Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Tsjechoslowakije

Tsjechoslowakije

Tsjechoslowakije

„HET HART VAN EUROPA” — zo is Tsjechoslowakije dikwijls genoemd. En als men de moeite zou nemen om geometrisch het middelpunt van Europa te bepalen, zou men dat ongetwijfeld ergens in deze door land ingesloten staat plaatsen.

Tsjechoslowakije bestaat uit drie historische gedeelten: in het westen Bohemen met de hoofdstad Praag, direct ten oosten daarvan Moravië en nog verder oostelijk Slowakije. De gehele staat beslaat van oost naar west een oppervlakte van ongeveer 800 kilometer, terwijl de zuidgrens en de noordgrens gemiddeld ongeveer 240 kilometer uit elkaar liggen. Behalve de Tsjechische of Boheemse taal en de Slowaakse taal worden er door minderheidsgroepen andere talen gesproken, namelijk Duits, Pools en Hongaars.

Wie Tsjechoslowakije bezoekt, zal er een verfrissende afwisseling in landschap aantreffen, met inbegrip van het Tatragebergte, dat zich tot een hoogte van 2500 meter verheft, de rijk beboste hellingen van het Bohemer Woud en de vruchtbare dalen in het zuiden van Slowakije, waar tabak en druiven worden verbouwd. Men zou ook tot de ontdekking komen dat dit een industrieland is, waar steenkool wordt gedolven en staal wordt gesmolten en het beroemde Tsjechische kristal en kunstjuwelen worden vervaardigd.

Naar dit gebied kwamen ergens in de zesde eeuw G.T. vanuit het oosten de Slaven, die zich hier vestigden en zelfs het westelijke deel van Bohemen bevolkten. Zij waren boeren, fokten runderen en schapen en verzamelden wilde honing. Zij aanbaden de zonnegod Swarog, de dondergod Peroen, alsook Radigost en Swantowit, en zij geloofden in een voortbestaan na de dood.

Er kwam een opmerkelijk keerpunt in het leven van die kolonisten in 863 G.T. toen twee mannen, Constantinus en Methodius, vanuit het verre Thessaloníka naar Moravië kwamen en de religieuze denkbeelden van de christenheid predikten. In Slowakije was in 833 G.T. als gevolg van de activiteiten van Duits-sprekende bekeerders de eerste katholieke kerk gebouwd. Maar deze nieuwelingen spraken een Slavische taal, die het gewone volk kon verstaan. Het duurde niet lang of het hele gebied aanvaardde de leer van de christenheid en werd een integrerend deel van de Europese gemeenschap van natiën.

In de vijftiende eeuw vormde de Reformatie, waarvan Johannes Huss in Bohemen de woordvoerder was, een uitdaging voor de autoriteit van de Rooms-Katholieke Kerk. Toen hij op aanstichting van de wraakzuchtige gunstelingen van Rome tot de brandstapel werd veroordeeld, waren zelfs in die barbaarse tijden grote volksmenigten geschokt. In 1620 werd de Reformatie in Tsjechoslowakije totaal verslagen en in dat zelfde jaar verloor het koninkrijk van de Tsjechen zijn onafhankelijkheid en werd het een deel van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie. De bevolking werd met geweld tot het rooms-katholieke geloof bekeerd. Dat waren inderdaad „donkere middeleeuwen”.

HET BEGIN VAN HET PREDIKINGSWERK

In 1912 werden in het oosten van het land de eerste zaadjes van nauwkeurige kennis omtrent de bijbel uitgestrooid. Een aanzienlijk deel van de bevolking aldaar spreekt Hongaars. Korte tijd daarvoor had de Watch Tower Bible and Tract Society twee Hongaarse Bijbelonderzoekers (later bekend als Jehovah’s getuigen), Jozef Kiss en Karol Szabó, vanuit de Verenigde Staten naar Erdel (Hongarije) gezonden om het Koninkrijk te prediken. C. T. Russell, de toenmalige president van het Genootschap, gaf hun de opdracht regelingen te treffen voor het drukken van lectuur in de Hongaarse taal.

Broeder Kiss werd ten slotte uit Erdel verdreven en kwam in Oborín terecht, dat in het gebied van het huidige Tsjechoslowakije ligt. Hier predikte hij ongeveer acht maanden lang in een uitgestrekt gebied. In Oborín en Ladmovce kwamen wekelijks groepen geïnteresseerde personen bijeen om met hem de bijbel te bestuderen, en dat zonder de hulp van andere publikaties. Aldus kwam het predikingswerk in dit land reeds in 1912 op gang.

Hoewel broeder Kiss in 1913 naar Hongarije terugkeerde, onderhield hij schriftelijk contact met de geïnteresseerden in Oborín. Later werden er vanuit Erdel vier broeders gezonden om het predikingswerk in Oborín en omliggende dorpen voort te zetten. Zij ondervonden echter felle tegenstand, zodat zij zich overdag moesten schuilhouden en alleen ’s avonds met geïnteresseerden konden samenkomen voor bijbelstudie. De voornaamste tegenstanders waren de rooms-katholieke priester en de politierechter van de plaats, die het erop gemunt hadden hen te arresteren en het land uit te zetten.

De broeders in Erdel bleven grote belangstelling hebben voor het welzijn van het Koninkrijkswerk in Oborín. In 1914 werd broeder Karol Szabó erheen gezonden, die ditmaal een voorraad lectuur in de Hongaarse taal bij zich had. Hierdoor werd het geloof van de kleine groep versterkt. Ten slotte doopte hij vijf zusters in de Ondawa.

Die kleine kudde van met schapen te vergelijken personen in Oborín moest vanaf het allereerste begin de aanvallen van religieuze tegenstanders verduren, precies zoals Jezus zijn volgelingen in Matthéüs 24:9 had gezegd. Tijdens één avondvergadering, die door broeder Szabó werd geleid, drongen gendarmes de kamer binnen. De vijf gedoopte zusters en twee geïnteresseerde personen moesten voor de arrondissementsrechtbank in Michalovce verschijnen. De rechter kon, na de feiten te hebben onderzocht, niets laakbaars in de activiteit van de Bijbelonderzoekers vinden en verwierp de beschuldigingen van de plaatselijke priester, die het hele proces had aangespannen. Bovendien verkregen de gedaagden schadevergoeding voor de derving van inkomsten van die dag. Dat was een hoogst onverwachte overwinning.

