Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wat is de oorsprong van het leven?

Wat is de oorsprong van het leven?

Hoofdstuk drie

Wat is de oorsprong van het leven?

ONZE aarde wemelt van leven. Van het besneeuwde Noordpoolgebied tot het Amazoneregenwoud, van woestijnen als de Sahara tot moerasgebieden als de Everglades, van de donkere oceaanbodem tot de heldere bergtoppen — overal is leven in overvloed. En de mogelijkheden om ons over al die levensvormen te verbazen, zijn legio.

De variatie in soorten, afmetingen en hoeveelheden is onvoorstelbaar. Er gonzen en wriemelen een miljoen soorten insekten op onze planeet. In de wateren om ons heen zwemmen meer dan 20.000 soorten vissen — sommige ter grootte van een rijstkorrel, andere zo lang als een vrachtwagen. Ten minste 350.000 plantesoorten — sommige zonderling, maar de meeste schitterend — verfraaien het land. En meer dan 9000 soorten vogels vliegen boven ons hoofd. Deze schepselen, met inbegrip van de mens, vormen het panorama en de symfonie waarover wij spreken als leven.

Maar nog verbazingwekkender dan de verrukkelijke verscheidenheid om ons heen is de verstrekkende eenheid die ze verbindt. Biochemici, die het inwendig functioneren van aardse schepselen onderzoeken, zeggen dat alle levensvormen — of het nu om amoeben of mensen gaat — afhankelijk zijn van een ontzagwekkende interactie: het teamwerk tussen nucleïnezuren (DNA en RNA) en eiwitmoleculen. De ingewikkelde processen waarin deze componenten een rol spelen, voltrekken zich in vrijwel al onze lichaamscellen, en ook in de cellen van kolibries, leeuwen en walvissen. Deze uniforme interactie produceert een schitterend mozaïek van leven. Hoe is deze harmonieuze orkestrering van het leven ontstaan? Ja, wat is eigenlijk de oorsprong van het leven?

Waarschijnlijk neemt u aan dat er eens geen leven op aarde was. Ook de wetenschap en een groot aantal religieuze boeken zijn die mening toegedaan. Toch realiseert u zich wellicht dat die twee bronnen — de wetenschap en religie — verschillen in hun verklaring hoe het leven op aarde is begonnen.

Miljoenen mensen van elk opleidingsniveau geloven dat het leven op aarde door een intelligente Schepper, de oorspronkelijke Ontwerper, is voortgebracht. In tegenstelling daarmee zeggen veel geleerden dat het leven geleidelijk via diverse chemische reacties, louter door toeval, uit levenloze materie is ontstaan. Is het nu het een of het ander?

Wij moeten niet denken dat dit een kwestie is die ons niet raakt en niet relevant is voor ons zoeken naar een zinvoller leven. Zoals reeds opgemerkt, is een van de zeer fundamentele vragen die mensen hebben trachten te beantwoorden: Waar zijn wij als levende mensen vandaan gekomen?

Wat men onderwezen krijgt, gaat hoofdzakelijk over de aanpassing en overleving van levensvormen, niet over de meer centrale vraag omtrent de eigenlijke oorsprong van het leven. U hebt misschien opgemerkt dat pogingen om te verklaren hoe het leven is ontstaan, gewoonlijk worden gepresenteerd in generaliseringen zoals: ’In de loop van miljoenen jaren hebben met elkaar botsende moleculen op de een of andere manier leven voortgebracht.’ Maar is dat werkelijk bevredigend? Het zou betekenen dat er zich in de aanwezigheid van energie afkomstig van de zon, bliksem of vulkanen wat levenloze materie bewoog, georganiseerd raakte en uiteindelijk begon te leven — dit alles zonder gerichte hulp. Wat zou dat een grote sprong zijn geweest! Van levenloze materie naar levende materie! Zou het zo gegaan kunnen zijn?

