Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De Schepper openbaart zich — Tot ons nut!

De Schepper openbaart zich — Tot ons nut!

Hoofdstuk acht

De Schepper openbaart zich — Tot ons nut!

TE MIDDEN van donder en bliksem stonden zo’n drie miljoen mensen voor een hoge berg op het Sinaï-schiereiland. Wolken omhulden de berg Sinaï, en de aarde beefde. Onder zulke gedenkwaardige omstandigheden bracht Mozes het oude Israël in een formele verhouding met de Schepper van hemel en aarde. — Exodus hfdst. 19; Jesaja 45:18.

Maar waarom zou de Schepper van het universum zich op een speciale manier openbaren aan één natie, en nog wel een betrekkelijk geringe natie? Mozes verschafte het volgende inzicht: „Omdat Jehovah u liefhad, en omdat hij zich hield aan de beëdigde verklaring die hij uw voorvaders gezworen had.” — Deuteronomium 7:6-8.

Zo’n verklaring onthult dat de bijbel veel meer informatie voor ons bevat dan feiten over de oorsprong van het heelal en het leven op aarde. Hij heeft veel te zeggen over de bemoeienissen van de Schepper met mensen — in het verleden, het heden en de toekomst. De bijbel is het meest bestudeerde en meest verspreide boek ter wereld, dus behoort iedereen die waarde hecht aan algemene ontwikkeling, met de inhoud ervan vertrouwd te zijn. Laten wij ons eens een globaal beeld vormen van wat wij in de bijbel kunnen vinden, waarbij wij ons eerst concentreren op het gedeelte dat vaak het Oude Testament wordt genoemd. Daarbij zullen wij ook een waardevol inzicht krijgen in de persoonlijkheid van de Schepper van het heelal en de Auteur van de bijbel.

In hoofdstuk 6, „Een oud scheppingsverslag — Kunt u er vertrouwen in stellen?”, hebben wij gezien dat alleen het scheppingsverslag van de bijbel feiten bevat over onze vroegste voorouders — onze herkomst. Dit eerste bijbelboek bevat nog veel meer. Wat bijvoorbeeld?

In Griekse en andere mythologieën wordt een tijd beschreven waarin goden en halfgoden zich met mensen inlieten. Bovendien berichten antropologen dat er wereldwijd legenden bestaan over een in de oudheid voorgevallen vloed waarin de meeste mensen zijn omgekomen. U kunt zulke mythen terecht afwijzen. Maar wist u dat alleen het boek Genesis ons de onderliggende historische feiten onthult die later in zulke mythen en legenden doorklonken? — Genesis hfdst. 6, 7. *

In het boek Genesis zult u ook lezen over mannen en vrouwen — geloofwaardige mensen met wie wij ons kunnen identificeren — die wisten dat de Schepper bestaat en die in hun leven zijn wil in aanmerking namen. Wij zijn het aan onszelf verplicht bekend te zijn met mensen als Abraham, Isaäk en Jakob, die zich onder de door Mozes genoemde „voorvaders” bevonden. De Schepper leerde Abraham kennen en noemde hem „mijn vriend” (Jesaja 41:8; Genesis 18:18, 19). Waarom? Jehovah had Abraham gadegeslagen en vertrouwen in hem gekregen als een diepgelovig man (Hebreeën 11:8-10, 17-19; Jakobus 2:23). Abrahams ervaring laat zien dat God te benaderen is. Hoewel zijn macht en capaciteiten ontzagwekkend zijn, is hij niet louter een onpersoonlijke kracht of oorzaak. Hij is een werkelijke persoon, met wie mensen zoals wij een respectvolle band kunnen aankweken — tot ons blijvend nut.

Jehovah beloofde aan Abraham: „Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen” (Genesis 22:18). Hiermee wordt voortgebouwd op de in Adams tijd gedane belofte omtrent een komend „zaad” en wordt deze belofte uitgebreid (Genesis 3:15). Ja, wat Jehovah tot Abraham zei, bevestigde de hoop dat er mettertijd iemand — het Zaad — zou verschijnen die voor alle volken een zegen beschikbaar zou stellen. U zult merken dat dit door de hele bijbel heen een centraal thema is, waardoor wordt onderstreept dat dit boek geen verzameling van uiteenlopende menselijke geschriften is. En het thema van de bijbel kennen, zal u helpen beseffen dat God één natie uit de oudheid gebruikte — met het doel alle natiën te zegenen. — Psalm 147:19, 20.

Dat Jehovah in zijn bemoeienissen met Israël dit doel in gedachten had, toont aan dat ’hij niet partijdig is’ (Handelingen 10:34; Galaten 3:14). Bovendien stond het, ook toen God hoofdzakelijk met Abrahams nakomelingen handelde, mensen uit andere natiën vrij Jehovah eveneens te gaan dienen (1 Koningen 8:41-43). En zoals wij later zullen zien, is Gods onpartijdigheid zo groot dat in deze tijd wij allen — ongeacht onze nationale of etnische achtergrond — hem kunnen leren kennen en behagen.

Wij kunnen uit de geschiedenis van de natie waarmee de Schepper eeuwenlang heeft gehandeld, veel leren. Laten wij de geschiedenis ervan in drie gedeelten verdelen. Merk bij het beschouwen van deze gedeelten op hoe Jehovah heeft gehandeld overeenkomstig de betekenis van zijn naam, „Hij veroorzaakt te worden”, en hoe in zijn handelingen met werkelijke mensen zijn persoonlijkheid aan het licht trad.