De priester greep toen onwettige methoden aan om het Koninkrijkswerk te belemmeren. Hij stookte anderen op om de christelijke predikers geweld aan te doen. Als hij merkte dat een vreemdeling het huis van een van de Bijbelonderzoekers binnenging, posteerde hij een man met een hooivork om ontkoming te verhinderen en stuurde hij een tweede man om de gendarmes te halen. Zijn pogingen om de mensen in zijn kerk te houden, waren tevergeefs. Door deze slechte houding werden veeleer de ogen van nog meer mensen geopend en zij kwamen om zich in Gods gemeente in vrijheid van vrees te verheugen.

In 1914 verscheen De Wachttoren voor het eerst in het Hongaars; het tijdschrift werd in Maros-Vásárhely en later in Kolozsvár (Hongarije) uitgegeven. Wat een stimulans was dit voor de kleine groep in Oborín!

Toen brak precies op de voorzegde tijd, in de herfst van 1914, de Eerste Wereldoorlog uit. Sinds 1879 hadden de Bijbelonderzoekers verteld dat de aarde in dat jaar door rampspoeden getroffen zou worden. De kleine groep in Oborín had een aandeel aan de verkondiging van deze waarschuwing en gebruikte daarbij de bijbel, het boek Het Goddelijk Plan der Eeuwen en De Wachttoren. In 1915 kwam broeder Jakab om de groepsstudie met de zusters en geïnteresseerden weer op te nemen en nog meer zaadjes van Koninkrijkswaarheid uit te strooien. Toentertijd werden er nog vijf zusters in de Ondawa gedoopt. Behalve broeder Jakab kwamen er ook nog anderen, die kleine groepen in andere plaatsen zoals Sirnek, Hraň, Ladmovce en Malčice bezochten en aanmoedigden.

Toen de oorlog was geëindigd, begonnen de soldaten naar huis terug te keren. Velen waren, nadat zij de verschrikkingen en ongerechtigheden van de oorlog aan den lijve hadden ondervonden, blij de hoop die de bijbel biedt, te horen. Die zusters, die hun leven aan Jehovah God hadden opgedragen, gebruikten al hun bijbelkennis en hun ervaring om nieuwe studiegroepen op te richten. Wat een vreugde was het voor broeder Jakab om toen hij in 1921 kwam om weer een doop te verrichten, ditmaal in Hraň, vijftien kandidaten te vinden die op hem wachtten, van wie bijna de helft mannen waren! Na verloop van tijd werden enkelen van die mannen de voornaamste ondersteuners van een zeer uitgebreide predikingsactiviteit. Ja, drie van hen namen één jaar later de volle-tijdpredikingsdienst op. Broeder Lantos, die bij die gelegenheid werd gedoopt, leeft nog en dient Jehovah in dit jaar 1971 nog steeds in Oborín.

In die dagen slaagde broeder Kocis, die op de Hongaarse afdeling van het bureau van het Genootschap in Brooklyn diende, erin ongeveer 300 kilogram Hongaarse lectuur naar de broeders in Oborín te versturen. Deze zending in het jaar 1923 bevatte de brochures Kunnen de levenden met de doden spreken?, Millioenen nu levende Menschen zullen nimmer sterven en andere publikaties. De zending was gratis, met dien verstande dat de bijdragen die voor de lectuur werden ontvangen, ter bevordering van het werk des Heren gebruikt zouden worden. Na de ontvangst van deze zending van het hoofdbureau van het Genootschap werd er een lectuurdepot in Oborín gevestigd.

In het nabijgelegen Karpato-Ukraine of Roethenië kwam het zaad van de Koninkrijkswaarheid ook op en gedijde. Er werden een aantal kleine groepen gevormd — Russische, Hongaarse en ten minste drie Roemeense groepen.

DE SLOWAAKSE BEVOLKING KRIJGT GETUIGENIS

Wij hebben gezien hoe het Koninkrijkswerk onder de Hongaars-sprekende bevolking van Tsjechoslowakije op gang kwam. In 1922 keerden verscheidene broeders uit Amerika naar Oost-Slowakije terug om met het predikingswerk onder de Slowaaks-sprekende bevolking te beginnen. Broeder Michal Šalata werd door het bureau van het Genootschap in Brooklyn gezonden om de leiding in deze dienst te nemen. Hij vestigde zich in 1923 in Sečovce en werkte als colporteur. Later bezocht hij ook het westelijke deel van Slowakije en zaaide hij het woord der waarheid in Krajné, Kuchyňa en andere plaatsen.

HET PREDIKEN IN BOHEMEN EN MORAVIË

Bohemen en Moravië beslaan ongeveer twee derde van het gebied van Tsjechoslowakije en worden door ongeveer 70 percent van de totale bevolking bewoond. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vond men hier vroege sporen van het predikingswerk. Broeders uit Duitsland bezochten vrienden en familieleden in de grensgebieden, waar de Duits-sprekende bevolking overheerst, en zij spraken daar over de Koninkrijksboodschap en verspreidden lectuur van het Wachttorengenootschap. In 1916 werden er in Most (Brüx), niet ver van de noordwestgrens van Bohemen, al geregelde studiebijeenkomsten gehouden. Een van degenen die daar in mei 1916 werden gedoopt, was zuster Anna Riedler, die nu drieënzeventig jaar oud is en in Steinerkirchen (Oostenrijk) woont. Zij vertelt dat broeder Erler reeds in 1907, ten tijde van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie, geregeld naar Bohemen kwam, waar hij het vierde deel van broeder Russells geschriften verspreidde en waarschuwde voor de naderende catastrofe van het jaar 1914.

In 1923 werden broeder en zuster Gleissner als volle-tijdpredikers vanuit Maagdenburg gezonden om speciale zorg te besteden aan de verbreiding van het werk onder de Tsjechisch-sprekende bevolking. In Most werd een lectuurdepot gevestigd, waarvoor broeder Gleissner verantwoordelijk was. Van daaruit werd er wijd en zijd Tsjechische en Duitse lectuur verspreid.