In de middeleeuwen zou het aanvaarden van zo’n opvatting geen probleem hebben geleken omdat men toen algemeen in spontane generatie geloofde — het denkbeeld dat leven spontaan uit levenloze materie kon ontstaan. Ten slotte werd in de zeventiende eeuw door de Italiaanse natuurkundige Francesco Redi bewezen dat maden alleen in rottend vlees verschenen nadat vliegen er hun eitjes op hadden gelegd. Er ontwikkelden zich geen maden op vlees waar geen vliegen bij konden. Als diertjes ter grootte van vliegen niet vanzelf verschenen, hoe stond het dan met de microben die in voedsel bleven verschijnen — of het nu afgedekt was of niet? Hoewel uit latere experimenten bleek dat microben niet spontaan ontstonden, bleef de kwestie controversieel. Toen kwam het werk van Louis Pasteur.

Veel mensen herinneren zich Pasteurs bijdrage tot het oplossen van problemen met betrekking tot gisting en infectieziekten. Hij voerde ook experimenten uit om vast te stellen of uiterst kleine levensvormen vanzelf konden ontstaan. Zoals u misschien hebt gelezen, toonde Pasteur aan dat zelfs nietige bacteriën zich niet ontwikkelden in gesteriliseerd water dat tegen besmetting beschermd was. In 1864 kondigde hij aan: „Nooit zal de leer van de spontane generatie zich van de genadeslag van dit eenvoudige experiment herstellen.” Die verklaring blijft waar. Geen enkel experiment heeft ooit leven uit levenloze materie voortgebracht.

Hoe kon er dan leven op aarde ontstaan? Hedendaagse pogingen om die vraag te beantwoorden, zouden wij misschien kunnen laten beginnen met de jaren ’20, met het werk van de Russische biochemicus Alexander I. Oparin. Hij en andere geleerden sindsdien zijn voor de dag gekomen met iets als het script van een uit drie bedrijven bestaand toneelstuk waarin wordt afgeschilderd wat er zich op het toneel van de planeet Aarde zou hebben voorgedaan. In de eerste akte wordt afgebeeld hoe elementen van de aarde, of grondstoffen, in groepen moleculen veranderen. Dan komt de sprong naar grotere moleculen. En in de laatste akte van dit toneelstuk wordt de sprong naar de eerste levende cel gepresenteerd. Maar is het werkelijk zo gebeurd?

Fundamenteel voor dat toneelstuk is de uitleg dat de vroege aardatmosfeer heel anders was dan nu. Eén theorie veronderstelt dat er praktisch geen vrije zuurstof was en dat de elementen stikstof, waterstof en koolstof ammoniak en methaan vormden. De gedachte is dat toen een atmosfeer van deze gassen en waterdamp door bliksem en ultraviolet licht werd getroffen, er zich suikers en aminozuren ontwikkelden. Bedenk evenwel dat dit een theorie is.

Volgens dit theoretische toneelstuk zijn zulke moleculaire verbindingen in de oceanen of andere wateren gespoeld. In de loop van een lange tijdsperiode concentreerden suikers, zuren en andere verbindingen zich tot een soort „prebiotische soep” waarin aminozuren zich bijvoorbeeld verbonden tot eiwitten. Deze theoretische vooruitgang verder doorvoerend, vormden andere verbindingen, nucleotiden genoemd, ketens en werden een nucleïnezuur, zoals DNA. Dit alles bracht naar verondersteld het toneel in gereedheid voor de laatste akte van het moleculaire toneelstuk.

Men zou deze laatste akte, die niet gedocumenteerd is, kunnen beschrijven als een liefdesverhaal. Eiwitmoleculen en DNA-moleculen ontmoeten elkaar toevallig, herkennen elkaar en omarmen elkaar. Dan, vlak voordat het doek valt, wordt de eerste levende cel geboren. Als u dit toneelstuk zou volgen, vraagt u zich wellicht af: ’Is dit realiteit of fictie? Zou het leven op aarde werkelijk zo ontstaan kunnen zijn?’