Deel een — Een natie geregeerd door de Schepper

Abrahams nakomelingen werden slaven in Egypte. Ten slotte verwekte God Mozes, die hen in 1513 v.G.T. naar vrijheid leidde. Toen Israël een natie werd, was God haar regeerder. Maar in 1117 v.G.T. vroeg het volk om een menselijke koning.

Welke ontwikkelingen leidden ertoe dat Israël zich met Mozes bij de berg Sinaï bevond? Het bijbelboek Genesis verschaft de achtergrond. Op een eerder tijdstip, toen Jakob (ook Israël genoemd) ten noordoosten van Egypte woonde, ontstond er in heel de toen bekende wereld hongersnood. Uit bezorgdheid voor zijn gezin liet Jakob voedsel uit Egypte halen, waar een overvloedige voorraad graan opgeslagen was. Zo kwam hij tot de ontdekking dat de voedselbeheerder in werkelijkheid zijn zoon Jozef was, die naar Jakobs mening jaren voordien was gestorven. Jakob en zijn gezin trokken naar Egypte en werden uitgenodigd daar te blijven (Genesis 45:25–46:5; 47:5-12). Maar nadat Jozef gestorven was, werden Jakobs nakomelingen door een nieuwe farao tot dwangarbeid verplicht, en men bleef „hun het leven bitter maken met harde slavenarbeid in leemmortel en bakstenen” (Exodus 1:8-14). U kunt dit levendige verslag en nog veel meer lezen in het tweede bijbelboek, Exodus.

De Israëlieten ondergingen tientallen jaren een slechte behandeling, en „hun hulpgeschreeuw steeg voortdurend omhoog tot de ware God”. Zich tot Jehovah wenden, was de verstandige handelwijze. Hij was geïnteresseerd in Abrahams nakomelingen en was vastbesloten Zijn voornemen te vervullen om voor alle volken een toekomstige zegen te verschaffen. Jehovah ’hoorde Israëls gekerm en nam er notitie van’, wat ons laat zien dat de Schepper medegevoel heeft met mensen die vertrapt worden en lijden ondergaan (Exodus 2:23-25). Hij koos Mozes om de Israëlieten uit slavernij te leiden. Maar toen Mozes en zijn broer, Aäron, bij Egyptes farao kwamen om te vragen of hij dit in slavernij verkerende volk wilde laten gaan, antwoordde hij uitdagend: „Wie is Jehovah, zodat ik zijn stem zou gehoorzamen en Israël zou heenzenden?” — Exodus 5:2.

Kunt u zich indenken dat de Schepper van het universum zich door zo’n uitdaging zou laten intimideren, ook al was ze afkomstig van de heerser van de grootste bestaande militaire macht? God sloeg Farao en de Egyptenaren met een reeks plagen. Ten slotte, na de tiende plaag, stemde Farao erin toe de Israëlieten te laten gaan (Exodus 12:29-32). Bijgevolg leerden Abrahams nakomelingen Jehovah kennen als een werkelijke persoon — iemand die op zijn bestemde tijd vrijheid verschaft. Ja, zoals zijn naam te kennen geeft, werd Jehovah op spectaculaire wijze een vervuller van zijn beloften (Exodus 6:3). Maar zowel Farao als de Israëlieten zouden nog meer betreffende die naam te weten komen.

Dit gebeurde omdat Farao al gauw van gedachten veranderde. Hij voerde zijn leger aan in een felle achtervolging van de vertrekkende slaven en haalde hen in bij de Rode Zee. De Israëlieten zaten in de val tussen de zee en het Egyptische leger. Toen kwam Jehovah tussenbeide door een weg door de Rode Zee te openen. Farao had dit moeten herkennen als een tentoonspreiding van Gods onoverwinnelijke macht. In plaats daarvan leidde hij zijn strijdkrachten regelrecht achter de Israëlieten aan — en verdronk met zijn leger toen God de zee tot haar normale stand liet terugkeren. Het verslag in Exodus zegt niet precies hoe God deze machtige daden verrichtte. Wij kunnen ze terecht wonderen noemen, want die daden en de timing ervan waren zaken waarop de mens geen invloed kan uitoefenen. Stellig zouden zulke daden het vermogen van Degene die zowel het universum als alle wetten waardoor het wordt beheerst heeft geschapen, niet te boven gaan. — Exodus 14:1-31.

Deze gebeurtenis toonde de Israëlieten — en dient ook ons ervan te doordringen — dat Jehovah een Redder is die zijn naam eer aandoet. Wij dienen uit dit verslag echter nog meer over Gods wegen te bespeuren. Hij oefende bijvoorbeeld gerechtigheid ten aanzien van een onderdrukkende natie, terwijl hij liefderijke goedheid betoonde jegens zijn volk, door middel waarvan het Zaad zou komen. Met het oog op het laatstgenoemde is datgene wat wij in Exodus lezen, duidelijk veel meer dan oude geschiedenis; het heeft te maken met Gods voornemen om voor allen een zegen beschikbaar te stellen.

Op weg naar een beloofd land

Na Egypte te hebben verlaten, trokken Mozes en het volk door de woestijn naar de berg Sinaï. Wat daar gebeurde, bepaalde hoe God in de daaropvolgende eeuwen met de natie zou handelen. Hij voorzag in wetten. Natuurlijk had de Schepper eonen voordien reeds wetten geformuleerd die de materie in ons universum beheersen, welke wetten nog steeds van kracht zijn. Maar bij de berg Sinaï voorzag hij via Mozes in nationale wetten. Wij kunnen zowel datgene wat God deed als het Wetsstelsel waarin hij voorzag, lezen in het boek Exodus en de drie daaropvolgende boeken — Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Geleerden zijn van mening dat Mozes ook het boek Job heeft geschreven. In hoofdstuk 10 zullen wij iets van de belangrijke inhoud daarvan bespreken.

