Sri Lanka
Sri Lanka
Een juweel in de Indische Oceaan — zo wordt het eiland dat u nu gaat bezoeken, door velen genoemd. Misschien kent u het eiland onder de naam Ceylon, maar sinds 1972 heet het Sri Lanka.
Sri Lanka omvat een gebied van meer dan 65.000 vierkante kilometer en is een „juweel” met vele facetten. De kust bestaat rondom uit tropisch laagland, en in het binnenland verheft zich een gebergte. Op weg naar de bergen komt men langs kokosnootplantages, en op een hoogte van meer dan 1000 meter ziet men thans prachtige theestruiken.
Ook op het gebied van rassen, kasten, taal en religie zijn er vele facetten waar te nemen. Ongeveer twee derde van het eilandgebied — in het centrum en in het zuiden — wordt door Ariërs bewoond, die Singalees spreken en het Theravada-boeddhisme beoefenen. Het zijn vriendelijke, gastvrije mensen. In het noorden en oosten, van Sri Lanka wonen de Dravida’s, die Tamil spreken en voor het grootste deel het hindoeïsme aanhangen. Zij staan om hun vlijt bekend.
Eens trok de handel zelfs mohammedanen uit Marokko aan. In het begin van de zestiende eeuw namen de Portugezen, die belangstelling hadden voor specerijen, de kustgebieden in bezit. Met hen kwamen katholieke priesters. Er werden krachtige pogingen in het werk gesteld om de boeddhisten tot het katholieke geloof te bekeren. Hoe dan wel? Door hun materiële voordelen aan te bieden en ook met gebruik van geweld. Thans zijn veel kuststeden overwegend katholiek.
Iets meer dan een eeuw later namen de Nederlanders dit „juweel” in bezit, maar zij beheersten slechts de kustgebieden. Om de macht te kunnen handhaven, brachten zij soldaten uit Malakka en Java hierheen, hetgeen de veelvuldigheid der rassen nog vergrootte.
Meer door diplomatie dan door verovering namen in 1796 de Engelsen Ceylon in bezit. De nieuwe facetten die daardoor optraden, waren nog meer rassen en een groot aantal protestantse kerken. In de loop des tijds werd Ceylon echter onafhankelijk. Dat gebeurde in 1948.
Zowel de Engelsen als de Nederlanders zagen er zeer streng op toe dat er geen huwelijken met de inheemse bevolking werden aangegaan. Niettemin waren er veel van zulke huwelijken, en hun afstammelingen, de ’Burghers’, behoren tot de diverse kerken van de christenheid. Ongeveer 10 percent van de bevolking van Sri Lanka maakt er aanspraak op christen te zijn. Hoe kreeg het ware christendom echter voet op dit „juweel in de Indische Oceaan”?
HET GOEDE NIEUWS WORDT GEHOORD
Volgens de legende zou de apostel Thomas Ceylon bezocht hebben (Luk. 6:12-16). Het is echter geen legende dat twee ijverige christelijke vrouwen, die met een schip op doorreis waren, in 1910 hier het goede nieuws predikten.
Zij kwamen in contact met de waterschout van de haven van Colombo, E. W. de Z. van Twest, een Burgher, en wisten hem zover te krijgen dat hij het boek Het Goddelijke Plan der Eeuwen en nog een boek van Charles Taze Russell, de eerste president van de Watch Tower Society, las. Na verloop van tijd begon de heer van Twest de nieuwe dingen die hij leerde, aan anderen te vertellen. Een methodistenpredikant, een Singalees genaamd D. N. Pieris, reageerde gunstig daarop, evenals H. W. Wendt, van Twests assistent.
Anderen die omstreeks die tijd het goede nieuws dankbaar aanvaardden, waren nog twee Singalese „christenen”, de heer Edirisinghe en de heer Baptist. Dan was er nog A. B. Chapman, een Burgher, die vroeger in het Queen’s Hotel in Kandy als stalknecht over de paarden en rijtuigen was gegaan, maar die nu gepensioneerd was. Ook T. E. Karunatilleke, een gezondheidsinspecteur, nam de waarheid aan en begon het goede nieuws met anderen te delen. Met zulk een activiteit kon men toename verwachten.
PASTOR RUSSELL BEZOEKT CEYLON
Begin 1912 verwachtten deze families gespannen het bezoek van Pastor Russell, die zich op een wereldreis bevond. Broeder van Twest was net ziek, maar broeder Russell ging speciaal naar zijn huis en had een kort, geestelijk versterkend gesprek met hem. In de oude stadsgehoorzaal hield broeder Russell voor meer dan 900 toehoorders een lezing over de rijke man en Lazarus. De tweede lezing van broeder Russell in dezelfde zaal werd door broeder Pieris in het Singalees vertaald, zodat iedereen het gesprokene kon verstaan.
Broeder Russell bezocht ook de inrichting voor lepralijders in Hendala, aan de andere kant van de rivier, tegenover Colombo. Een Parsi, die over deze kolonie ging, trof regelingen dat de lepralijders naar de toespraak van broeder Russell en Broeder Pieris, vertolking konden luisteren. Sommigen vroegen om traktaten en andere lectuur, die zij gretig aanvaardden. Toevallig bood men broeder Russell en broeder Pieris tijdens hun bezoek ter verfrissing het sap van een jonge kokosnoot aan. Broeder Russell stond erop dat broeder Pieris er het eerst van dronk. De toeschouwers vonden het geweldig dat een blanke een „inheemse” het eerst liet drinken.