Genesis in het laboratorium?

In het begin van de jaren ’50 begonnen geleerden Alexander Oparins theorie te testen. Het was een vaststaand feit dat leven alleen ontstaat uit leven, maar geleerden theoretiseerden dat als de omstandigheden in het verleden anders waren, het leven langzaam uit dode materie zou hebben kunnen ontstaan. Zou dat aangetoond kunnen worden? De geleerde Stanley L. Miller, die in het laboratorium van Harold Urey werkte, nam een mengsel van waterstof, ammoniak, methaan en waterdamp (de samenstelling naar hij aannam van de primitieve atmosfeer), sloot dat luchtdicht af in een kolf met onderin kokend water (om een oceaan voor te stellen) en bestookte de gassen met elektrische ontladingen (als een soort bliksem). Binnen een week waren er sporen van een roodachtig drab, dat bij analyse door Miller rijk aan aminozuren werd bevonden — de bouwstenen van eiwitten. U hebt wellicht van dit experiment gehoord, want jarenlang is het in leerboeken voor de natuurwetenschappen en op scholen aangehaald alsof erdoor wordt verklaard hoe het leven op aarde is begonnen. Maar is dit zo?

In werkelijkheid wordt de waarde van Millers experiment heden ten dage ernstig in twijfel getrokken. (Zie „Klassiek maar twijfelachtig” op blz. 36, 37.) Niettemin leidde het ogenschijnlijke succes ervan tot andere experimenten, waarbij zelfs componenten werden voortgebracht die in nucleïnezuren (DNA of RNA) worden aangetroffen. Specialisten op dit terrein waren optimistisch, want zij hadden schijnbaar het eerste bedrijf van het moleculaire toneelstuk nagebootst. En het zag ernaar uit dat er ook laboratoriumversies van de overige twee bedrijven zouden volgen. Een hoogleraar scheikunde beweerde: „De verklaring van de oorsprong van een primitief levend systeem door middel van evolutionaire mechanismen zal niet lang meer op zich laten wachten.” En een wetenschappelijk schrijver merkte op: „Deskundigen speculeerden dat geleerden, net als Mary Shelley’s dr. Frankenstein, weldra levende organismen in hun laboratoria zouden ontwerpen en daardoor tot in detail zouden aantonen hoe het leven op aarde is ontstaan.” Het mysterie van de spontane oorsprong van het leven was, zo dachten velen, opgelost. — Zie „Rechtse, linkse” op blz. 38.

Opvattingen veranderen — Raadsels blijven

In de jaren sindsdien is dat optimisme echter verdwenen. Er zijn tientallen jaren verstreken en de geheimen van het leven blijven ongrijpbaar. Zo’n veertig jaar na zijn experiment vertelde professor Miller aan Scientific American: „Het probleem inzake de oorsprong van het leven is veel moeilijker gebleken dan ik en de meeste andere mensen hebben voorzien.” Andere geleerden delen deze verandering van opvatting. In 1969 bijvoorbeeld was Dean H. Kenyon, hoogleraar biologie, medeauteur van het boek Biochemical Predestination. Maar meer recent concludeerde hij dat het „fundamenteel onwaarschijnlijk is dat materie en energie zich vanzelf tot levende systemen hebben gevormd”.

Het laboratoriumwerk bevestigt inderdaad Kenyons beoordeling dat er „een fundamentele fout in alle huidige theorieën omtrent de chemische oorsprong van het leven” schuilt. Nadat Miller en anderen langs synthetische weg aminozuren hadden vervaardigd, wilden geleerden eiwitten en DNA gaan maken, die beide noodzakelijk zijn voor het leven op aarde. Wat was na duizenden experimenten met zogenoemde prebiotische omstandigheden het resultaat? In The Mystery of Life’s Origin: Reassessing Current Theories wordt opgemerkt: „Er is een indrukwekkend contrast tussen het aanzienlijke succes bij het synthetiseren van aminozuren en de constante mislukking om eiwit en DNA te synthetiseren.” Laatstgenoemde pogingen worden gekenmerkt door „mislukking over de hele linie”.