Nu nog kennen miljoenen mensen wereldwijd de Tien Geboden — de centrale morele richtlijn van dit complete Wetsstelsel — en trachten zij ernaar te leven. Dat stelsel bevat echter nog vele andere richtlijnen, die bewonderd worden om hun uitnemendheid. Begrijpelijkerwijze waren veel voorschriften gericht op het Israëlitische leven in die tijd, zoals regels inzake hygiëne, sanitaire voorzieningen en ziekte. Hoewel zulke wetten aanvankelijk bedoeld waren voor een volk uit de oudheid, weerspiegelen ze een kennis van wetenschappelijke feiten die menselijke deskundigen pas in de laatste eeuw hebben ontdekt (Leviticus 13:46, 52; 15:4-13; Numeri 19:11-20; Deuteronomium 23:12, 13). Men kan zich terecht afvragen: Hoe konden de wetten voor het oude Israël een kennis en wijsheid weerspiegelen die verre superieur waren aan wat toenmalige natiën wisten? Een redelijk antwoord is dat die wetten afkomstig waren van de Schepper.

De wetten droegen er ook toe bij geslachtslijnen te bewaren en schreven voor welke religieuze plichten de Israëlieten moesten nakomen tot het Zaad zou verschijnen. Door in te stemmen met alles wat God vroeg, zouden zij voortaan overeenkomstig die Wet moeten leven (Deuteronomium 27:26; 30:17-20). Toegegeven, zij konden de Wet niet volmaakt onderhouden. Maar zelfs dat feit diende een goed doel. Een wetsexpert zette later uiteen dat de Wet „overtredingen openbaar [maakte], totdat het zaad gekomen zou zijn aan wie de belofte was gedaan” (Galaten 3:19, 24). Het Wetsstelsel zorgde er dus voor dat zij als volk afgezonderd waren, herinnerde hen eraan dat zij het Zaad, of de Messias, nodig hadden en bereidde hen erop voor hem te verwelkomen.

De bij de berg Sinaï verzamelde Israëlieten stemden ermee in zich aan Gods Wetsstelsel te houden. Aldus kwamen zij onder wat de bijbel een verbond, of een overeenkomst, noemt. Het was een verbond tussen die natie en God. Ondanks het feit dat zij vrijwillig in dit verbond traden, betoonden zij zich een hardnekkig volk. Zij maakten bijvoorbeeld een gouden kalf als hun voorstelling van God. Dat zij dit deden, was een zonde omdat afgodenaanbidding een rechtstreekse overtreding van de Tien Geboden was (Exodus 20:4-6). Bovendien klaagden zij over hun voorzieningen, kwamen tegen Gods aangestelde leider (Mozes) in opstand en gaven zich over aan immorele betrekkingen met buitenlandse vrouwen die afgoden aanbaden. Maar waarom dient dit ons te interesseren, aangezien Mozes’ tijd al zo ver achter ons ligt?

Nogmaals, dit is niet louter oude geschiedenis. Bijbelse verslagen over Israëls ondankbare gedragingen en Gods reactie daarop laten zien dat hij werkelijk om mensen geeft. De bijbel zegt dat de Israëlieten Jehovah „herhaaldelijk” op de proef stelden en maakten dat hij zich „gegriefd” en ’bedroefd’ voelde (Psalm 78:40, 41). Bijgevolg kunnen wij er zeker van zijn dat de Schepper gevoelens heeft en dat het hem ter harte gaat wat mensen doen.

Vanuit menselijk standpunt bezien zou men kunnen denken dat God als gevolg van Israëls kwaaddoen zijn verbond zou beëindigen en misschien een andere natie zou kiezen om zijn belofte te vervullen. Toch deed hij dat niet. In plaats daarvan eiste hij bestraffing van de grove kwaaddoeners maar betoonde hij zijn eigenzinnige natie als geheel barmhartigheid. Ja, God bleef loyaal aan de belofte die hij zijn getrouwe vriend Abraham had gedaan.

Het duurde niet lang of Israël naderde Kanaän, in de bijbel het Beloofde Land genoemd. Er woonden machtige volken die diep verzonken waren in moreel ontaardende praktijken. De Schepper had hen 400 jaar ongemoeid hun gang laten gaan, maar nu verkoos hij terecht het land aan het oude Israël over te dragen (Genesis 15:16; zie ook „Een jaloerse God — In welk opzicht?”, blz. 132, 133). Ter voorbereiding zond Mozes twaalf verspieders naar het land. Tien van hen toonden gebrek aan geloof in Jehovah’s reddende macht. Hun verslag bewoog het volk ertoe tegen God te murmureren en het plan op te vatten om naar Egypte terug te keren. Als gevolg hiervan veroordeelde God het volk ertoe veertig jaar in de wildernis rond te dolen. — Numeri 14:1-4, 26-34.

