Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

China, Hong Kong en Macau

China, Hong Kong en Macau

China, Hong Kong en Macau

CHINA is de volkrijkste natie op aarde. In het uiterste zuidoosten van Azië gelegen en geflankeerd door Japan en Korea, beslaat het een oppervlakte van ruim negen en een half miljoen vierkante kilometer.

De meeste Chinezen zijn boeren, die vee en pluimvee fokken en rijst en groenten verbouwen om de 800 miljoen inwoners van het land van voedsel te voorzien. In de loop der eeuwen hebben de Chinezen de reputatie opgebouwd zeer ijverige en hard werkende mensen te zijn die ongunstige omstandigheden met een opmerkelijke taaiheid weten te overwinnen. Vanouds zijn de Chinezen boeddhisten met een fatalistische levensbeschouwing. Hun boeddhisme is een mengeling van het taoïsme van het oude China en invloeden van de filosofieën van Confucius, waarbij de voorouderverering in het familieleven een belangrijke rol speelt.

Door de traditie is de onderlinge band in de Chinese familie bijzonder sterk. Families uit dezelfde provincie, die hetzelfde dialect spreken, vormen familiegroepen of ’clans’, waarin men maar zelden doordringt. Wat de afzonderlijke persoon aangaat, gaat de hele ’clan’ aan. Voor deze Chinezen staat geld gelijk aan macht en het wordt als een god aanbeden; denkbeelden over de oorsprong en het doel van het leven vindt men in hun cultuur echter bijna niet.

„DE WACHTTOREN” BEREIKT CHINA

Heeft het Chinese volk de gelegenheid gehad het goede nieuws van Gods koninkrijk te horen? Reeds in de vroege periode van de moderne organisatie van de christelijke getuigen van Jehovah bereikte het goede nieuws China. Hoewel Zion’s Watch Tower pas in juli 1879 voor het eerst werd gedrukt en verspreid, had het tijdschrift al in 1883 zijn weg naar China gevonden. In 1883 kreeg mejuffrouw Downing, een zendelinge van de presbyteriaanse Kerk in de Chinese stad Tsjifoe, toevallig een exemplaar van De Wachttoren in handen. Een artikel over het onderwerp Herstel trok haar aandacht; zij abonneerde zich op het tijdschrift, keerde haar religie de rug toe en werd een getuige voor Jehovah. Zij sprak met andere zendelingen en kon sommigen helpen de valse religie te verlaten.

Tot hen behoorde Horace A. Randle, een zendeling van de baptisten. Aanvankelijk reageerde hij maar flauwtjes, doch in 1896 begon hij de waarheid ernstig te bestuderen en deelde het geleerde met zijn vrouw en kinderen. Zo aanvaardden zijn vrouw en oudste dochter de waarheid. Hij gaf ook getuigenis aan andere zendelingen. Al deze gebeurtenissen brachten hem ertoe een belangrijke beslissing te nemen, zoals men kon lezen in Zion’s Watch Tower van 15 mei 1900: „In 1898, toen ik ervan overtuigd was dat dit getuigenis van God afkomstig is en niet strookt met het naamchristendom, achtte ik het niet nodig te rade te gaan bij vlees en bloed, maar verbrak ik de banden met zowel de Baptistenkerk als het Zendingsgenootschap waartoe ik behoord had. Nu ik vrij was van de geloofsbelijdenissen en overleveringen van mensen, was het mijn eerste wens anderen over de waarheid te vertellen die mij zoveel vreugde en troost had geschonken.”

IJverig als hij was, wist broeder Randle op verscheidene zendingsposten in China vergaderingen te organiseren. Ten einde het evangelie in het verre Oosten verder te verbreiden, werden er ongeveer 5000 traktaten en 2324 brieven naar zendelingen in China, Japan, Korea en Thailand gezonden en werden er ook nog negentig exemplaren van het boek Millennial Dawn verspreid. De reactie was gering, maar een ontwikkelde Chinese vrouw schreef: „Ik heb de traktaten die u zo vriendelijk was mij te doen toekomen, gelezen, eerst geïnteresseerd, toen met grote vreugde, en ik heb mij sinds lang niet zo gelukkig gevoeld. Hoe meer ik lees, hoe meer ik wil lezen en hoe meer licht ik ontvang; maar er zijn nog vele dingen waarover ik meer wil weten. Ik zou graag het boek Millennial Dawn en het pamflet over de hel willen hebben. U zou mij een zeer groot genoegen doen als u mij zou willen laten weten hoe ik het geld kan sturen.” In Noord-China staakte een jongeman zijn werk voor de zending van de Broedergemeente en nam zijn standpunt voor de waarheid in. Ook enkele andere zendelingen toonden belangstelling. In China begon het licht der waarheid dus reeds vroeg te schijnen. Het bereikte echter hoofdzakelijk zendelingen van de sekten der christenheid, daar de boodschap toentertijd slechts in het Engels werd verbreid.

De eerste president van de Watch Tower Bible and Tract Society, was zeer geïnteresseerd in de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk, waartoe in Matthéüs 24:14 opdracht wordt gegeven. Daarom arriveerde C. T. Russell reeds in het begin van 1912 als voorzitter van een commissie van zeven personen, per schip in de havenstad Sjanghai, alwaar hij lezingen hield waarin hij waarschuwde voor het naderende einde van de „tijden der heidenen”. Mede door deze lezingen werd het waarheidszaad naar nog verder gelegen gebieden gebracht.

Een verder getuigenis werd er in 1915 en nogmaals in 1918 gegeven, toen zuster F. L. Mackenzie, een colportrice uit Groot-Brittannië, delen van Japan, Korea en China bezocht. Vervolgens arriveerden in 1923 de gezusters Bessie en Harriet Barchet in Sjanghai. Bessie Barchet bracht een jonge Chinees, Frank Chen, door middel van het boek De Harp Gods met de bijbelse waarheid in contact. Vertegenwoordigers van de christenheid wisten hem er een tijdlang van af te houden het boek te lezen, maar toen mejuffrouw Barchet in 1926 naar huis terugkeerde, gaf zij de naam van Frank Chen aan broeder Akashi in Tokio door. In de daaropvolgende jaren verkreeg Frank Chen door de bezoeken van broeders die op doorreis in Sjanghai kwamen en door middel van briefwisseling met een broeder in New York, meer inzicht in en waardering voor de waarheid.

In oktober 1931 arriveerden er twee Japanse colporteurs van Formosa in Sjanghai, gevolgd door broeder Akashi. Laatstgenoemde broeder vertelde Frank Chen dat hij, hoewel hij al in een van de religies der christenheid was gedoopt, opnieuw gedoopt moest worden. En daar ook een goede vriend van Frank Chen, Bao Min Jong, belangstelling had voor de waarheid, werden op 21 oktober 1931 de eerste twee Chinese broeders in een hotelbadkuip in Sjanghai gedoopt.

Er mocht nu geen tijd verloren gaan! Broeder Akashi gaf broeder Chen onmiddellijk instructies om de brochure Koninkrijk in het Chinees te vertalen en vervolgens de brochure Oorlog of Vrede? en het boek Regeering. De matrijzen voor de Koninkrijks-brochure werden al gauw naar Brooklyn gezonden om gedrukt te worden, maar broeder Chen had ondertussen al 500 exemplaren met een eenvoudige omslag gedrukt en verspreidde ze dagelijks op de straten. Hoewel broeder Bao in het begin van 1932 door Japanse soldaten werd doodgeschoten, werkte broeder Chen hard door.

In de jaren dertig werd het zaad der waarheid ook door een aantal geharde pioniers uit Australië in het verre Oosten gezaaid. Om in de behoeften van deze pioniers voor de predikingsdienst te voorzien, werd er in Sjanghai een bureau gevestigd. Een getrouw pioniersechtpaar, broeder en zuster Schütt, maakte vanuit Sjanghai reizen naar andere verdragshavens, waaronder Hong Kong, Tsjifoe, Swatou, Tientsin en Tsingtau, en later naar Peking. Er werden duizenden boeken en brochures verspreid. In juni 1933 berichtte broeder Chen dat er elke zondagmorgen van 10 tot half 11 over het radiostation XHHH in Sjanghai lezingen werden uitgezonden die door Brooklyn ter beschikking waren gesteld.

In dit deel van de wereld het goede nieuws van het Koninkrijk te verbreiden, was niet zo gemakkelijk. Dit wordt goed geïllustreerd door de ervaring die verteld werd door een Australische zakenman die in 1935 in Sjanghai woonde:

„In de zomer van 1935 — de temperatuur was ongeveer 35 °C in de schaduw — zagen wij op een dag toen wij uit ons raam keken, midden op straat een oudere Europese vrouw een kinderwagen voortduwen. Op de kinderwagen stond een grammofoon waarmee zij bijbellezingen ten gehore bracht. Er was een Chinese man bij haar die de lezingen in het Chinees vertaalde. Zij werden omringd door een stelletje Chinese oproerkraaiers, van wie de meesten hen uitjouwden, uitscholden en riepen: ’Moet je daar die dwaze oude blanke heks zien.’”

Wat zou deze zakenman, de heer Wolnizer, doen? „Mijn zoon zei: ’Moet je die arme oude vrouw zien. Zullen wij haar uitnodigen voor een kopje thee?’ Dat deden wij. De vrouw was erg blij. Zij vroeg mij: ’Stelt u belang in de bijbel?’ ’Natuurlijk’, antwoordde ik. ’Speciaal in de wederkomst van Christus.’ ’Christus is wedergekomen!’ zei ze, en keek mij recht in de ogen. ’Christus is wedergekomen?’ herhaalde ik. Wel, het was beslist een zeer warme dag, en zij was ten slotte een oude vrouw, of niet soms? En soms kan de hitte iemand naar het hoofd stijgen, niet waar? Let wel, ik zei dit niet hardop, maar zo dàcht ik wel.”

