Jaartekst voor 1980
Jaartekst voor 1980
„Nu dan, Jehovah, . . . geef uw slaven dat zij met alle vrijmoedigheid uw woord blijven spreken.” — Hand. 4:29.
De grootste gebeurtenis in de menselijke geschiedenis had plaatsgevonden. De Messias, Jezus van Nazareth, was vals beschuldigd en ter dood gebracht; maar Jehovah God had hem uit de doden opgewekt en hem aldus in staat gesteld als loskoper en verlosser ten behoeve van de gehele mensheid op te treden. Ja, nu konden de mensen vergeving van zonden verkrijgen en eeuwig leven verwerven. Hoe belangrijk was het dat dit de mensen ter ore kwam, zij de gelegenheid kregen berouw te tonen en zich Gods goedgunstige voorzieningen ten nutte konden maken!
Dat was de situatie toen de woorden van Handelingen 4:29 in gebed werden geuit. Voordien waren de apostelen Petrus en Johannes gearresteerd en ondervraagd en had het hoogste gerechtshof van hun land hun bevolen niet meer over deze dingen tot het volk te spreken. Maar Petrus en Johannes, nederige voormalige vissers uit het gewone volk, spraken vrijmoedig ten aanhoren van het machtige, doorluchtige gezelschap van joodse leiders en zeiden dat zij er eenvoudig niet mee konden ophouden getuigenis af te leggen van datgene wat zij met hun eigen ogen hadden gezien en met hun eigen oren hadden gehoord en waarvan zij wisten dat het de waarheid was. In gehoorzaamheid aan God moesten zij anderen het goede nieuws omtrent zijn uit de doden opgewekte Zoon, de Voornaamste Bewerker van het leven, vertellen. — Hand. 4:1-3, 8-21; 5:31.
Toen de apostelen na het aanhoren van dreigementen waren vrijgelaten, kwamen zij met hun broeders samen. Zij wisten dat de christelijke gemeente aan groot gevaar blootstond. Met de prediking door te gaan, kon vervolging, gevangenzetting en zelfs de dood betekenen. Maar de waarheid moest bekendgemaakt worden; de mensen moesten horen hoe God de weg tot leven had geopend. Als kleine groep, die op zichzelf zwak was en door talrijke machtige vijanden werd tegengestaan, legden zij de hele aangelegenheid in gebed aan God voor. Zij smeekten of God, die al deze dingen had voorzegd, nu ook ten behoeve van hen wilde optreden. Zij vroegen niet, vrijgesteld te worden van het bekendmaken van het goede nieuws. Ook was hun bede niet of hij het gevaar wilde wegnemen en zelfs niet of hij hen ongedeerd door de beproeving heen wilde brengen. In plaats daarvan smeekten zij of zij zijn woord mochten spreken met de vrijmoedigheid die zijn boodschap verdiende en met het vertrouwen dat dienstknechten die de woorden van de Soevereine God, de Schepper van Hand. 4:23-31.
hemel en aarde, spraken, paste. Jehovah God verhoorde hun gebed ontegenzeglijk. —Hij zal ook onze gebeden in deze tijd verhoren en wij dienen thans moed te putten uit de wijze waarop vertrouwen in God en in de macht van zijn heilige geest destijds werd beloond. Laten wij allen evenals Paulus, nog een getrouwe christen, zeggen: „Want ik schaam mij niet voor het goede nieuws; het is in feite Gods kracht tot redding voor een ieder die geloof heeft.” — Rom. 1:16.