Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

El Salvador

El Salvador

El Salvador

Het was 24 februari 1945. De plaats: het vliegveld van Mexico City. De zendeling trok gespannen aan de leuningen van zijn stoel toen het kleine propellervliegtuig de startbaan aftaxiede. Aan de andere kant van het gangpad zaten de president van het Wachttorengenootschap, Nathan H. Knorr, en de vice-president, Frederick W. Franz. Broeder Knorr suggereerde de zendeling dat als hij wat harder zou trekken, het vliegtuig snel van de grond zou zijn. Later, toen het vliegtuig in de lucht was, zei hij hem dat hij niet langer hoefde te trekken omdat zijn moeite beloond was.

De zendeling was Roscoe A. Stone. Hij werd vergezeld door zijn vrouw, Hilda, en zij waren op weg naar een buitenlandse toewijzing in het kleine, langwerpige Centraalamerikaanse land El Salvador. Het echtpaar zou er een begin mee maken op een georganiseerde wijze het goede nieuws van het Koninkrijk aan de destijds ongeveer 1.500.000 bewoners van dat 20.700 km2 grote, zonovergoten tropische plekje op aarde te verkondigen.

Het echtpaar Stone vergezelde de broeders Knorr en Franz slechts tot Guatemala. Vier dagen later vlogen de zendelingen verder naar El Salvador. Hier ontdekten zij een land met glinsterende vulkanische meren, uitgedoofde en werkzame vulkanen, koffieplantages, kilometers lange ongerepte stranden langs de Grote Oceaan en openluchtmarkten met een keur van exotische vruchten, zoals mango’s, papaja’s, mammiappels en mispels.

AANKOMST IN HET NIEUWE LAND

De bijkantooropziener van het Wachttorengenootschap in Mexico had twee geïnteresseerde personen in San Salvador, de hoofdstad, gevraagd de Stones van het vliegveld af te halen. Hun was gezegd de Spaanse uitgave van De Wachttoren omhoog te houden zodat zij te herkennen zouden zijn. De Stones kwamen echter drie dagen vóór de verwachte aankomstdatum aan, en dus was er niemand op het vliegveld om hen af te halen. El Salvador bleek in staat van beleg te zijn, zonder persvrijheid. President Osmín Aguirre was met geweld aan de macht gekomen en er waren in veel regeringsdepartementen stakingen geweest.

Daar het vliegveld van San Salvador zo’n 10 km buiten de hoofdstad lag, namen de Stones een taxi. Juist toen de chauffeur aan de rand van de stad stopte voor inspectie, klonk er een luide ontploffing. Politieagenten kwamen op hun taxi toegesneld en richtten hun geweren op de Stones. De chauffeur zei opgewonden tegen de politie dat er geen reden was voor paniek omdat er een band gesprongen moest zijn.

Na deze hachelijke situatie slingerde de taxi om ossewagens, kinderen en straatventers heen naar het stadscentrum. In alle straten in de buurt van het Nationale Paleis waren machinegeweren opgesteld. Toen de Stones hun papieren aan een immigratiebeambte overhandigden, hoorden zij hem iets grommen over protestantse zendelingen die naar hun katholieke land waren gekomen. Niettemin kregen zij een vergunning om zes maanden te blijven.

De Stones huurden een klein huis met twee kamers en een ommuurde patio. Er waren geen andere kookfaciliteiten dan een kleine houtskoolkachel. Water en elektriciteit waren gerantsoeneerd en slechts beschikbaar op bepaalde uren. De gieren, die talrijk waren in de stad, hielpen bij het opruimen van de vuilnis. Ze streken neer op de muren rondom de patio en sloegen vandaar gade wat er gebeurde; hun aanwezigheid was op z’n zachtst gezegd een beetje deprimerend.

RELIGIEUZE GESCHIEDENIS

Toen de Stones in El Salvador aankwamen, waren zij nog niet zo goed op de hoogte van de religieuze geschiedenis van hun nieuwe land. In die tijd waren nagenoeg alle inwoners in naam katholiek. Maar de katholieken in El Salvador hadden vormen van aanbidding die verschilden van die van de katholieken in Noord-Amerika. Waarom? Omdat de Salvadorianen riten van hun Indiaanse voorouders beoefenden in combinatie met de religieuze gebruiken van de Rooms-Katholieke Kerk. Een geschiedkundige beschreef de religieuze situatie in Midden-Amerika aldus:

„Vooral in Indiaanse steden bleken de ceremoniën van de Kerk niet te scheiden te zijn van de oude heidense vormen van afgodenaanbidding. Wij kunnen veilig zeggen dat de rooms-katholieke religie in talrijke gemeenschappen van de [Spaanse] kolonies door de overname van vele niet-christelijke gebruiken aan invloed had verloren en veel van de betekenis die ze in Europa genoot, had ingeboet.” — „Outline History of Latin America”, Wilgus en d’Eca.

Het is interessant dat de geschiedschrijver Santiago Barbarena in zijn werk Ancient History of the Conquest of El Salvador verklaarde dat de Indianen reeds een hogepriester of paus hadden, Papahuaquín genoemd, toen de Spanjaarden naar Amerika kwamen. De conquistadores vonden het moeilijk hiervoor en voor vele andere overeenkomsten met hun eigen religie een verklaring te vinden. Later vermeden kroniekschrijvers met opzet het gebruik van deze titel om de Indiaanse paus niet met de roomse paus te verwarren.

Het werd de Stones al spoedig duidelijk dat de mensen in het algemeen weinig of niets van de bijbel wisten. De meesten van hen hadden in feite nog nooit een bijbel gezien, laat staan gelezen. Daar zij nooit daarover onderwezen waren, wisten slechts weinigen wat God van christenen verlangt. Zo was volgens officiële rapporten ruim 50 procent van alle geboorten in El Salvador onwettig.

De katholieke priesters zelf geven een slecht voorbeeld op het gebied van moraliteit. Een machthebber van El Salvador, Rubén Rosales, zei later dan ook: „Ik weet dat een priester in Cojutepeque, waar ik vroeger woonde, een vrouw had. Dat was algemeen bekend. Hij had zelfs zoons bij haar. ’Dus waarom zouden wij anders moeten zijn dan de priesters?’ was de verontschuldiging die ik voor mijn gedrag aanvoerde.” Werkelijk, dit was een land waar het hard nodig was dat de Koninkrijksboodschap werd gehoord!

HET BEGIN VAN DE KONINKRIJKSPREDIKING

Drie dagen na hun aankomst, dus de dag waarop zij verondersteld werden te arriveren, gingen Roscoe Stone en zijn vrouw Hilda naar het vliegveld. Daar vonden zij een man en een vrouw, die naast elkaar stonden; de man hield een exemplaar van het adventistische tijdschrift El Centinela omhoog en de vrouw een Wachttoren. De Stones begonnen later een bijbelstudie met hen. De man maakte geen vorderingen, maar de vrouw begon Hilda binnen enkele weken in de velddienst te vergezellen. Na twee dagen vroeg zij zuster Stone echter om haar loon. Toen zij hoorde hoe Jehovah zijn volk voor hun dienst voor hem beloont, hield zij op met haar studie en dienst en werd nooit meer gezien.

De Stones waren de eerste Getuigen die in El Salvador woonden, alhoewel zo’n vier of vijf anderen er reeds eerder wat lectuur van het Genootschap hadden verspreid. Op 28 maart, precies één maand na hun aankomst, kwamen de Stones met twee personen bijeen om het Avondmaal te vieren. En op 9 april 1945, toen de broeders Knorr en Franz via El Salvador terugkeerden uit Zuid-Amerika stonden er ongeveer tien Salvadorianen op het vliegveld om hen te begroeten. Tegen het eind van 1945 waren er nog zes zendelingen gearriveerd — Marion en Cordelia Barger, Gladys Wilson, Marguerite Stover, Ruth Price en Dorothy Thompson.

DE EERSTE DOPELINGEN

Nu de afgestudeerden van Gilead actief Jehovah’s boodschap naar de mensen brachten, begonnen velen de vergaderingen te bezoeken. Enkelen van de eerste afgestudeerden van Gilead hebben een foto van een oudere man die wordt gedoopt. Zijn naam was Antonio Molina Choto. Broeder Stone studeerde met Antonio, die toen 69 jaar oud was. In datzelfde jaar, 1945, symboliseerde hij zijn opdracht door de doop en werd aldus de eerste Getuige in El Salvador.

Tot de eerste Salvadorianen die Getuigen werden, behoorden ook Herminio Ramírez en zijn vrouw. De Stones studeerden ongeveer om de drie dagen met hen en na zo’n 15 dagen wijdde broeder Stone Herminio in de velddienst in. Zij waren trouwe metgezellen en verspreidden van het ene eind van de stad tot het andere bijbelse lectuur en bezochten geïnteresseerde personen. Broeder Ramírez, nu een ouderling, denkt nog met veel genoegen aan die dagen van zo’n 35 jaar geleden terug.