Doordat er gastvrij een „kopje thee” werd aangeboden, kwam de hele familie Wolnizer door zuster Hudson in de waarheid en werd in 1937 gedoopt. Zij stelden hun huis open voor vergaderingen en werkten met de getrouwe pioniers en verkondigers samen om het goede nieuws te verbreiden.

Rapporten over het werk dat van 1935 tot 1937 werd verricht, geven te kennen dat er in China op uitgebreide schaal getuigenis werd gegeven. In 1935 stonden vier broeders in de pioniersdienst en werd er gewerkt in de steden Nanking, Sjanghai, Tsingtau, Hankou, Kioekiang, Woehoe en Soetsjou. Ongeveer drie jaar lang werden er elke zondagavond over de zender XMHA te Sjanghai lezingen van broeder Rutherford uitgezonden, totdat hier door oppositie van de katholieke Kerk een eind aan werd gemaakt. Uit alle delen van China, ja, zelfs uit Mantsjoerije en de ver in het westen gelegen provincie Kansoe kwamen er brieven binnen. Een interessant feit is dat er tegen deze tijd elf brochures en het boek Voorbereiding in het Chinees vertaald en verkrijgbaar waren.

Op 7 juli 1937 brak de Chinees-Japanse oorlog uit. Het echtpaar Schütt bleef zo goed als dit onder de gegeven omstandigheden mogelijk was, hun pionierswerk verrichten. Vervolgens werden er in 1939 door het Zwitserse bijkantoor drie Duitse pioniers aan Sjanghai toegewezen, namelijk Willy Poethko, Hermann Güttler en Paul Möbius. Daar Japan zich met Duitsland had verbonden, ondervonden de pioniers weinig moeilijkheden om het land binnen te komen. Het jaarrapport over 1939 betreffende China laat zien dat er 4 pioniers en 9 gemeenteverkondigers waren, dat er 846 boeken werden verspreid en 2817 uren aan de prediking van het goede nieuws werden besteed, vergeleken met 1182 uren in 1938. Hierop volgde er voor China een periode van wrede en hardvochtige Japanse overheersing.

HET GOEDE NIEUWS KOMT NAAR HONG KONG

Ongeveer 1300 kilometer ten zuiden van Sjanghai ligt aan de Chinese kust de Britse kolonie Hong Kong. In de mooie natuurlijke haven heerst altijd grote bedrijvigheid; dagelijks worden er meer dan vijftig schepen uit China en verscheidene wereldhavens geladen of gelost. Het hele jaar door ziet men jonken, sampans, veerboten en moderne oceaanstomers dicht naast elkaar in de haven liggen. De kolonie bestaat eigenlijk uit drie afzonderlijke delen: het eiland Hong Kong (Victoria), Kowloon en de verder afgelegen districten langs de grens met China, de New Territories genaamd.

Het leven in de New Territories verschilt in bijna niets van het leven in China. In tegenstelling hiermee is de stad bloeiend en bedrijvig en hoort men overal kakofonische geluiden; het leven heeft er een Brits accent met een Chinese onderstroom en cultuur. Hong Kong is thans een moderne stad met de „betonjungle” die men in elke grote stad vindt. Op Tokio na is Hong Kong misschien wel de dichtstbevolkte stad van de Oriënt.

En wat voor beeld moeten wij ons vormen van de theocratische activiteit van Jehovah’s christelijke getuigen in Hong Kong? Voor een juist antwoord op deze vraag moeten wij eraan denken dat Hong Kong niets anders dan een „klein China” is. Het bijgeloof, de nationale trots, de tradities, het boeddhisme, het taoïsme, het confucianisme, de voorouderverering en de buitensporige hang naar rijkdom, al deze dingen hebben de mensen naar Hong Kong meegebracht. In de moderne geschiedenis van het Koninkrijkswerk in Hong Kong trekken geen spectaculaire ervaringen, gebeurtenissen of toenamecijfers onze bijzondere aandacht.

Wij krijgen veeleer een beeld van groot geduld, van volharding, hard werk, soms hartzeer en teleurstelling, en toch ook vreugde om de kleine toename die er bij tijden werd bereikt. Juist om deze reden beschouwen de buitenlandse zendelingen de plaatselijke broeders die in de waarheid zijn gekomen en standvastig zijn gebleven, inderdaad als bijzonder kostbaar. Het is in de materialistische atmosfeer van Hong Kong niet gemakkelijk in de waarheid te komen en te blijven.

Voortdurend, ja dagelijks, prenten Chinese ouders hun kinderen een gevoel van loyaliteit jegens de familie in en doen zij hun kinderen weten dat zij de „plicht” hebben de ouders terug te betalen voor het feit dat zij door hen zijn grootgebracht. Elke inbreuk op deze „plicht” betekent „gezichtsverlies” voor de ouders, hetgeen zelfs tot zelfmoord kan leiden. Aan het betalen van deze „schuld” komt niet noodzakelijkerwijs liefde te pas. Zo antwoordde een vrouw toen haar werd gevraagd wat haar hoop voor de toekomst was: „Ik hoop veel kinderen te krijgen, en wanneer zij dan groot zijn, kunnen zij voor mij zorgen.” Het is derhalve heel gewoon wanneer jonge tieners van school worden gehaald om te gaan werken. Soms gebeurt het dat zij zes of vaak zeven dagen per week moeten werken, en dat twaalf uur of meer per dag, en al het geld aan hun ouders moeten afdragen die hun dan wat zakgeld geven. Het gebeurt wel dat een vader, als hij genoeg kinderen heeft, ophoudt met werken en zijn tijd en zijn geld in „theehuizen” verkwist en zijn vrienden vrijhoudt. Wanneer kinderen daarom in de waarheid komen, vijf vergaderingen per week bijwonen en eerst Gods koninkrijk zoeken, bezien de ouders dit, zacht uitgedrukt, niet met goedkeurende blikken. Laten wij, met dit in gedachten, eens de geschiedenis van Jehovah’s getuigen in Hong Kong beschouwen.

Op 18 januari 1912 stond in het in Hong Kong verschijnende Engelse dagblad South China Morning Post de mededeling dat Pastor Russell in de City Hall twee lezingen zou houden. Op de avond van de volgende dag, 19 januari, sprak hij om 17.15 uur en nogmaals om 21.00 uur voor een overwegend Europees gehoor. Zijn onderwerpen waren „Waar zijn de doden?” en „Vragen van het publiek”. Tussen deze twee lezingen in ging hij naar het Theatre Royal, waar hij het woord richtte tot een zaal met ongeveer vierhonderd Chinese toehoorders.

In latere jaren predikten hier geharde Australische pioniers, die zich op predikingstochten door de Oriënt bevonden. In 1939 arriveerden broeder Schütt en zijn vrouw uit Sjanghai, waarna zij hier, te zamen met nog een andere pionier en twee verkondigers, twee maanden predikten. Weer een andere pionier, Wilfred Johns, bleef in 1941 vier maanden in de kolonie en het 1942 Yearbook maakt er op bladzijde 147 melding van dat hij in totaal 429 uur in de velddienst doorbracht, waarbij hij 462 boeken en talloze brochures verspreidde. Broeder Johns moest de kolonie echter verlaten daar men zich op de Japanse aanval voorbereidde. Het zaad der waarheid was evenwel uitgestrooid en kon ontkiemen.

In 1941 werd het kantoor van de Watch Tower Society in Sjanghai door de Japanners gesloten; de broeders hadden geen publikaties meer en bezaten nog maar een klein bedrag aan geld waarvoor zij enkele brochures wilden laten drukken. Vanaf die datum tot het eind van de oorlog hadden zij geen contact meer met het hoofdbureau in Brooklyn. Zoals broeder Möbius schreef, besloten zij een kleine boerderij te kopen, zodat niemand naar de wereld zou moeten terugkeren om in zijn levensonderhoud te voorzien. Frank Chen verliet Sjanghai om het stuk land te kopen, maar de broeders hoorden lange tijd niets meer van hem. Later schreef hij van Taiwan dat hij gearresteerd en geslagen was en in de gevangenis was gezet.

Ondertussen werden in Sjanghai de broeders Poethko, Güttler, Möbius en Schütt gearresteerd en men dreigde hen zelfs met de dood indien zij hun werk voor de Amerikaanse Watch Tower Society zouden voortzetten. De drie Duitse broeders en broeder Schütt werden later als Duitse staatsburgers vrijgelaten. Broeder en zuster Schütt deden veel goed werk in China en Hong Kong en bleven door briefwisseling het contact met geïnteresseerde personen onderhouden. Enige tijd na de Japanse bezetting verlieten zij Sjanghai en werd broeder Poethko hoofd van het bijkantoor. Verslag uitbrengend over de activiteiten in China gedurende het dienstjaar 1946 schrijft broeder Poethko: „In juni 1946 begonnen wij, voorzien van nieuwe lectuur, weer echt met het van-huis-tot-huiswerk. Op de laatste Gedachtenisviering waren tien personen aanwezig, en drie gebruikten er van de symbolen.” Toch waren er niet genoeg Getuigen om behalve de zes miljoen inwoners van Sjanghai zelf nog andere mensen met de waarheid te bereiken.