Vanaf 1923 werden er geregeld districtsvergaderingen en ééndaagse vergaderingen gehouden. Oudere broeders kunnen zich nog enkele van die vergaderingen herinneren: Eén vond er plaats in het huis van broeder Petrik in Krasnovce, en er waren ongeveer dertig personen aanwezig. Dan was er een in 1924 in Sečovce, waaraan vijftig personen van Slowaakse en Hongaarse nationaliteit vreugdevol deelnamen. Nog zo’n vergadering werd in 1925 in Zahor gehouden. In dat zelfde jaar werden er congressen in Garaň en Sečovce gehouden. De inwoners van laatstgenoemde stad werden uitgenodigd om naar de speciale lezing „Vertroosting voor de joden” te komen luisteren, die door broeder M. Harbeck uit Zwitserland werd uitgesproken. In mei 1926 werd er nog een congres georganiseerd in Velké Lúčky, dat zozeer de belangstelling trok dat er 150 personen naar toe kwamen. Twintig personen werden hier gedoopt. Tweehonderd personen bezochten een congres dat in 1927 in Užhorod (nu in de Sovjet-Unie) werd gehouden. Ook in vele andere plaatsen, Praag en Brno (Brünn) niet uitgezonderd, werden congressen gehouden.

HET WERK WORDT GEORGANISEERD

Hoewel er congressen plaatsvonden, studiegroepen werden geleid en aanzienlijk veel lectuur werd verspreid, was alles tot het jaar 1927 weinig georganiseerd. De broeders in de diverse delen van het land werkten tamelijk onafhankelijk van elkaar. Er werden geen velddienstrapporten verzameld en geen berichten bijgehouden. Maar in 1927 werden de groepen gereorganiseerd. De verkondigers begonnen systematisch van huis tot huis te werken. Lectuur werd verkregen van het depot, dat van Oborín naar de Pincesorskastrasse in Užhorod was overgebracht. In dat zelfde jaar kocht het Genootschap een huis in Brno-Julianov, en het depot in Most (Bohemen), waarvoor broeder Gleissner nog steeds verantwoordelijk was, werd daarheen overgebracht.

De organisatie van het werk werd verbeterd in 1928, toen J. F. Rutherford, de toenmalige president van het Genootschap, regelingen trof dat de activiteiten in Tsjechoslowakije onder de supervisie kwamen van het Duitse bijkantoor in Maagdenburg. Pioniers of volle-tijdpredikers en groepen kregen specifiek gebied toegewezen dat eens in de zes maanden bewerkt kon worden. Er waren in totaal zes pioniers en 25 kleine groepen met in totaal ongeveer 106 verkondigers. In 1928 werden er 64.484 boeken en brochures en ongeveer 25.000 tijdschriften verspreid.

Op een congres in Praag in 1930 werden er twee corporaties opgericht om de wettelijke verantwoordelijkheden met betrekking tot het Koninkrijkspredikingswerk te behartigen. Beide corporaties de Watch Tower Bible and Tract Society en International Bible Students Association, Tsjechoslowaaks bijkantoor, hadden hun hoofdzetel in Praag. Broeder Balzereit, de Duitse bijkantoordienaar, en broeder Karel Kopetzky uit Praag waren bestuursleden in deze beide corporaties. Terzelfdertijd werden er drie subafdelingen van de International Bible Students Association opgericht, die de verantwoordelijkheid voor het Koninkrijkswerk met betrekking tot de plaatselijke verdeling van het land zouden behartigen: één voor Moravië en Silezië met het bureau in Brno, één in Slowakije met een bureau in Košice (Kaschau) en één voor Karpato-Ukraine (Roethenië).

GROEI IN DE VROEGE JAREN DERTIG

In volledige harmonie met hun broeders in andere landen namen de broeders in Tsjechoslowakije vreugdevol de nieuwe naam „Jehovah’s getuigen” en de daarmee verbonden verplichtingen aan. In augustus 1931 werd deze aangelegenheid op een congres in Berehov (nu in de Sovjet-Unie) met 300 aanwezigen en in het volgende jaar op een congres in Pozdišovce, dat door 100 personen werd bezocht, naar voren gebracht.

Een hoogtepunt kwam in 1932, toen er een internationaal congres in Praag werd georganiseerd, waarvoor het Variététheater in Karlín werd gebruikt. Het thema van de openbare lezing, „Europa vóór de vernietiging”, trok de aandacht van de mensen en ongeveer 1500 personen woonden het congres bij. Er werden 6174 gebonden boeken en 15.597 brochures in de handen van de inwoners van Praag gelegd.

Ondertussen bleef het aantal pioniers toenemen. Van 32 in 1931 steeg het aantal tot 84 in 1932; 34 van hen kwamen uit Duitsland. Maar de geestelijkheid, die voordeel trok van het feit dat zij buitenlanders waren en valse beschuldigingen tegen hen inbracht, speelde het klaar dat enkelen van onze broeders werden gearresteerd en het land werden uitgezet.

Het Photo-Drama der Schepping bleek een schitterend hulpmiddel te zijn bij de prediking van het goede nieuws. Het was hier voor het eerst geïntroduceerd in 1927 en 1928, toen het aan grote mensenmenigten in Praag, Brno en andere steden zoals Most en Chomutov werd vertoond. Maar nu, in de jaren 1931 tot 1935, beantwoordde het werkelijk aan zijn doel. Het kostte tijd om de boodschap ervan in de voornaamste talen van dit land over te zetten, maar tegen 1934 werd het Drama in het hele land, in alle grotere steden, vertoond.

Het enthousiasme van de broeders, die deelnamen aan het verspreiden van de uitnodigingen en het organiseren van de vergaderingen en anderszins meehielpen, was verbazingwekkend. Hier volgen enkele berichten over de activiteit in verband met het Photo-Drama die bewaard zijn gebleven:

DIENSTJAAR AANTAL AANTAL VERSPR. VERSPR. INGELEVERDE

VERTONINGEN TOESCHOUWERS BOEKEN BROCHURES ADRESSEN

1932 13 59.480 2872 4390

1934 41 25.305 10.664 4738

Het tijdschrift Het Gouden Tijdperk (nu Ontwaakt!) was nog een doeltreffend hulpmiddel om het publiek een groter getuigenis te geven. In 1932 werd het voor het eerst in de Tsjechische taal uitgegeven, en dat jaar werden er 71.200 exemplaren in de handen van de mensen gelegd.

