niet worden vermeld, dient dus als een toets voor de mensen, om vast te stellen wat er in hun hart leeft. Er zijn mensen die zeer met zichzelf en hun eigen ideeën ingenomen zijn en onafhankelijk handelen. Zij willen aan niemand rekenschap verschuldigd zijn. Als zij in de opstanding zouden geloven, zouden zij een leven moeten leiden dat in overeenstemming is met Gods wil. Maar dit willen zij niet. Het ontbreken van bepaalde details omtrent de opstanding kan hun daarom als een gerechtvaardigde grond toeschijnen er niet in te geloven. Zij lijken veel op de Sadduceeën ten tijde van Jezus’ aardse bediening. De Sadduceeën weigerden in de opstanding te geloven en wezen op een probleem dat volgens hen onoverkomelijk was. Zij zeiden tot Jezus:

„Leraar, Mozes heeft ons geschreven: ’Indien iemands broer sterft en een vrouw heeft, maar deze is kinderloos gebleven, dient zijn broer de vrouw te nemen en nageslacht voor zijn broer bij haar te verwekken.’ Nu waren er zeven broers; en de eerste nam een vrouw en stierf kinderloos. Zo ook de tweede, en de derde nam haar. En zo alle zeven: zij lieten geen kinderen na, maar stierven. Ten laatste stierf ook de vrouw. Van wie van hen wordt zij dientengevolge in de opstanding de vrouw? Want de zeven hebben haar tot vrouw gehad.” — Lukas 20:28-33.

Door het antwoord dat Jezus Christus de Sadduceeën gaf, stelde hij hun foutieve redenatie aan de kaak en beklemtoonde hij de zekerheid van de opstandingsbelofte. Hij antwoordde:

„De kinderen van dit samenstel van dingen huwen en worden ten huwelijk gegeven, maar zij die waardig gerekend zijn dat samenstel van dingen en de opstanding uit de doden te verwerven, huwen niet noch worden zij ten huwelijk gegeven. . . . Maar dat de doden worden opgewekt, heeft zelfs Mozes onthuld in het bericht over het doornbos, wanneer hij Jehovah ’de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob’ noemt. Hij is geen God van de doden, maar van de levenden, want voor hem leven zij allen.” — Lukas 20:34-38.

WAAROM DE OPSTANDING GEEN BELOFTE VAN EEN HUWELIJK BIEDT

Sommigen zijn misschien wat verontrust over het antwoord dat Jezus de Sadduceeën gaf, omdat hij zei dat degenen die uit de doden worden opgewekt, niet zouden huwen. Zij denken misschien zelfs dat als er geen huwelijk zal zijn, de opstanding iets onwenselijks is en hun niet tot zegen zou strekken.

Wanneer wij Jezus’ antwoord echter nader beschouwen, doen wij er goed aan te bedenken dat wij onvolmaakt zijn. Onze sympathieën en antipathieën worden grotendeels beheerst door datgene waaraan wij gewend zijn geraakt. Daarom kan thans nog niemand met zekerheid weten hoe hem de voorzieningen die God dan voor de opgestane personen zal treffen, zullen bevallen. Ook weten wij nog niet alle details omtrent de opstanding. Dit is in werkelijkheid een goedheid van Gods zijde. Als onvolmaakte mensen zouden wij namelijk eerst ongunstig kunnen reageren op dingen die, in de volmaakte staat, ons leven werkelijk met vreugde zouden vervullen. Zulke details zouden wij daarom momenteel niet eens kunnen bevatten. Christus Jezus toonde dat hij zich van de beperkingen van onvolmaakte mensen bewust was en hij nam die in aanmerking, zoals blijkt uit datgene wat hij eens tot zijn discipelen zei: „Nog vele dingen heb ik u te zeggen, maar gij kunt ze op het ogenblik niet dragen.” — Johannes 16:12.

Degenen die een opstanding tot onsterfelijk geestelijk leven in de hemel zullen ontvangen, hebben er geen idee van hoe dat leven zal zijn. Zij kunnen het met niets op aarde vergelijken. Zij zullen een heel ander lichaam hebben. De geslachtskenmerken die zij als mensen bezitten, zullen verdwenen zijn. Degenen die tot geestelijk leven in de hemel worden opgewekt, kunnen dus niet huwen omdat zij allen te zamen als een groep of lichaam de „bruid” van Christus worden.