Op de ochtend van vrijdag, 4 april 1947, troffen broeder Knorr en broeder Henschel, die het bijkantoor in Manila op de Filippijnen hadden bezocht, regelingen om naar Sjanghai te vliegen ten einde de broeders daar te bezoeken, maar doordat tijdens de vlucht een van de motoren uitviel, keerde het vliegtuig naar Manila terug. Vervolgens probeerden zij Sjanghai via Hong Kong te bereiken, maar toen zij daar op zaterdag arriveerden, vernamen zij dat het vliegtuig naar Sjanghai ’s morgens al was vertrokken. Daarom troffen broeder Knorr en broeder Henschel regelingen om op zondag, 6 april, het Avondmaal des Heren in Hong Kong te vieren. The Watchtower van 1 juli 1947 schreef hierover het volgende: „Op zondag, 6 april, kwamen wij ’s avonds om zes uur met z’n vieren in de hotelkamer bij elkaar en bespraken de viering ter gedachtenis aan Christus’ dood. Broeder Knorr hield de lezing over de Gedachtenisviering en de betekenis ervan. Het was een vreugdevolle gebeurtenis en de beide broeders, die in het bijzijn van twee mensen van goede wil van de symbolen gebruikten, voelden zich zeer bevoorrecht. . . . Maandag . . . kwamen wij tot de slotsom dat de Heer, daar wij niet naar Sjanghai konden gaan, een andere voorziening zou treffen; waarschijnlijk zou Jehovah door het bezoek van broeders van de Gileadschool de Koninkrijksverkondigers in Sjanghai hulp bieden en de Koninkrijksdienst in China — dat machtige land in het Oosten waar de waarheid zo weinig bekend is — bevorderen.”

DE KOMST VAN DE EERSTE ZENDELINGEN

Op 17 juni 1947, een hete, drukkende dag, kwamen Harold King en Stanley Jones, afgestudeerden van de achtste klas van Gilead, in Sjanghai aan. Zij werden door de drie Duitse pioniers verwelkomd. Tijdens de avondmaaltijd vernamen de broeders Jones en King hoe de situatie in Sjanghai zowel op geestelijk als op werelds gebied was.

Sjanghai bevond zich in religieus, commercieel en politiek opzicht in een crisisstadium. De nationalistische Kwo-min-tang Partij voerde oorlog tegen de communisten van Mau Tse-toeng in de noordelijke provincies en elke dag kwam het strijdtoneel dichter bij Sjanghai. Door de vele vluchtelingen nam het aantal inwoners in de reeds overvolle stad sterk toe. Er waren letterlijk duizenden bedelaars, van wie velen in de koude winternachten doodvroren. Begin 1948 had het respect voor de Engelsen een dieptepunt bereikt. Duizenden mensen, meest studenten, legden Britse gebouwen in Kanton in de as. Er werden leuzen op gebouwen gekalkt en anti-Britse demonstraties gehouden. Politieke arrestaties, rijstrelletjes, zwarte markten, luxe en armoede waren in Sjanghai aan de orde van de dag.

De twee nieuwe zendelingen bemerkten dat er in het huis van een Chinese familie, Chang genaamd, een studie werd geleid. De heer en mevrouw Chang waren naamchristenen en vonden het goed dat er een studie bij hen thuis werd gehouden, hoewel zij geen aanstalten maakten om het geleerde in praktijk te brengen. Hun zoon Manfred maakte echter goede vorderingen. Manfred had zijn neef, Ernest Kong, en diens vrouw, getuigenis gegeven, en dezen werden later actief in de waarheid. Zo was er ten minste een basis of een kleine kern van geïnteresseerde Chinezen die de boodschap met anderen in hun eigen taal konden delen.

De gemeentevergaderingen werden in een kleine achterkamer van een makelaarskantoor gehouden. Bij de begroeting van de broeders Jones en King waren er veertien personen op de vergadering aanwezig. Hun komst betekende voor het kleine groepje een geweldige aanmoediging.

Stanley Jones werd als bijkantooropziener over China aangesteld en meteen werd het werk zo georganiseerd dat er meer onder de Chinese bevolking tot stand zou worden gebracht. De gemeente werd in twee groepen verdeeld: de ene groep bewerkte het oostelijke deel van de stad en de andere het westelijke deel. Tot de getrouwe werkers behoorde ook zuster Fira Groezinger, die door de pioniers in de waarheid was gekomen. Broeder King studeerde met haar man en ook hij aanvaardde de waarheid en nam deel aan het Koninkrijkswerk in China tot zij beiden het land moesten verlaten.

Het werk ging in het begin zeer moeizaam; iedereen moest zich bij het aanbieden van de boodschap verlaten op getuigeniskaarten in het Chinees. Er was lectuur in het Engels en het Chinees. Toentertijd waren het boek Redding en een vijftal brochures in het Chinees vertaald. De zendelingen hadden vaak het gevoel dat zij met het hoofd tegen de muur liepen. Zo was het Sjanghai-dialect een grote hinderpaal die zij te boven moesten komen. De meeste mensen waren boeddhisten en niet gauw geneigd naar de bijbel te luisteren. In bijna elke deuropening stonden tempeltjes met brandende wierookstokjes. Ook in de huizen zelf had men tempeltjes en altaren. Om boze geesten te verdrijven, bevonden er zich aan vensters en boven deuropeningen spiegels. Boven poorten hingen rode papierstroken met zegenwensen en angstaanjagende afbeeldingen van boeddhistische goden.

Veel van het van-deur-tot-deurwerk werd in smalle straatjes gedaan. Wanneer men in de een of andere straat een poort binnenging, kwam men op een binnenplaats waar vele huizen stonden. Vaak waren dit woningen van drie verdiepingen in rijtjes van vier. Meestal woonden er in één gebouw vele gezinnen. Men trachtte elk gezin te bereiken. Soms bestond één straatje uit een labyrint van zulke doorgangen. In de gegoede buurten waren de straatjes uitermate schoon, in de armere wijken waren ze vol afval en vol diepe regenplassen. Bij de hoofdpoort zat meestal een wachter die de poort ’s nachts gesloten hield.

Langzamerhand overwonnen de zendelingen het taalprobleem. Daar er letterlijk honderden Chinese dialecten zijn, maar er slechts één geschreven taal is, viel het niet mee een leraar te vinden die het echte plaatselijke Sjanghai-dialect sprak. Een tijdlang leidden de zendelingen vele van hun bijbelstudies bij personen die Engels verstonden. Dikwijls wilden alleen die mensen studeren die de bijbel reeds enigszins kenden. Er waren vele naamchristenen, die door de christenheid waren „bekeerd”. Zij waren echter „bekeerd” met behulp van materiële lokmiddelen, en dat maakte veel mensen slechts tot „rijstchristenen”. Toch leidde het feit dat de Chinese bijbel veelvuldig de goddelijke naam Jehovah gebruikt, tot goede gesprekken.

Jehovah’s zegen rustte op deze kleine groep van Zijn getuigen en er begonnen nu dingen op gang te komen. Broeder Jones ontmoette in de van-huis-tot-huisbediening een huisvrouw, Nancy Yuen, die veel werk deed voor de plaatselijke kerk. Haar man had niet in het minst belangstelling voor de bijbel, maar mevrouw Yuen zag onmiddellijk het verschil tussen de christenheid en het ware christendom. Zij begon regelmatig naar de vergaderingen te komen en keerde haar kerk de rug toe. Zij sprak goed Engels en raakte zeer bevriend met zuster Groezinger. Deze twee zusters waren met hun vrolijke, hartelijke aard een grote aanmoediging voor de nieuwelingen die de vergaderingen waren gaan bezoeken. Zo was er dus een Chinese verkondigster, Nancy Yuen, die van huis tot huis predikte en bijbelstudies leidde, en dat alles in het Chinees.

Ondertussen ontmoette broeder Güttler de heer Vong, die werkzaam was bij de krachtcentrale van Sjanghai. Ook hij werd een actieve Getuige. Manfred Chang predikte tot Kay Chow, die op zijn kantoor op de werf in Sjanghai werkte, en ook zij sloot zich bij de groeiende groep van Getuigen aan. En dit alles in slechts enkele maanden tijds. Zij waren overgelukkig op de Gedachtenisviering in 1948 negenenvijftig aanwezigen te zien!

De twee zendelingen waren intussen verhuisd en hadden nu een permanente woning — slechts drie minuten lopen van de Koninkrijkszaal vandaan. Wegens de hoge huren hadden zij er twee maanden voor nodig gehad een geschikt onderkomen te vinden. Dit bestond uit een kleine kamer, met precies genoeg ruimte voor twee bedden, en een klein keukentje. De huur? In Amerikaans geld 80 dollar per maand, en dat vond men nog goedkoop!

Het bijkantoor in Sjanghai trof in juli 1948 regelingen voor een doopplechtigheid. De broeders waren zeer dankbaar te zien dat negen personen zich lieten dopen; op één na waren het allen Chinezen.

In januari 1949 arriveerde er weer een Gileadafgestudeerde, een in Amerika geboren Chinese broeder, Lew Ti Himm, in Sjanghai. Hij was in gezelschap van vier andere broeders: Cyril Charles en Joseph McGrath, die als zendelingen op doorreis waren naar Taiwan, en William Carnie en Roy Spencer, die zich op weg naar hun zendingstoewijzing Hong Kong bevonden. Door speciale vergaderingen met deze op doorreis zijnde zendelingen werd de gemeente in Sjanghai versterkt.

DE WAARHEID BEGINT ZICH IN HONG KONG TE VERBREIDEN

Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kwam Paul Lam, een jongeman die Engels sprak, met de waarheid in contact. Hij vertelt hoe: „Ik was net van school en had werk gevonden. Het viel mij op hoe vele rijken met geld smeten. Ik benijdde hen. Ik begon mij derhalve voor rijkdom te interesseren. Op een dag toen ik wat in een tweedehands boekwinkel grasduinde, viel mijn oog op een boek getiteld ’Rijkdom’. Net wat ik nodig heb, dacht ik! Ik zag dat het een bijbels boek was, en daar ik een ’christen’ was, kocht ik het.” Hij vond het onderwijs over de hel, de drieëenheid en andere dingen zeer interessant en logisch. In het boek zag hij een advertentie voor een „kleurige bibliotheek” van andere boeken van het Genootschap en zo bleef hij de hele oorlog door in tweedehands boekwinkels zoeken tot hij ze allemaal gevonden had. Toen de oorlog voorbij was, schreef hij naar twee bijkantoren van de Watch Tower Society, namelijk in Australië en in India. Hij bestelde meer publikaties en abonneerde zich op De Wachttoren en Ontwaakt! Na bezoeken van verkondigers uit Sjanghai en de komst van de eerste zendelingen maakte Paul Lam grotere vorderingen.