Realistisch bezien, omvat het mysterie meer dan hoe de eerste eiwit- en nucleïnezuurmoleculen (DNA of RNA) tot bestaan zijn gekomen. Ook hoe ze samenwerken speelt een rol. „Alleen de associatie van de twee moleculen maakt het hedendaagse leven op Aarde mogelijk”, zegt The New Encyclopædia Britannica. Toch merkt de encyclopedie op dat hoe die associatie tot stand kon komen, „een cruciaal en onopgelost probleem inzake de oorsprong van het leven” blijft. Inderdaad.

In Appendix A, „Teamwerk nodig voor het bestaan van het leven” (blz. 45-47), worden enkele fundamentele details besproken van het intrigerende teamwerk tussen eiwitten en nucleïnezuren in onze cellen. Zelfs zo’n vluchtige blik in de wereld van onze lichaamscellen ontlokt bewondering voor het werk van geleerden op dit terrein. Zij hebben licht geworpen op buitengewoon complexe processen waar weinigen van ons zelfs maar bij stilstaan doch die elk moment van ons leven werkzaam zijn. Vanuit een ander standpunt brengt de ontzagwekkende complexiteit en precisie die eraan te pas komt, ons echter weer op de vraag: Hoe is dit alles tot stand gekomen?

U weet wellicht dat geleerden die zich bezighouden met de oorsprong van het leven, nog steeds proberen een aannemelijk scenario op te stellen voor het toneelstuk over het verschijnen van de eerste levensvormen. Hun nieuwe scripts blijken evenwel niet overtuigend te zijn. (Zie Appendix B, „Uit ’de RNA-wereld’ of uit een andere wereld?”, op blz. 48.) Zo merkte Klaus Dose van het Instituut voor Biochemie in Mainz bijvoorbeeld op: „Momenteel leiden alle discussies over de belangrijkste theorieën en experimenten op dit gebied hetzij tot een impasse of tot een belijdenis van onwetendheid.”

Zelfs op de in 1996 gehouden Internationale Conferentie over de Oorsprong van het Leven werden geen oplossingen aangedragen. In plaats daarvan berichtte het tijdschrift Science dat de bijna 300 bijeengekomen geleerden „worstelden met het raadsel hoe [DNA- en RNA-]moleculen waren ontstaan en hoe ze tot zich reproducerende cellen waren geëvolueerd”.

Het vergde intelligentie en een hogere opleiding om datgene wat er op het moleculaire niveau in onze cellen gebeurt, te bestuderen en er zelfs maar een begin mee te maken het te verklaren. Is het redelijk te geloven dat gecompliceerde stappen zich het eerst ongeleid, spontaan en door toeval in een „prebiotische soep” hebben voorgedaan? Of was er meer bij betrokken?

Waarom de raadsels?

Een persoon in deze tijd kan terugkijken op bijna een halve eeuw van speculatie en duizenden pogingen die zijn gedaan om te bewijzen dat het leven vanzelf is ontstaan. Als men dat doet, zou men het beslist eens zijn met de Nobelprijswinnaar Francis Crick. Sprekend over theorieën inzake de oorsprong van het leven, merkte Crick op dat er „teveel gegis om te weinig feiten gesponnen wordt”. Het is dan ook begrijpelijk dat sommige geleerden die de feiten onderzoeken, concluderen dat het leven veel te complex is om zelfs in een georganiseerd laboratorium plotseling en vanzelf te verschijnen, laat staan in een niet-gereguleerd milieu.