BIJKANTOOR OPGERICHT

Het grootste gedeelte van onze verspreidingslectuur werd in die dagen in Maagdenburg gedrukt, en het bijkantoor aldaar bleef de supervisie hebben op het werk in heel Tsjechoslowakije. Maar in 1933 greep Hitler in Duitsland naar de macht, en al spoedig kwam er een zware vervolging en werd de drukkerij van het bijkantoor in beslag genomen. Daarom werd het noodzakelijk een bijkantoor in Praag te openen. Broeder Edgar Merk uit Maagdenburg werd als bijkantoordienaar aangesteld en broeder Karel Kopetzky diende als Betheldienaar. Het nieuwe bijkantoor bleek een stimulans te zijn voor de pioniers en groepen in het hele land. Ook kregen wij hulp van vele pioniers die wegens de verslechterende toestanden uit Duitsland waren verdreven.

In 1934 werden in Tsjechoslowakije verscherpte voorschriften van kracht en waren de meeste broeders met een andere nationaliteit gedwongen het land te verlaten. Sindsdien is het werk hoofdzakelijk door personen uit het land zelf verricht. Het hele land werd in 124 gebieden verdeeld, die hetzij aan gemeenten of aan pioniers werden toegewezen. In dat jaar werden 110 van die gebieden geheel of gedeeltelijk bewerkt, terwijl sommige gebieden zelfs tweemaal gedurende het jaar getuigenis ontvingen.

In de lente van 1934 verhuisde het Genootschap naar een groter pand aan de Tylova ul. 16 in Smíchov, Praag. Uit Maagdenburg kregen wij een aanzienlijke uitrusting om te drukken, zodat wij gedurende de volgende jaren onze eigen vlugschriften, de maandelijkse uitgaven van de tijdschriften De Wachttoren en Het Gouden Tijdperk in de Tsjechische en Hongaarse taal, alsook brochures in het Tsjechisch, Slowaaks, Duits, Hongaars, Pools en Roemeens konden drukken.

De groei van het Koninkrijkswerk in deze periode wordt door de volgende cijfers, die de resultaten van de internationale dienstperiodes vertegenwoordigen, getoond:

Zoals te verwachten was, wekte de expansie van de Koninkrijksactiviteiten oppositie en bittere tegenstand van de zijde van de geestelijkheid op tegen de verbreiding van de bijbelse waarheid. Het Duitse Jaarboek 1935 vertelt wat er volgde:

BOEKEN BROCHURES WERKERS UREN GETUIGENISSEN

KONINKRIJKSPERIODE

30/9-​8/10 745 26.464 655 8130 75.393

DANKZEGGINGSPERIODE

24/3-​2/4 673 32.961 1019 11.713 95.605

„In het begin van het dienstjaar begon er een grote vervolging van Jehovah’s getuigen in dit land. De Getuigen werden van spionage beschuldigd, het bureau van het Genootschap werd doorzocht en het merendeel van de pioniers werd in hechtenis genomen. Ten slotte werden alle op aanstichting van de geestelijkheid tegen het Genootschap ingebrachte beschuldigingen vals bevonden, en toen de regering zich hiervan had overtuigd, hield de vervolging tijdens de tweede helft van het dienstjaar op. Het werk kan nu zonder wettelijke obstructies voortgang vinden. De pioniers moesten in het hele land echter vechten tegen de tegenstand en vervolging van de zijde der geestelijkheid. In het begin van het jaar waren er 281 processen waarbij de Getuigen betrokken waren, aanhangig. In de loop van het jaar kwamen er nog 109 nieuwe rechtsgedingen bij. Van al deze zaken werden er 182 afgehandeld, zodat er tegen het eind van het dienstjaar nog 208 zaken aanhangig waren. In 142 van de afgehandelde zaken werden de aangeklaagden vrijgesproken.”

ONDER HET CENTRAAL-EUROPESE BUREAU

In de lente van 1936 besloot broeder Rutherford het bijkantoor in Praag onder de supervisie van het Centraal-Europese Bureau van het Genootschap in Bern (Zwitserland) te stellen. Broeder M. Harbeck had aldaar de leiding. Tot deze verandering werd besloten wegens de voortdurende tweedracht die er onder bepaalde verantwoordelijke broeders bestond. Er werd een nieuwe bijkantoordienaar aangesteld, broeder Heinerich Dwenger, die vroeger op het bijkantoor in Maagdenburg had gediend en sinds 1933 als reizende vertegenwoordiger van het Genootschap in andere landen had gediend.

Ondertussen had het Genootschap regelingen getroffen voor een internationaal congres in Luzern (Zwitserland), dat in augustus van dat jaar 1936 gehouden zou worden. Negentig personen uit Tsjechoslowakije konden die schitterende gelegenheid bijwonen. De rooms-katholieke bisschop van Luzern deed echter zijn uiterste best om te verhinderen dat het publiek broeder Rutherfords lezing over „Armageddon” zou horen. Niettegenstaande dit en het feit dat de politie het congresterrein omsingelde en niemand doorliet die geen congresinsigne kon laten zien, hield broeder Rutherford zijn actuele lezing.

Eén jaar later, van 28 tot 30 augustus, werd er weer een internationaal congres georganiseerd, ditmaal in Praag. In de hoofdzaal werd het programma in het Tsjechisch en Duits gehouden, terwijl de Hongaarse en Poolse broeders het programma in twee andere zalen in hun eigen taal konden horen. Het hoogtepunt was de openbare lezing over „Onverdraagzaamheid”, die door broeder M. Harbeck in het Engels werd gehouden en door broeder Bahner in het Tsjechisch werd vertaald. Er waren afgevaardigden uit Oostenrijk, Polen, Denemarken en Zwitserland, en het totale aantal toehoorders bedroeg 1500. Voor de eerste maal in de geschiedenis van dit land werden de toespraken van de vertegenwoordigers van het Genootschap, met inbegrip van die welke door broeder W. Dey van het Deense bijkantoor in het Engels werd uitgesproken, via de radio op de korte golf uitgezonden.