Als gevolg van de communistische machtsovername in China was Hong Kong een propvolle stad geworden. Paul Lam hielp echter mee om voor de twee afgestudeerden van de elfde klas van de Gileadschool, William Carnie en Roy Spencer, die op 16 januari 1949 in Hong Kong arriveerden, een tijdelijk onderkomen te vinden. Pas meer dan drie maanden later vond men een permanente behuizing. Het adres was Beautiful Terrace 1 op het eiland Hong Kong, boven op een heuvelhelling, een hele klim! Hun woning bestond uit één kamer van 3,30 m bij 3,30 m. De zendelingen plaatsten een stapelbed en opklapbedden om ruimte te maken voor veertig dozen lectuur die zij hadden meegebracht. Slapen, koken, wassen, strijken, ja, alles moest in deze ene kamer gebeuren!

De twee zendelingen begonnen bijna onmiddellijk vergaderingen te beleggen, die in het Engels werden gehouden. Paul Lam bezocht ze en genoot van de omgang met de broeders. De zendelingen bemerkten dat de taal een probleem zou worden. In Hong Kong wordt het Kantonnese dialect gesproken en er waren maar weinig mensen die voldoende Engels verstonden om de waarheid te leren kennen. Paul Lam ging de twee broeders daarom in de avonduren Kantonnees leren. Hij ging ook als tolk met de zendelingen in de velddienst, en wanneer er openbare lezingen werden gehouden, trad hij eveneens als tolk op.

Het Kantonnees is een taal die slechts gesproken wordt, terwijl de geschreven taal het Mandarijn-Chinees is, dat met een Kantonnese uitspraak gelezen wordt. Dit betekent in feite dat iemand die naar Hong Kong komt, twee talen moet leren. De nieuwe zendelingen maakten maar langzaam vorderingen. Op bijbelstudies, bij het van-huis-tot-huiswerk en op vergaderingen werd over het algemeen alleen maar Engels gesproken. De eerste paar jaren konden zij, ondanks de taalbarrière, toch enkele zeer goede contacten leggen, waardoor er een kern van Chinese verkondigers ontstond, die tot op de dag van vandaag een waardevolle hulp voor het werk zijn gebleken.

Er werd in die vroege jaren veel lectuur verspreid en verscheidene geïnteresseerden werden geholpen tot een kennis van de waarheid te komen. Later werden de meesten van deze eerste verkondigers kring- of gemeenteopzieners, speciale pioniers of vertalers. Jehovah leidde de dingen zo, dat er op een goed fundament kon worden voortgebouwd.

In die dagen werden buitenlanders in de meeste huizen welkom geheten en werd er veel lectuur verspreid. Velen zagen het echter slechts als een gelegenheid om Engels te leren. In de herfst van 1949 verspreidde broeder Carnie een Engels exemplaar van het boek „God zij waarachtig” bij mevrouw Liang, die alleen maar vriendelijk jegens een buitenlander wilde zijn. Toen hij haar opnieuw bezocht, toonde deze Chinese vrouw geen belangstelling. Haar zoon Fu-lone herinnert zich echter: „Zij dacht dat het goed voor mij zou zijn om, ter verbetering van mijn Engels, een paar gesprekken met een Europeaan te hebben.” Fu-lone was op een zendingsschool geweest, en behalve hijzelf waren alle leden van zijn familie naamchristenen. Hij volgde zijn moeders raad op en voerde gesprekken met broeder Carnie. Daar hij evenwel niet echt belangstelling had en te verlegen was om dit te zeggen, was hij eenvoudig niet meer thuis. Broeder Carnie ging er dus niet meer naar toe. Een paar maanden later werd Fu-lone ziek en moest het bed houden. Hij had er nu de tijd voor ernstiger na te denken over datgene wat hij had geleerd en kwam tot de conclusie dat er een Schepper moest zijn. Kort daarop kwam broeder Carnie weer eens langs en trof deze jongeman in een ontvankelijker geesteshouding. Op een avond werd zijn aandacht getrokken door het hoofdstuk over de hel; wat daarin stond, trof hem zo dat hij het boek „God zij waarachtig” in twee dagen uitlas. Bij zijn volgende bezoek merkte broeder Carnie tot zijn verrassing dat de waarheid tot het hart van de jonge knaap was doorgedrongen.

Toen hij de vergaderingen begon te bezoeken, kreeg hij tegenstand thuis. De vergaderingen en de maaltijden thuis vielen ongeveer samen en daarom besloot Fu-lone op de betreffende avonden de maaltijd over te slaan. Hij liet zich door de tegenstand thuis niet remmen. In 1951 werd hij gedoopt. Later hielp hij zijn zuster de waarheid te leren kennen, en na haar doop was zij een tijdlang zendelinge op Taiwan.

In april 1950 sloten Cyril Charles en Joseph McGrath, die op Taiwan waren geweest, zich bij de twee zendelingen hier in Hong Kong aan. Later in dat jaar werd het zendelingenhuis verplaatst naar de Tai-Po-straat 232, waar zich nog een Gileadafgestudeerde bij hen aansloot, zodat zij nu met z’n vijven waren.

ONBEVREESD TEGENOVER HET NADERENDE GEVAAR

Ondertussen verslechterde de politieke situatie in China aanzienlijk en dit zou verstrekkende gevolgen hebben voor het Koninkrijkswerk. Toen de communistische strijdkrachten zich in het begin nog in de noordelijke provincies bevonden, kon het kleine groepje Getuigen hun door God opgedragen werk bestaande in het maken van discipelen zonder ernstige moeilijkheden verrichten. Het leven in Sjanghai ging in zijn jachtige tempo en op zijn lawaaierige wijze voort. Maar toen kwam het nieuws dat het Rode Leger de noordelijke oever van de Jang-tse-tjiang had bereikt en Nanking, de hoofdstad van de nationalistische Kwo-min-tang, bedreigde. De bevolking van Sjanghai begon nu nerveus en ongerust te worden en er begon een grote uittocht uit de stad. Iedereen die hier financieel toe in staat was, maakte aanstalten om de stad te verlaten; zo ook de eigenaar van de Koninkrijkszaal. Zouden de Getuigen hun Koninkrijkszaal verliezen? Zij kregen de hele benedenverdieping van het zakenpand voor 1000 dollar te koop aangeboden, welk bedrag de broeders zelf, met behulp van giften van geïnteresseerden, bij elkaar konden brengen.

Elke dag werd het leven in Sjanghai meer gespannen. In het voorjaar van 1949 waren de Roden in het offensief en verlieten de Nationalisten het vasteland en vluchtten naar Taiwan. De Engelse en Amerikaanse oorlogsschepen die men anders in de Hwangpoe voor anker kon zien liggen, waren nu verdwenen. Wanneer de zendelingen ’s nachts in bed lagen, konden zij in de verte het schieten horen waarmee de communistische opmars naar Sjanghai gepaard ging.

De broeders Jones en King zagen zich nu zelf voor een zware beslissing geplaatst. Zouden zij Sjanghai verlaten voordat de stad in handen van de communisten viel of zouden zij bij hun broeders blijven om hun de nodige hulp en steun te bieden? Na een lang gesprek en nadat zij Jehovah om leiding in deze aangelegenheid hadden gevraagd, namen zij beiden het besluit te blijven en voor Jehovah’s „schapen” te zorgen.

Op een nacht was het kanongebulder zwaarder en luider dan anders. ’s Morgens vroeg maakte de radio bekend dat de stad gevallen was! De broeders Jones en King verlieten het huis om levensmiddelen te kopen en zagen dat de straten vol communistische troepen waren, die op de trottoirs kuierden of lagen en er zeer uitgeput uitzagen. In radioberichten werd de bevolking meegedeeld dat zij van de soldaten van het Rode Leger niets te vrezen hadden, daar zij de vrienden van het volk waren en dat het leven op normale wijze voortgang moest vinden. De vrijheid was gewaarborgd, zo zeiden zij.

Op de eerste dag van de machtsovername brachten de broeders Jones en King snel een bezoek aan alle verkondigers en zagen dat dezen het goed maakten. Men was van plan de bediening normaal voort te zetten. Daar er zovele garanties waren gegeven dat minderheden en religieuze groeperingen beschermd zouden worden, scheen er geen reden te zijn anders te handelen. De gemeentevergaderingen gingen gewoon door en werden zelfs door meer personen bezocht. De ontvangst aan de deuren was in het begin normaal, maar verslechterde langzamerhand doordat steeds meer mensen voor de propaganda van de nieuwe regering bezweken. Honderd miljoen Chinese dollars waren één Amerikaanse dollar waard. Gebonden boeken werden aan de deuren voor 10 miljoen dollar per stuk verspreid! Zelfs bedelaars waren miljonair.

Ondanks de omstandigheden na de communistische machtsovername aanvaardden vele voortreffelijke mensen de waarheid en stonden pal toen Jehovah’s getuigen werden gearresteerd en in de gevangenis werden gezet. Eén van hen was William Koo, die, nadat hij met broeder King had gestudeerd en goede vorderingen had gemaakt, ten slotte gemeenteopziener in Sjanghai werd. M. P. Liu kwam door broeder Lew in de waarheid en werd zeer actief in het werk. Dan was er de familie Liang, die, hoewel zij door de organisatie terechtgewezen moesten worden, later berouw hadden en nog steeds standvastig zijn. Dit zijn zo enkelen van degenen die hun broeders in de herinnering zijn gebleven. Maar, wat belangrijker is, Jehovah kent hen en zal hen overeenkomstig hun werk belonen.