Maar hoe staat het met degenen die tot leven op aarde worden teruggebracht? Zullen zij met hun vroegere huwelijkspartner herenigd worden? Er is geen enkele verklaring in de bijbel waaruit blijkt dat dit het geval zal zijn. De Schrift toont duidelijk aan dat de dood het huwelijk ontbindt. In Romeinen 7:2, 3 staat: „Een getrouwde vrouw . . . is door de wet aan haar man gebonden zolang hij leeft; maar indien haar man sterft, is zij ontslagen van de wet van haar man . . . zodat zij geen overspeelster is als zij aan een andere man gaat toebehoren.”

Zou iemand dus thans verkiezen te hertrouwen, dan hoeft hij zich er geen zorgen over te maken welke uitwerking dit in de opstanding op zijn vroegere huwelijkspartner zou kunnen hebben. Indien de ongehuwde staat hem zwaar valt, behoeft hij geen strijd te voeren om die te behouden in de hoop na de opstanding met zijn vroegere partner herenigd te worden. Het was dus beslist een goedheid van Gods zijde om niet te verlangen dat een vroegere huwelijksverhouding na de opstanding van de gestorven partner diende voort te bestaan, zoals de Sadduceeën ten onrechte dachten.

Hoewel wij niet weten waar op aarde of bij wie de opgestane personen zullen wonen, kunnen wij ervan verzekerd zijn dat alle regelingen die getroffen worden, tot hun geluk zullen bijdragen. Gods gaven, met inbegrip van de opstanding, zullen de wensen en behoeften van de gehoorzame mensen volledig bevredigen. Zijn gaven zijn volmaakt, onberispelijk (Jakobus 1:17). De overvloedige gaven die wij reeds als een uiting van zijn liefde hebben ontvangen, overtuigen ons daarvan.

KINDEREN EN ANDEREN DIE WORDEN OPGEWEKT

Hoe staat het met kinderen die sterven? Zullen ook zij tot leven terugkeren wanneer er rechtvaardigheid op deze aarde heerst? Dat is stellig de wens van alle liefdevolle ouders die een kind door de dood hebben verloren. En er is een deugdelijke basis om die hoop te koesteren.

Onder degenen die, zoals in de bijbel wordt bericht, uit de doden werden opgewekt, bevonden zich ook kinderen. Het dochtertje van de in Galiléa wonende Jaïrus was ongeveer twaalf jaar oud toen Jezus haar tot het leven terugbracht (Lukas 8:42, 54, 55). De jongens die door de profeten Elia en Elisa uit de doden werden opgewekt, kunnen ouder of jonger zijn geweest (1 Koningen 17:20-23; 2 Koningen 4:32-37). Is het met het oog op deze opwekkingen van kinderen in het verleden niet terecht te verwachten dat er gedurende Jezus’ heerschappij als koning een grootscheepse opstanding van kinderen zal plaatsvinden? Zeer beslist! Wij kunnen er zeker van zijn dat wat Jehovah God zich in dit opzicht ook heeft voorgenomen, rechtvaardig, wijs en liefdevol jegens alle betrokkenen zal zijn.

De bijbel onthult dat verreweg het merendeel der mensen — mannen, vrouwen en kinderen — uit de doden zal worden opgewekt. De apostel Paulus zei in zijn verdedigingsrede voor de bestuurder Felix: „Op God heb ik mijn hoop gesteld . . . dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen” (Handelingen 24:15). De „rechtvaardigen” zijn degenen die in hun leven Gods gunst hebben genoten. De „onrechtvaardigen” zijn de overige mensen. Betekent dit echter dat iedere gestorvene een opstanding zal krijgen? Neen, dat betekent het niet.

WIE NIET WORDEN OPGEWEKT

Bepaalde personen zijn door God reeds geoordeeld en niet waardig bevonden voor een opstanding in aanmerking te komen. Over degenen die in deze tijd weigeren zich aan Christus’ heerschappij te onderwerpen en die nalaten zijn „broeders” op aarde goed te doen, zegt de bijbel: „Dezen zullen heengaan in de eeuwige afsnijding” (Matthéüs 25:46). Deze eeuwige afsnijding staat hun te wachten wanneer Jezus Christus, te zamen met zijn hemelse legerscharen, in de „grote verdrukking”, die thans nabij is, alle tegenstanders van zijn rechtvaardige heerschappij vernietigt.

Over degenen die in aanmerking komen voor het koninkrijk der hemelen, maar ontrouw jegens God blijken te zijn, lezen wij: „[Zo] blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, maar is er een stellige vreselijke verwachting van oordeel en een vurige jaloezie die de tegenstanders zal verteren.” — Hebreeën 10:26, 27.