Het Koninkrijkswerk gedijde nu werkelijk, ondanks de problemen die er voor de broeders begonnen te rijzen in verband met de militaire dienst. Er dienden veertien broeders en zusters op het bijkantoor en in de drukkerij, maar de ruimte was zeer beperkt, zodat het Genootschap een ander huis in Praag-Vysočany, Podvinní 89, huurde, waarheen het hele bedrijf van het bijkantoor werd overgebracht. De predikingsactiviteit drong tot het hele land door en bereikte zowel grote steden als dorpen, ja, zelfs afgelegen huizen in de bergen. Het Duitse Jaarboek 1938 heeft het volgende over de doeltreffende verbreiding van het goede nieuws te zeggen: „In het Hongaarse dorp, Serně met ongeveer 2000 inwoners waren zo’n vijftig Getuigen en hun invloed op de mensen was zo sterk dat zij de kerk niet meer bezochten. Daar de geestelijke niet tegen de situatie opgewassen was, verliet hij het dorp. De burgemeester wilde geen plaatsvervanger laten komen; hij was zelf niet meer naar de kerk gegaan en zei dat hij, als hij meer over de bijbel wilde weten, naar Jehovah’s getuigen zou gaan.”

NAZI-DRUK

Maar er pakten zich wolken van naderbij komende moeilijkheden samen. Duitsland was uit de Volkenbond uitgetreden en werd volledig gemilitariseerd. Voor het grootste deel van de Duitse bewoners in de Tsjechische en Moravische grensgebieden was het nationaal socialisme aanlokkelijk. De meesten van hen waren rooms-katholiek en hun Kerk was voor het nationaal socialisme geen hinderpaal. In dit gebied kregen de broeders te kampen met de felle tegenstand en politieke invloed van de partij van Henlein, de woordvoerder van nazi-Duitsland.

Alleen de Tsjechische gebieden boden een betrekkelijk ongestoord veld voor de activiteit van de Getuigen. De Tsjechen lieten zich niet al te zeer door de rooms-katholieke propaganda beïnvloeden. Zij voelden zich vrijer om de Koninkrijksboodschap zelf te lezen en te onderzoeken. Zo verstreek het eerste deel van het jaar 1938. Toen stelde Hitler in de zomer zijn gebiedseisen met betrekking tot Tsjechoslowakije. De snelle opeenvolging van politieke gebeurtenissen bracht grote moeilijkheden met zich. Reeds in augustus van dat jaar werden alle vergaderingen verboden, zodat de broeders in kleine groepen voor studie en dienst bijeen kwamen.

Spoedig daarna bezetten Hitlers strijdkrachten, met goedkeuring van de Rooms-Katholieke Kerk, de grensgebieden van Bohemen en Moravië. De huizen van Jehovah’s getuigen werden streng bewaakt, vele broeders werden geslagen en in gevangenissen vastgehouden en sommigen, onder wie zelfs enkele zeer oude personen, werden naar Duitse concentratiekampen gezonden. Het Koninkrijkswerk in dit gebied was volledig lam geslagen.

DE BEZETTING EN DE OORLOG

In de eerste helft van het dienstjaar 1939 leverde slechts een klein overblijfsel van verkondigers, zij die buiten de Duitse invloedssfeer leefden, een bericht bij het bijkantoor in Praag in. Maar zij zetten hun dienst loyaal voort.

Hitler verloor geen tijd om zijn expansieplannen te verwezenlijken. Op 15 maart 1939 staken zijn legers de grens over en marcheerden ze naar Praag. Heel Bohemen en Moravië, niet slechts de door Duitsers bevolkte gebieden, werden tot een protectoraat van het Duitse Rijk verklaard. Intussen bezette Hongarije een groot deel van Slowakije, en de rest werd een onafhankelijke staat onder de rooms-katholieke prelaat Tiso. Onmiddellijk werd het bijkantoor van het Genootschap gelast alle drukmachinerieën te demonteren en het land uit te sturen. Binnen twee weken waren alle machines gereed voor de uitvoer naar Nederland, en in de dagen daarna volgde de hele zetterij-uitrusting. De Tsjechische autoriteiten gaven toestemming voor de uitvoer en zagen af van alle formaliteiten.

Op 30 maart bezochten Gestapo-agenten voor de eerste maal het bureau in Praag en namen zij een kleine hoeveelheid Duitse lectuur en bijbels in beslag. Eén broeder, die al eerder in Duitsland was gearresteerd, werd bij deze gelegenheid opnieuw gearresteerd. Aangezien broeders met een Tsjechische nationaliteit nog niet lastig werden gevallen, konden drie broeders, František Kapinus, Bohumil Müller en Vojtech Matejka, blijven en alles op het bijkantoor regelen.

Broeder Müller herinnert zich enkele ervaringen uit die lente: „Destijds kende de Gestapo alleen broeder Kapinus. Begin april suggereerde broeder Kapinus dat het het beste zou zijn als zij mij helemaal niet zouden zien. Hij raadde aan om de hoofdingang tot Bethel steeds gesloten te houden, zodat de Gestapo, als die zou komen, moest bellen. Broeder Kapinus zou dan op de eerste verdieping uit het raam leunen en mij, als het nodig was, een waarschuwingsteken geven opdat ik over de binnenplaats van Bethel kon lopen en mij in een grote tuin, die aan ons stuk grond grensde, kon verschuilen. Als de Gestapo dus kwam, wat daarna dikwijls gebeurde, hield ik mij altijd in de struiken verscholen. Met betrekking tot de Tsjechische lectuur die voorhanden was, had de Gestapo bij het eerste bezoek opgemerkt: ’U kunt de Tsjechen geven wat u wilt.’ Toen zij echter in april kwamen en bemerkten dat er niet één brochure meer was, waren zij verrast en kwaad. De hele voorraad was voor opslag naar de leegstaande woning van een oudere zuster gebracht, maar spoedig daarna werd alles over de huizen van de verkondigers in de hele stad verdeeld.”