In het eerste jaar van het communistische regime kwam broeder King in contact met C. C. Chen. Deze jongeman toonde buitengewone belangstelling. Het duurde niet lang of hij liet zich dopen, waarna hem speciale taken in de gemeente werden toevertrouwd. De communistische regering stelde hem in de krachtcentrale van Sjanghai te werk onder broeder Vong, om hem als elektrotechnisch ingenieur op te leiden. De broeders in de gemeente hadden niet het flauwste vermoeden dat deze C. C. Chen het slachtoffer van communistische idealen was geworden en door de communisten als spion in de gemeente was gezet. Later, bij het verhoor van de broeders Jones en King, was hij de voornaamste getuige à charge. Het was duidelijk dat hij de communisten lange tijd van inlichtingen had voorzien.

De eerste drie jaar ging het werk, met inbegrip van de van-huis-tot-huisbediening, ongehinderd voort. De broeders verrichtten hun bediening heel openlijk, terwijl de communisten er druk mee bezig waren hun eigen ondernemingen en bestuursapparaat op te bouwen. In 1950 werden er elf personen gedoopt. In 1951 bezochten 105 personen de Gedachtenisviering en kregen de broeders een vergunning om lectuur uit Hong Kong in te voeren zodat zij alle nieuwe Engelse publikaties konden krijgen.

Een vaak gestelde vraag was: Kan iemand met een typisch Chinese en boeddhistische achtergrond en zonder enige voorafgaande kennis van de bijbel in de waarheid komen? Het antwoord kwam toen Paul Lam gedurende zijn wereldse werk getuigenis gaf aan Helen Lau, de eigenaresse van een Chinese kruidentheewinkel. Broeder Lam kon een Chinees exemplaar van het boek Redding bij haar achterlaten en bood aan haar te helpen de bijbel te begrijpen. Hoewel haar kennis van het Engels zeer beperkt was, bezocht zij de vergaderingen en nam het Engelse boek „God zij waarachtig”. Zij begon mee te gaan in de velddienst, werd gedoopt en ging in 1954 pionieren. Al gauw wist zij belangstelling te wekken bij haar twee jongere zusters, die zich aangetrokken voelden door de vriendelijkheid en het geduld van de Getuigen, en ook zij gingen Jehovah dienen. Ja, het stond vast dat de bijbelse waarheid de sterke Chinese tradities kon overwinnen.

Er werd ook een studie opgericht bij een jongeman die „Engels wilde leren”, maar die nog veel meer leerde. Lam Yan Yue en een paar schoolkameraden gingen met broeder Carnie studeren. De schoolkameraden hielden er op den duur mee op, maar Yan Yue was onder de indruk gekomen van de vriendelijkheid en oprechtheid van de zendelingen. Hij was er niet bang voor „zijn gezicht te verliezen”, maar had in plaats daarvan waardering voor de zendeling die, zoals hij het stelde, „er niet bang voor was mijn verkeerde denkbeelden te corrigeren”. Na verloop van tijd liet hij zich dopen en werd later gemeenteopziener.

DE MOEILIJKHEDEN OP HET VASTELAND NEMEN TOE

Toen het communistische machtsapparaat vollediger begon te functioneren, moesten werknemers voor en na werktijd communistische vergaderingen bijwonen. Elk straatje van de stad had zijn „comité” en zijn politieke bijeenkomsten, en wanneer er „anti-communistische” elementen waren, werden dezen aangebracht. De communistische controle ging zich ook tot de religie uitstrekken. Alle godsdiensten moesten Chinese predikers hebben en door Chinezen gefinancierd worden en georganiseerd zijn. Was dit niet het geval, dan moesten ze zich laten registreren. Jehovah’s getuigen moesten zich derhalve laten registreren.

In 1952 waren er tweeëntwintig verkondigers en werden er zeventien personen gedoopt. Voor de plaatselijke broeders werd het leven nu moeilijker. Zij moesten de „leer van Mau” bestuderen. Tijdens en na de werkuren bleven de buitendeuren van elk bedrijf gesloten zodat niemand weg kon. Soms moesten zij wel vier uur achtereen naar uiteenzettingen over het communisme luisteren. Geen wonder dat de Koninkrijkszaal hun veel geestelijke verkwikking bood. Eén broeder bracht het als volgt onder woorden: „De kleine Koninkrijkszaal in Sjanghai was als een oase in een dorre woestijn van weerzinwekkende politieke onderdrukking.” Door Jehovah’s geest en door het regelmatig lezen van zijn Woord konden onze geliefde broeders in de geestelijke wildernis van communistisch China in leven blijven. Zij raakten niet ontmoedigd en waren uitermate verheugd vijfentachtig aanwezigen op de Gedachtenisviering in 1953 te zien; er waren dat jaar tien dopelingen.

HET BEGIN VAN HET EINDE

Op een dag toen broeder King aan het prediken was, zorgde een fanatieke wachter voor een onaangenaam incident. Voordat hij het wist, had broeder King een vijandige menigte tegenover zich. Een politieman die voorbijkwam, zei broeder King met klem dat hij verkeerd deed doordat hij de mensen indoctrineerde en hun vrede verstoorde. Twee dagen later werden de zendelingen op het politiebureau ontboden. Het bevel was duidelijk: „Geen prediking meer buiten de Koninkrijkszaal.” Er mochten alleen nog bezoeken worden afgelegd bij mensen met wie bijbelstudies werden gehouden, en hun namen moesten aan de politie worden opgegeven. Toch ging geen enkele bijbelstudie verloren.

De broeders zagen nu wel in dat het werk behoedzamer gedaan moest worden. Daar de Europeanen het meest opvielen, sprak men af dat de Chinese broeders het van-huis-tot-huiswerk zouden verrichten, terwijl de zendelingen in winkels en tot mensen die zij toevallig ontmoetten, zouden prediken.

Begin 1954 stierf Lew Ti Himm, een van de zendelingen. Hij was een ijverige, onvermoeibare werker geweest. In maart 1955 werd er een nieuw hoogtepunt in Koninkrijkspredikers bereikt, ondanks het feit dat men als gevolg van de terechtwijzing van een echtpaar tien verkondigers verloor. De broeders besteedden gemiddeld 10,6 uur aan de prediking. Het hoogtepunt van het jaar waren de 175 aanwezigen op de Gedachtenisviering.

Tegen deze tijd was de toevoer van lectuur vrijwel gestopt, hoewel de tijdschriften nog een tijdlang bleven komen. Hieraan kwam in 1956 een eind. In feite was er geen openbaar verbod op de publikaties. Ze kwamen eenvoudig niet meer aan. Broeder King herinnert zich: „Geen enkel exemplaar slipte er doorheen. Wat waren die lui grondig!” Een getrouwe zuster in Engeland kwam echter te hulp door de hoofdpunten uit de Wachttoren-studieartikelen op te schrijven en per luchtpost naar Sjanghai te sturen.

In het midden van 1956 deden er zich weer moeilijkheden voor. Vijf verkondigers werden door de politie gearresteerd en vijf uur achtereen ondervraagd. Nancy Yuen werd vier dagen lang vastgehouden. Dit was een waarschuwing om „uw religie binnen uw eigen kerkgebouw te houden”. Onze broeders bleven prediken, hoewel uiterst voorzichtig. Vier maanden later werd Nancy Yuen voor de tweede keer gearresteerd. Zij was naar een bijbelstudie gegaan en kwam niet meer thuis. Toen de zendelingen naar haar welzijn en haar verblijfplaats informeerden, werden zij botweg afgewezen met de woorden: „Dit is een Chinese aangelegenheid. Bemoei u met uw eigen zaken.” Vanaf dat ogenblik zorgde haar moeder voor haar nog kleine kinderen. Twee jaar later kon zij Nancy in de strafinrichting bezoeken. Tijdens die jaren was Nancy voortdurend ondervraagd in een poging haar ertoe te bewegen haar broeders te beschuldigen, maar zij bleef Jehovah en haar broeders trouw. Ten slotte werd zij tot een gevangenisstraf veroordeeld. Broeder Jones kon haar een keer een kort ogenblik op de binnenplaats van de gevangenis in Sjanghai zien, toen hij daar later zelf als gevangene verbleef.

De Internationale Vluchtelingenorganisatie trad nu in werking en degenen die onder haar jurisdictie waren gesteld, werden in andere landen gevestigd. Zo moesten de broeders Möbius, Güttler en Poethko, het land verlaten. Buitenlandse firma’s sloten en de Groezingers vertrokken. Broeder Jones en broeder King moesten nu heel wat tijd besteden om in hun levensonderhoud te voorzien. Jehovah zegende hun krachtsinspanningen en tot hun grote vreugde waren er in 1958 107 aanwezigen op de Gedachtenisviering.

Na het internationale congres van Jehovah’s getuigen in New York in 1958, werden er regelingen getroffen dat broeder Charles, de bijkantooropziener van Hong Kong, per schip naar zijn toewijzing zou terugkeren en Sjanghai zou aandoen om onze broeders daar te bezoeken. (Broeder Jones had voordien een uitreisvisum aangevraagd om China te mogen verlaten en het congres te bezoeken, maar dit werd geweigerd, zodat zij wisten dat het hun niet toegestaan zou worden het land te verlaten.) Toen het schip in de haven arriveerde, mocht niemand van boord. Broeder Jones en broeder King namen echter, in een poging broeder Charles te zien, de veerboot die de rivier afvoer. Zij vingen een glimp van hem op, wuifden en konden een boodschap doorgeven. Broeder King riep met zijn luide, bulderende stem: „Zeg Moeder dat wij gelukkig zijn en het allemaal goed maken!” Broeder Charles riep terug: „Hartelijke groeten van 250.000.” Hij doelde natuurlijk op het aantal aanwezigen op de internationale „Goddelijke wil”-vergadering die van 27 juli tot 3 augustus in New York had plaatsgevonden.