Wat bewerkte dat oordeel? Voor zijn dood vermaande Mozes de zonen van Israël om aan die jaren waarin Jehovah hen had vernederd, te denken. Mozes zei tot hen: „Gij weet heel goed in uw hart dat net zoals een man zijn zoon corrigeert, Jehovah, uw God, u corrigeerde” (Deuteronomium 8:1-5). Ondanks het feit dat zij beledigend jegens hem hadden gehandeld, had Jehovah in hun levensonderhoud voorzien en aldus getoond dat zij van hem afhankelijk waren. Zij waren bijvoorbeeld in leven gebleven omdat hij de natie van manna voorzag, een eetbare substantie die als honingkoeken smaakte. Het is duidelijk dat zij veel van hun in de wildernis doorgebrachte periode hadden moeten leren. Hun ervaringen hadden er het bewijs van moeten vormen dat het belangrijk was hun barmhartige God te gehoorzamen en zich op hem te verlaten. — Exodus 16:13-16, 31; 34:6, 7.

Na Mozes’ dood gaf God Jozua de opdracht om Israël te leiden. Deze dappere en loyale man bracht de natie in Kanaän en begon moedig aan de verovering van het land. In korte tijd versloeg Jozua 31 koningen en nam hij het Beloofde Land grotendeels in. U kunt deze opwindende geschiedenis vinden in het boek Jozua.

Heerschappij zonder een menselijke koning

Tijdens het hele verblijf in de wildernis en gedurende de eerste jaren in het Beloofde Land had de natie Mozes en vervolgens Jozua als leider. De Israëlieten hadden geen menselijke koning nodig, want Jehovah was hun Soeverein. Hij voorzag in aangestelde oudere mannen om rechtszaken aan te horen in de stadspoorten. Zij handhaafden de orde en stonden het volk geestelijk bij (Deuteronomium 16:18; 21:18-20). Het boek Ruth biedt een fascinerende blik op de manier waarop zulke oudere mannen zich voor de behandeling van een rechtszaak konden baseren op de wet die in Deuteronomium 25:7-9 staat.

In de loop der jaren haalde de natie zich vaak Gods misnoegen op de hals door hem herhaaldelijk ongehoorzaam te zijn en zich tot Kanaänitische goden te wenden. Maar als zij erg in benauwdheid kwamen te verkeren en tot Jehovah om hulp riepen, gedacht hij hen. Hij verwekte rechters om de leiding te nemen in het bevrijden van Israël en verloste hen van onderdrukkende naburige volken. Het boek genaamd Rechters geeft een levendige beschrijving van de heldendaden van twaalf van deze moedige rechters. — Rechters 2:11-19; Nehemia 9:27.

Het verslag zegt: „In die dagen was er geen koning in Israël. Een ieder placht te doen wat recht was in zijn eigen ogen” (Rechters 21:25). De natie had de in de Wet uiteengezette maatstaven, dus met de hulp van de oudere mannen en het onderricht van de priesters had het volk een basis om ’te doen wat recht was in hun eigen ogen’ en wat dat aangaat zeker te zijn. Bovendien voorzag het Wetsstelsel in een tabernakel of draagbare tempel, waar offers werden gebracht. De ware aanbidding, met de tabernakel als middelpunt, droeg ertoe bij de natie in die tijd te verenigen.

Deel twee — Voorspoed onder koningen

Terwijl Samuël rechter in Israël was, eiste het volk een menselijke koning. De eerste drie koningen — Saul, David en Salomo — regeerden ieder veertig jaar, van 1117 tot en met 997 v.G.T. Israël bereikte het toppunt van zijn welvaart en heerlijkheid, en de Schepper ondernam belangrijke stappen om het koningschap van het komende Zaad voor te bereiden.

Als rechter en profeet zorgde Samuël goed voor het geestelijke welzijn van Israël, maar zijn zonen waren anders. Het volk kwam ten slotte bij Samuël met het dringende verzoek: „Stel nu toch een koning voor ons aan om ons te richten, zoals alle natiën hebben.” Jehovah verklaarde aan Samuël de draagwijdte van hun verzoek: „Luister naar de stem van het volk . . . want niet u hebben zij verworpen, maar mij hebben zij verworpen, dat ik geen koning over hen zou zijn.” Jehovah voorzag de droevige gevolgen van deze ontwikkeling (1 Samuël 8:1-9). Toch stelde hij, in overeenstemming met hun verzoek, een bescheiden man genaamd Saul als koning over Israël aan. Ondanks zijn veelbelovende begin, nadat hij koning was geworden, toonde Saul eigenzinnige neigingen en overtrad hij Gods geboden. Gods profeet kondigde aan dat het koningschap gegeven zou worden aan een man die Jehovah aangenaam was. Dit dient voor ons te onderstrepen hoezeer de Schepper waarde hecht aan van harte geschonken gehoorzaamheid. 1 Samuël 15:22, 23.

David, die de volgende koning van Israël zou zijn, was de jongste zoon uit een familie in de stam Juda. Betreffende deze verrassende keus zei God tot Samuël: „De mèns ziet datgene wat zichtbaar is voor de ogen; maar wat Jehovah aangaat, hij ziet hoe het hart is” (1 Samuël 16:7). Is het niet aanmoedigend dat de Schepper kijkt naar wat wij van binnen zijn, niet naar het uiterlijk? Saul evenwel had zijn eigen ideeën. Vanaf de tijd dat Jehovah David als de toekomstige koning had gekozen, was Saul bezeten van de gedachte David uit de weg te ruimen. Jehovah liet dat niet gebeuren, en ten slotte stierven Saul en zijn zonen in de strijd tegen een oorlogvoerend volk, de Filistijnen genaamd.