Van nu af aan werden er geregeld ’s zondags in een bijgebouw van broeder van Twests huis, dat in Colombo ideaal gelegen was, bijeenkomsten
gehouden. Hij leidde ze zelf; een van zijn dochters speelde daarbij op het huisorgel, en een andere zong de liederen.Na het lezen van het zesde deel van de Schriftstudiën, getiteld „De Nieuwe Schepping”, begrepen de heer en mevrouw Wendt de noodzaak van de onderdompeling in water. Daarop werden er regelingen getroffen voor de eerste doop van Bijbelonderzoekers in het land. Deze doop vond op 31 mei 1914 plaats in een van de kanalen die de Nederlanders hadden aangelegd, vlak achter het huis van broeder Karunatilleke in Wellawatte.
HET PHOTO-DRAMA KOMT NAAR CEYLON
In 1917 bracht broeder A. A. Hart uit Engeland ongeveer vier maanden op Ceylon door. Hij had het Photo-Drama der Schepping meegebracht, dat een overzicht van Gods voornemen met betrekking tot de aarde en de mens gaf en uit lichtbeelden en films bestond, voorzien van geluid. Het werd in Colombo, Kandy en op andere plaatsen vertoond. Deze voorstellingen waren zeer populair, en men zei dat wanneer het Photo-Drama werd vertoond, de kerken leeg waren.
De climax werd bereikt in Kandy, waar de geestelijkheid bij de commissaris van politie ging protesteren ten einde de vertoningen te laten ophouden. Toen broeder Wendt hem het scenario liet zien, zei hij: „Ik zie er niets verkeerds in, mijnheer Wendt, maar men prest mij ertoe deze maatregelen te nemen.” „Men”, de geestelijkheid, had zoveel invloed dat broeder Hart binnen achtenveertig uur het eiland moest verlaten.
EEN BLIK OP DE EERSTE BIJBELKLASSEN
Toen broeder Karunatilleke in 1918 als gezondheidsinspecteur werkzaam was, ontmoette hij Thomas Walmsley uit Engeland, die een contract met de loodgieterij had. Walmsley zag spoedig de waarheid in en verbrak al gauw zijn banden met de baptistenkerk en de vrijmetselarij. Zijn woning aan de Boswell Place in Wellawatte werd een trefpunt voor een van de dagelijkse bijbelklassen (bijbelstudiebijeenkomsten).
Ja, dagelijks! De Bijbelonderzoekers hielden elke dag in een ander huis bijbelklassen. Deze werden geopend met lied en gebed, waarna men uit het boek Daily Heavenly Manna (Dagelijks hemels manna), de voorloper van het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen, voorlas. Vervolgens werd er een toespraak gehouden. Men las dan hetzij een van de toespraken van broeder Russell voor, of broeder van Twest hield een toespraak. Men besloot ook weer met lied en gebed.
LANGZAAM MAAR ZEKER DOOR DE JAREN TWINTIG
In 1923 waren meer dan vijftig personen met de plaatselijke organisatie in Colombo verbonden. De dagelijkse bijbelklassen werden voortgezet, en ongeveer om de drie maanden vond er een ééndaags congres plaats, hetzij ten huize van de familie Karunatilleke of van de familie Wendt.
De zondagse bijbelklassen stonden in de plaatselijke nieuwsbladen aangekondigd, maar er was geen georganiseerde van-huis-tot-huisprediking. Men sprak met degenen die men ontmoette, verspreidde traktaten en hield lange gesprekken met degenen die belangstelling toonden. Broeder Wendt was afkomstig uit Kandy en ging daar af en toe heen om zijn familieleden te bezoeken. Zuster Wendt vertelt over deze treinritten het volgende:
„Wanneer wij naar Kandy reisden, zocht vader altijd een plaats voor ons in een coupé en dan verdween hij. Hij ging dan naar een andere coupé en begon een gesprek met de passagiers. Wanneer dat mogelijk was, ging hij naast een boeddhistische priester zitten en liet hem enkele dingen uit de Singalese traktaten zien en verzocht hem vriendelijk daaruit voor te lezen, opdat de anderen het konden horen. Velen luisterden als de priester voorlas. In Kandy trof [broeder Wendt] gewoonlijk regelingen om een lezing te houden in het huis van een vriend, en deze nodigde dan meestal zijn buren uit. Er waren dan ongeveer vijftien personen aanwezig, tot wie hij over de bijbel sprak, dikwijls over de toestand van de doden . . . Hij beklemtoonde dan dat er een opstanding was. . . . Hij vertelde hun dat er hemelse en aardse lichamen waren, hetgeen zijn toehoorders zeer verbaasde. De meesten van hen vonden echter nooit de moed het tegen de geestelijkheid op te nemen.”
In 1926 kwam broeder F. E. Skinner uit India op bezoek. Broeder Chapmans dochter Ann was hem behulpzaam bij het uitreiken van strooibiljetten, waarop zijn lezing werd aangekondigd. Zij diende een tijdlang als colportrice (wat men nu een pionierster noemt) en werd gedurende enige tijd door Katie Mergler uit India ondersteund. Enkele maanden lang bewerkten zij het gebied ten zuiden van Colombo, waar zij veel lectuur verspreidden.