De standvastige houding die Jehovah’s getuigen aannamen, irriteerde de andere religieuze groeperingen, die het ene compromis na het andere waren aangegaan, zeer. Zij gingen druk uitoefenen op de politie en beklaagden zich erover dat Jehovah’s getuigen zonder inmenging van de staat met hun werk konden voortgaan. Dit miste zijn uitwerking niet.

Op 14 oktober 1958 waren de broeders Jones en King om half 7 opgestaan, hadden de ontbijttafel klaargemaakt en zouden net gaan beginnen, toen broeder King politieagenten hun straat zag inrennen. „Ik ben benieuwd wie ze nu weer moeten hebben”, merkte hij op. Als antwoord werd er hevig op hun eigen deur gebonsd. Zij werden als „reactionairen” onder arrest geplaatst en het huis werd grondig doorzocht. Vijf uur later werden zij naar een strafinrichting gebracht, waar zij twee jaar lang voortdurend verhoord werden.

Toen hun zaak in 1960 voorkwam, werden er namen van Chinese broeders en zusters voorgelezen en werd gezegd dat hun zaak later behandeld zou worden. Broeder Koo, de gemeenteopziener, broeder Liu en Nancy Yuen stonden eveneens op de lange lijst van namen. Zo werd in oktober 1958 het werk van Jehovah’s getuigen in China met geweld tot stilstand gebracht.

DOELTREFFENDER ORGANISATIE VAN HET WERK IN HONG KONG

Gedurende al deze jaren bleef men er in Hong Kong naar streven het goede nieuws doeltreffender te prediken. In april 1951 brachten broeder Knorr en broeder Henschel een bezoek aan Hong Kong. In het Star-theater hield broeder Knorr voor 707 toehoorders de wijd en zijd aangekondigde lezing „Roep vrijheid uit in het ganse land”. Dit bezoek was een grote aanmoediging voor de vijf zendelingen en gaf de stoot tot de oprichting van een bijkantoor op 1 september 1951, met broeder Carnie als bijkantooropziener. In de loop van de volgende paar jaar werden er nog negen zendelingen aan Hong Kong toegewezen.

In het begin van de jaren vijftig deden de zendelingen echter geen enkele moeite om de Chinese taal systematisch te leren. Zuster Gannaway kan zich nog herinneren dat bij haar aankomst in Hong Kong in 1953 het enige Chinees wat de zendelingen gebruikten, was: „Yau-mo yan sik-gong ying-mun?” wat betekent: „Is er hier iemand die Engels spreekt?” Het bijkantoor was overvol en het lawaai van het theehuis op de onderste verdieping ging tot diep in de nacht door. Het bezoek van broeder Knorr in april 1956 kwam dus precies op tijd. Hij had de situatie snel bekeken en zei: „Van nu af aan zullen alle vergaderingen in het Chinees worden gehouden en de zendelingen zullen de taal leren en gebruiken.” Er werd nog een zendelingenhuis geopend en het volgende jaar verschenen De Wachttoren en het boek „God zij waarachtig” in het Chinees.

In januari 1957 werd er in de nabijheid van het rustige strand van de Repulse Bay een congres gehouden waarop broeder Franz de hoofdspreker was. Hij legde de nadruk op van ganser harte geschonken dienst en loyaliteit jegens Jehovah’s zichtbare organisatie. Dat hij er de tijd voor nam om met groepjes plaatselijke broeders te spreken, maakte diepe indruk op hen. Broeder Franz kwam ook met de negentien zendelingen en speciale pioniers bijeen, besprak hun problemen met hen en gaf fijne aanmoedigingen tot getrouwheid. In december 1958 keerden de eerste drie pioniers uit Hong Kong die de Gileadschool hadden bezocht en waren afgestudeerd, terug en werd Kenneth Gannaway, die op de Westindische Leeward-eilanden had gediend, aan de groep zendelingen toegevoegd, zodat er nu in totaal dertien zendelingen in de beide zendelingenhuizen waren.

MACAU HOORT HET GOEDE NIEUWS

Vijfenzestig kilometer van Hong Kong vandaan ligt aan de andere zijde van de monding van de Pearl River de Portugese kolonie Macau. Het is de oudste westerse nederzetting aan de kust van China. Ze bestaat uit een smalle strook land, die bijna tien kilometer lang en anderhalve kilometer breed is, en twee eilandjes. Hoewel de stad zelf aan het oude Portugal doet denken, overheerst toch de oosterse levenswijze. Portugees is de officiële taal, maar de meeste inwoners zijn Chinezen en spreken Kantonnees.

In februari 1963 werden er twee speciale pioniers naar Macau gezonden. Een van hen, Daniël Ng, wist een prettig contact te leggen met een eenentwintigjarige Chinees, John Chu, die kort tevoren uit Indonesië was gekomen. Er werd een huisbijbelstudie opgericht en het hele gezin, met inbegrip van de ouders, deed mee. Al gauw nam John deel aan het predikingswerk, maar jammer genoeg moesten de twee speciale pioniers aan het eind van het jaar de kolonie verlaten. John was echter slechts drie maanden alleen, en in die periode bracht de kringopziener, broeder Thorn, hem gedurende vijf dagen een bezoek en bood hem veel hulp. Johns ernst en ijver waren verbazingwekkend. Op de dag van broeder Thorns vertrek kwam John om half 7 ’s ochtends naar zijn hotel om nog verder te vernemen hoe hij het werk diende voort te zetten.

In juni 1964 arriveerden er twee ervaren speciale pioniers, Mary Chan en Lee King Foon. Hun georganiseerde activiteit wierp goede vruchten af en in 1965 namen drie verkondigers aan de velddienst deel en bezochten eenendertig personen de Gedachtenisviering. Deze voortreffelijke activiteit ontging de katholieke Kerk niet, en al gauw werden zij door de geheime politie in het oog gehouden. Op een zondagmiddag, toen de Wachttoren-studie in Johns huis aan de gang was, deed de geheime politie een inval, confisqueerde alle lectuur en alle bijbels en beval allen op het politiebureau te verschijnen. De volgende dag werden de twee speciale pioniers naar Hong Kong teruggestuurd. Hoewel enkelen zich uit vrees afzonderden, werden de overigen van de groep door deze ervaring gesterkt en zetten de prediking behoedzaam voort.

De laatste jaren is er een krachtige communistische groepering in Macau naar voren gekomen. De aanhangers van deze groepering hebben er blijk van gegeven even fanatiek te zijn als de Rooms-Katholieke Kerk. Terwijl deze beide groepen elkaar in het oog hielden en om de macht streden, zijn Jehovah’s getuigen er onopvallend mee doorgegaan getuigenis over Gods koninkrijk te geven. Kort geleden keerde een speciale pionier, nadat hij vier jaar lang met het groepje had samengewerkt, naar Hong Kong terug. Het werk des Heren wordt nu door zes verkondigers verricht en hun ijver blijkt wel uit het feit dat zij in het dienstjaar 1973 gemiddeld 12,3 uur hebben gepredikt en er twintig aanwezigen op de Gedachtenisviering waren. Het verheugt ons hart te weten dat twee van deze verkondigers in het dienstjaar 1973 in de gewone pioniersdienst waren met het vooruitzicht op de speciale pioniersdienst. In deze kleine gemeente van Jehovah’s volk blijft broeder John Chu op rijpe wijze de leiding nemen.

VREUGDEN, GROEI EN BEPROEVINGEN

In Hong Kong zijn de meesten van degenen die belangstelling voor de waarheid hebben, jonge mensen. Het schijnt dat de oudere generaties erg vastgeroest zijn en nooit veranderingen in hun leven zullen aanbrengen uit vrees dat het hun bij hun dood slecht zal vergaan als zij de Chinese tradities de rug hebben toegekeerd. Een jong meisje, May Yu, begon op dertienjarige leeftijd de vergaderingen te bezoeken toen deze nog in het Engels werden geleid. Hoewel ze geen Engels kende, genoot ze van de echte vriendelijkheid en liefde die zij jaar aantrof. Vanzelfsprekend was zij bijzonder blij toen de vergaderingen voortaan in het Chinees werden gehouden. Wat zij op school beleefde, laat duidelijk zien welk een druk er op scholieren in Hong Kong wordt uitgeoefend, hetgeen er de oorzaak van is dat vele nieuwelingen gedurende de schooljaren de waarheid loslaten.

Zuster May Yu vertelt in dit verband: „In 1961 bereidde ik mij grondig voor op mijn laatste schooljaar, het jaar waarin alle leerlingen zich geheel en al inzetten voor het eindexamen. Door de uitgeoefende druk en de extra hoeveelheid huiswerk scheen zelfs een dag van vierentwintig uur te kort om alles naar behoren te doen. Men hield ons voortdurend voor ogen dat een grotere ontwikkeling, een universitaire opleiding, een beter betaalde baan en de reputatie van onze ouders en onze onderwijzers op het spel stonden. Ik was van mening dat het mijn geestelijke gezindheid in gevaar zou kunnen brengen. Doordat de broeders mij echter nu eens aanmoedigden en dan weer de raad gaven de prediking tot mijn levenstaak te maken, terwijl ik tevens mijn persoonlijke studie niet verwaarloosde, werd ik geholpen de druk van deze materialistische maatschappij te overwinnen.” Zuster Yu kon een schoolvriendin helpen tot een kennis der waarheid te komen, en later was deze schoolvriendin een aantal jaren in de speciale pioniersdienst. In november 1962 werd zuster Yu speciale pionierster en thans is zij als vertaalster op Bethel nog steeds in de volle-tijddienst werkzaam.