David regeerde als koning vanuit de stad Hebron. Vervolgens veroverde hij Jeruzalem en verplaatste zijn hoofdstad daarheen. Ook breidde hij het gebied van Israël uit tot de volledige omvang van wat God beloofd had aan Abrahams nakomelingen te geven. U kunt over deze periode (en de geschiedenis van latere koningen) lezen in zes historische boeken van de bijbel. * Ze laten zien dat Davids leven niet probleemloos was. Door te zwichten voor menselijke begeerte pleegde hij bijvoorbeeld overspel met de mooie Bathseba en bedreef vervolgens andere verkeerde daden om zijn zonde te bedekken. Als de God van gerechtigheid kon Jehovah Davids dwaling niet gewoon negeren. Maar wegens Davids diepgevoelde berouw eiste God niet dat de straf van de Wet star werd toegepast; niettemin zou David als gevolg van zijn zonden veel gezinsproblemen hebben.

Door al deze crisissen heen leerde David God kennen als een persoon — iemand met gevoelens. Hij schreef: „Jehovah is nabij allen die hem aanroepen . . . en hun hulpgeschreeuw zal hij horen” (Psalm 145:18-20). Davids oprechtheid en toewijding worden duidelijk tot uitdrukking gebracht in de schitterende door hem gecomponeerde liederen, die ongeveer de helft van het boek der Psalmen vormen. Miljoenen mensen hebben troost en aanmoediging uit deze poëzie geput. Let eens op Davids nauwe band met God, zoals die tot uiting komt in Psalm 139:1-4: „O Jehovah, gij hebt mij doorvorst, en gij kent mij. Gijzelf zijt mijn neerzitten en mijn opstaan te weten gekomen. Gij hebt mijn gedachte van verre beschouwd. . . . Want er is geen woord op mijn tong, of zie! o Jehovah, gij weet het reeds allemaal.”

David was zich vooral bewust van Gods reddende macht (Psalm 20:6; 28:9; 34:7, 9; 37:39). Telkens als hij die ervoer, groeide zijn vertrouwen in Jehovah. U kunt bewijzen hiervan zien in Psalm 30:5; 62:8 en 103:9. Of lees Psalm 51, die David componeerde nadat hij wegens zijn zonde met Bathseba was terechtgewezen. Wat is het verkwikkend te weten dat wij ons vrijelijk tegenover de Schepper kunnen uiten, in de zekerheid dat hij niet arrogant is maar nederig bereid om te luisteren! (Psalm 18:35; 69:33; 86:1-8) David kwam niet enkel uit ervaring tot dit besef. „Ik heb gemediteerd over al uw activiteit”, schreef hij, „gaarne heb ik mij steeds intens beziggehouden met het werk van úw handen.” — Psalm 63:6; 143:5.

Jehovah sloot een speciaal verbond met David voor een eeuwig koninkrijk. David begreep waarschijnlijk niet de volledige draagwijdte van dat verbond, maar uit later in de bijbel opgetekende details kunnen wij zien dat God te kennen gaf dat het beloofde Zaad in Davids geslachtslijn zou komen. — 2 Samuël 7:16.

De wijze koning Salomo en de zin van het leven

Davids zoon Salomo stond bekend om zijn wijsheid, en wij kunnen er profijt van trekken door de zeer praktische boeken Spreuken en Prediker te lezen (1 Koningen 10:23-25). * Het laatstgenoemde boek is vooral nuttig voor mensen die naar een doel in hun leven zoeken, net zoals de wijze koning Salomo dit deed. Als de eerste Israëlitische koning geboren uit een koninklijke familie stonden er enorme mogelijkheden voor Salomo open. Hij ondernam ook majestueuze bouwprojecten, verheugde zich aan zijn tafel in een indrukwekkende variatie aan voedsel en genoot van muziek en voortreffelijk gezelschap. Toch schreef hij: „Ik, ja ik, wendde mij tot al mijn werken die mijn handen hadden verricht en tot het harde werk waaraan ik hard had gewerkt om het tot stand te brengen, en zie! alles was ijdelheid” (Prediker 2:3-9, 11). Waarop duidde dit?

Salomo schreef: „Het slot van de zaak, nu alles is gehoord, is: Vrees de ware God en onderhoud zijn geboden. Want dit is de gehele verplichting van de mens. Want de ware God zelf zal elk soort van werk in het gericht brengen met betrekking tot alles wat verborgen is, om te zien of het goed is of slecht” (Prediker 12:13, 14). In overeenstemming daarmee bouwde Salomo een glorierijke tempel, een project dat zeven jaar duurde, waar mensen God konden aanbidden. — 1 Koningen hfdst. 6.

Jarenlang werd Salomo’s regering gekenmerkt door vrede en overvloed (1 Koningen 4:20-25). Toch bleek zijn hart niet zo onverdeeld jegens Jehovah te zijn als Davids hart. Salomo nam vele buitenlandse vrouwen en liet zijn hart door hen tot hun goden wenden. Ten slotte zei Jehovah: „Ik [zal] zonder mankeren het koninkrijk van u afscheuren . . . Eén stam zal ik aan uw zoon geven, ter wille van mijn knecht David en ter wille van Jeruzalem.” — 1 Koningen 11:4, 11-13.

Deel drie — Het verdeelde koninkrijk

Na Salomo’s dood, in 997 v.G.T., scheidden tien noordelijke stammen zich af. Deze vormden het koninkrijk Israël, dat in 740 v.G.T. door de Assyriërs werd veroverd. De koningen in Jeruzalem regeerden over twee stammen. Dit koninkrijk, Juda, bleef bestaan totdat de Babyloniërs in 607 v.G.T. Jeruzalem veroverden en de inwoners gevangennamen. Juda lag zeventig jaar woest en verlaten.