UPS EN DOWNS IN DE JAREN DERTIG
In 1931 kwam het opwindende bericht dat er in Madras (India) een congres van Jehovah’s volk zou plaatsvinden. Ann en Ruth Chapman, broeder D. N. Pieris en nog enkele anderen bezochten dat congres. Daar ontmoetten zij enkele broeders die uit Engeland waren gekomen om het goede nieuws in India te verkondigen. Een van hen was
George Wright, die met broeder Skinner in Bombay werkte. Blijkbaar maakte Ruth Chapman een goede indruk op broeder Wright, want hij kwam naar Kandy en trouwde op 6 april 1936 met haar.George kreeg de toewijzing om vanuit Kandy als colporteur te werken. Van tijd tot tijd sloten enkele broeders uit India zich voor langere tijd bij het echtpaar Wright in hun predikingswerk aan. Een groot deel van hun werk verrichtten zij in het bergland op de theeplantages, waar de Koninkrijksverkondigers duizenden publikaties verspreidden. Dit voortreffelijke werk duurde voort totdat George in 1941 stierf. Kort daarna vertrok Ruth naar Engeland. Haar vader, broeder A. B. Chapman, was in 1933 gestorven.
Broeder van Twest werd gedurende de jaren dertig steeds zwakker, zodat hij niet veel meer kon doen. Hij stierf in mei 1938 op de leeftijd van zesentachtig jaar. De maand daarop stierf broeder Wendt op tweeënzestigjarige leeftijd. De bijbelklassen werden nu niet meer voortgezet, afgezien van bijbelbesprekingen die afzonderlijke families thuis hielden. Sommigen predikten wat, maar daarover werd geen bericht bijgehouden. Enkelen deden hun best om jaarlijks voor het Avondmaal des Heren bijeen te komen, maar de christelijke organisatie op Ceylon werd steeds zwakker en hield aan het begin van de Tweede Wereldoorlog bijna geheel op te bestaan.
HERSTEL IN DE JAREN VEERTIG
In 1941 werd de lectuur van het Genootschap verboden, zodat deze niet meer op Ceylon ingevoerd mocht worden. Broeders die zich op doorreis bevonden, brachten wat lectuur mee, en ook een piloot van een burgerluchtvaartmaatschappij kon tamelijk geregeld exemplaren van De Wachttoren uit Bombay meebrengen. Deze circuleerden onder de broeders en de geïnteresseerden. In 1943 bezochten Juvenal Chapman (een zoon van A. B. Chapman) en nog een broeder een congres in Bombay en zij brachten wat nieuwe lectuur mee terug. Juvenal werkte toen als zelfstandig landmeter in Gampaha, waar hij ook wat predikte. Hij liet ook plaatselijk wat lectuur drukken, waaronder de brochure Genezing in het Singalees. In 1945 werd het verbod opgeheven, waardoor het contact met het bureau van het Genootschap in Bombay weer werd hersteld.
In het begin van de jaren veertig predikten broeders die uit India op bezoek waren, tot een treinmachinist, E. L. V. Campbell genaamd, die streng katholiek was. Vier, zoals iedereen hem noemde, begon ten slotte tot zijn collega’s te prediken en zo kreeg nog een machinist, Robin Tucker, met zijn gezin ook zeer veel belangstelling. Aldus begon het werk weer op gang te komen. Toen Gerry Gerrard uit Bombay begin 1947 Colombo bezocht, kon hij negentien personen helpen een
aandeel aan de Koninkrijksprediking te hebben. Er ontstond toen een grote behoefte aan enkele leidinggevende broeders, die geregeld vergaderingen konden houden en het predikingswerk konden organiseren.ZENDELINGEN BIEDEN DE BEHULPZAME HAND
Op 30 april 1947 kwam om 7 uur ’s morgens een trein op het Maradana Station in Colombo aan. Daarin zaten vier afgestudeerden van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead. Het duurde niet lang of de vier zendelingen — Stanley Bowdery, George Griffiths, Frank Stebbing en Ray Matthews — predikten in Colombo. De mensen namen graag lectuur. In mei, hun eerste maand op Ceylon, verspreidden de zendelingen 305 boeken en sloten zij 238 abonnementen af.
In Talawatugoda werd een zendelingenhuis gehuurd, en de zendelingen kochten als vervoermiddel twee fietsen en een oude motorfiets. Zij vonden veel Engels-sprekende mensen, met wie zij konden studeren. Broeder Matthews vertelt:
„Vanaf onze aankomst werden er geregeld vergaderingen gehouden en al spoedig werd de Groep [Gemeente] Colombo van Jehovah’s Getuigen opgericht . . . Wij bemerkten dat het predikingswerk erg gemakkelijk ging, want alle huisbewoners, of zij nu boeddhist, hindoe, moslim of ’christen’ waren, nodigden ons uit te gaan zitten, zetten ons een koele drank voer, luisterden naar wat we te zeggen hadden en namen dan op z’n minst wat lectuur . . .
Toen begonnen we met het tijdschriftenwerk op straat . . . We verspreidden veel tijdschriften. . . . Het was iets ongewoons dat blanken te midden van de venters op straat tijdschriften aanboden. . . .
Vervolgens begonnen wij openbare vergaderingen te houden. De eerste werd in Earl’s Court gehouden en iedereen die we uitnodigden, beloofde te komen. Wij verwachtten daarom een grote menigte, maar er kwamen er ten slotte slechts twintig. Wij bemerkten dat er veel mensen bijeenkwamen op het Galle Face Green, een groot open terrein vlak bij de zee en dicht bij het ’Fort’, de zakenwijk. Daarom besloten we daar onze openbare vergaderingen te houden. . . . We stelden twee megafoons op, zodat het geluid een groot deel van het terrein bestreek. Soms luisterden wel twee- of driehonderd mensen naar ten minste een gedeelte van de lezing. Velen kregen op die manier getuigenis, en hoewel we met slechts weinigen waren, was onze aanwezigheid merkbaar. In de eerste vier maanden bereikten we een hoogtepunt van tweeëntwintig verkondigers.