De van 13 tot 18 augustus 1963 in de City Hall gehouden internationale „Eeuwige goede nieuws”-vergadering betekende een grote stimulans voor het werk. De 222 verkondigers, pioniers en zendelingen werkten onvermoeibaar om het congres voor te bereiden en zij werden niet teleurgesteld. Het bezoek van bijna 500 medechristenen droeg er veel toe bij dat de waardering van de plaatselijke broeders, die nog nooit in andere landen waren geweest, werd verdiept. Zij zagen nu zelf welk een liefde en eenheid hun buitenlandse broeders ten toon spreidden en dit verruimde hun kijk op Jehovah’s wonderbaarlijke organisatie aanzienlijk. Met hernieuwde ijver gingen zij weer aan het werk, en op de volgende Gedachtenisviering waren 459 personen aanwezig.

In april 1964 kregen de broeders in Hong Kong het droevige bericht dat „Bill” Carnie, een van de eerste zendelingen, gestorven was. Hij was ongeveer twaalf jaar lang bijkantooropziener geweest. Broeder Carnie hield van mensen en bracht waar hij ook werkte, de vruchten van de geest voort. Allen die hem hebben gekend, bewaren aangename herinneringen aan hem.

Onze broeders in Hong Kong hebben zich altijd liefdevol bekommerd om hun broeders die zich achter het Bamboe Gordijn in de gevangenis bevinden. Dagelijks gedenken zij hen in hun gebeden. Wat waren zij verheugd te zien dat Harold King in 1963 uit China werd vrijgelaten! Hier was nu een broeder van hen die vier en een half jaar in de gevangenis had doorgebracht en nog steeds sterk in het geloof was. Ook vernamen zij van hem iets over het geloof van hun Chinese broeders die nog steeds in de gevangenis zaten. Vervolgens werd in 1965 Stanley Jones na een zevenjarige gevangenschap vrijgelaten en hij kon hun nog meer goed nieuws vertellen over de getrouwheid van hun broeders in China. Terwijl het leven in China somber en hard was, had Hong Kong door zijn grote materiële voorspoed iets vrolijks. Dit viel broeder Jones op en de broeders hadden waardering voor zijn passende raad niet in de strik van het materialisme te raken en daardoor het eeuwige leven te verbeuren.

In 1966 verwelkomde Hong Kong dankbaar weer een groep van zeven zendelingen uit de eenenveertigste klas van Gilead. Hierdoor kon er een nieuw zendelingenhuis geopend worden in het industriegebied Kwoen Tong, gelegen in het district Kowloon, dat tot dusver nog zo goed als niet bewerkt was. Daar er in dit hele gebied, dat 225.000 inwoners telde, geen enkele verkondiger was, waren de zendelingen heel welkom. In tegenstelling tot de vroegere zendelingen, volgden de nieuw-aangekomenen een van het Genootschap uitgaande tweemaandse taalcursus onder leiding van een aangestelde onderwijzer. Hierdoor hadden zij in betrekkelijk korte tijd de grondbeginselen van het Kantonnese dialect onder de knie.

Begin 1967 begonnen de zendelingen een veranderende houding onder de mensen in het algemeen op te merken. Er broeide iets. In 1966 waren er kleine demonstraties geweest omdat de veerboottarieven met 5 percent omhoog waren gegaan. Was er weer iets dergelijks in de maak? In een maandrapport aan het Genootschap merkte de bijkantooropziener, broeder Gannaway, op: „Naar het schijnt hebben de communisten hier door hun overwinning in Macau zelfvertrouwen gekregen. Het valt ons op dat er nu een vijandige houding tegenover religie bestaat, iets wat vroeger nooit het geval is geweest. . . . Het is duidelijk dat er hier zeer snel iets gebeuren kan.”

Kort daarop braken er overal in Hong Kong relletjes uit. De communisten trachtten de overhand op de regering te krijgen en de mensen er door intimidatie toe te brengen hen te ondersteunen. Een tijdlang legden zij zonder onderscheid overal bommen, zelfs voor het gebouw waar wij een districtsvergadering hielden. Vele mensen werden door deze bommen gewond. Kinderen die er argeloos mee speelden, werden gedood of verminkt. De bommen joegen de plaatselijke bewoners tegen de communistische beweging in het harnas en verhinderden aldus een machtsovername.

Toch was velen de angst om het hart geslagen. In afwachting van een massale uittocht boekten honderden een plaats op schepen en vliegtuigen. Voordat de relletjes begonnen, had het Genootschap aangespoord tot vergaderingbezoek en persoonlijke studie, want dit was duidelijk een zwak punt. Degenen die deze raad niet ter harte namen, raakten uit de waarheid. Daardoor daalde het aantal verkondigers van een hoogtepunt van 261 in 1967 tot een gemiddelde van 218 in 1968.

Hoe goed was het dat broeder Knorr in mei 1968 Hong Kong bezocht en over het onderwerp sprak: „Gij moogt het niet vergeten”! De broeders luisterden met onverdeelde aandacht en broeder Knorr kwam ervan onder de indruk dat „elke keer als hij een schriftplaats aanhaalde, elk hoofd in de zaal voorover boog om ijverig de tekst op te zoeken”. Dit bezoek was precies wat nodig was en vervulde de broeders met vertrouwen en het vaste besluit het werk te blijven verrichten en Jehovah met een sterk hart te dienen. Het werk ging weer vooruit en voor het eerst in veertien jaar haalden de gemeenteverkondigers een gemiddelde van meer dan tien uur, terwijl 558 personen in 1968 de Gedachtenisviering bijwoonden.

Broeder Knorrs lezing werd ook bijgewoond door een geïnteresseerde, mevrouw Fok, die getroffen was door wat zij hoorde en zag. Haar ervaring toont aan dat iemand die werkelijk naar de waarheid zoekt, deze ook vindt. „Toen ik elf jaar oud was, werd mijn vader in Kanton gedood”, vertelt zij. „In de daaropvolgende jaren zag ik veel bloedvergieten en haat. Dit bracht mij ertoe ernstig over het leven na te denken. Ik besloot uit China te vluchten, en na vele moeilijkheden werd ik Hong Kong binnengesmokkeld. Ik had verwacht in Hong Kong een beter leven te vinden, maar werd teleurgesteld. Ik zag alleen maar wedijver, bedrog en wreedheid, waardoor ik mij ging afvragen wat de zin van het leven was. Hoewel ik de harmonie in de natuur zag, was het leven van de mens precies het tegenovergestelde. Daarom wilde ik antwoorden hebben en de waarheid vinden, als die bestond.” Zij begon boeken over filosofie te bestuderen, die haar vurige verlangen ook niet konden bevredigen.

Toen kwamen Jehovah’s getuigen haar bezoeken. In het begin was het niet zozeer de waarheid die haar trok, als wel de ware liefde en de bezorgdheid die de Getuigen voor de mensen aan de dag leggen. Toen zij naar de lezing van broeder Knorr was geweest, zei zij: „Het verbaasde mij te zien dat de Getuigen allen een hartelijke vriendelijkheid en liefde jegens elkaar aan de dag legden. Zij waren vervuld met vreugde en geloof. Derhalve dacht ik bij mezelf dat zij wel iets kostbaars moeten hebben wat anderen niet bezitten.” Het spoorde haar aan ijveriger te studeren en al gauw was zij ervan overtuigd dat dit de waarheid was waarnaar zij al zo lang had gezocht. Zij vindt nu dat zij „Jehovah zeer veel dank verschuldigd is omdat hij iemand gezonden heeft om tot haar te prediken”. Thans is zij een ijverige gedoopte verkondigster die wanneer zij maar kan, in de tijdelijke pioniersdienst is, hoewel zij een groot gezin heeft en haar man tegen de waarheid is. Kort geleden wist haar jongere broer uit China te vluchten en zij hoopte vurig dat zij hem kon helpen de waarheid te aanvaarden. Hij was echter, zoals met de vluchtelingen meestal het geval is, een verstokte atheïst en had geen belangstelling. Zuster Fok heeft de hoop echter niet opgegeven.

Jehovah’s organisatie heeft Gods volk hier overvloedig van het nodige voorzien. Buiten de beide uitgaven van De Wachttoren hebben wij sinds 1962 iedere maand één uitgave van de Ontwaakt! in het Chinees. Ontwaakt! is goed ontvangen en heeft het pad geëffend voor een groter getuigenis in het gebied. Van de boeken die het Genootschap de laatste jaren heeft gepubliceerd, zijn er nu vijf in het Chinees, terwijl er bovendien nog zes Chinese brochures beschikbaar zijn. Een vooraanstaande lutherse zendeling zei in verband met een dergelijke schitterende reeks hulpmiddelen voor bijbelstudie, dat Jehovah’s getuigen van alle religies de beste serie publikaties in het Chinees hebben.

Niets heeft zo’n grote invloed op het werk van de broeders in het veld gehad als het boek De Waarheid die tot eeuwig leven leidt. Toen de eerste zending in 1969 arriveerde, bestond er enige twijfel over of de plaatselijke bevolking wel in staat zou zijn in slechts zes maanden de waarheid te leren kennen en tot handelen aangezet te worden. De beknopte, duidelijke en treffende inlichtingen zijn echter niet alleen voor de verkondigers een geweldige hulp geweest, maar hebben er eveneens toe geleid dat wij nu een stabiele, loyale groep van nieuwe lofprijzers van Jehovah hebben.

Er moet vermeld worden, dat het bijkantoor van het Genootschap thans beter gehuisvest is doordat het verplaatst is naar de Prince Edward Road 312, 1e verdieping, Kowloon. In het begin had het Genootschap slechts één flat, maar zodra de aangrenzende flat leeg kwam, werd ook deze aangekocht, waardoor er meer ruimte beschikbaar kwam voor opslag en nieuwe zendelingen.