Marguerite Stover vond Joaquín Sarmiento, die op een tuchtschool voor jongens het schoenmakersambacht onderwees. Hij begon bijna onmiddellijk de vergaderingen te bezoeken. Op zijn eerste vergadering hoorde hij dat er regelingen werden getroffen om de zondag daarop in de velddienst te gaan. Hij kwam en was gereed om mee te gaan. Daarna werkten Joaquín en broeder Stone veel samen in de dienst.

BIJKANTOOR OPGERICHT

Op 30 april 1946 arriveerden Raymond en Della Maples, en Winona Firth en Evelyn Hill om met hun buitenlandse dienst in El Salvador te beginnen. Zo waren er nu iets meer dan een jaar nadat de Stones waren gearriveerd, 10 Gileadafgestudeerden in El Salvador werkzaam; de Bargers waren om gezondheidsredenen vertrokken. Deze groep zendelingen wachtte vol spanning op het bezoek van de broeders Knorr en Franz; tijdens dit bezoek in mei 1946 werd er een bijkantoor in El Salvador opgericht, met broeder Roscoe Stone als de eerste bijkantoordienaar.

Als hoogtepunt van het bezoek kwamen 66 personen in de patio van het zendelingenhuis bijeen om broeder Knorrs lezing „Weest vrolijk, gij natiën” te horen. Vier personen werden gedoopt. In mei 1946 zongen dus 24 personen Jehovah’s lof — 14 „groeps”-verkondigers en 10 zendelingen.

ZENDINGSWERK IN SANTA ANA

In juni 1946 arriveerden Leo Mahan en zijn vrouw Esther, samen met Mildred Olson en Evelyn Trabert. Hun toewijzing was Santa Ana, de op één na grootste stad van El Salvador. Ze ligt in het hartje van de koffiegordel in het westen van het land. Deze stad werd de plaats waar de eerste uitbreiding van de zendingsactiviteit buiten San Salvador plaatsvond. De eerste dag al werd er een geschikte woning gevonden die als zendelingenhuis kon dienen.

Het analfabetisme was wijdverbreid. Daarom moesten de zendelingen vaak in hun gebroken Spaans de „getuigeniskaart” met de gedrukte boodschap voorlezen. Dikwijls stond er dan slechts verwarring op het gezicht van de huisbewoner te lezen. Het verspreiden van lectuur was heel gemakkelijk, maar onbekendheid met de taal maakte het leiden van bijbelstudies moeilijk. Dit probleem werd enigszins verlicht toen de zusters Wilson en Stover naar Santa Ana werden gestuurd om de nieuwe zendelingen bij het leren van de taal te helpen. Door volharding in het predikingswerk begonnen zij mensen te vinden die dorstten naar de bijbelse waarheid.

Een van deze mensen was Leonor Escobar. Er werd een bijbelstudie met haar begonnen en na ongeveer vier maanden nam zij aan de velddienst deel. Enkele jaren geleden, toen zij 91 was, leidde zij wekelijks nog vier bijbelstudies en besteedde zij maandelijks nog 30 uur aan het predikingswerk. En nu haar leeftijd de eeuw nadert, is zij nog steeds een trouwe aanbidster van Jehovah. Zij is van mening dat actief zijn in de dienst ertoe heeft bijgedragen dat zij nu een betere gezondheid geniet en zich zelfs sterker voelt dan voordat zij de waarheid leerde kennen.

Rosa Ascencio, een baptiste, hoorde dat de zendelingen in Santa Ana een boek verkochten dat over de bijbel ging en zij gaf uiting aan haar verlangen er een te kopen. Korte tijd later bracht een van haar vriendinnen Mildred Olson naar haar huis, van wie zij het boek De Waarheid Zal U Vrijmaken” kreeg. De week daarop begon Mildred met haar te studeren. Na slechts vier studies werd zij uitgenodigd Mildred in de velddienst te vergezellen. Zij maakte snelle vorderingen en werd op 6 juni 1947 gedoopt. Het jaar daarop werd Rosa de eerste gewone pionier in Santa Ana.

In de tweede maand van de predikingsactiviteit in Santa Ana begonnen nieuwelingen de vergaderingen te bezoeken. Al spoedig werd er een gemeente gevormd. In januari 1947 werden Evelyn Hill en haar partner Winona Firth van San Salvador naar Santa Ana gezonden om daar te helpen. Terzelfder tijd namen drie nieuwe afgestudeerden van de zesde klas van Gilead, Walter en Ione Wissman en Mary Taciak, hun plaats in San Salvador in.

EEN NIEUW ZENDELINGENHUIS

In het begin van 1947 kon men een nieuw huis in San Salvador aan de 12 Avenida Norte, op de hoek van het Centenario Park, betrekken, dat gelijktijdig als bijkantoor en zendelingenhuis diende. Het had vijf slaapkamers, die de patio aan drie zijden omgaven; de vierde zijde werd gevormd door een 3 m hoge muur. In de patio stonden palmen en vruchtbomen. Het was beslist heel opwindend om exotische vruchten zoals mango’s, citroenen, bittere sinaasappels en vijgen te kunnen plukken.

De gemeentevergaderingen werden gehouden in de gang die langs enkele van de slaapkamers liep. Het was niet ongewoon als sommigen die vroeg voor de vergaderingen kwamen, de gordijnen openschoven die voor de slaapkamerramen hingen en vrolijk wat met een zendelinge gingen praten terwijl zij de laatste hand aan haar make-up legde en andere persoonlijke voorbereidingen trof. Het viel niet mee om aan dit gebrek aan privacy gewend te raken, maar langzamerhand paste men zich aan.

Tot het keukengerief behoorde een grote zelfgebouwde houtkachel van leemsteen. Er werden hele ladingen groen hout gekocht en opgeslagen tot het droog genoeg was en goed brandde. Het veroorzaakte heel wat opschudding als af en toe grote spinnen en andere tropische insekten die met het hout werden binnengebracht, zich een weg zochten naar de slaapkamers om zich daar in een schoen of een ander kledingstuk te verbergen. Hoewel dit nogal eens voorkwam, waren verwondingen zeldzaam en zonder ernstige gevolgen.

Zowel eten koken als water koken op deze geïmproviseerde kachel was een zorgvuldig uitgekiende zaak. Als een zendelinge haar kookdag had, stond zij ’s morgens om een uur of vijf op en maakte het vuur aan opdat zij tegen zeven uur heet water had en het ontbijt kon opdienen. De badfaciliteiten bestonden uit een grote cementen bak gevuld met water. Het water werd er met een uitgeholde kalebas uit geschept en over het lichaam gegoten.

Aan de andere kant waren hartverwarmende ervaringen aan de orde van de dag. Daardoor behielden de eerste zendelingen hun vreugde, want deze ervaringen wogen ruimschoots op tegen de ongemakken. Veel van de waarheidszaden die toen werden gezaaid, brachten medeverkondigers van het goede nieuws voort, die Jehovah na al die jaren nog steeds getrouw dienen.

TEGENSTAND IN SANTA ANA

Evelyn Hill en Winona Firth waren net op tijd naar Santa Ana gekomen om deel te nemen aan het voorbereidende werk voor de eerste kringvergadering, die daar van 21-23 maart 1947 gehouden zou worden. Een menigte van 475 mensen kwam luisteren naar de openbare lezing „Gezegend zijn de vredestichters”. Bij die gelegenheid werden de katholieke priesters zich van onze aanwezigheid en ons werk bewust.

Op zondag 30 maart organiseerden de priesters een demonstratie tegen ons. Er werden pamfletten in de hele stad verspreid. Op een daarvan stond:

„O vrienden van Santa Ana! Laten wij tot Sint-Michaël bidden dat hij ons behoedt voor de verraderlijke strikken van de Duivel, wiens getuigen sinds enige tijd in onze stad werkzaam zijn. De listige ’Atalayas’ [Wachttoren-mensen] komen naar El Salvador om zich in ons land te vestigen en proselieten te maken. Dat is niet te verwonderen, daar Uncle Sam en de Duivel hand in hand gaan.”

Die zondag was er een kleine groep in het zendelingenhuis bijeen voor de wekelijkse Wachttoren-studie. Plotseling kwamen er een paar jongens langsrennen die grote stenen door de open deur gooiden. Ze misten enkelen van de broeders op een haar na. Toen kwam de door priesters aangevoerde processie. Velen droegen toortsen, anderen hun heiligenbeelden. Snel werd de deur van het zendelingenhuis gesloten en twee uur lang werd die met stenen gebombardeerd. Boven het machinegeweerachtige ret-e-tet van de stenen uit klonk de roep „Lang leve Maria!” en „Moge Jehovah sterven!” Rond een uur of elf ’s avonds konden de broeders veilig huiswaarts keren.