In maart 1948 werd er een klein huis in Borella gehuurd, dat als zendelingenhuis moest dienen. Het was wel niet erg „chic”, maar het lag ten minste in Colombo, wat de zendelingen veel reistijd bespaarde.
VOORUITGANG ONDER DE TAMILS
Sommigen beweren dat de bevolking van Colombo voor bijna de helft uit Tamils bestaat, hoewel de meesten van hen ook Engels spreken. G. H. G. Abraham, die tot deze bevolkingsgroep behoort, kreeg zeer veel belangstelling. Hij begon geregeld de vergaderingen te bezoeken, maakte in 1952 een begin met de Koninkrijksprediking en werd op 10 januari 1953 in Calcutta gedoopt.
Eind 1954 nam Henry Abraham ontslag uit zijn wereldse betrekking en verloor daarmee aantrekkelijke pensioensaanspraken. Waarom deed hij dit? Voor het grotere voorrecht Jehovah als speciale pionier te kunnen dienen. Broeder Abraham is sindsdien „vader” van vele geestelijke kinderen geworden. — Vergelijk 1 Korinthiërs 4:14, 15; Filémon 10, 11.
EEN WERKELIJK OPBOUWEND BEZOEK
Maar laten we teruggaan naar het begin van het jaar 1952. Wat een opwinding heerste er toen bekend werd dat N. H. Knorr, de president van de Watch Tower Society, in januari van dat jaar Ceylon zou bezoeken! Het was veertig jaar geleden dat C. T. Russell het eiland had bezocht.
Tijdens het bezoek van broeder Knorr werden de meeste vergaderingen in het Instituut van de Spoorwegen gehouden, maar voor de openbare lezing werd de Stadsgehoorzaal gehuurd. De broeders wilden graag dat iedereen van deze lezing wist en verspreidden vele strooibiljetten. Bovendien brachten zij een groot, driedelig bord op fietsen aan en reden daarmee door Colombo. Dit had werkelijk effect. Terwijl het gemiddelde bezoekersaantal op de vergaderingen in het Spoorweginstituut rond de vijftig lag, kwamen er ondanks de stromende regen 235 mensen op de openbare lezing van broeder Knorr, die als titel had: „Zal religie het hoofd bieden aan de wereldcrisis?”
’s Avonds ging broeder Knorr naar het zendelingenhuis om de avondmaaltijd te gebruiken. Nadat hij met veel moeite over het smalle, met plassen bedekte weggetje was gelopen, waarbij hij over een zandhoop was gestruikeld en in een waslijn verstrikt was geraakt, kwam hij ten slotte bij het huis aan. Hij sprak een poosje met de zendelingen en zei toen: „Ik geloof dat jullie werkelijk een nieuw zendelingenhuis nodig hebben.”
ER KOMEN NOG MEER ZENDELINGEN
Drie maanden later verhuisden de zendelingen naar Vidiyala Place 1011, Colombo 10. Het was een mooi huis met twee verdiepingen, modern comfort en zeer geschikt om er gemeentevergaderingen te houden.
Op 20 september 1951 waren er drie zendelingen op Ceylon aangekomen — Harold Gluyas, John Wesley-Smith en Fred Carroll. In oktober 1952 kwamen Ralph en Betty Johnson aan, die van de 18de klas van Gilead waren afgestudeerd. In december van dat zelfde jaar sloten hun klasgenoten Charles en Marion Boshnyak zich bij hen aan.
Nu er zendelingenzusters waren om het huis gezellig te maken en hun Ceylonese zusters in de velddienst te helpen, waren de vooruitzichten gunstig. Dit gold ook voor het zendelingenhuis. Er kwam een grote verbetering in de maaltijden en in het algehele aanzien van het huis.
HET KONINKRIJKSGETUIGENIS WORDT UITGEBREID
Begin 1953 werden er plannen gemaakt om enkele broeders en geïnteresseerde personen in verschillende delen van het eiland te bezoeken. Daar enkele zendelingen intussen motorfietsen hadden, kan men zich voorstellen hoe een hele karavaan door de dorpen en het schitterende oerwoud trok. Hun eerste stopplaats was Anuradhapura, een oude hoofdstad, ongeveer 190 kilometer van Colombo vandaan. Hier bezochten enkelen van de groep een zekere mevrouw Lucas, die geïnteresseerd was, en haar buren. De anderen troffen regelingen voor een openbare lezing in de avonduren. Deze werd op het grasveld naast het marktplein gehouden. Een vrijwilliger onder de toehoorders vertaalde de lezing in het Singalees, zodat iedereen het gesprokene kon verstaan.
Het volgende doel was Trincomalee. In de omgeving van deze stad genoot men van de prettige omgang met de familie Tucker. Daar deze in China Bay, 10 kilometer ten zuiden van Trincomalee, woonde, moesten de broeders elke dag een korte rit met de trein afleggen. Onderweg verspreidden zij vele brochures in het Singalees en Tamil aan de passagiers. Allen genoten van de vergaderingen, en dan was het weer tijd voor de terugreis.
Op de terugweg bezochten de broeders Kandy, een stad in het bergland. Op korte termijn werd er een openbare lezing in de lounge van het Queen’s Hotel georganiseerd, waarop ongeveer 20 inwoners van Kandy aanwezig waren.