De broeders in Hong Kong zullen zich nog lang het „Vrede op aarde”-congres herinneren dat in 1969 werd gehouden. De bezoekers uit ongeveer dertien landen, het programma, de drama’s en de aanwezigheid van drie leden van het Besturende Lichaam, de broeders Knorr, Franz en Suiter, betekenden een geweldige stimulans voor de broeders hier. Ook de zendelingen waren Jehovah en zijn organisatie dankbaar dat zij naar hun eigen land konden terugkeren om daar een congres bij te wonen en hun familie te bezoeken. Zij kwamen met hernieuwde ijver terug om hier in hun toewijzing hun dienst voort te zetten.

In 1970 stelde het Genootschap negen ijverige speciale pioniersters uit de Filippijnen als zendelingen in Hong Kong aan. Zij wierpen zich op de studie van de taal als was ze slechts een dialect van de Filippijnen, en dank zij deze positieve houding hebben zij bijzonder goede vorderingen gemaakt. Toch hebben zij gemerkt welk een volharding en geduld er nodig zijn voordat nieuwelingen zich opdragen en laten dopen. Daardoor hebben zij veel waardering voor het voorbeeld van zendelingen zoals Beth Gannaway en Elizabeth Jarvis, die respectievelijk reeds twintig en zestien jaren van geduldige dienst in hun toewijzing achter de rug hebben.

Nog een aanmoedigend feit is dat de meeste zendelingen die om gezondheidsredenen, wegens familieomstandigheden of om andere redenen de zendingsdienst moesten opgeven, in Hong Kong zijn gebleven en als getrouwe Koninkrijksverkondigers blijven voortgaan. Zij beschouwen Hong Kong nog steeds als hun toewijzing en de plaatselijke broeders waarderen dit bijzonder in hen.

Men dient niet te vergeten dat hier bijna niemand zonder werkelijke strijd in de waarheid komt. Een typerende ervaring die men kort geleden in Kwoen Tong opdeed, illustreert dit. Fu-lone Liang studeerde met een katholieke jongen. Na veel „gevechten” over leerstellige punten zag hij in dat dit de waarheid was en besloot dienovereenkomstig te handelen. Daar zijn ouders zagen dat hij niet meer zoveel tijd zou hebben om geld te verdienen wanneer hij de vergaderingen bezocht en aan de velddienst deelnam, gingen zij hem op alle mogelijke manieren tegenwerken. Hij zag ertegen op na een vergadering naar huis te gaan. Het geschreeuw, het gevloek en het getreiter van de zijde van beide ouders hield meestal tot vroeg in de morgen aan. Zijn jongere broers en zusters mochten niet meer met hem praten. Soms hield zijn vader hem er met geweld van af de vergaderingen te bezoeken en zat hem zelfs met een slagershakmes achterna. Verscheidene keren kwam zijn moeder naar de Koninkrijkszaal en maakte daar een scène. Op een zondagmorgen werd hij wakker door het geluid van rinkelend glas. Toen hij ging kijken, zag hij dat zijn moeder flessen stukgooide. Waarom? „Ik zal wel eens naar die Koninkrijkszaal gaan en al die zendelingen blind maken!” Deze tegenstand ging maandenlang onafgebroken door totdat het te gevaarlijk voor hem werd om nog thuis te blijven. Eens vroeg hij zijn ouders: „Waarom bekommert u zich zo om geld? Hebt u mij dan niet grootgebracht opdat ik u zou liefhebben?” Hun antwoord was: „Nee, om geld voor ons te verdienen!” Zelfs nadat hij uit huis was gegaan en bij een broeder was ingetrokken, kwam zijn moeder nog in de Koninkrijkszaal, waar zij broeder Liang probeerde te slaan en haar zoon in het gezicht spuwde zolang zij maar kon. Daarna ging zij de straat op en gaf tegenover iedere voorbijganger die het maar wilde horen, uiting aan haar gevoelens. De jongen heeft zich nu laten dopen. Opdat zijn ouders niet schimpend over de waarheid kunnen spreken, geeft hij hun meer dan twee derde van zijn salaris, waardoor hij ternauwernood genoeg voor zichzelf overhoudt. Toch blijven zij hem nog lastig vallen wanneer ze maar kunnen. Wat een vreugde geeft het daarom te zien dat hij pal staat voor de waarheid en vorderingen blijft maken!

Het bericht over de afgelopen drieëntwintig jaar laat zien dat er in Hong Kong 427 en in China 135 personen zijn gedoopt. Velen zijn niet actief gebleven maar hebben zich op een zijspoor laten brengen. Anderen zijn naar andere landen vertrokken en doen daar goed werk onder de Chinese bevolking. De geschiedenis van Jehovah’s getuigen in Hong Kong toont derhalve dat er door de zendelingen en de plaatselijke broeders veel en hard is gewerkt. Het resultaat wordt goed samengevat door de woorden van een plaatselijke zuster: „Wanneer ik terugblik op de jaren van werk, besef ik wat een belangrijke rol de door het Genootschap gezonden zendelingen hier hebben gespeeld. Ik kan zeggen dat hun liefdevolle bezorgdheid voor ons geestelijke welzijn ons geholpen heeft onze verhouding tot Jehovah te begrijpen. Zelfs nu nog dragen de zendelingen er veel toe bij de verkondigers te versterken. Hun vriendelijkheid, hun vrolijke gezichten en hun vermogen zich aan de levensstandaard van Hong Kong aan te passen, zijn een bron van aanmoediging. Er bestaat geen kloof tussen de zendelingen en de verkondigers.”

Het dienstjaar 1973 ging voortreffelijk van start met de aanstelling van ouderlingen om zorg te dragen voor de geestelijke behoeften van de gemeenten. De acht gemeenten werden tot zes teruggebracht opdat er voldoende krachtige hulp geboden kon worden. De reactie van de broeders ging alle verwachtingen te boven. Dit was precies wat men nodig had. De broeders begonnen nu een ijver voor de bediening te tonen als nooit tevoren. In december 1972 bereikten de verkondigers een gemiddelde van 17,3 uur. De tijdschriftenzendingen waren plotseling ontoereikend en de verkondigers gingen ertoe over op tijdschriftendag twee brochures aan te bieden. De brochurevoorraad van het Genootschap die normaal toereikend is voor twee jaar, ging in precies drie maanden de deur uit. Elke maand namen meer verkondigers aan de tijdelijke pioniersdienst deel, en in januari 1973 werd er een nieuw hoogtepunt van 270 verkondigers bereikt.

Gedurende april 1973 bleef het werk zich in opgaande lijn bewegen. Negenenvijftig verkondigers waren tijdelijke pionier. Met de zes gewone pioniers en de achtentwintig speciale pioniers en zendelingen, stonden er dus in totaal drieënnegentig personen in de pioniersdienst. Ja, één op elke drie van ons totale aantal verkondigers was in april pionier. Bovendien werd er een nieuw hoogtepunt van 705 aanwezigen op de Gedachtenisviering bereikt.

Op een kringvergadering in april werd bekendgemaakt dat de internationale „Goddelijke zegepraal”-vergadering, gepland voor 8 tot 12 augustus 1973, in het Grantham College of Education in Kowloon gehouden zou worden. De ijver van de broeders in de bediening nam toe. Toen het congres naderbij kwam, steeg het enthousiasme. De Koninkrijkszalen waren vol; de Wachttoren-studie werd door 130 percent en de dienstvergadering en de bedieningsschool door 120 percent bezocht. Na de vergaderingen konden de broeders gewoon niet uit de zaal wegkomen; de meesten bleven nog wat en genoten van christelijke omgang. De hele organisatie was doortrokken van een voortreffelijke, hartelijke geest.

De internationale „Goddelijke zegepraal”-vergadering kwam veel te snel. Vijf dagen lang verheugden de broeders zich in een rijke geestelijke maaltijd. Zij putten vreugde uit de hartelijke christelijke omgang met meer dan 300 broeders uit andere landen. Wat onze broeders echter het meest waardeerden, was de aanwezigheid van vijf leden van het Besturende Lichaam. Deze broeders in eigen persoon te ontmoeten, hun prachtige lezingen te beluisteren en hun voortreffelijke voorbeeld van nederigheid te zien, dat alles heeft onze broeders in Hong Kong dichter tot Jehovah en zijn organisatie gebracht.

De resultaten van het dienstjaar 1973 en de geest die thans onder de broeders in Hong Kong heerst, worden misschien wel het treffendst weergegeven door de woorden waarmee de bijkantooropziener, broeder Gannaway, het congres besloot: „Wat de prediking onder de mensen in Hong Kong betreft, is dit het opwindendste jaar geweest”, zei hij. Vervolgens vertelde hij de toehoorders dat er in juli weer een nieuw hoogtepunt van 271 verkondigers was bereikt en dat er in de loop van het dienstjaar 35 personen waren gedoopt. De grootste aanmoediging was echter wel het feit dat de helft van de verkondigers gedurende het jaar in de tijdelijke pioniersdienst was geweest. Het schonk de broeders grote vreugde te horen dat er eind juli in alle takken van de velddienst reeds nieuwe hoogtepunten waren bereikt, en het bericht over augustus moest daar nog bij komen!

Jehovah’s getuigen zijn in dit moeilijke deel van het veld springlevend en zeer actief. Zij spannen zich bij het getuigenisgeven en het maken van discipelen tot het uiterste in. Zij zien duidelijk dat Jehovah het werk versnelt en zij vertrouwen erop dat hij het hart van nog veel meer met schapen te vergelijken personen zal openen opdat zij de waarheid leren kennen. Met het oog op de vele nieuwelingen die nu de vergaderingen bezoeken, bestaan er goede vooruitzichten voor verdere toename. En wat onze geliefde broeders achter het „Bamboe Gordijn” betreft, wij kunnen hen in onze gebeden tot Jehovah gedenken. Van tijd tot tijd komen er berichten door die ons laten weten dat zij in dat land hun rechtschapenheid handhaven. Of er voor het losbarsten van de „grote verdrukking” nog een verder getuigenis in China gegeven zal worden, moeten wij aan onze liefdevolle God, Jehovah, overlaten.