Toen Salomo stierf, kwam zijn zoon Rehabeam aan de macht en maakte het leven zwaar voor het volk. Dit leidde tot opstand, en tien stammen scheidden zich af om het koninkrijk Israël te worden (1 Koningen 12:1-4, 16-20). In de loop der jaren bleef dit noordelijke koninkrijk niet trouw aan de ware God. Het volk boog zich dikwijls neer voor afgoden in de vorm van een gouden kalf of verviel tot andere vormen van valse aanbidding. Sommige koningen werden vermoord en hun dynastie werd door usurpators omvergeworpen. Jehovah toonde grote verdraagzaamheid door herhaaldelijk profeten te zenden om de natie te waarschuwen dat er rampspoed te wachten stond als zij afvallig bleven. De boeken Hosea en Amos werden geschreven door profeten die hun boodschap speciaal tot dit noordelijke koninkrijk richtten. Ten slotte, in 740 v.G.T., brachten de Assyriërs de rampspoed die Gods profeten hadden voorzegd.

In het zuiden regeerden negentien achtereenvolgende koningen uit Davids huis over Juda tot 607 v.G.T. De koningen Asa, Josafat, Hizkia en Josia regeerden net zoals hun voorvader David, en zij verwierven Jehovah’s gunst (1 Koningen 15:9-11; 2 Koningen 18:1-7; 22:1, 2; 2 Kronieken 17:1-6). Toen deze koningen regeerden, zegende Jehovah de natie. The Englishman’s Critical and Expository Bible Cyclopædia merkt op: „Het sublieme conserverende element in J[uda] was zijn door God verordende tempel, zijn priesterschap, zijn geschreven wet en de erkenning van de ene ware God Jehovah als zijn ware theocratische koning. . . . Deze gehoorzaamheid aan de wet . . . leidde tot een opeenvolging van koningen onder wie zich veel wijze en goede monarchen bevonden . . . Bijgevolg overleefde J[uda] haar volkrijkere noordelijke zuster.” Deze goede koningen werden in aantal ver overtroffen door degenen die niet de weg van David bewandelden. Toch leidde Jehovah het zo dat ’zijn knecht David altijd een lamp voor zijn aangezicht zou blijven hebben in Jeruzalem, de stad die God voor zich verkozen had om er zijn naam te vestigen’. — 1 Koningen 11:36.

Op weg naar de vernietiging

Manasse was een van de koningen van Juda die de ware aanbidding de rug toekeerden. „Hij liet zijn eigen zoon door het vuur gaan, en hij beoefende magie en zocht voortekens en stelde geestenmediums en beroepsvoorzeggers van gebeurtenissen aan. Hij deed op grote schaal wat kwaad was in Jehovah’s ogen, om hem te krenken” (2 Koningen 21:6, 16). Koning Manasse verleidde zijn volk ertoe „nog erger te doen dan de natiën die Jehovah . . . verdelgd had”. Na Manasse en zijn volk herhaaldelijk gewaarschuwd te hebben, zei de Schepper: „Ik zal Jeruzalem eenvoudig schoonvegen net zoals men de schotel zonder handvat schoonveegt.” — 2 Kronieken 33:9, 10; 2 Koningen 21:10-13.

Als voorbode liet Jehovah toe dat de Assyriërs Manasse gevangennamen en hem in koperen boeien sloegen (2 Kronieken 33:11). In ballingschap kwam Manasse tot bezinning, en „hij bleef zich zeer verootmoedigen wegens de God van zijn voorvaders”. Hoe reageerde Jehovah? Wij lezen dat God „zijn verzoek om gunst hoorde en hem te Jeruzalem in zijn koningschap herstelde; en Manasse kwam te weten dat Jehovah de ware God is”. Koning Manasse en zijn kleinzoon, koning Josia, voerden beiden noodzakelijke hervormingen door. Toch keerde de natie zich niet blijvend af van de algehele morele en religieuze ontaarding. — 2 Kronieken 33:1-20; 34:1–35:25; 2 Koningen hfdst. 22.

Veelzeggend is dat Jehovah ijverige profeten zond om bekend te maken hoe hij over de gang van zaken dacht. * Jeremia verhaalde Jehovah’s woorden: „Van de dag af dat uw voorvaders uit het land Egypte zijn getrokken tot op deze dag . . . bleef [ik] tot u zenden al mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en hen zendende.” Maar het volk luisterde niet naar God. Zij handelden nog erger dan hun voorvaders! (Jeremia 7:25, 26) Hij waarschuwde hen herhaaldelijk „omdat hij mededogen had met zijn volk”. Toch weigerden zij gunstig te reageren. Bijgevolg stond hij de Babyloniërs toe Jeruzalem in 607 v.G.T. te verwoesten en het land woest te leggen. Zeventig jaar lag het verlaten. — 2 Kronieken 36:15, 16; Jeremia 25:4-11.

Dit korte overzicht van Gods daden moet ons beslist kunnen helpen Jehovah’s bezorgdheid en rechtvaardige handelwijze met zijn natie in te zien. Hij hield zich niet afzijdig en wachtte niet eenvoudig om te zien wat het volk zou doen, alsof het hem koud liet. Hij trachtte actief hen te helpen. U kunt begrijpen waarom Jesaja zei: „O Jehovah, gij zijt onze Vader. . . . Wij allen zijn het werk van uw hand” (Jesaja 64:8). Velen in deze tijd duiden de Schepper dan ook aan als „Vader”, want hij reageert zoals een liefdevolle, belangstellende menselijke vader dit zou doen. Aan de andere kant gaat hij er ook van uit dat wij de verantwoordelijkheid moeten dragen voor onze eigen handelwijze en datgene waartoe ze leidt.