Als de zo voortgeschreden wetenschap niet kan bewijzen dat het leven vanzelf zou kunnen ontstaan, waarom blijven sommige geleerden dan aan zulke theorieën vasthouden? Enkele tientallen jaren geleden gaf professor J. D. Bernal in het boek The Origin of Life enig inzicht in deze kwestie: „Door de strikte criteria van de wetenschappelijke methode op dit onderwerp [de spontane generatie van het leven] toe te passen, is het mogelijk om op verschillende plaatsen in het verhaal doeltreffend aan te tonen hoe het leven niet had kunnen ontstaan; de onwaarschijnlijkheden zijn te groot, de kansen voor het ontstaan van het leven te klein.” Hij voegde eraan toe: „Maar helaas — vanuit dit standpunt — bestaat het leven hier op Aarde in al zijn verscheidenheid van vormen en activiteiten en moeten de argumenten worden aangepast om het bestaan ervan te ondersteunen.” En het beeld is niet gewijzigd.

Sta eens stil bij de onderliggende strekking van die redenatie. Het komt erop neer te zeggen: ’Wetenschappelijk is het correct om te stellen dat het leven niet vanzelf kan zijn ontstaan. Maar het spontaan ontstaan van het leven is de enige mogelijkheid die wij willen overwegen. Dus moeten wij de argumenten zo aanpassen dat ze de hypothese ondersteunen dat het leven spontaan is ontstaan.’ Bent u tevreden met zulke logica? Vraagt een dergelijke redenatie niet om heel wat ’aanpassing’ van de feiten?

Er zijn echter goed geïnformeerde, gerespecteerde geleerden die het niet nodig achten feiten aan te passen om tegemoet te komen aan een gangbare filosofie over de oorsprong van het leven. In plaats daarvan laten zij de feiten op een redelijke conclusie wijzen. Welke feiten en welke conclusie?

Informatie en intelligentie

Geïnterviewd in een documentaire, antwoordde professor Maciej Giertych, een bekend geneticus van het Instituut voor Dendrologie van de Poolse Academie van Wetenschappen:

„Wij zijn ons bewust geworden van de kolossale hoeveelheid informatie die in de genen opgesloten ligt. De wetenschap kan niet verklaren hoe die informatie spontaan kan zijn ontstaan. Ze vereist een intelligentie; ze kan niet aan toevallige gebeurtenissen ontsproten zijn. Met louter letters door elkaar gooien, produceert men nog geen woorden.” Hij voegde eraan toe: „Het zeer complexe DNA-, RNA- en eiwitkopieersysteem in de cel bijvoorbeeld moet vanaf het allereerste begin volmaakt zijn geweest. Als dit niet zo was, konden er geen levenssystemen bestaan. De enige logische verklaring is dat deze enorme hoeveelheid informatie afkomstig was van een intelligentie.”

Hoe meer u over de wonderen van het leven leert, des te logischer is het om het met die conclusie eens te zijn: De oorsprong van het leven vereist een intelligente bron. Welke bron?

Zoals eerder opgemerkt, concluderen miljoenen ontwikkelde personen dat het leven op aarde moet zijn voortgebracht door een hogere intelligentie, een ontwerper. Ja, na de kwestie aan een eerlijk onderzoek te hebben onderworpen, hebben zij aanvaard dat het zelfs in ons wetenschappelijke tijdperk redelijk is in te stemmen met de bijbelse dichter die lang geleden over God zei: „Want bij u is de bron van het leven.” — Psalm 36:9.

Laten wij, of u nu reeds tot een definitieve conclusie hieromtrent bent gekomen of niet, onze aandacht eens richten op enkele wonderen waarbij u persoonlijk betrokken bent. Dit te doen, is hoogst voldoening schenkend en kan heel wat licht werpen op deze kwestie die ons leven raakt.

[Kader op blz. 30]

Hoe waarschijnlijk is toeval?