Dit incident droeg tot grotere bekendheid van het predikingswerk bij en maakte alleen maar dat de mensen wilden weten wie de Getuigen waren. Overal waar de verkondigers heengingen, werden zij door de roep „Atalaya” aangekondigd, want de priesters hadden de mensen zo geïnstrueerd. Op de kinderen van medeverbondenen werd eveneens druk uitgeoefend doordat men hen tot kerkbezoek aanspoorde, ook al gingen deze kinderen naar openbare scholen.

De volharding van de Getuigen maakte diepe indruk op de bevolking van Santa Ana. Zij hadden verwacht dat zij verder zouden trekken zodra zij al hun lectuur hadden verkocht. Wat een verrassing was het echter dat zij terug bleken te komen bij belangstellende personen, om hun te laten zien hoe zij het meeste nut van de publikaties konden hebben! Tot degenen die de waarheid aanvaardden, behoorden drie blinde mannen, die heel actieve verkondigers werden.

Op zondag 6 april werd het Avondmaal gevierd, dat door 104 mensen werd bijgewoond. Tegen het einde van het dienstjaar 1947 waren er 48 Koninkrijksverkondigers in Santa Ana, een voortreffelijke toename in de periode van iets meer dan een jaar sedert de zendelingen in juni 1946 waren aangekomen.

HET WERK GAAT VOORUIT

In augustus 1947 werd Roscoe Stone gevraagd naar San Miguel te gaan om daar het gebied voor het predikingswerk te ontsluiten. Broeder Mahan werd van Santa Ana naar San Salvador overgeplaatst om bijkantoordienaar te worden. Spoedig daarna keerden de Stones naar de Verenigde Staten terug, zodat de uitbreiding van het werk in San Miguel naar een toekomstig tijdstip verschoven moest worden.

Toch vorderde het predikingswerk gestadig. Joaquín Sarmiento bijvoorbeeld nam nog voordat hij gedoopt was, het initiatief in het houden van openbare lezingen. De nacht vóór zijn eerste lezing bracht hij in een ziekenhuis door, in afwachting van de geboorte van zijn zoon, Joaquín jr. Om 6 uur ’s ochtends werd zijn zoontje geboren, en Joaquín ging naar huis, ontbeet en ging daarna in de velddienst. Hij bracht nabezoeken en nodigde mensen uit voor zijn lezing die middag. Om 4 uur ’s middags waren er dan ook 40 personen aanwezig om hem te horen spreken over het thema „Wereldvrede — Door wie?” Die kleine jongen, die destijds in 1947 ter wereld kwam, is nu een ouderling en een fijne openbare spreker in een van de gemeenten van San Salvador.

ZENDELINGEN GAAN EN KOMEN

Helaas eisten ziekten hun tol onder de zendelingen, waardoor velen van hen El Salvador verlieten. Tegen het eind van 1948 waren de rijen van de zendelingen uitgedund tot 5 van de 17 die het jaar ervoor daar gediend hadden. Om de leemte wat op te vullen, werd Charles Beedle, een afgestudeerde van Gilead die in Guatemala diende, als bijkantoordienaar naar El Salvador gezonden.

Broeder Beedle had een heel druk schema. Hij leidde de dienstvergadering in San Salvador op donderdag en reisde op vrijdag naar Santa Ana om de dienstvergadering daar te leiden. Een tijdlang was dit zijn wekelijkse gang. Broeder Beedle was dus niet alleen bijkantoordienaar, maar ook gemeentedienaar voor de gemeenten in zowel San Salvador als Santa Ana, en bovendien Betheldienaar voor het zendelingenhuis in San Salvador.

In november 1948 kwamen Charlotte Bowin en Julia Clogston aan, en zij kregen het gebied van San Jacinto — een stadsdeel van San Salvador — als toewijzing. Deze zendelingen werden zeer gewaardeerd omdat zij in Spaans-sprekende gebieden zoals Texas en Mexico City hadden gewerkt. Zij kwamen net op tijd om getuige te zijn van een revolutie, die in de maand december plaatsvond. Het ene moment waren de winkels open en ging alles zijn gewone gang en het volgende moment lag alles stil en scheen het dat iedereen zich ergens heen haastte. Een coup maakte een eind aan het regime van president Castañeda Castro.

HET GEBRUIK VAN DE RADIO

Met de Koninkrijksprediking via de radio werd een begin gemaakt in januari 1949. Een bouwingenieur stelde de Getuigen iedere zondagavond zijn radiostation YSLL voor een uur ter beschikking. Broeder Beedle wijdde het „Wachttoren-uur” in doordat hij de lezing „De zachtmoedigen zullen de aarde beërven” hield. Daarna stelde hij de fictieve „Familie López” aan de radioluisteraars voor.

In de weken die volgden, kon het publiek horen hoe in een huisbijbelstudie met deze familie de Koninkrijksboodschap werd besproken. Buiten de boeken De Waarheid Zal U Vrijmaken”, „God zij waarachtig” en „Dit betekent eeuwig leven” werden ook artikelen uit De Wachttoren bij de bijbelse besprekingen gebruikt. In deze uitzendingen begon de familie López de plaatselijke vergaderingen in de Koninkrijkszaal te bezoeken. Ten slotte accepteerden zij de waarheid, werden gedoopt en begonnen zelfs aan de Koninkrijksprediking deel te nemen. En kwam van de kant van de radioluisteraars veel commentaar op het leven van de familie López.

VERHUIZING VAN HET BIJKANTOOR

In maart 1949 kreeg men de beschikking over een nieuw zendelingenhuis en bijkantoor. De zusters Thompson, Wilson, Taciak, Stover, Price, Bowin en Clogston trokken samen met broeder Beedle in dit moderne huis van gewapend beton dat vijf slaapkamers had en zich op de hoek van de Calle Campos en de Avenida República de Cuba bevond. De vergaderingen werden in een overdekte patio gehouden. Een van de buren van het nieuwe zendelingenhuis was María Luisa Reyes, die een bijbelstudie van een van de zendelingen aanvaardde en later in de waarheid kwam.

Diezelfde maand maart werd er een kringvergadering in San Salvador gehouden. De eerste twee dagen vond het programma in de patio van het oude zendelingenhuis aan het Centenario Park plaats. Maar voor de zondag werd er een prachtig schoolgebouw van de stad gebruikt, en 210 personen, onder wie 42 die de reis uit Santa Ana hadden gemaakt, kwamen naar de openbare lezing luisteren. De maand daarop kwamen er in San Salvador 157 personen bijeen om het Avondmaal te vieren.

VOORUITGANG IN SANTA ANA

In juli 1949 werden de broeders in Santa Ana opnieuw het doelwit van een aanval door de katholieke hiërarchie. De kerk publiceerde een paar zeer scherpe artikelen tegen ons werk. Maar in plaats van feiten werden er leugens opgedist, waarvan de mensen in Santa Ana zich een maand later op een unieke wijze konden overtuigen. In een van de artikelen stond dat slechts drie arme, blinde mannen Jehovah’s Getuigen waren geworden. Het artikel eindigde met deze verwarde vermaning aan de katholieke leken: „Denk eraan dat het beter is nooit Engels te leren dan naar de hel te gaan omdat men de Kerk heeft verlaten.”

Een maand later, in augustus, werd er een tweede kringvergadering gehouden, ditmaal in Santa Ana. Maar behalve de drie blinde mannen waren er vele anderen die deelnamen aan het uitdelen van strooibiljetten en borden droegen waarop de openbare lezing „Het enige licht” werd aangekondigd. Er kwamen zo’n 50 bezoekers uit San Salvador naar deze vergadering. In totaal kwamen er op zondag 188 personen naar de openbare lezing in de plaatselijke Koninkrijkszaal luisteren. De naaste buren vonden het werkelijk vreemd dat drie blinde mannen zoveel bezoek hadden!

Later in 1949 kwamen er nog vier zendelingen uit de 10de klas van Gilead naar El Salvador: Tillman en Josephine Humphrey samen met Vivian Uhl en haar zuster Gloria Bauert. Zij werden tijdelijk naar Santa Ana gezonden om daar te werken.

WERK GEOPEND IN HET OOSTEN

Tegen het einde van 1949 werd besloten het predikingswerk te openen in San Miguel. De vier nieuwe zendelingen werden daarheen gezonden en er werd een nieuw zendelingenhuis geopend.

San Miguel is de op twee na grootste stad van de republiek. Ze ligt 50 km van de Grote Oceaan vandaan en 460 meter lager dan de hoofdstad. Slechts weinig bomen bieden schaduw. De hitte is het grootste deel van het jaar erg drukkend. In het droge seizoen, dat zes maanden duurt, waaien er flinke hoeveelheden stof en vuil de huizen binnen. Deze zendelingen hadden echter grote geestkracht en volhardden ondanks deze toestanden.