BIJKANTOOR OP CEYLON GEOPEND
In november 1953 werd er in de theocratische geschiedenis van Ceylon een belangrijke stap voorwaarts gedaan. In Colombo werd een bijkantoor van de Watch Tower Society gevestigd, met broeder Ralph Johnson als bijkantooropziener. Daardoor zou er beslist veel beter toezicht op het werk van de Koninkrijksprediking op het eiland uitgeoefend worden.
Het bleek heel duidelijk dat Jehovah’s zegen op dit nieuwe bijkantoor rustte. Iedere maand werd er een nieuw hoogtepunt in verkondigers bereikt, zodat het gemiddelde voor dat dienstjaar 66 bedroeg — een toename van 50 percent boven het voorgaande jaar. En hoe gelukkig waren allen dat 122 personen de Gedachtenisviering bijwoonden!
Het bijkantoor en zendelingenhuis moest in de loop der jaren verscheidene malen verplaatst worden. Thans is het goed gelegen aan de Layard’s Road, Colombo 5. Er bevindt zich tevens een prachtige Koninkrijkszaal in het gebouw. Alles is veel ruimer en moderner ingericht dan in alle voorgaande zendelingenhuizen.
Broeder Johnson kon wegens de ziekte van zijn vrouw de taak van bijkantooropziener niet langer behartigen. Daarom kwam Douglas King met zijn vrouw uit India en nam deze verantwoordelijkheden in april 1954 over.
Tegen deze tijd waren er twee gemeenten, een in Colombo en de andere in Kandy. Ray Matthews diende van tijd tot tijd als kringopziener, en ten einde het werk uit te breiden, reisde hij ook naar Jaffna en andere plaatsen.
In mei 1954 stonden de plannen voor de eerste kringvergadering op Ceylon vast. Deze werd in het Padvindstershuis in Colombo gehouden. Het was werkelijk een opbouwend congres en allen waren verheugd te zien dat er 357 personen op de openbare lezing kwamen.
EEN TIJD VOOR EXPANSIE
Het werk dat bestaat in het maken van discipelen ging vooruit. Meer plaatselijke broeders reageerden gunstig op de opleiding die zij ontvingen en konden gemeentelijke verantwoordelijkheden behartigen. Daardoor konden enkele zendelingen naar nieuwe gebieden trekken. Dientengevolge openden John Wesley-Smith en zijn zuster Moira (een afgestudeerde van de 11de klas van de Gileadschool) te zamen met het echtpaar Boshnyak in december 1954 een nieuw zendelingenhuis in Jaffna, in het uiterste noorden van het eiland.
Spoedig daarop werden Loo Joseph, die Ian Campbell bij radio Ceylon had ontmoet, en haar stiefzoon Euchie speciale pionier. Te zamen met de andere kinderen die Loo had, trokken zij later naar Galle, dat in het zuiden van het eiland ligt, om daar werkzaam te zijn. Dit betekende dat het goede nieuws zelfs tot aan de uiterste einden van Ceylon werd gepredikt.
In februari 1955 trokken Ian Campbell en Henry Abraham naar Batticaloa. Veel mensen daar herinnerden zich nog een zekere heer Iyampillai, die tot zijn dood in 1951, op de leeftijd van 83 jaar, over Gods koninkrijk had gesproken. Met de aankomst van de beide pioniers kwam het werk in de oostelijke provincie nu goed op gang.
TAALONLUSTEN
In mei 1956 liet het zo vredige juweel in de Indische Oceaan zich plotseling van een heel andere kant zien. In Amparai braken onlusten uit. Het strijdpunt? De nationale taal. Er werden stappen ondernomen om het Singalees tot de nationale taal te verheffen, en de Tamilbevolking eiste nadrukkelijk dat hun taal op gelijke voet met het Singalees gesteld zou worden.
Thomas Meadows, een Tamil, die in Amparai werkte, toonde grote belangstelling voor de waarheid. Broeder Abraham en broeder Campbell reisden samen met Ray Matthews, de kringopziener, de 68 kilometer van Batticaloa daarheen om hem te bezoeken. Tijdens de bijbelbespreking stormde een schreeuwende, woedende menigte Singalezen door de straat, verwoestte de huizen van de Tamils en mishandelde elke Tamil die zij te pakken konden krijgen. Met de hulp van een Singalese buurman — en mogelijk onder de bescherming van engelen — slaagden de broeders en de familie Meadows erin te ontkomen.
Hierna maakte Thomas Meadows zo snel vorderingen dat hij binnen twee maanden aan de velddienst deelnam. Na zijn pensionering werd hij speciale pionier. Tussen twee haakjes, een vriend van hem, een hindoe, die hem op de avond van het oproer had bezocht, nam de waarheid eveneens aan en symboliseerde in december 1956 zijn opdracht aan Jehovah. Ook hij werd later speciale pionier.
In mei 1958 braken de taalonlusten opnieuw uit, en er werden vele gruweldaden bedreven. De broeders toonden echter liefdevolle belangstelling voor elkaar en vergewisten zich er gedurende de tijd van de grootste spanningen van dat allen in veiligheid waren. Niet één van hen leed schade, daar allen neutraal bleven en met de autoriteiten samenwerkten. — Joh. 17:16.