In mei 1939 besloten de drie broeders het bijkantoor te verlaten en onder te duiken. Broeder Müller zou in Praag blijven om alles te reorganiseren, broeder Kapinus zou naar zijn geboortestad in Moravië gaan en wat tijd aan vertaalwerk besteden, en broeder Matejka zou naar Slowakije terugkeren, waarmee men reeds moeilijk in contact kon komen. Dit bleek een wijs besluit te zijn, want in de jaren 1940–1945 waren de broeders in Bohemen en Moravië het voorwerp van bittere vervolging door de Gestapo, terwijl sommigen zelfs wegens hun geloof de dood moesten ondergaan. Nadat het werk in Slowakije de eerste moeilijkheden te boven was gekomen, verliep het rustig, zij het ook ondergronds. Broeder Kapinus werd ten slotte in 1940 gearresteerd en broeder Müller in 1941, en beiden hebben vóór het einde van de oorlog in verschillende nazi-gevangenissen en -concentratiekampen lijden ondergaan. Vanaf 1943 namen de arrestaties toe en spoedig was de helft van Jehovah’s getuigen in Bohemen en Moravië in de gevangenis opgesloten.

Zij die nog vrij waren, hielden ondanks het gebrek aan lectuur niet op getuigenis over Jehovah en zijn koninkrijk af te leggen. Met de bijbel in de hand gingen zij naar de mensen toe om hun over Gods wil te onderwijzen. Sommige personen kwamen zelfs onder deze kritieke omstandigheden tot een kennis van Jehovah en zijn weg van redding. Anderen leerden de waarheid omtrent Gods Woord in de concentratiekampen kennen, en na de oorlog keerden zij volledig veranderd naar huis terug. Zij waren als politieke gevangenen van huis weggegaan en kwamen als getuigen van de Allerhoogste God terug. Degenen van de getrouwen die de verschrikkingen van de nazi-kampen hadden overleefd, keerden lichamelijk misschien wel verzwakt terug, maar zij waren gesterkt door de beproevingen die zij hadden ondergaan. De vijand was niet in staat geweest hun geloof en loyaliteit jegens God te verbreken.

WEDEROPBOUW NA DE OORLOG

Na de capitulatie van de nazi-legers in mei 1945 kwamen de overlevenden van de concentratiekampen geleidelijk naar huis terug. Voor velen was er een vreugdevol welkom toen zij weer met hun gemeenten en studiegroepen begonnen samen te komen. Maar er was ook hartzeer. Huizen waren verwoest; geliefden waren niet meer. In sommige gevallen wachtten families nog steeds op de terugkeer van een familielid. Misschien hadden zij wel bericht ontvangen dat de betreffende persoon was omgekomen, maar toch hoopten zij nog vertwijfeld.

Het eerste stadium van de theocratische wederopbouw bestond daarin, alle gemeenten en geïsoleerde groepen en verkondigers te vinden en hen in contact te brengen met het bijkantoor, dat wederom functioneerde. Dit was geen gemakkelijke taak, want vele adressen waren nu waardeloos; personen waren gestorven of verhuisd of de huizen waren verwoest. Het werk was succesvoller in het gebied van de vroegere staat Slowakije, waar de vervolging niet zo hevig was geweest en waar de organisatie zelfs tijdens de oorlog had gefunctioneerd en was gegroeid. Dan waren er vele broeders en zusters onder de Duits-sprekende bevolking van Bohemen en Moravië die veel vervolging hadden ondergaan en die, hoewel zij nooit enige overtreding tegen de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek hadden begaan, gedwongen werden hun huizen te verlaten en met de overige Duits-sprekende bevolking naar Duitsland te emigreren.

Doordat de meeste communicatie- en vervoermiddelen door de oorlogstoestanden waren verbroken, was het eerst heel moeilijk om met andere bijkantoren van het Genootschap of met het bureau in Brooklyn in contact te komen. Maar zodra het contact was hersteld, werd broeder Bohumil Müller als bijkantoordienaar aangesteld. Dat was in de herfst van 1945. Onze wettelijke corporaties hadden het ministerie van binnenlandse zaken echter reeds van de hervatting van de activiteit in kennis gesteld. Het ministerie bevestigde deze kennisgeving. Er werden ook stappen gedaan om de subafdeling van de International Bible Students Association in Bratislava (Pressburg, Slowakije) te doen herleven.

De woningnood in Praag maakte het een tijdlang bijna onmogelijk een geschikt onderkomen voor het bijkantoor te verkrijgen. Maar begin 1946 werden er ten slotte twee en een halve kamer voor het bureau gehuurd en in de Mladoňovicovastrasse in Žižkov werd een verkoopruimte gehuurd en tot lectuurdepot ingericht. Aan het eind van het jaar konden wij gelukkig in Suchdol, in de omgeving van Praag, een tamelijk nieuw huis van drie verdiepingen kopen en betrekken.

Ondanks de naoorlogse problemen, met inbegrip van de rantsoenering van papier en de controle van het voorlichtingsministerie, konden wij grote hoeveelheden brochures, alsook De Wachttoren in de Tsjechische taal, traktaten, strooibiljetten voor gebruik in onze openbare-lezingenveldtocht en ander gedrukt materiaal drukken. Wij ontvingen ook geschenkzendingen lectuur uit Brooklyn; één levering alleen al was zoveel als een hele wagonlading.

Iets waardoor het hart van de broeders en zusters in Tsjechoslowakije werd getroffen, was de materiële hulp die de broeders uit de Verenigde Staten en Canada hun deden toekomen. Twee grote zendingen kleding en schoeisel en nog een grote zending levensmiddelen werden aan de behoeftigen onder de pioniers en in onze gemeenten uitgedeeld. Deze wonderbare geschenken waren tijdens de wederopbouwtijd van onschatbare waarde en kwamen beslist te rechter tijd.

In 1946 waren er elke maand gemiddeld 974 verkondigers werkzaam, terwijl het hoogtepunt 1209 bedroeg. Er waren 159 gemeenten, waarvan de meeste erg klein waren. Een aantal broeders werd voor een opleiding van enkele maanden naar Bethel gebracht en daarna uitgezonden om de gemeenten te bezoeken en te versterken. Het bloeiende werk van Jehovah’s volk was degenen die tegen God en rechtvaardigheid gekant waren, welbekend. Niet de atheïsten, maar de leiders in de rooms-katholieke en protestantse religies waren degenen die de verbreiding van de bijbelse waarheid haatten. Er werden pogingen gedaan om de Getuigen door middel van bevooroordeelde verklaringen in de pers in een slecht daglicht te stellen. In de katholieke gebieden van Slowakije ging de geestelijkheid nog verder. Hun geliefkoosde methode was, fanatieke parochianen op te hitsen en hen te gebruiken om gewelddadig de hand aan Jehovah’s volk te slaan.