Er wordt ook over klassen van mensen gesproken die voor eeuwig vernietigd worden. Jezus Christus gaf te kennen dat de onberouwvolle Farizeeën en andere religieuze leiders uit zijn tijd als klasse tegen de heilige geest hadden gezondigd. Hij zei over deze zonde: „Iedere soort van zonde en lastering zal de mensen worden vergeven, maar de lastering tegen de geest zal niet worden vergeven. Spreekt iemand bijvoorbeeld een woord tegen de Zoon des mensen, het zal hem worden vergeven; maar spreekt iemand tegen de heilige geest, het zal hem niet worden vergeven, neen, niet in dit samenstel van dingen noch in het toekomende” (Matthéüs 12:31, 32). Aangezien er geen vergiffenis voor een dergelijke zonde is, zullen allen die zich er schuldig aan hebben gemaakt de duidelijke manifestaties van Gods geest te loochenen, als straf voor eeuwig dood blijven.

Afgezien van de personen over wie de bijbel uitdrukkelijk zegt dat zij voor eeuwig zijn vernietigd, kunnen wij van niemand zeggen dat hij niet uit de doden wordt opgewekt. Dat sommigen niet worden opgewekt, dient voor ons echter een waarschuwing te zijn om geen handelwijze te volgen waardoor wij ons Gods misnoegen op de hals halen.

EEN OPSTANDING DES OORDEELS

Dat de meeste mensen uit de doden zullen worden opgewekt, is werkelijk een onverdiende goedheid van Gods zijde. Het is iets waartoe God niet verplicht is, maar zijn liefde en mededogen jegens de mensheid bewogen hem ertoe zijn Zoon als losprijs te geven om aldus de basis voor deze voorziening te leggen (Johannes 3:16). Dat er mensen kunnen zijn die het ten slotte niet zouden waarderen dat zij uit de doden zijn opgewekt met het vooruitzicht op eeuwig leven, is daarom moeilijk voor te stellen. Toch zullen er sommigen zijn die geen volledige, onverbrekelijke, loyale verknochtheid aan Jehovah God zullen ontwikkelen. Daarom zullen hun de eeuwige zegeningen die hun door hun terugkeer tot leven in het vooruitzicht worden gesteld, niet ten deel vallen.

Jezus Christus vestigde hier de aandacht op toen hij over een „opstanding des oordeels” sprak en deze tegenover de „opstanding des levens” stelde (Johannes 5:29). Het feit dat leven hier tegenover oordeel wordt gesteld, toont aan dat het oordeel betrekking moet hebben op een veroordeling. Wat is deze veroordeling?

Om dit te begrijpen, moeten wij eerst de situatie van degenen die tot aards leven worden opgewekt, vergelijken met de situatie van degenen die tot hemels leven worden opgewekt. De bijbel zegt over degenen die deel hebben aan de „eerste opstanding”: „Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit” (Openbaring 20:6). Daar de 144.000 medeërfgenamen van Christus tot onsterfelijk leven in de hemel worden opgewekt, kunnen zij niet sterven. Hun loyaliteit jegens God is zo onwankelbaar dat hij hun onvernietigbaar leven kan schenken. Maar dit is niet het geval met allen die tot leven op aarde worden opgewekt. Sommigen van hen zullen deloyaal jegens God worden. Zij zullen wegens hun ontrouw tot de „tweede dood” veroordeeld worden, een dood uit wiens „autoriteit” geen bevrijding mogelijk is.

Waarom zou iemand echter, nadat hem de onverdiende gunst is geschonken uit de doden te worden opgewekt, ten slotte zo handelen dat hij wordt veroordeeld?

Het antwoord op deze vraag kan beter begrepen worden in het licht van wat Jezus Christus over bepaalde personen zei die opgewekt zouden worden. Jezus zei tot zijn ongelovige landgenoten:

„De mannen van Ninevé zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en zullen het veroordelen, want zij hadden berouw op hetgeen Jona predikte, maar ziet! méér dan Jona is hier. De koningin van het Zuiden zal in het oordeel worden opgewekt met dit geslacht en zal het veroordelen, want zij kwam van de einden der aarde om de wijsheid van Salomo te horen, maar ziet! méér dan Salomo is hier.” — Matthéüs 12:41, 42; Lukas 11:31, 32.

Over een stad die hardnekkig zou weigeren naar de waarheidsboodschap te luisteren, zei Jezus:

„Het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor die stad.” — Matthéüs 10:15; zie ook Matthéüs 11:21-24.