NOG EEN NUTTIG BEZOEK
Tot de vreugdevolle theocratische gebeurtenissen op Ceylon behoorde het tweede bezoek van broeder Knorr, dat van 31 december 1956 tot 3 januari 1957 duurde. Gedurende dezelfde tijd van zijn bezoek werd er een congres gepland, en de openbare lezing „De vrede van de nieuwe wereld nog in onze tijd” werd wijd en zijd bekendgemaakt. Zo hing men vier grote spandoeken op strategische punten in de stad op, en een privé-transportonderneming bracht gratis honderd aanplakbiljetten in haar bussen aan. Onnodig te zeggen dat iedereen buitengewoon verheugd was op de lezing in de Stadsgehoorzaal van Colombo een respectabel gehoor van 435 personen te zien.
HET KASTENSTELSEL
In januari 1958 verlieten Ian en Sheila Campbell, alsook Henry Abraham, Ceylon om de 31ste klas van de Gileadschool te bezoeken.
In september van hetzelfde jaar keerden zij als de eerste Gileadafgestudeerden van Ceylon terug. Het echtpaar Campbell was vanuit het zendelingenhuis in Colombo werkzaam en broeder Abraham vanuit het zendelingenhuis in Jaffna, waar broeder Harold Gluyas en zijn vrouw toentertijd dienden.Zuster Gluyas zegt over Jaffna: „Hier ondervonden wij voor het eerst wat een krachtige invloed het kastenstelsel zelfs onder de zogenaamde christenen heeft. Toen wij eens een film [van het Wachttorengenootschap] in de woning van een geïnteresseerde, die een ’christen’ was, vertoonden, zei een andere ’christen’ dat hij niet kon komen aangezien hij daardoor zijn familieleden zou beledigen, die zogenaamd tot een hogere kaste behoorden.” Wanneer in „christelijke” woningen bijbelstudies werden gehouden, kwamen er dikwijls enkele buren, die echter op de grond zaten, terwijl de anderen op stoelen zaten, daar zij een hogere status hadden.
„GODDELIJKE WIL”-VERGADERING
De internationale „Goddelijke wil”-vergadering van Jehovah’s Getuigen, die in de zomer van 1958 in de stad New York werd gehouden, was voor christenen een grootse gebeurtenis. Maar de broeders op Ceylon hadden van 23 tot 26 oktober 1958 hun eigen „Goddelijke wil”-vergadering in Colombo. Allen waren enthousiast over het geestelijke voedsel en de nieuwe publikaties, vooral over het boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs. Wegens zijn eenvoudige taal en de vele illustraties bleek dit boek een waardevol hulpmiddel in het werk van het maken van discipelen te zijn.
In slechts twee maanden nadat de zending was ontvangen, werden er 1044 exemplaren van het Paradijs-boek verspreid. Misschien is de toename van 38 percent in het aantal bijbelstudies dat jaar aan dit voortreffelijke hulpmiddel toe te schrijven.
Tijdens de „Goddelijke wil”-vergadering in 1958 begon broeder I. R. David aan de velddienst deel te nemen. Op 30 april 1960 werd hij op een congres in Jaffna gedoopt en het duurde niet lang of hij leidde al 15 huisbijbelstudies, één daarvan met een zekere heer Cassim, die als eerste moslim op Ceylon de ware aanbidding opnam.
INTERNE PROBLEMEN
Jehovah’s volk op Ceylon verheugde zich in geestelijke voorspoed en eenheid. Maar toen ontstonden er interne moeilijkheden. Satan vond een gelegenheid zijn langbeproefde methode te gebruiken om immoreel gedrag te bevorderen. In 1961 moesten er in het belang van het werk enkele veranderingen worden aangebracht. Bijgevolg werd broeder
C. A. Tareha, een zendeling, tot kringopziener aangesteld. In december openden broeder en zuster King in Nuwara Eliya, hoog in de theeplantages gelegen, waar nog zo goed als niet gepredikt was, een nieuw zendelingenhuis.In januari 1962 nam Ray Matthews de verantwoordelijkheden van bijkantooropziener over. Deze ontwikkelingen hielpen allen in te zien dat personen op zich niet onmisbaar zijn. In plaats van naar mensen op te zien, moeten christenen naar Jehovah God opzien en zich op hem verlaten. — Ps. 37:5; Spr. 28:25.
BROEDER HENSCHEL OP BEZOEK
Velen van de nieuwere broeders hadden nog nooit een lid van het hoofdbureau van de Watch Tower Society in Brooklyn (New York) gezien. Daarom waren allen zeer verheugd toen zij vernamen dat Milton G. Henschel van 9 tot 14 februari 1962 Ceylon zou bezoeken. (In 1973, ruim 11 jaar later, bezocht hij het eiland voor een tweede maal.) Van 8 tot 11 februari zou de ’Verenigde aanbidders’-districtsvergadering
gehouden worden, zodat deze met het bezoek zou samenvallen.Broeder Henschels liefdevolle raad werd beslist op prijs gesteld. Zo gaf hij de suggestie om als de mensen geen geld hadden, de lectuur tegen wat men ook maar had te ruilen. Daarna was het interessant de verkondigers met rijst, kokosnoten, eieren, zeep, kleding en dergelijke uit de velddienst te zien terugkomen. Wanneer de mensen iets voor de lectuur hadden gegeven, hechtten zij er meer waarde aan.
EEN KONINKRIJKSZAAL WORDT GEBOUWD
In het begin van de jaren zestig waren de broeders van de gemeente Moratuwa druk bezig met de bouw van de eerste Koninkrijkszaal op Ceylon die het eigendom van Jehovah’s Getuigen was. De toenmalige presiderende opziener, broeder B. L. Wooding, kreeg een erfenis, en men had verwacht dat hij het geld zou gebruiken om een thuisreis naar Nieuw-Zeeland te maken. In plaats daarvan gebruikte hij het om zijn wensdroom te verwezenlijken — voor de bouw van een Koninkrijkszaal voor de gemeente Moratuwa. Ook anderen droegen van hun middelen bij; velen verkochten een deel van hun bezit.