De stad is zeer religieus. In de „Stille Week” trekken er over de met ronde keien geplaveide straten lange processies van mensen, die met toortsen uitgerust, zingend hun heiligenbeelden volgen — vooraan een beeld van Maria en Jozef, dan een beeld van Jezus die een groot houten kruis draagt, en daarna een Jezusbeeld in een prachtig gesneden houten doodskist met ingelegd glas, zodat men de bloedige wondtekens aan zijn handen en voeten kan zien.

De zendelingen behoorden tot de eerste Angelsaksen die in San Miguel woonden. Als een broeder van buiten een openbare lezing kwam houden, was de patio van hun zendelingenhuis altijd stampvol. Al spoedig kwamen er 30 of 40 personen naar de vergaderingen. Op zondag 6 mei 1951 besloot broeder Humphrey de vergadering met gebed toen hun lemen woning schokte door een krachtige aardbeving. Toen hij zijn gebed beëindigd had en zijn ogen opsloeg, zag hij dat de zendelingen helemaal alleen in de patio stonden. De overigen waren, zoals bij aardbevingen daar gebruikelijk is, de straat op gevlucht.

De volgende dag hoorde men dat de steden Jucuapa, Chinameca, Berlín en Santiago de María ernstige schade hadden opgelopen. In Jucuapa waren de mensen naar de kerk gehold om te bidden. Velen werden onder het puin van de dikke lemen en aarden muren van de kerk gevonden. Zij waren verstikt door het stof toen de muren instortten. Er werd een enorme eerste-hulpcampagne op touw gezet. De vluchtelingen werden ondergebracht in schoolgebouwen in San Miguel en sommigen werden naar San Salvador geëvacueerd.

DE WAARHEID VERBREIDT ZICH IN EEN ZIEKENHUIS

Een man die met een Getuige studeerde, kreeg een ongeluk en kwam in het Rosales-ziekenhuis in San Salvador terecht. Al spoedig sprak hij met iedereen die hij ontmoette over de waarheid. Het duurde niet lang of hij hoorde geruchten dat iemand anders dezelfde boodschap predikte op de tuberculose-afdeling. Hij vertelde de zendelinge, Gladys Wilson, daarover. En hoe verrast was zij toen zij Luis Salinas en vijf andere belangstellenden vond. Zij hadden de publikaties van het Genootschap ijverig bestudeerd en waren nu dolgelukkig contact met Jehovah’s Getuigen te hebben.

Gladys begon ter plaatse, op de tuberculose-afdeling, een studie met zo’n 50 aanwezigen! De oorspronkelijke zes personen maakten geweldige vorderingen en gaven getuigenis aan de overige 200 patiënten op de afdeling. Enkelen van deze patiënten stierven. Maar anderen werden ontslagen en groeiden elders in geestelijk opzicht verder.

INTERNATIONAAL CONGRES VAN 1950

De zendelingen waren blij te horen dat broeder Knorr alle zendelingen, met uitzondering van de vier die eind 1949 waren gearriveerd, toestemming had gegeven het internationale congres in het Yankee-stadion in New York bij te wonen. De Salvadoriaanse broeders namen vreugdevol de verantwoordelijkheid op zich voor alle vergaderingen en voor de bijbelstudies van de zendelingen terwijl zij weg waren. En zij kweten zich voortreffelijk van die taak. Nog maanden later leidden de broeders ervaringen vaak in met de woorden: „Toen de zendelingen weg waren en ik hun studies of hun dienaarsambt waarnam . . .” Vervolgens vertelden zij dan hoe Jehovah hun krachtsinspanningen had gezegend. De medewerking van alle plaatselijke broeders in die tijd was beslist stimulerend voor de zendelingen toen zij terugkwamen.

Tijdens het dienstjaar 1950 werd er een nieuw hoogtepunt van 250 Koninkrijksverkondigers, met inbegrip van 18 zendelingen, bereikt. Met de in San Miguel opgerichte gemeente waren er nu vier gemeenten van Jehovah’s volk in El Salvador.

SUCCESVOLLE KRINGVERGADERINGEN

Een van de gestelde doeleinden voor het nieuwe dienstjaar was het versterken van de gemeente San Miguel in het oosten. Hoe zou men dit beter kunnen bereiken dan door daar een grote vergadering te organiseren? Dus werd er in november 1950 een kringvergadering in deze hete stad gehouden. Iedereen was dolgelukkig te zien dat 13 personen zich bereid verklaarden Jehovah’s wil te doen en hun opdracht door de waterdoop symboliseerden.

Voor velen vond de doop in een ongewone omlijsting plaats: Twee zendelingen waadden in het diepe, door de regen modderige water van de Rio Grande. Vissen schoten geluidloos weg en het krijsen van wilde papegaaien vervulde de lucht terwijl er een rustige en ordelijke doop plaatsvond. Wat een verschil met de pracht en praal van doopceremoniën in de kerk!

In april 1951 werd er weer een kringvergadering gehouden, ditmaal in het westen van het land, en wel in het prachtige Teatro Nacional van Santa Ana. Meer dan 200 Getuigen stroomden naar de stad, en 1300 personen vulden het theater tot op de laatste plaats om te luisteren naar de openbare lezing „Het einde van deze wereld overleven”.

KONINKRIJKSZAAL EN NIEUW ONDERKOMEN

Ook in de hoofdstad, San Salvador, was er flinke toename. In feite hadden de broeders daar grotere faciliteiten nodig om bijeen te komen. Maar de meeste ruimten die groot genoeg waren voor de gemeente kostten tussen de 120 en 160 dollar per maand, en zoveel konden de broeders niet opbrengen. Na verloop van tijd werd er echter in de binnenstad een grote bovenzaal gehuurd in een huis op de hoek van de Sexta Calle en de Primera Avenida Sur. Toen de gemeente groeide, werden er muren uitgebroken om meer ruimte te scheppen voor allen die gunstig op de Koninkrijksboodschap reageerden. Het jaar 1951 gaf een betekenisvolle toename voor El Salvador te zien want in de zeven gemeenten werd een hoogtepunt van 321 Koninkrijksverkondigers bereikt.

Tegelijk met de verhuizing naar de nieuwe Koninkrijkszaal werden het zendelingenhuis en het bijkantoor naar de 23 Calle Poniente, hoek Primera Avenida Norte verplaatst. Dit huis had naast een ruim kantoor, een eetkamer, keuken, provisiekamer en een kleine zitkamer, vijf comfortabele slaapkamers. Er waren ook drie badkamers. Hier kregen de zendelingen voor het eerst de beschikking over een modern huishoudelijk apparaat, een wasmachine. Deze werd voor slechts $10 van een bijbelstudie van een van de zendelingen gekocht. Allen waren blij dat de lakens en slopen zo wit waren en dat zij hun kleine wasborden konden opbergen!

Er werd nog wel een oude houten ijskist gebruikt. De zendelinge die kookdienst had, moest ’s morgens om 5 uur de ijsman opvangen voor de dagelijkse aankoop van zo’n 20 kilo ijs. Maar toen ging ook de ijskist met pensioen. Ze werd vervangen door een koelkast, waarvoor de zendelingen het geld hadden opgebracht. Zo werd het zendelingenhuis langzamerhand met moderne gemakken uitgerust.

DE KATHEDRAAL BRANDT AF

Op 8 augustus 1951 brak er in het Teatro Nacional van San Salvador brand uit. De hemelhoge vlammen sloegen over op de oude kathedraal, die zich aan de overzijde van de straat bevond. Ademloos zagen duizenden toe hoe de 80 jaar oude houten dakspanten begonnen te smeulen. Iemand die de held wilde uithangen, stormde het dak op en hakte er een gat in, waardoor er een trekgat ontstond dat het vuur aanwakkerde. Weldra brandde de kathedraal als een gloeiende hoogoven.

Binnen 40 minuten lag het eens zo vereerde, in koloniale stijl opgetrokken bouwwerk in de as. Vele gelovigen waren in tranen. Sommigen hadden hun leven gewaagd om het Jezusbeeld te redden; zij zetten het op de trappen van het Nationale Paleis tegenover de vlammenzee. Aan de hand van Psalm 115 toonden veel Getuigen aan dat dit beeld niet in staat was geweest het brandende gebouw uit eigen kracht te verlaten, en onderstreepten daarmee de onmacht van zulke beelden.

De katholieke Kerk vroeg de regering om geld om een nieuwe kathedraal te bouwen. Een van de voornaamste tegenstanders van dit kerkelijk verzoek was een jonge ingenieur, Baltasar Perla. Na zijn verwijdering uit het comité dat de zaak behandelde, won de Kerk het pleidooi en uiteindelijk schonk de regering de Kerk een miljoen colón ($400.000). Daarnaast vroeg de Kerk om medewerking van de zijde van de bevolking bij de financiering van de reconstructie; aan alle werknemers in het land werd gevraagd een dagloon bij te dragen. Nu, zo’n 30 jaar later is de kathedraal nog niet voltooid en de Kerk vraagt nog steeds om financiële steun voor de bouw.