Hoe zal het voor Sodom en Gomorra draaglijker zijn op de Oordeelsdag? Hoe zullen de Ninevieten, die gehoor gaven aan Jona’s prediking, en de „koningin van het Zuiden” het geslacht van Jezus’ landgenoten veroordelen?

Door hun reactie op de hulp die hun gedurende de regering van Jezus Christus en zijn 144.000 medekoningen en medepriesters wordt geboden. Die periode van heerschappij zal een „Oordeelsdag” zijn aangezien alle mensen dan de gelegenheid wordt geboden te tonen of zij zich aan Gods regelingen willen onderwerpen of niet. Voor personen zoals de ongelovige inwoners van de steden die getuige waren van de krachtige werken die Jezus Christus verrichtte, zal dit niet gemakkelijk zijn.

Het zal hun moeilijk vallen nederig te erkennen dat zij er verkeerd aan hebben gedaan Jezus als de Messías te verwerpen en zich vervolgens aan hem als hun Koning te moeten onderwerpen. Wegens hun trots en eigenzinnigheid zal het voor hen moeilijker zijn zich te onderwerpen dan voor de inwoners van Sodom en Gomorra, die weliswaar zondig waren, maar die nooit zulke wonderbaarlijke gelegenheden van de hand hebben gewezen als degenen hadden die getuige waren van de werken van Jezus Christus. De gunstigere reactie van de uit de doden opgewekte Ninevieten en de koningin van Scheba zal als een terechtwijzing dienen voor het uit de doden opgewekte geslacht van Jezus’ landgenoten, die ten tijde van zijn aardse bediening leefden. Het zal voor deze Ninevieten en soortgelijke personen veel gemakkelijker zijn de heerschappij te aanvaarden van iemand tegen wie zij nooit een vooroordeel hebben gehad.

Degenen die pertinent weigeren onder het koninkrijk van Christus vorderingen op de weg der rechtvaardigheid te maken, worden tot de „tweede dood” veroordeeld. In bepaalde gevallen zal dit reeds gebeuren voordat zij tot menselijke volmaaktheid zijn geraakt.

Anderen daarentegen zullen, nadat zij tot menselijke volmaaktheid zijn gebracht, blijk geven van ondankbaarheid door Jehovah God niet loyaal toegewijd te zijn wanneer zij op de proef worden gesteld. Na de duizendjarige regering van Christus zal Satan de Duivel voor een korte tijd uit de afgrond, waarin hij gevangen gehouden werd, worden losgelaten. Evenals hij Gods soevereiniteit aanviel om Eva te verleiden, die op haar beurt Adam overreedde, zal hij wederom trachten volmaakte mensen ertoe te bewegen tegen Gods heerschappij in opstand te komen. Over Satans poging en de afloop ervan lezen wij in Openbaring 20:7-10, 14, 15:

„Zodra nu de duizend jaren geëindigd zijn, zal Satan uit zijn gevangenis worden losgelaten, en hij zal uitgaan om de natiën te misleiden die aan de vier hoeken van de aarde zijn, Gog en Magog, om hen ten oorlog te vergaderen. Het aantal van hen is als het zand der zee. En zij trokken op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. Maar vuur daalde neer uit de hemel en verslond hen. En de Duivel, die hen misleidde, werd in het meer van vuur en zwavel geslingerd . . . Dit betekent de tweede dood: het meer van vuur. Bovendien werd een ieder die niet in het boek des levens geschreven werd bevonden, in het meer van vuur geslingerd.” Dit beduidt hun definitieve vernietiging of uitroeiing. Voor deze ontrouwen zal de opstanding derhalve, zoals Jezus zei, een „opstanding des oordeels” of van veroordeling zijn.

Degenen daarentegen die weigeren aan Satans opstand deel te nemen, zullen waardig geoordeeld worden het eeuwige leven te ontvangen. Het zal voor hen een altoosdurende vreugde zijn als volmaakte mensen te leven en tot in alle eeuwigheid lief te hebben en geliefd te worden. Hun opstanding zal een „opstanding des levens” blijken te zijn.

Nu reeds kunnen wij de eigenschappen beginnen te ontwikkelen die God bij degenen zoekt die hij als zijn goedgekeurde dienstknechten erkent. Wanneer wij blijk geven van waardering voor alles wat hij heeft gedaan en nu reeds de weg der rechtvaardigheid bewandelen, staat ons behalve het huidige leven nog veel meer te wachten: eeuwig leven in volmaaktheid, zonder verdriet en pijn!