„Toeval en niets anders dan puur toeval is de grote motor achter de hele ontwikkeling van oersoep tot mens”, zei de Nobelprijswinnaar Christian de Duve, sprekend over de oorsprong van het leven. Is toeval echter een rationele verklaring voor de oorzaak van het leven?

Wat is toeval? Sommigen denken hierbij aan kansrekening, zoals men die kan toepassen op het opgooien van een muntstuk. Maar dit is niet de manier waarop veel geleerden het begrip „toeval” gebruiken met betrekking tot de oorsprong van het leven. Het vage woord „toeval” wordt gebruikt als een vervanging voor een meer precies woord zoals „oorzaak”, vooral wanneer de oorzaak niet bekend is.

„’Toeval’ te personifiëren alsof wij het over een causaal agens hebben,” merkt de biofysicus Donald M. MacKay op, „staat gelijk met het illegaal overschakelen van een wetenschappelijke naar een pseudo-religieus mythologische opvatting.” In dezelfde geest zet Robert C. Sproul uiteen: „Doordat de onbekende oorzaak zo lang ’toeval’ genoemd wordt, beginnen mensen te vergeten dat het daarbij om een vervanging ging. . . . De veronderstelling dat ’toeval gelijkstaat met een onbekende oorzaak’ is voor velen gaan betekenen dat ’toeval gelijkstaat met oorzaak’.”

De Nobelprijswinnaar Jacques L. Monod bijvoorbeeld gebruikte deze ’toeval staat gelijk met oorzaak’-redenatie. „Puur toeval, absoluut vrij maar blind, [ligt] ten grondslag aan het verbazingwekkende evolutiebouwwerk”, schreef hij. „De mens weet nu dat hij alleen is in de onverschillige uitgestrektheid van het heelal, waaruit hij bij toeval is voortgekomen.” Merk op dat hij zegt: ’BIJ toeval.’ Monod doet wat vele anderen doen — hij verheft toeval tot een scheppend beginsel. Het toeval wordt gepresenteerd als het middel waardoor het leven op aarde is ontstaan.

In feite laten woordenboeken zien dat „toeval” „de veronderstelde onpersoonlijke doelloze bepaler van onberekenbare gebeurtenissen” is. Als iemand het er dus over heeft dat het leven door toeval is ontstaan, zegt hij dat het is ontstaan door een causale kracht die niet bekend is. Zou het kunnen zijn dat sommigen „Toeval” eigenlijk met een hoofdletter spellen — ja, dat zij in feite Schepper zeggen?

[Kader op blz. 35]

„[De kleinste bacterie] vertoont meer overeenkomst met mensen dan Stanley Millers mengsels van scheikundige verbindingen, omdat ze deze eigenschappen van het systeem reeds bezit. De overgang van een bacterie naar mensen is dus een kleinere sprong dan de overgang van een mengsel van aminozuren naar die bacterie.” — Lynn Margulis, hoogleraar biologie

[Kader op blz. 38]

Rechtse, linkse

Wij weten dat er rechtse en linkse handschoenen zijn. Dit is ook het geval met aminozuurmoleculen. Van de ongeveer 100 bekende aminozuren worden er slechts 20 in eiwitten gebruikt, en alle zijn linkse moleculen. Wanneer wetenschappers in laboratoria aminozuren maken, in nabootsing van wat naar hun mening mogelijk in een prebiotische soep is gebeurd, vinden zij een gelijk aantal rechtse en linkse moleculen. „Dit soort fifty-fifty verdeling”, bericht The New York Times, is „niet karakteristiek voor het leven, dat alleen van linkse aminozuren afhankelijk is”. Waarom levende organismen alleen uit linkse aminozuren bestaan, is „een groot mysterie”. Zelfs in meteorieten aangetroffen aminozuren „vertoonden een overmaat van linkse vormen”. Dr. Jeffrey L. Bada, die problemen in verband met de oorsprong van het leven bestudeert, zei dat „de een of andere invloed van buiten de aarde er wellicht een rol in heeft gespeeld dat slechts één van beide vormen van biologische aminozuren gebruikt wordt”.