Nadat de natie een zeventigjarige periode van gevangenschap in Babylon had doorgemaakt, vervulde Jehovah God zijn profetie om Jeruzalem te herstellen. Het volk werd bevrijd en in de gelegenheid gesteld naar hun eigen land terug te keren om ’het huis van Jehovah, dat in Jeruzalem was, te herbouwen’ (Ezra 1:1-4; Jesaja 44:24–45:7). Een aantal bijbelboeken * handelen over dit herstel, de herbouw van de tempel of de daaropvolgende gebeurtenissen. Een ervan, Daniël, is in het bijzonder interessant omdat het nauwkeurig profeteerde wanneer het Zaad, of de Messias, zou verschijnen en het ook nog eens wereldontwikkelingen in onze tijd voorzei.

De tempel werd ten slotte herbouwd, maar Jeruzalem bevond zich in een deerniswekkende toestand. De muren en poorten van de stad lagen in puin. Bijgevolg verwekte God mannen als Nehemia om de joden aan te moedigen en te organiseren. Een gebed dat wij in Nehemia hoofdstuk 9 kunnen lezen, vat Jehovah’s bemoeienissen met de Israëlieten goed samen. Het toont dat Jehovah „een God [is] van daden van vergeving, goedgunstig en barmhartig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid”. Het gebed laat ook zien dat Jehovah in overeenstemming met zijn volmaakte maatstaf van gerechtigheid handelt. Zelfs wanneer hij alle reden heeft om zijn macht aan te wenden teneinde een oordeel te voltrekken, is hij bereid om gerechtigheid te temperen met liefde. Dat hij dit op een evenwichtige en bewonderenswaardige wijze doet, vereist wijsheid. Het is duidelijk dat de bemoeienissen van de Schepper met de natie Israël ons tot hem moeten trekken en ons moeten motiveren graag zijn wil te doen.

Aan het einde van dit deel van de bijbel (het Oude Testament) was Juda, met zijn tempel te Jeruzalem, hersteld maar bevond het zich onder heidense overheersing. Hoe kon dus Gods verbond met David betreffende een „zaad” dat „voor altijd” zou regeren, vervuld worden? (Psalm 89:3, 4; 132:11, 12) De joden zagen nog steeds uit naar het verschijnen van een „Messias de Leider”, die Gods volk zou bevrijden en een theocratisch (door God bestuurd) koninkrijk op aarde zou vestigen (Daniël 9:24, 25). Was dat echter Jehovah’s voornemen? Zo niet, hoe zou de beloofde Messias dan bevrijding tot stand brengen? En hoe is dat van invloed op ons in deze tijd? Het volgende hoofdstuk zal deze belangrijke kwesties bespreken.

[Voetnoten]

^ ¶7 De namen van bijbelboeken zijn vetgedrukt als een hulp om hun inhoud te identificeren.

^ ¶37 Dit zijn 1 Samuël, 2 Samuël, 1 Koningen, 2 Koningen, 1 Kronieken en 2 Kronieken.

^ ¶42 Hij schreef ook het Hooglied, een liefdesgedicht waarin de loyaliteit van een jonge vrouw tegenover een nederige herder wordt beklemtoond.

^ ¶52 Een aantal bijbelboeken bevatten zulke geïnspireerde profetische boodschappen. Hiertoe behoren Jesaja, Jeremia, Klaagliederen, Ezechiël, Joël, Micha, Habakuk en Zefanja. De boeken Obadja, Jona en Nahum concentreerden zich op omliggende natiën die door hun manier van handelen met Gods volk te maken hadden.

^ ¶54 Tot deze boeken die geschiedenis en profetieën bevatten, behoren Ezra, Nehemia, Esther, Haggaï, Zacharia en Maleachi.

[Kader op blz. 126, 127]

Wonderen — Kunt u erin geloven?

„Het is onmogelijk zich van elektrisch licht en de radio te bedienen en profijt te trekken van moderne medische en chirurgische ontdekkingen, en tegelijkertijd in de nieuwtestamentische wereld van geesten en wonderen te geloven.” Die woorden van de Duitse theoloog Rudolf Bultmann weerspiegelen hoe velen in deze tijd over wonderen denken. Denkt u ook zo over in de bijbel opgetekende wonderen, zoals dat God de wateren van de Rode Zee scheidde?

The Concise Oxford Dictionary definieert het begrip „wonder” als „een buitengewone gebeurtenis die wordt toegeschreven aan de een of andere bovennatuurlijke macht”. Zo’n buitengewone gebeurtenis brengt een onderbreking met zich van de natuurlijke orde, hetgeen de reden is waarom velen niet geneigd zijn in wonderen te geloven. Maar wat een schending van een natuurwet lijkt te zijn, kan wellicht gemakkelijk verklaard worden in het licht van de andere natuurwetten die erbij betrokken zijn.

