Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jaartekst voor 1978

Jaartekst voor 1978

Jaartekst voor 1978

„Zij zullen u niet overmeesteren, want ’ik [Jehovah] ben met u . . . om u te bevrijden’.” — Jer. 1:19.

Geloof — dit is een zeer wenselijke en duurzame hoedanigheid. Het is een grote hulp, ja een onontbeerlijke noodzaak wanneer men hevige druk van de zijde van vijanden te verduren heeft. Iedere ware christen bevindt zich thans op de een of andere wijze in die situatie. Jeremia bevond zich in zijn tijd gedurende een periode van veertig jaar in die situatie. Hebt u reeds zo lang in Jehovah’s dienst volhard? Heel wat getuigen van Jehovah hebben reeds zo’n lange diensttijd achter zich en zij staan nog steeds vast in het geloof.

De druk die wordt uitgeoefend om met Jehovah’s dienst op te houden, treedt niet altijd zo duidelijk aan het licht als wanneer het christelijke werk van overheidswege wordt verboden. Misschien komt de druk in de vorm van tegenstand van iemands huisgenoten of zijn er andere dingen waardoor wij belemmerd worden actief aan Jehovah’s dienst deel te nemen. Maar wij worden geholpen en aangemoedigd om dergelijke vormen van druk te verduren door naar het voorbeeld van Jeremia te kijken.

De belangrijkheid van geloof blijkt uit de openingswoorden van Jeremia’s profetie. Jehovah toonde van zijn zijde zowel liefde als geloof ten aanzien van Jeremia door tot hem te zeggen: „Voordat gij . . . uit de moederschoot te voorschijn kwaamt, heiligde ik u. Tot profeet voor de natiën heb ik u gemaakt.” Maar Jeremia was niet gereed. Hij smeekte of hij verontschuldigd mocht worden: „Ach, o Heer Jehovah! Zie, ik weet werkelijk niet hoe ik moet spreken, want ik ben maar een jongen.” Wij zouden geneigd kunnen zijn met Jeremia te sympathiseren, denkend dat wij hetzelfde gezegd zouden hebben. Werd Jeremia’s verzoek door Jehovah genegeerd of ingewilligd? Neen. Jehovah’s antwoord was onomwonden: „Zeg niet: ’Ik ben maar een jongen.’ Maar naar allen tot wie ik u zal zenden, dient gij te gaan en alles wat ik u zal gebieden, dient gij te spreken. Wees niet bevreesd vanwege hun gezichten, want ’ik ben met u om u te bevrijden’, is de uitspraak van Jehovah.” — Jer. 1:4-8.

Na Jeremia nog meer verteld te hebben over zijn opdracht, niet alleen met betrekking tot de natiën en de koninkrijken, maar ook in verband met Jeruzalem en de steden van Juda, en hoe ’zij stellig tegen u zullen strijden’, herhaalde Jehovah die voortreffelijke verzekering: „Maar zij zullen u niet overmeesteren, want ’ik ben met u . . . om u te bevrijden’” (Jer. 1:9-19). Hoewel Jeremia op een keer dacht dat hij wegens de hardnekkige tegenspoed niet langer in Jehovah’s naam kon spreken, hield hij er niet mee op. Hij zei: „Maar Jehovah was met mij als een verschrikkelijke machtige . . . zij die mij vervolgen, [zullen] struikelen en niet zegevieren” (Jer. 20:9-11). Kunnen wij niet hetzelfde zeggen? Wat zei Jezus toen hij het donkerste uur van zijn leven naderde? „In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar schept moed! ik heb de wereld overwonnen.” Wij kunnen die aanmoedigende woorden ter harte nemen indien wij voortdurend liefde en geloof oefenen. — Joh. 16:33; 1 Joh. 4:18; 5:4.

Jehovah is degene „die overeenkomstig zijn kracht, die in ons werkzaam is, overvloedig veel meer kan doen dan alles wat wij vragen of waarvan wij ons een denkbeeld kunnen vormen”. Net als Jeremia kunnen ook wij soms denken dat „wij de gehele dag ter dood gebracht” worden. Maar door een sterk geloof en een diepe toewijding te behouden, kunnen wij net als Paulus zeggen dat ’wij in al deze dingen volledig als overwinnaars uit de strijd te voorschijn komen’, en wij weten dat absoluut niets ons kan „scheiden van Gods liefde, die in Christus Jezus, onze Heer, is”. — Ef. 3:20; Rom. 8:35-39.