In één gemeenschap in Oost-Slowakije waren enkele Getuigen druk bezig van huis tot huis het Koninkrijk te prediken. Toen de Grieks-katholieke priester dit vernam, werd hij woedend en hitste hij mannen en vrouwen tegen de vredige predikers op. Daarmee niet tevreden, ging hij naar de plaatselijke school en drong hij er bij de onderwijzer op aan ongeveer 300 schoolkinderen eropuit te sturen om de Getuigen met stenen te bekogelen. De verkondigers werden naar het politiebureau gebracht en ondervraagd. De politie behandelde hen echter vriendelijk, nam lectuur aan, schudde hun de hand en liet hen gaan. Maar het gepeupel, dat nu nog woedender was, joeg hen met stokken en stenen het dorp uit.

In Klenová, dat ook in Oost-Slowakije ligt, hitste een priester de bevolking tegen de Getuigen op. Het gepeupel mishandelde de Getuigen totdat zij door een grenspatrouille werden bevrijd. Wat huichelachtig waren die geestelijken! In de oorlogsjaren trachtten zij de nazi-heersers ervan te overtuigen dat de Getuigen communisten waren, en nu beschuldigden zij dezelfde Getuigen van opstand tegen het communistische regime en tegen de vrijheid van de Republiek!

Er waren hier veel bewijzen van Jehovah’s liefdevolle zorg voor zijn volk gedurende die periode van 1945 tot 1948. De theocratische bedieningsschool was een schitterende voorziening om onze velddienst te verbeteren en openbare sprekers op te leiden. Er werd een krachtige openbare-lezingenveldtocht op touw gezet, die zo groot was dat er gedurende die drie jaren 1885 openbare lezingen werden gehouden. Steeds meer pioniers en speciale pioniers waren in het veld werkzaam. Er werden ook grote congressen gehouden. Ongeveer 1400 personen namen aan het congres deel dat in 1946 in Brno werd gehouden. Bijna 1700 personen luisterden naar de openbare lezing over „De Vredevorst” en 131 nieuwe verkondigers symboliseerden hun opdracht aan God.

Toen kwamen in 1947 de broeders Knorr en Henschel vanuit het hoofdbureau in Brooklyn om aan nog een groot congres in Brno deel te nemen. Ditmaal luisterden zo’n 2300 personen aandachtig en vol waardering naar de hoofdlezing van broeder Knorr over „De vreugde van alle volken”, Er waren dit keer 173 doopkandidaten. Dit waren beslist drie onvergetelijke dagen van gelukkige omgang.

Ons beste congres werd echter van 10 tot 12 september 1948 in de mooie Lucerna Hal in Praag gehouden. Ongetwijfeld was het hele programma erop gericht de broeders op komende beproevingen voor te bereiden. Het hoogtepunt was de openbare lezing over „De Koninkrijkshoop voor de gehele mensheid”, die door broeder Müller werd uitgesproken en door 2862 personen aandachtig werd beluisterd. Andere hoogtepunten van het congres waren de doop van 254 nieuwe broeders en zusters en het aannemen van een resolutie, die eenstemmig door alle 2135 aanwezigen werd aangenomen en waarin ons vaste besluit tot uitdrukking werd gebracht om als Jehovah’s getuigen getrouw aan onze opdracht te blijven, zowel in gunstige tijd als in moeilijke tijd.

Nog geen elf weken later moesten velen van Jehovah’s volk in heel Tsjechoslowakije de vastheid van dat in hun resolutie tot uitdrukking gebrachte besluit bewijzen.

NOGMAALS ONDERGRONDS

Op maandagmorgen, 29 november 1948, kwam de geheime politie op het bijkantoor en het Bethelhuis, alsook in de huizen van vele gemeenteopzieners en andere dienaren in het hele land. Het bijkantoor werd gesloten en in de gemeenten werd veel lectuur in beslag genomen. Drie dagen later werden alle tien de leden van de Bethelfamilie en drie dienaren van de gemeente Praag gearresteerd. Na een verhoor van twee weken werden zij voor een verder onderzoek aan het staatsgerechtshof in Praag overgeleverd. In april ontving broeder Kapinus de kennisgeving dat de activiteiten waren verboden en alle eigendommen van het Genootschap waren geconfisqueerd. Aangezien hij zich reeds in Pankrác in de gevangenis bevond, kon hij weinig doen.

Toen in juli 1949 de activiteiten van het Genootschap en zijn officiële vertegenwoordigers grondig waren onderzocht en er niets laakbaars was gevonden, liet men de zaak tegen hen wegens gebrek aan bewijzen rusten. Geen van de gevangen genomen broeders en zusters werd echter vrijgelaten. In plaats daarvan werden zij op 22 juli naar diverse kampen voor dwangarbeid overgebracht; de broeders moesten in kolenmijnen en steengroeven werken en de zusters moesten landarbeid verrichten. Pas veel later ontvingen zij de kennisgeving dat zij tot twee jaar dwangarbeid waren veroordeeld.

De broeders die in vrijheid waren, zetten het predikingswerk ondergronds voort. De Wachttoren en de Informateur werden wederom in het Tsjechisch, Slowaaks, Duits en Hongaars verveelvoudigd. De kringdienst werd veranderd, zodat die niet gedurende de gehele week werd uitgeoefend, want anders zouden de broeders constant in gevaar verkeren gearresteerd te worden. Kleine privé-vergaderingen voor het bestuderen van De Wachttoren werden in de huizen van de broeders gehouden.