EEN PROBLEEM RECHTZETTEN

Het dienstjaar 1952 begon met een kringvergadering in San Salvador, met 640 aanwezigen op de openbare lezing in het Teatro Follies. Qua aantal groeide de organisatie, maar tegelijkertijd was er iets niet in orde. Wat was het?

In januari 1952 bezocht een speciale vertegenwoordiger van het Genootschap, broeder T. H. Siebenlist, El Salvador. Na de situatie onder de loep genomen te hebben, legde hij al snel de vinger op de zieke plek. Veel paren woonden samen zonder wettig gehuwd te zijn en werden toch als Koninkrijksverkondigers geaccepteerd. Dit bedroefde de heilige geest.

Daarom hield broeder Siebenlist lezingen in San Salvador, Chalchuapa en San Miguel waarin hij iedere keer de noodzaak beklemtoonde huwelijken wettig te laten bevestigen. In het verslag over El Salvador in het Jaarboek van 1953 (Engels) stond hierover het volgende:

„Wij zagen nu in dat wij geslapen hadden toen het erop aankwam! . . . Wij waren te bang geweest aantallen te verliezen, ten koste van de kwaliteit van onze organisatie, maar vanaf 1 februari 1952 konden allen die niet volgens de bijbelse maatstaven leefden, niet langer als Jehovah’s Getuigen worden geteld, tot het tijdstip dat zij hun leven in het reine hadden gebracht. Degenen die zich oprecht omkeerden en hun levenswijze veranderden, werden niet uitgesloten maar werden met hun problemen geholpen. Soms pijnigden wij onze hersens af omdat de situaties zo verschrikkelijk gecompliceerd waren. Het bericht van El Salvador voor februari liet een achteruitgang zien van 100 verkondigers vergeleken bij ons laatste hoogtepunt, maar wij waren vastbesloten de zaak tot een goed einde te brengen. . . .

Maart, april en mei gingen voorbij, en wij voelden ons allemaal beter. Er heerste een goede, zuivere geest in de gehele organisatie. Alle oude ’meelopers’ waren verdwenen. Onze goede verkondigers hadden hun leven in het reine gebracht en wij voelden werkelijk dat Jehovah’s geest en zegen op het werk rustten. Ja, wij werkten even hard als voordien, maar nu zagen wij de vruchten van onze arbeid; de resultaten waren duidelijk merkbaar. . . .

Natuurlijk was ons verkondigersaantal achteruitgegaan, maar het totale aantal uren daalde niet; integendeel, het ging zelfs omhoog. De verkondigers waren geweldig ijverig; zij maakten meer nabezoeken en leidden meer studies dan ooit tevoren in de geschiedenis van het land. Wij hadden degenen die waren vertrokken, helemaal niet nodig; wij hadden dat alleen maar gedacht. Wij hadden niet beseft dat het belangrijkste de toewijding aan Jehovah was, en niet aan een werk.”

DE REGISTRATIE VAN HUWELIJKEN

De nieuwe beslissing was ook van invloed op Rosa Ascencio, de eerste Salvadoriaanse pionierster in Santa Ana. Zij woonde samen met Virgilio Montero, een muzikant van de Nationale Militaire Kapel, in een huwelijk volgens wederzijdse overeenkomst. Hij was eveneens een gedoopte Getuige. Wat zouden zij doen?

Rosa verklaarde: „Wij wisten dat wij verkeerd deden, maar wij wachtten gewoon af totdat iemand het ons zou zeggen.”

Onmiddellijk verbraken zij hun verhouding en gingen aan het werk om hun leven schriftuurlijk in orde te brengen. Vier jaar lang deed Virgilio moeite om van zijn vroegere huwelijkspartner te scheiden. Toen pas kon hij de nodige papieren bemachtigen om met Rosa te trouwen. Eindelijk traden zij wettig in het huwelijk en symboliseerden hun opdracht aan Jehovah voor de tweede maal door de waterdoop. Virgilio genoot later Jehovah’s zegen als opziener in een gemeente in San Salvador en diende enige tijd als kringdienaar. Tot aan hun dood koesterden hun broeders in El Salvador grote waardering en liefde voor hen.

Het leven met bijbelse maatstaven in overeenstemming te brengen, was in de meeste gevallen gemakkelijker gezegd dan gedaan. Toch deden velen alle noodzakelijke stappen om aan dit schriftuurlijke vereiste te voldoen. Zo kwam de „huwelijkscampagne” goed op gang, en de autoriteiten op het stadhuis waren onder de indruk toen de zendelingen het ene paar na het andere kwamen brengen, samen met hun kinderen, om hun huwelijk te laten registreren.

De burgemeester van San Salvador zei eens tegen Mary Taciak :„U onderwijst hen en dan brengt u hen gewoon bij mij en zal ik hen in de echt verbinden.” Dat deden de zendelingen dan ook. Een kleine jongen zei, toen hij zijn vader over trouwen hoorde spreken: „Maar u trouwt toch met mijn moeder hè?”

Op een dag ontmoette Mary Taciak bij het van-huis-tot-huiswerk in Colonia La Rábida een jonge moeder die toestemde in een bijbelstudie. Na enige tijd werden zowel de vrouw als haar levensgezel, Ramón Argueta, ijverige bijbelstudenten en zij kwam en regelmatig naar de vergaderingen. Toen Mary hun vroeg of zij getrouwd waren, zei Ramón: „Nee, wij zijn net als Adam en Eva; wij wonen samen zonder getrouwd te zijn.”

Mary legde echter uit dat Adam en Eva door Jehovah in het huwelijk verbonden waren. Daarop wilden ook zij hun huwelijk laten registreren. Toen begon het proces van het verzamelen van geboorteakten voor hen en hun vier kinderen. De geboorteakte van Ramón was spoorloos en dus moesten zij een bezoek brengen aan een gerechtelijke arts, die een officiële schatting van zijn leeftijd moest geven. Toen de dokter Mary zag, vroeg hij haar in welke relatie deze mensen tot haar stonden. „Het zijn mijn broeders”, zei Mary. Hij schudde alleen maar zijn hoofd: „In uw religie bestaat werkelijk een broederschap.”

Het Jaarboek van 1953 (Engels) merkte over deze krachtsinspanningen om mensen te helpen hun huwelijk te laten registreren, het volgende op: „Onze reputatie met betrekking tot hoge morele maatstaven raakte algemeen bekend. De mensen werden er steeds meer door aangetrokken in plaats van afgestoten. Mensen met verantwoordelijkheid in de wereld bemerkten dit en prezen ons.”

GEBRUIK VAN DE BIJBEL VAN HUIS TOT HUIS

Tijdens zijn bezoek demonstreerde broeder Siebenlist eveneens hoe men aan de deuren enkele schriftplaatsen rechtstreeks uit de bijbel kon voorlezen in plaats van de huisbewoner een getuigeniskaart in een plastic huls te overhandigen. De zendelingen brachten dit voor de eerste keer in praktijk toen hij San Miguel bezocht. Er waren veel uitingen van voldoening, zoals: „Ik heb het gevoel dat ik de mensen echt iets heb geleerd, ook al nemen ze helemaal geen lectuur.” In korte tijd werd alle verkondigers in El Salvador geleerd deze methode in hun dienst te gebruiken.

KRINGVERGADERINGEN — VREUGDEVOLLE GEBEURTENISSEN

Toen de organisatie klein was, zagen de broeders werkelijk uit naar de driedaagse kringvergaderingen. Vooral voor de zendelingen waren het gelegenheden voor kameraadschappelijke omgang. Dit was ook zo in mei 1952 tijdens de kringvergadering in San Miguel.

Na afloop van het programma kwamen de 22 zendelingen allemaal bijeen in het zendelingenhuis in San Miguel, waar zij een plaatsje zochten om te overnachten. Sommigen sliepen op veldbedden, anderen in hangmatten. De deuren naar de patio werden opengezet voor ventilatie. Voordat de zendelingen gingen slapen — nog opgewonden door de activiteiten van die dag — wisselden zij velddienstervaringen uit en bespraken wat zij in het programma bijzonder fijn hadden gevonden, wat er in de keuken was gebeurd, enzovoort. Menige goede grap zorgde voor een hartelijk lachsalvo, totdat sommigen van de vermoeiden om stilte vroegen. Als de kringvergadering dan voorbij was, ging de hele zendelingengroep met elkaar naar een film of ergens eten. Er heerste een echte familiegeest onder hen.

Op de laatste dag van de kringvergadering in San Miguel was het bijzonder vreugdevol te zien dat 800 mensen in het Teatro Nacional bijeenkwamen om te luisteren naar de openbare lezing „Welke religie zal de wereldcrisis overleven?” Een ander hoogtepunt van de vergadering was de doop. Een van de 41 personen die werden gedoopt, was Ramón Argueta, die kort daarvoor zijn huwelijk had laten registreren. Ramón herinnert zich nog dat hij op weg naar de doop een sigaret rookte. Een andere doopkandidaat, die ook rookte, zei tegen hem: „Dit is onze laatste sigaret.” Ramón heeft nooit meer gerookt.