Op 4 mei 1963 waren er meer dan 200 personen op de inwijding van deze Koninkrijkszaal aanwezig. De zaal bevindt zich aan de Galle Road in Ratmalana en is intussen zo bekend, dat zelfs post aankomt waarop als adres eenvoudig staat „Koninkrijkszaal, Mount Lavinia”.
HET ’EEUWIGE GOEDE NIEUWS’-CONGRES
Voor de broeders op Ceylon was New Delhi de dichtstbijzijnde plaats op de geplande route van het ’Eeuwige goede nieuws’-congres, dat in 1963 rond de wereld werd gehouden. In totaal konden 109 van hen daarheen reizen, onder wie 32 pioniers.
Op de reis bestond het probleem van de treinaansluiting na de overtocht van Ceylon naar India. Het hoofd van de douane zei: „Passagiers 3de klas krijgen nooit de treinaansluiting; zij moeten hier altijd wachten en de volgende dag verder reizen.” Maar de broeders vroegen de verantwoordelijke personen om medewerking en legden de aangelegenheid toen in gebed aan Jehovah voor. Wat gebeurde er? De douanebeambten behandelden hun reisgroep afzonderlijk, en voor zij het wisten, bevonden zij zich in de propvolle trein. Zij hadden de aansluiting toch gekregen!
Allen trokken veel profijt van het congresprogramma. En wat geweldig was het met medegelovigen uit vele landen bijeen te zijn! Enkelen van de afgevaardigden werden in New Delhi gedoopt, waardoor het aantal dopelingen op Ceylon in dat jaar een nog niet eerder behaald hoogtepunt van 43 bereikte.
VOORUITGANG IN HET MAKEN VAN DISCIPELEN
In november 1963 werd broeder C. A. Tareha naar het bijkantoor geroepen om zich met het werk daar vertrouwd te maken, want Ray Matthews, de bijkantooropziener, bereidde zich op het bezoeken van de 39ste klas van de Gileadschool voor omstreeks diezelfde tijd begonnen Melroy Campbell en broeder A. Gnanasunderam, die net van Gilead waren teruggekeerd, met hun dienst vanuit het zendelingenhuis in Jaffna.
Na broeder Matthews terugkeer uit Gilead in februari 1965 werd er meer nadruk gelegd op het gebruik van de landstaal in de christelijke activiteiten. Anders was het niet mogelijk de jongere generatie, die hetzij in het Singalees of in het Tamil was opgevoed, te bereiken. Deze talen moesten op alle gemeentevergaderingen veelvuldiger worden gebruikt om de Koninkrijksverkondigers op Ceylon beter toe te rusten discipelen te maken. Natuurlijk waren er reeds christelijke publikaties in de landstaal beschikbaar. In augustus 1956 werd bijvoorbeeld de eerste uitgave van De Wachttoren in het Tamil gepubliceerd, en de eerste uitgave in het Singalees kwam in maart 1958 uit.
Bijna alle programma-onderdelen op de districtsvergadering in december 1967 werden in het Singalees en het Tamil vertaald en werden doeltreffend gebracht. Ook de congresorganisatie functioneerde met de jaren steeds beter. Tussen twee haakjes, de mensen op Ceylon drinken ’s middags graag een kopje thee, en daarom moet op elk congres een theepauze worden ingelast. Daarbij worden grote hoeveelheden cake en sandwiches verorberd.
Eén publikatie in het bijzonder heeft op kenmerkende wijze tot de vooruitgang in het werk van het maken van discipelen bijgedragen, en wel het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt. Toen in december 1968 een kleine zending aankwam, waren er reeds 3 hoofdstukken in De Wachttoren in het Tamil verschenen. In die maand was er een tot dusver nog niet bereikt hoogtepunt van 445 huisbijbelstudies. Zoals in andere landen werd ook hier met het Waarheid-boek een zesmaands bijbelstudieprogramma begonnen. Al spoedig kwamen er berichten binnen die toonden dat dit studieprogramma zijn uitwerking niet miste.
„VREDE OP AARDE”-VERGADERINGEN
In 1969 reisden de zendelingen en een klein aantal andere verkondigers naar het buitenland om de internationale „Vrede op aarde”-vergaderingen te bezoeken. Twee zendelingen waren intussen gestorven (B. L. Wooding en Frank Stebbing), maar na het congres in Londen arriveerden Arthur en Gwynneth Morris, afgestudeerden van de 47ste klas van Gilead, in Colombo.
Toen in december op Ceylon het „Vrede op aarde”-congres werd gehouden, waren de meeste afgevaardigden naar de congressen in andere landen weer teruggekeerd. Op deze vergadering werden 10 nieuwe discipelen gedoopt. Enkelen van hen waren door de zesmaandse bijbelstudiecursus met het Waarheid-boek tot een kennis van de waarheid gekomen
GROEI ONDANKS MOEILIJKHEDEN
In april 1970 werd er een nieuw hoogtepunt van 292 verkondigers bereikt. Maar nog steeds moest iedere verkondiger gemiddeld 42.774 van de 12.490.000 bewoners van het eiland bereiken. Terwijl zij ermee voortgingen tot de mensen te prediken, ontstonden er moeilijkheden.