Begin 1950 werden de broeders in de dwangarbeidskampen, geheel afwijkend van de vonnissen en tegen alle verwachtingen in, geleidelijk vrijgelaten. Aangezien er geen Bethelhuis was waarheen zij konden terugkeren, sloten zij zich aan in het ondergrondse werk, moedigden hun medeverkondigers aan en hielpen waar het in de organisatie nodig was. De uitwerking van hun gevangenneming was eerst ongunstig, zodat het aantal verkondigers in het dienstjaar 1949 met ongeveer 17 percent achteruit ging. Maar de volgende jaren werden door Jehovah rijk gezegend, zodat de achteruitgang van 1949 werd uitgewist. In het jaar 1950 was er een toename in de Koninkrijksactiviteit van 86 percent, en in 1951 volgde er een toename van 38 percent.

Katholieke en niet-katholieke religieaanhangers bleven al het mogelijke doen om te bewerken dat er verdere strenge maatregelen tegen de Getuigen werden genomen. Religieuze waardigheidsbekleders beschuldigden Jehovah’s volk in brieven en persoonlijke interviews van omverwerpende activiteiten en zij lasterden Gods dienstknechten in hun tijdschriften. De in het Tatragebergte verschijnende Evangelische Bote ondersteunde de aanval op de Getuigen door een serie beledigende en lasterlijke artikelen. De synode van de lutherse Kerk in Slowakije recommandeerde dat al haar geestelijken in de loop van verscheidene weken bij elke gelegenheid vanaf de kansel tegen de Getuigen zouden spreken. „Babylon de Grote”, berucht als ze volgens de bijbel is, vocht beslist hard om haar positie te behouden.

Op 4 februari 1952 werden de bijkantoordienaar en andere broeders wederom gearresteerd en werden hun huizen doorzocht. Gedurende de volgende maanden werden er 104 broeders en vijf zusters gearresteerd en vele maanden lang door de staatsveiligheidsdienst vastgehouden. Na dertien maanden van opsluiting werden enkele verantwoordelijke dienaren van de organisatie ten slotte in Praag voor het gerecht gebracht. De zittingen duurden drie dagen, en toen, op 31 maart 1953, werd het vonnis geveld: de bijkantoordienaar werd tot achttien jaar en andere dienaren van tien tot vijftien jaar gevangenisstraf veroordeeld, terwijl tevens hun eigendommen verbeurd werden verklaard en zij hun burgerlijke rechten verloren.

Natuurlijk moesten toen minder ervaren mannen het werk voortzetten. Zij deden hun best om de Koninkrijksbelangen te bevorderen en er bestaat geen twijfel over dat Jehovah hun ernstige krachtsinspanningen ondersteunde. Hoewel het Koninkrijkswerk in het land in 1952 en 1953 een sterke daling te zien gaf en er in 1953 een achteruitgang van 23 percent was, werd dit door een toename van 23 percent in 1954 weer goedgemaakt. Broeder Konstantin Paukert kreeg in 1952 de verantwoordelijkheid voor het werk, en toen hij in 1954 werd gearresteerd, werd hij vervangen door Vladimir Matejka. Eind 1957 werd er een comité georganiseerd om de algehele verantwoordelijkheid voor het Koninkrijkswerk in het land te dragen.

In 1960 kwam er een aanzienlijke verbetering in de toestanden, toen de meeste broeders die in de gevangenis waren, wegens een algemene amnestie werden vrijgelaten. Sindsdien is de politie hier en daar tegen afzonderlijke verkondigers opgetreden, maar ofschoon het verbod nog steeds van kracht is, hebben wij tot dit jaar 1971 geen ernstige moeilijkheden ondervonden. Natuurlijk moeten de broeders zich steeds bewust zijn van de voortreffelijke raad die door Christus Jezus, onze Leider, werd gegeven, toen hij zei: „Geeft er . . . blijk van zo omzichtig als slangen en toch zo onschuldig als duiven te zijn” (Matth. 10:16). Dat het werk van het Genootschap onwettig is verklaard, heeft geen eind gemaakt aan de bekendmaking van het goede nieuws!

Gedurende de afgelopen tien jaar is er gelegenheid geweest de gemeenten te helpen te groeien en afzonderlijke verkondigers te helpen tot rijpheid voort te gaan. Er zijn krachtsinspanningen gedaan om de velddienst te verbeteren door doeltreffender huisbijbelstudies te leiden. Steeds meer geïnteresseerden verkrijgen een beter begrip van Jehovah’s voornemens en beginselen. Sinds de lente van het jaar 1961 heeft de Koninkrijksbedieningsschool opzieners geholpen hun verplichtingen nog beter te beseffen en ze getrouw en met christelijke zachtaardigheid na te komen. Alles bij elkaar hebben tot dusver ongeveer 574 dienaren deze opleiding ontvangen, sommigen van hen gedurende vier weken en anderen twaalf dagen lang.

In 1969 had broeder Müller de grote vreugde het hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn (New York) te bezoeken, en terwijl hij daar was, heeft hij deelgenomen aan een speciale opleidingscursus voor bijkantoordienaren. Bij die gelegenheid woonde hij ook het „Vrede op aarde”-congres in het Yankee-stadion bij. Andere broeders uit Tsjechoslowakije hadden het vreugdevolle voorrecht het congres in Neurenberg te kunnen bezoeken.

Wanneer wij terugzien hoe Jehovah ons aldoor heeft geleid, kunnen wij niet anders dan dankbaar jegens hem zijn voor de beschermende zorg waarmee hij zijn loyale dienstknechten heeft omringd. Ondanks de aanvallen die door religieuze haat werden teweeggebracht en al de toenemende moeilijkheden waarmee de verbodsbepaling gepaard ging, is het werkelijk aanmoedigend te bemerken dat het aantal verkondigers van 1948 tot 1960 met 261 percent is toegenomen. Gedurende de afgelopen tien jaar, van 1960 tot 1970, hebben wij een toename van 76 percent gehad. Wij allen in Tsjechoslowakije zijn Jehovah dankbaar voor de vele bewijzen van zijn liefderijke goedheid en bidden of hij ons voor altijd in zijn dienst wil blijven gebruiken.

[Kaart op blz. 217]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

TSJECHOSLOWAKIJE

DUITSLAND

POLEN

BOHEMEN

Most (Brüx)

Praag

MORAVIË

Brno (Brünn)

SLOWAKIJE

Košice (Kaschau)

Sečovce

U.S.S.R.

OOSTENRIJK

HONGARIJE