[Kader op blz. 40]

„Deze experimenten . . . maken aanspraak op abiotische synthese voor wat in feite door de hooglijk intelligente en zeer biotische mens is geproduceerd en ontworpen in een poging ideeën te staven waar hij zich al sterk voor had uitgesproken.” — Origin and Development of Living Systems.

[Kader op blz. 44]

Professor Michael J. Behe zei: „Voor iemand die zich niet verplicht voelt bij zijn speurtocht naar oorzaken intelligentie uit te sluiten, is de voor de hand liggende conclusie dat veel biochemische systemen ontworpen zijn. Ze zijn niet ontworpen door de natuurwetten, niet door toeval en noodzaak; in plaats daarvan zijn ze gepland. . . . Het leven op aarde op zijn meest fundamentele niveau, in zijn meest essentiële bestanddelen, is het produkt van intelligente activiteit.”

[Kader/Illustratie op blz. 36, 37]

Klassiek maar twijfelachtig

Stanley Millers in 1953 uitgevoerde experiment wordt vaak aangehaald als bewijs dat er in het verleden spontane generatie plaatsgevonden zou kunnen hebben. De deugdelijkheid van zijn verklaring berust echter op de veronderstelling dat de oeratmosfeer van de aarde „reducerend” was. Dat betekent dat ze slechts de geringste hoeveelheid vrije (chemisch niet gebonden) zuurstof bevatte. Waarom?

In The Mystery of Life’s Origin: Reassessing Current Theories wordt uiteengezet dat als er veel vrije zuurstof aanwezig was, ’er zelfs geen van de aminozuren gevormd had kunnen worden, en zouden die door de een of andere toevalligheid wel ontstaan zijn, dan zouden ze snel uiteenvallen’. * Hoe deugdelijk was Millers veronderstelling betreffende de zogenoemde primitieve atmosfeer?

In een befaamde verhandeling die twee jaar na zijn experiment werd gepubliceerd, schreef Miller: „Deze denkbeelden zijn natuurlijk speculatie, want wij weten niet of de Aarde een reducerende atmosfeer had toen ze werd gevormd. . . . Er zijn nog geen rechtstreekse bewijzen gevonden.” — Journal of the American Chemical Society, 12 mei 1955.

Werden er ooit bewijzen gevonden? Zo’n 25 jaar later berichtte de wetenschappelijk schrijver Robert C. Cowen: „Geleerden moeten enkele van hun veronderstellingen heroverwegen. . . . Er zijn nauwelijks bewijzen aan het licht gekomen ter ondersteuning van het denkbeeld van een waterstofrijke atmosfeer die zeer reducerend was, maar sommige bewijzen pleiten voor het tegendeel.” — Technology Review, april 1981.

En zijn er sindsdien bewijzen gevonden? In 1991 schreef John Horgan in Scientific American: „In de afgelopen tien jaar of zo is er steeds meer twijfel gerezen omtrent de veronderstellingen van Urey en Miller betreffende de atmosfeer. Laboratoriumexperimenten en gecomputeriseerde reconstructies van de atmosfeer . . . suggereren dat ultraviolette straling van de zon, die thans door de ozonlaag in de atmosfeer wordt afgeschermd, op basis van waterstof gevormde moleculen in de atmosfeer zou hebben afgebroken. . . . Zo’n atmosfeer [kooldioxide en stikstof] zou niet bevorderlijk zijn geweest voor de synthese van aminozuren en andere voorlopers van het leven.”

Waarom geloven velen dan nog steeds dat de vroege atmosfeer van de aarde reducerend was en weinig zuurstof bevatte? In Molecular Evolution and the Origin of Life antwoorden Sidney W. Fox en Klaus Dose: De atmosfeer moet zuurstofarm zijn geweest omdat, onder andere, „laboratoriumexperimenten aantonen dat chemische evolutie . . . door zuurstof grotendeels verhinderd zou worden” en omdat verbindingen zoals aminozuren „in de aanwezigheid van zuurstof niet gedurende hele geologische tijdperken stabiel zijn”.