Ter illustratie: New Scientist berichtte dat twee aan de Universiteit van Tokio verbonden natuurkundigen rond een gedeeltelijk met water gevulde horizontale buis een extreem sterk magnetisch veld creëerden. Het water stroomde naar de uiteinden van de buis en liet het midden droog. Het fenomeen, in 1994 ontdekt, treedt op omdat water zwak diamagnetisch is en door een magneet afgestoten wordt. Het vastgestelde fenomeen dat water zich beweegt van waar een magnetisch veld zeer hoog is naar waar het lager is, heeft men het Mozes-effect genoemd. New Scientist merkte op: „Water wegduwen is gemakkelijk — als men maar een magneet heeft die groot genoeg is. En heeft men die, dan is bijna alles mogelijk.”

Er kan natuurlijk niet met absolute zekerheid worden gezegd van welk proces God zich heeft bediend toen hij de wateren van de Rode Zee voor de Israëlieten scheidde. Maar de Schepper kent alle natuurwetten tot in de kleinste details. Hij zou gemakkelijk bepaalde aspecten van één wet kunnen besturen door gebruik te maken van een van de andere door hem ontworpen wetten. Voor mensen zou het resultaat wonderbaar kunnen lijken, vooral als zij de erbij betrokken wetten niet volledig begrepen.

Wat de wonderen in de bijbel betreft, Akira Yamada, emeritus hoogleraar van de Universiteit van Kyoto in Japan, zegt: „Hoewel het correct is om te zeggen dat [een wonder] tot dusver vanuit het standpunt van de wetenschap waarmee men te maken heeft (of vanuit de status quo van de wetenschap) niet begrepen kan worden, is het verkeerd om louter op grond van de gevorderde moderne fysica of de gevorderde moderne bibliologie te concluderen dat het niet heeft plaatsgevonden. Over tien jaar zal de huidige moderne wetenschap uit de tijd zijn. Hoe sneller de wetenschap vooruitgaat, des te groter is de mogelijkheid dat hedendaagse wetenschappers het mikpunt van grapjes zullen worden, zoals ’Tien jaar geleden geloofden wetenschappers nog serieus dit en dat’.” — Gods in the Age of Science.

Als de Schepper, die in staat is alle natuurwetten te coördineren, kan Jehovah zijn macht aanwenden om wonderen te verrichten.

[Kader op blz. 132, 133]

Een jaloerse God — In welk opzicht?

„Jehovah, wiens naam Jaloers is, hij is een jaloerse God.” Die opmerking kunnen wij in Exodus 34:14 lezen, maar wat is de strekking ervan?

Het met „jaloers” weergegeven Hebreeuwse woord kan „exclusieve toewijding eisen, geen mededinging dulden” betekenen. In een positieve zin die zijn schepselen tot voordeel strekt, is Jehovah jaloers met betrekking tot zijn naam en aanbidding (Ezechiël 39:25). Zijn ijver om na te komen waar zijn naam voor staat, betekent dat hij zijn voornemen met de mensheid ten uitvoer zal brengen.

Neem bijvoorbeeld de voltrekking van zijn oordeel aan het volk dat in het land Kanaän woonde. Eén geleerde geeft de volgende schokkende beschrijving: „De aanbidding van Baäl, Astoreth en andere Kanaänitische goden bestond uit de meest extravagante orgieën; hun tempels waren centra van verdorvenheid. . . . De aanbidding van de Kanaänieten bestond . . . uit grove immoraliteit . . . en vervolgens uit het vermoorden van hun eerstgeborenen, als offergave aan deze zelfde goden.” Archeologen hebben urnen gevonden die de overblijfselen bevatten van geofferde kinderen. Hoewel God de dwaling van de Kanaänieten reeds in Abrahams tijd opmerkte, toonde hij 400 jaar geduld jegens hen, zodat hij hun ruimschoots de tijd vergunde om te veranderen. — Genesis 15:16.

Waren de Kanaänieten zich van de ernst van hun dwaling bewust? Nu, zij bezaten het menselijke vermogen van het geweten, dat door juristen als een universele basis voor moraliteit en recht wordt erkend (Romeinen 2:12-15). In weerwil daarvan gingen de Kanaänieten door met hun verfoeilijke kinderoffers en ontaarde seksuele praktijken.

Jehovah bepaalde op grond van zijn evenwichtige gerechtigheid dat het land gereinigd moest worden. Dit was geen genocide. Kanaänieten, zowel afzonderlijke personen zoals Rachab als hele groepen zoals de Gibeonieten, die vrijwillig Gods hoge morele maatstaven aanvaardden, werden gespaard (Jozua 6:25; 9:3-15). Rachab werd een schakel in de koninklijke geslachtslijn die tot de Messias voerde, en nakomelingen van de Gibeonieten kregen het voorrecht dienst te verrichten in Jehovah’s tempel. — Jozua 9:27; Ezra 8:20; Mattheüs 1:1, 5-16.

Wanneer men dus tracht het op feiten gebaseerde volledige en duidelijke beeld te krijgen, is het gemakkelijker Jehovah te zien als een bewonderenswaardige en rechtvaardige God, die jaloers is op een goede manier die zijn getrouwe schepselen tot voordeel strekt.

[Illustratie op blz. 123]

De Schepper bevrijdde een in slavernij verkerend volk en gebruikte hen om zijn voornemen ten uitvoer te brengen

[Illustratie op blz. 129]

Bij de berg Sinaï kwam de natie Israël uit de oudheid in een verbondsverhouding met de Schepper

[Illustratie op blz. 130]

Zich aan de onvergelijkelijke wetten van de Schepper houden, droeg ertoe bij dat zijn volk van het Beloofde Land kon genieten

[Illustratie op blz. 136]

U kunt het gebied ten zuiden van Jeruzalems muur, waar koning David zijn hoofdstad had, bezoeken