Daar er in april 1971 een gewapende revolutie dreigde en in het hele land terroristen actief waren, stelde de regering een avondklok in. Op 9 april, toen de broeders net wilden bijeenkomen om de dood van Jezus Christus te herdenken, werd er plotseling een 24-urig uitgaansverbod uitgevaardigd. Daardoor werd het onmogelijk vergaderingen te houden, maar enkele families kwamen het bijbelse gebod na en hielden de viering thuis. Volgens de aanwijzingen van de bijbel werden er voorzieningen getroffen dat alle gemeenten van Gods volk de Gedachtenisviering 30 dagen later zouden houden. (Vergelijk Numeri 9:9-13.) Sommigen deden dit in kleine groepen, daar voor de tijd na 9.00 uur n.m. nog steeds de avondklok gold, hetgeen het reizen bemoeilijkte. Doch ondanks deze problemen kwamen er 615 personen bijeen.
VRUCHTEN VAN VOLHARDING
Ondanks de problemen die tijdens de jaren optraden, hebben de verkondigers volhardend getracht het goede nieuws bekend te maken. Deze standvastigheid heeft vruchten afgeworpen. Weliswaar zijn bijna allen die de bijbelse waarheid aannemen, aanhangers van de christenheid, maar velen die niet tot de christenheid behoren, lezen de lectuur van het Genootschap, en enkelen — onder wie boeddhisten en hindoes — zijn getuigen van Jehovah geworden.
Wanneer iemand zich van de valse aanbidding afwendt en de ware aanbidding aanneemt, kan dit een hele verandering tot gevolg hebben. Dit blijkt uit de volgende ervaring: In Jaffna bezocht een inheemse dokter, een hindoe, verscheidene jaren lang de vergaderingen. Broeder Nadarajah, die zelf een hindoe was geweest, leidde geduldig bijbelstudies bij deze man. Toen de dokter voor het eerst in de Koninkrijkszaal kwam, was zijn kleding verwaarloosd, op zijn voorhoofd bevond zich — zoals bij hindoes gebruikelijk is — „heilige” as, achter het ene oor stak een rode hibiscusbloem, en het grootste deel van zijn hoofd- en baardhaar was wegens een gelofte die hij had afgelegd, uitgetrokken.
Maar elke week was hij er. Kaarsrecht zat hij op de eerste rij met aan elke kant een zoon van hem. Geleidelijk werd de invloed van de waarheid zichtbaar. Hij had schonere kleding aan, had geen as meer op het voorhoofd, geen bloem achter het oor, zijn haar groeide weer normaal en hij was gladgeschoren. Thuis werd het familieschrijn neergehaald en vonden er nog andere veranderingen plaats zodat deze man zijn leven aan Jehovah kon opdragen. Hoewel hij geen Engels sprak, toonde zijn stralende gezicht na de doop dat hij wist dat hij als broeder Gopalan werd erkend. Hij maakte snel vorderingen en werd in november 1967 speciale pionier. Ook zijn vrouw en al zijn kinderen werden Koninkrijksverkondigers.GROEI SCHENKT VREUGDE
Evenals in andere delen der wereld stijgen ook op Ceylon de prijzen en is het inkomen gering, zodat het niet eenvoudig is in het levensonderhoud te voorzien. Voor sommige broeders vormen ook de stijgende prijzen van het bus- en treinvervoer problemen om naar hun predikingsgebied en naar de vergaderingen te reizen. Ongetwijfeld waarderen deze personen het dat er dikwijls moeite wordt gedaan om kringvergaderingen op plaatsen te houden die voor het merendeel van de verkondigers gemakkelijk te bereiken zijn.
Ondanks de verscheidene problemen blijft Jehovah de groei bevorderen, en daarover zijn de broeders zeer gelukkig. In het dienstjaar 1975 bereikten zij een hoogtepunt van 529 Koninkrijksverkondigers, en op de Gedachtenisviering in 1975 waren in totaal 1377 personen aanwezig. Op de „Goddelijke soevereiniteit”-districtsvergadering in de maand augustus van dat jaar waren zij verheugd een toehoordersaantal te zien van 912, terwijl een tweede congres 1 Kor. 3:5-9.
nog gehouden moest worden. Voor de toekomst zijn de broeders ervan overtuigd dat de 14 bestaande gemeenten op het eiland (dat was in 1975) door de wasdom die God geeft, zullen gedijen. —Het schenkt hun ook vreugde dat er meer pioniers zijn. Waarschijnlijk komen uit hun gelederen weer speciale pioniers, die naar nieuwe gebieden kunnen trekken en gemeenten kunnen helpen oprichten. Dit schijnt van groot belang te zijn, want meer dan 10 miljoen bewoners van Sri Lanka hebben het goede nieuws nog niet gehoord.
In de eerste eeuw ’oogstten’ Jezus’ volgelingen doordat zij de joden die ontvankelijk waren, als zijn discipelen bijeenbrachten. Ook op Sri Lanka hebben zijn discipelen reeds jarenlang ’vrucht voor het eeuwige leven vergaderd’. Maar er is nog meer te doen en vreugdevol gaan zij met het hun door God opgedragen werk voort, erop vertrouwend dat Gods zegen op hen zal blijven rusten. Het ziet ernaar uit dat de velden hier nog steeds „wit zijn om geoogst te worden”, zodat de vooruitzichten voor het werk dat bestaat in het prediken van het Koninkrijk en het maken van discipelen nog zeer goed zijn. — Joh. 4:34-38.
[Illustratie op blz. 251]
Sri Lanka’s gelukkige pioniers (eind 1958)
[Illustratie op blz. 255]
Bijkantoor en zendelingenhuis in Colombo (sinds 1967)