Een jaar later werd Ramóns vrouw, Julia, ook gedoopt. Twee van hun kinderen stonden later jarenlang in de volle-tijddienst. Hun zoon Victor Warren diende, nadat hij als speciale pionier en kringopziener werkzaam was geweest, als eerste Salvadoriaanse broeder op het bijkantoor.

De volgende kringvergadering werd voor november 1952 in Santa Ana gepland. Maar de regering van El Salvador kondigde de staat van beleg af en alle burgerrechten werden voor 60 dagen ingetrokken. Volgens berichten hadden de communisten plannen gesmeed om de regering over te nemen. De beheerder van het Teatro Nacional werd door de politie vastgehouden, wat betekende dat de broeders het theater niet konden gebruiken.

De broeders gaven het echter niet op. Zij gingen ijverig op zoek naar een andere vergadergelegenheid. Drie zalen werden achtereenvolgens afgezegd omdat de zaaleigenaars bang waren. Toen, net één week voor de kringvergadering, hief de regering het verbod op en werden alle burgerrechten weer van kracht. Op zondag kwamen er dan ook 700 personen naar de openbare lezing in het theater luisteren. Later op die dag symboliseerden 19 personen hun opdracht aan Jehovah God door de waterdoop.

NIEUWELINGEN BLIJVEN BINNENKOMEN

Tot degenen die omstreeks die tijd gunstig op de waarheid reageerden, behoorde ook Maura Flores. Zij was onder de indruk van de eenheid die onder de Getuigen heerste, iets wat zij in haar adventistische religie niet had gezien. Samen met haar negenjarig zoontje begon zij regelmatig de vergaderingen te bezoeken. Later stond haar zoon Mario vele jaren in de speciale-pioniersdienst, waarna hij naar Gilead ging. Daarna was hij jarenlang als kringopziener in El Salvador werkzaam. Nu wonen hij en zijn vrouw in een zendelingenhuis in San Miguel.

Dan was er Federico Del Cid, die uit het dorp Tejutepeque naar San Salvador kwam om werk te zoeken. Hij ontmoette Ernesto Portillo, en in de loop van een gesprek over de herbouw van de kathedraal betuigde Federico er zijn leedwezen over dat Ernesto de Kerk had verlaten. Ernesto gaf hem een exemplaar van het tijdschrift De Wachttoren.

De volgende zondag ontmoetten de twee elkaar opnieuw. Onder de indruk van wat hij had gelezen, vroeg Federico Ernesto om een huisbijbelstudie. Toen Federico naar zijn gezin in Tejutepeque terugkeerde, slaagde hij erin hen allemaal voor een bijbelstudie te interesseren. Korte tijd hierna werden Federico en vijf andere leden van het gezin gedoopt. Al de jaren die sindsdien zijn verstreken, heeft hij de liefde en het respect van de broeders genoten, en hij dient nu als ouderling.

In het begin van de jaren vijftig toonde Angel Montalvo, een muzikant, belangstelling toen een speciale pionier hem getuigenis gaf. Zijn belangstelling was zo groot dat hij zijn gitaar verkocht — zijn enige middel om in zijn levensonderhoud te voorzien — om een bijbel te kunnen kopen. Hij maakte goede vorderingen en werd in 1953 gedoopt. Angel werkte een aantal jaren als speciale pionier en dient nu als ouderling in de gemeente Soyapango Oriente.

WISSELING VAN ZENDELINGEN

Wegens ziekte en om andere redenen verlieten in 1953 in korte tijd zeven zendelingen het land. Zij namen dierbare herinneringen en blijvende indrukken mee. Marguerite Stover, die bijna acht jaar geleden, in 1945, was gekomen, vond het vooral moeilijk de rouwstoeten te vergeten op weg naar het kerkhof. De rouwdragers volgden de mannen die de lijkkist op hun schouders droegen.

Maar al te vaak was het een kleine witte kist die de rouwdragers volgden. Op een dag gingen Marguerite en Mary Taciak eropuit om zo’n kistje voor de baby van een kennis te kopen. Zij hielpen de baby erin te leggen en later droegen zij het ook naar het kerkhof. Dit soort ervaringen waren voor de zendelingen niets ongewoons.

In maart 1953 werd Jane Campbell een welkome vervangster als zendelinge, vooral voor één broeder. Zij was uit Guatemala gekomen om met de bijkantoordienaar, Charles Beedle, te trouwen. Jane werd aan de gemeente San Jacinto toegewezen.

Spoedig maakten de zendelingen opnieuw plannen om een internationaal congres in New York te bezoeken, en de Salvadoriaanse broeders waren weer in de gelegenheid om tijdens hun afwezigheid de organisatorische activiteiten te behartigen. Een van de zendelingen in San Miguel, Ruth Price, merkte op: „Ik had het geld niet om het congres te bezoeken. Toen ontving ik op een dag een brief van de zendelingen in San Salvador, waarin stond dat als ik de mogelijkheid had om van Miami naar New York met iemand mee te rijden, zij een vliegticket naar Miami voor me zouden kopen. Overbodig te zeggen dat ik het aanbod met beide handen aannam en Jehovah zeer dankbaar was dat ik zulke liefdevolle vrienden onder de zendelingen had.” En zo konden alle zendelingen dit tweede congres in het Yankee-stadion in de zomer van 1953 bezoeken.

HET WERK IN NIET-TOEGEWEZEN GEBIED

In 1953 begonnen de verkondigers van San Salvador het stadje San Juan Talpa, zo’n 32 km van de hoofdstad vandaan, te bezoeken. Zij reisden per bus en de laatste etappe van de reis werd te voet afgelegd. Deze uitstapjes waren vol opwindende momenten.

Op een keer besloten de broeders wegens de verschrikkelijke hitte in een kleine rivier te gaan zwemmen. Het scheen een uitstekend idee, totdat de meisjes tijdens het omkleden door vuurmieren gebeten werden. Wat een weldaad toen zij het beschermende water bereikten!

Bij die gelegenheid werden er zoetwatergarnalen gevangen, en terwijl het groepje in de dienst was, maakte een in San Juan Talpa wonend familielid van een van de broeders de garnalen klaar. De zendelingen keken toe hoe de anderen hun garnalen met huid en haar opaten. Tot verbazing van een van de zendelingenzusters werd de grootste garnaal speciaal voor haar klaargemaakt, compleet met kop, ogen en voelsprieten. Er bleef haar niets anders over dan haar speciale geschenk te verslinden met harde schaal en al, iets waarin zij zonder al te veel ellende slaagde.

Het resultaat van deze bezoeken aan San Juan Talpa was een aantal bijbelstudies, en verscheidene personen kwamen in de waarheid, onder wie een leerling van de lagere school, Raúl Morales. Zijn ouders gaven hem steeds veel werk te doen in een poging te voorkomen dat hij naar de vergaderingen zou gaan. Maar hij deed zijn werk snel en ging toch. Ten slotte begon hij in de velddienst te gaan en na verloop van tijd werd hij speciale pionier en uiteindelijk kringopziener.

Nog een afgelegen plaats die door de broeders van San Salvador werd bezocht, was Santo Domingo, waar enkele gezinnen de priester hadden verjaagd. Later leerde de burgemeester van dit stadje de waarheid kennen, werd gedoopt en diende als presiderend opziener. Andere plaatsen die in die eerste tijd werden bezocht en die nu gemeenten hebben, zijn Quezaltepeque en San Sebastián, alsook Los Planes de Renderos, een heuvelachtig gebied ten zuiden van de hoofdstad. Het is daar heerlijk koel en veel succesvolle zakenmensen bouwen daar huizen. Nu is er een bloeiende gemeente van Koninkrijksverkondigers, die in een prachtige Koninkrijkszaal bijeenkomen.

In 1953 woonden 515 personen de Gedachtenisviering in El Salvador bij, en het aantal gemeenten steeg tot 10.

KONINKRIJKSBOODSCHAP TREKT JONGEN AAN

Rodrigo Guevara begon regelmatig De Wachttoren en Ontwaakt! te nemen van zendelingen die in San Salvador op de hoek van een straat stonden. Hij wilde dat zijn zoon, Jorge, een goede opvoeding kreeg en zijn belangstelling ging naar alles uit wat hem daarbij zou kunnen helpen. Ook bestelde hij de boeken „God zij waarachtig” en De Waarheid Zal U Vrijmaken” voor zijn 12-jarige zoon. Na enige tijd nam Rodrigo zijn zoon Jorge mee naar de Koninkrijkszaal en vertrouwde hem aan de broeders toe. Hij bezocht geregeld de vergaderingen en liet zich inschrijven voor de Theocratische School.