Is dat geen cirkelredenering? De vroege atmosfeer was een reducerende atmosfeer, zo wordt gezegd, omdat er anders geen spontane generatie van het leven had kunnen plaatsvinden. Maar in werkelijkheid bestaat er geen zekerheid dat ze reducerend was.

Er is nog een sprekend detail: Als het gasmengsel de atmosfeer voorstelt, de elektrische vonk de nabootsing van de bliksem is en kokend water de zee voorstelt, wat of wie vertegenwoordigt dan de geleerde die het experiment regelt en uitvoert?

[Voetnoten]

^ ¶57 Zuurstof is zeer reactief. Ze verbindt zich bijvoorbeeld met ijzer en vormt roest of met waterstof en vormt water. Als er in een atmosfeer ten tijde van de vorming van aminozuren veel vrije zuurstof was, zou die zich snel met de organische moleculen verbinden en ze afbreken terwijl ze werden gevormd.

[Kader/Illustratie op blz. 41]

„Een opzettelijke intellectuele daad”

De Britse astronoom Sir Fred Hoyle heeft tientallen jaren besteed aan het bestuderen van het universum en het leven daarin, en huldigt zelfs de opvatting dat het leven vanuit de ruimte op aarde gekomen is. Tijdens een college aan het Instituut voor Technologie van Californië besprak hij de rangschikking waarin aminozuren in eiwitten voorkomen.

„Het grote probleem in de biologie”, zei Hoyle, „is niet zozeer het nogal duidelijke feit dat een eiwit bestaat uit een keten van aminozuren die op een bepaalde wijze aaneengekoppeld zijn, maar dat de specifieke rangschikking van de aminozuren de keten opmerkelijke eigenschappen verleent . . . Als aminozuren volgens toeval aaneengekoppeld waren, zou er een reusachtig aantal rangschikkingen zijn die geen nut zouden hebben in het dienen van de doeleinden van een levende cel. Wanneer u bedenkt dat een gemiddeld enzym een keten van misschien wel 200 schakels heeft en dat er voor elke schakel 20 mogelijkheden zijn, is het gemakkelijk te begrijpen dat het aantal nutteloze rangschikkingen enorm is, meer dan het aantal atomen in alle met behulp van de grootste telescopen zichtbare sterrenstelsels. Dit geldt voor slechts één enzym, en er zijn er meer dan 2000, die hoofdzakelijk zeer verschillende doeleinden dienen. Dus hoe is de situatie ontstaan zoals wij die aantreffen?”

Hoyle voegde eraan toe: „In plaats van de fantastisch kleine waarschijnlijkheid te aanvaarden dat het leven door de blinde natuurkrachten is ontstaan, schijnt het beter te veronderstellen dat de oorsprong van het leven een opzettelijke intellectuele daad was.”

[Diagram op blz. 42]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Zelfs een kijkje in de complexe wereld en ingewikkelde functies in elke lichaamscel leidt tot de vraag: Hoe is dit alles tot stand gekomen?

• Celmembraan

Controleert wat de cel in- en uitgaat

• Kern

Het controlecentrum van de cel

• Chromosomen

Bevatten het DNA, de genetische blauwdruk

• Ribosomen

De plaats waar eiwitten worden gemaakt

• Nucleolus

De plaats waar ribosomen worden gevormd

• Mitochondrion

Produktiecentrum voor de moleculen die als energiebron voor de cel fungeren

[Illustratie op blz. 33]

Veel geleerden erkennen nu dat de complexe moleculen die essentieel zijn voor het leven, niet spontaan in de een of andere prebiotische soep hadden kunnen ontstaan