De Koninkrijksboodschap oefende aantrekkingskracht op Jorge uit en het jaar daarop werd hij gedoopt. In de loop van zijn theocratische carrière heeft Jorge het een en ander moeten verwerken. Op een avond voelde hij zich beledigd toen de schooldienaar hem na een van zijn toewijzingen nogal ernstig raad gaf. Jorge gooide vertwijfeld zijn bijbel op de grond, vastbesloten om nooit meer naar de Koninkrijkszaal te gaan. De week daarop besloot hij echter om toch terug te gaan en de broeder om vergeving te vragen. Toen hij de zaal binnenkwam, snelde de schooldienaar op hem toe en bood zijn verontschuldigingen aan. Jorges nauwe omgang met de theocratische familie vulde een leemte in zijn eenzame leven; zijn vader had het altijd druk, alhoewel hij in materieel opzicht voor hem zorgde. En zijn moeder en andere familieleden woonden ver weg.

BROEDER FRANZ KOMT OP BEZOEK

Een bijzondere verrassing in de herfst van 1953 was het bezoek van broeder F. W. Franz. Hij was de hoofdspreker op het „Nieuwe-Wereldmaatschappij”-congres dat van 13 tot 18 oktober in El Salvador werd gehouden. De broeders waren van geestdrift vervuld toen zij hem de voornaamste lezingen hoorden uitspreken die enkele maanden geleden op het reusachtige internationale congres in het Newyorkse Yankee-stadion waren gehouden. Tot grote vreugde van iedereen kwamen er 1225 personen naar het Teatro Nacional in San Salvador om de openbare toespraak „Na Armageddon — Gods nieuwe wereld” te horen. De lezing werd gelijktijdig door een plaatselijk radiostation uitgezonden.

DE EERSTE FILM VAN HET GENOOTSCHAP

Een van de opvallendste bijzonderheden van 1954 was de film „De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie”, die in het hele land werd vertoond. De waardering van de broeders voor Jehovah’s organisatie werd er enorm door vergroot. In de havenstad Acajutla — met een bevolking van zo’n 3000 zielen — werd een theater gratis ter beschikking gesteld, en ook de één uur durende aankondiging over de luidspreker was kosteloos. Men telde 400 aanwezigen en velen voelden zich tot de waarheid aangetrokken. Eén familie vroeg of iemand hen wilde bezoeken omdat zij Jehovah’s Getuigen wilden worden. Nu is er een vrij grote gemeente in Acajutla. Dergelijke ervaringen volgden vaak op de vertoning van de film in alle delen van het land.

NIEUW BIJKANTOORGEBOUW

In december 1954 bracht broeder Knorr opnieuw een bezoek aan El Salvador. Tegen die tijd was de bouw van een nieuw bijkantoor aan de Tercera Avenida Norte en de Calle San Carlos in volle gang. Het is interessant hoe de bouw van dit bijkantoor tot stand kwam.

In 1949 bezocht Dorothy Thompson Paulina de Perla, de vrouw van de bekende ingenieur die in verzet was gekomen tegen de katholieke Kerk in verband met de herbouw van de kathedraal. Terwijl Paulina haar zoontje, Baltasar Jr., in het bad deed, gaf Dorothy haar getuigenis. Alhoewel zij belangstelling toonde, ging het contact met haar verloren toen zij naar een andere buurt verhuisde.

Later werd Paulina opnieuw gevonden, door Charlotte Bowin, en zij accepteerde een bijbelstudie. Haar man, Baltasar Sr., was toen onderminister in het kabinet van president Oscar Osorio. Baltasar wilde zijn Engels verbeteren en daarom liet hij zijn vrouw aan Charlotte vragen of zij hem privé wat Engelse lessen wilde geven. Tijdens deze lessen sprak Charlotte over de bijbel en de ware religie. Uiteindelijk kreeg Baltasar zoveel belangstelling dat hij Charlotte vroeg de bijbel met hem te bestuderen, in het Spaans.

De regering van president Osorio had problemen met de katholieke Kerk en daarom stelde Baltasar voor de protestanten tegen de katholieken op te zetten. Er werd overeengekomen dat de president de protestanten moest helpen. Daar stemde hij in toe, maar waar te beginnen? Baltasar nodigde Charles Beedle en Charlotte voor een gesprek met president Osorio uit. Tijdens deze ontmoeting konden zij de president een goed getuigenis geven over Gods koninkrijk. Hij was zeer onder de indruk van wat hij hoorde en wilde de Getuigen graag helpen.

Alhoewel Baltasar de waarheid nog niet volledig had aanvaard, uitte hij de wens een bijkantoorgebouw voor Jehovah’s Getuigen te ontwerpen en te bouwen, zonder iets voor zijn diensten in rekening te brengen. Zijn plannen werden ter goedkeuring aan het Wachttorengenootschap in Brooklyn voorgelegd.

En zo stond broeder Knorr in december 1954 op het bouwterrein, omgeven door steigers en muren die al tot de eerste verdieping waren opgetrokken, en hield een korte toespraak die door broeder Beedle in het Spaans werd vertaald. Hij zei dat hij hoopte dat het gebouw spoedig te klein zou zijn om het Koninkrijkswerk in El Salvador doeltreffend te behartigen. Daar het gebouw zes slaapkamers, een eetkamer, een ontvangstvertrek, een keuken, een provisiekamer, een wasserij, een kantoor en een opslagruimte zou hebben, plus een Koninkrijkszaal met zitplaatsen voor zo’n 300 personen, alsook ruimte voor extra slaapkamers op het terras, schenen deze opmerkingen de luisteraars enigszins vergezocht toe.

HET UITERLIJK VAN EL SALVADOR VERANDERT

Tijdens de ambtsperiode van president Osorio begon het land zich op indrukwekkende schaal te ontwikkelen. Er werden nieuwe arbeidswetten uitgevaardigd, die voor sociale zekerheid zorgden. Ook werden er minimumloonwetten van kracht. Er werd een nieuwe hoofdweg langs de kust aangelegd, waardoor havensteden zoals Acajutla beter te bereiken waren en de toeristen adembenemende vergezichten geboden werden. Veranderingen in de wetten op het bankwezen zorgden voor een gunstiger klimaat voor investeringen en voor het stichten van nieuwe ondernemingen. Het resultaat was dat er een grotere middenstandsklasse ontstond en de levensstandaard voor velen omhoogging.

Toen president Osorio in 1950 zijn ambt aanvaardde, was het zijn bedoeling de woonkampen op te ruimen waarin grote gezinnen van de armen in één enkele kamer moesten wonen. Alhoewel dit doel niet geheel en al werd verwezenlijkt, begon het stedelijk huisvestingsinstituut een systematische campagne om flatgebouwen van vier verdiepingen alsook eengezinswoningen te bouwen, die de staat aan mensen in de lage-inkomensklassen te koop of te huur aanbood.

In de jaren vijftig veranderde El Salvador dus aanzienlijk vergeleken bij de tijd dat de eerste zendelingen arriveerden. Er verschenen ook steeds meer auto’s op de weg. Nieuwe autobussen namen de plaats in van de oude „groene draken”, waarvan vele uit het onderstel van een vrachtwagen met daarop een houten carrosserie en zelfgebouwde zitplaatsen bestonden. In de etalages lag een verscheidenheid aan artikelen om de aandacht van het publiek te trekken, en nieuwe fabrieken rezen als paddestoelen uit de grond.

WAARDERING VOOR GEESTELIJKE ZAKEN

Tijdens het bezoek van broeder Knorr werd er in de zaal van de Arbeidersbond een congres gehouden. De openbare lezing „Gods liefde komt te hulp in ’s mensen crisis” werd wijd en zijd aangekondigd. De familie Morales in San Juan Talpa hoorde van het congres en de jonge Raúl was vastbesloten erheen te gaan. Hij stond om drie uur ’s morgens op en liep ruim 32 km naar San Salvador om het congres bij te wonen, waar hij als een van de 572 aanwezigen naar de openbare lezing luisterde. Eenmaal weer thuis, was hij vastbeslotener dan ooit om geestelijke zaken te blijven najagen.

WIJZIGINGEN IN HET ZENDINGSWERK

In december 1954 arriveerden er twee nieuwe zendelingenechtparen, Paul en Muriel Coconis en Daniel en Joan Elder. Paul en Muriel werden onmiddellijk aan het zendelingenhuis in San Miguel toegewezen. Kort daarna ontvingen de zendelingen in San Miguel echter bericht dat het huis naar Santiago de María overgeplaatst zou worden. Dit gebeurde om het predikingswerk ook elders te kunnen openen.

De zendelingen predikten niet alleen in Santiago de María, maar ook in de dorpen eromheen. ’s Morgens om zes uur namen zij de bus en gewoonlijk keerden zij pas ’s avonds met de laatste bus naar huis terug. Op zondagmiddag werd er een Wachttoren-studie gehouden in Chinameca, en als de zendelingen ’s avonds terugkeerden leidden zij nog een studie in Santiago de María. Op een andere dag van de week predikten zij in Usulután, Berlín en Alegría. Er ontwikkelde zich veel belangstelling in deze plaatsen en later, toen het zendelingenhuis werd overgeplaatst, werden er speciale pioniers naar enkele van deze steden gestuurd om de gevonden belangstelling te behartigen.

In het begin van 1955 werd ook het zendelingenhuis van Santa Ana overgeplaatst, en wel naar Sonsonate. In die tijd werkte er dus een sterke groep zendelingen vanuit zendelingenhuizen in Ahuachapán, Santiago de María, Sonsonate en, natuurlijk, San Salvador.

EEN PATRIARCHALE FAMILIE

In 1951 begon een jonge man genaamd Juan Peña in Santiago Texacuangos serieus de bijbel te bestuderen. Hij werd in 1952 gedoopt en begon enige tijd later te pionieren. Na verloop van tijd werd hij in Santiago Texacuangos als gemeentedienaar aangesteld. In deze ene gemeente werden twintig van de mensen met wie Juan studeerde, gedoopt. Zijn familie alleen al vormde een redelijk grote gemeente. Juans grootvader, Abraham Peña, bouwde een nieuw betonnen huis zodat er een geschiktere Koninkrijkszaal zou zijn.

Nu moet u niet denken dat deze activiteit van de familie Peña in een opwelling werd ondernomen, als een emotionele reactie. Zij waren altijd heel religieus geweest en hun huis was door de Kerk gebruikt als opslagplaats voor heiligenbeelden. Abrahams vrouw, Lugarda, had zo’n 20 beelden op een laag tafeltje staan en elke avond vereerde ze die en boog ervoor, een uur lang. Maar toen de zaden van de waarheid waren geplant, belegde Abraham een familiebijeenkomst in een maïsveld om vast te stellen of de verantwoordelijke familiehoofden ermee instemden de katholieke Kerk te verlaten. Dat was het geval, en dus gingen zij tot actie over.

Abraham kocht een nieuwe stationwagen, waarmee zijn zoons trips naar andere steden maakten. Dit waren geen plezierreisjes; ze hadden ten doel het goede nieuws van het Koninkrijk naar deze plaatsen te brengen. Soms bleef de familie er wel twee à drie dagen. Broeder Beedle, die gewoonlijk meeging op deze reizen, hield dan ’s avonds een openbare lezing. Dit gebeurde in Sonsonate, en er werden veel geïnteresseerden gevonden. Toen het zendelingenhuis daar in 1955 werd gevestigd, zorgden de zendelingen voor deze personen.

VERVOLGING VERIJDELD; SCHAPEN BIJEENGEBRACHT

Zodra de zendelingen in Sonsonate begonnen te werken, zetten Italiaans-Amerikaanse priesters een campagne van haat en tegenstand tegen hen op touw. De leider van deze groep deed elke avond in zijn 15 minuten durende radioprogramma felle aanvallen op Jehovah’s Getuigen, in de hoop de publieke opinie tegen hen op te zetten. Ondanks het feit dat deze priesters wegens hun liberale houding de vriendschap van een groot deel van de bevolking hadden gewonnen, gaven enkelen van hun beste vrienden hun de raad de Getuigen „met rust te laten”.

De priesters luisterden echter niet en gingen zelfs zo ver dat zij de eigenaar van het zendelingenhuis excommuniceerden omdat hij weigerde de Getuigen uit zijn huis te zetten. De huiseigenaar, een van de prominentste mannen in Sonsonate, liet zich niet gemakkelijk intimideren. Hij had al geen al te hoge dunk van de katholieke Kerk en haar priesterlijke vertegenwoordigers en nu was zijn vertrouwen nog verder geschokt. Zijn vrouw scheen zich al evenmin iets aan te trekken van het excommunicatiebevel. Door dit optreden verloren de priesters veel aanzien bij het volk en de vervolging was verijdeld. De zendelingen bleven trouw de boodschap des levens naar de mensen brengen en thans is er een actieve gemeente van Jehovah’s Getuigen in deze stad.

Ook in Ahuachapán bleken er met schapen te vergelijken personen te zijn. Op een dag zag men een jonge leerling van een middelbare school voor de deur van de Koninkrijkszaal zitten en naar de vergadering luisteren. Zijn naam was Pedro Guerrero. Het was een tengere jongen die waarschijnlijk nog geen 36 kg woog. Toen hem werd gevraagd wat hij wilde, zei hij dat hij de Getuigen zocht. Vanaf die tijd begon hij geregeld de vergaderingen te bezoeken en Tillman Humphrey bestudeerde de bijbel met hem. In 1958 werd hij gedoopt, en hij kreeg na verloop van tijd veel voorrechten in de organisatie. Hij was onder meer als kringdienaar werkzaam.

MET DE ROOKGEWOONTE AFREKENEN

Een aantal met schapen te vergelijken personen rookte. Een van hen was Daniel Zaldaña, een bejaarde man die in Ahuachapán tegenover het zendelingenhuis woonde. Hij was een kettingroker en het zat hem dwars dat hij er niet vanaf kon komen. Mary Nosal, de zendelinge die met hem studeerde, raadde hem aan zich op zijn bijbelstudie te concentreren en later kon hij dan beslissen wat hij aan de gewoonte zou doen.

Op een avond kwam Daniel met goed nieuws naar Mary toe. Hij was eindelijk met roken gestopt! In 1956 werd hij gedoopt en de afgelopen vijftien jaar heeft hij gepionierd. Wat een geweldig voorbeeld geeft hij! Hoewel hij oud is en met een slechte gezondheid te kampen heeft, komen de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats in zijn leven.

Omstreeks dezelfde tijd vond Mary Nosal twee zusters, Juana en Herminia Escobar. Zij waren niet alleen diep verwikkeld in het spiritisme, maar waren ook kettingrooksters. Een van hen stak gewoonlijk een sigaret achter haar oor om die aan te kunnen steken zodra de vorige sigaret was opgerookt. Bovendien hadden zij thuis een hele muur vol heiligenbeelden, die zij zeer vereerden. Maar na verloop van tijd deden deze zusters hun beelden weg, hielden volledig op met roken en maakten zich vrij van het spiritisme. Het werd een normale aanblik hen op de kring- en districtsvergaderingen allebei trouw in de keuken of bij de afwas te zien helpen.

NIEUW BIJKANTOOR INGEWIJD

In juni 1955 was het nieuwe bijkantoorgebouw in San Salvador voltooid. Er zaten vele uren van hard werken in dit comfortabele woonhuis met kantoor en Koninkrijkszaal. Jane Beedle schreef:

„Wij woonden slechts twee of drie blokken van de plek waar het bijkantoor werd gebouwd, vandaan. Toen mijn man en Baltasar de teer op het terras aanbrachten en de elektrische leidingen aanlegden, brachten wij hun de lunch. Soms werkten zij 14 uur per dag om een bepaald werk af te krijgen. Toen zij de stoelen maakten, was ook Curtis Smedstad erbij, en wat hebben ze gewerkt om de ijzeren onderdelen van de stoelen gemaakt en gelast te krijgen. Vijfhonderd stoelen hebben ze gemaakt. Wij, de vrouwelijke zendelingen, hadden een actief aandeel aan het schoonmaken van het gebouw en het naaien van de gordijnen om alles klaar te hebben voor de inwijding.”

Broeder John Parker kwam over uit Guatemala om de inwijdingslezing te houden. Bij die gelegenheid verraste Baltasar Perla iedereen door te zeggen: „Dit gebouw hebben wij aan Jehovah te danken.” Dit was de eerste keer dat hij zijn geloof in Jehovah als de Opperste Autoriteit met zoveel woorden tot uitdrukking bracht. Veel mensen kwamen het gebouw bekijken en genoten van het ijs dat aan alle bezoekers werd geserveerd. De volgende dag hield broeder Parker de openbare lezing „De angsten van dit geslacht overwinnen”.

BALTASAR WORDT EEN GETUIGE

Kort nadat het bijkantoor voltooid was, ging Baltasar Perla op uitnodiging van de Amerikaanse regering naar de Verenigde Staten. Tijdens zijn verblijf in New York zag hij een advertentie voor een schriftelijke cursus over de katholieke leer. Dit was, zo vond hij, de gelegenheid om te zien wat de katholieke Kerk leerde over het Koninkrijk, het bijbelse onderwerp dat hem in het bijzonder aantrok. Hij betaalde $200 voor de complete cursus; hierbij twee dozen boeken en brochures inbegrepen.

Vlug ging hij naar zijn hotel, en de volgende drie dagen vergeleek hij deze lectuur met de bijbel. Ten slotte kwam hij tot de conclusie dat de katholieke religie niet in overeenstemming is met de bijbelse leer. Daar hij voor zijn werk naar verscheidene delen van de Verenigde Staten moest, zocht hij waar het hem maar mogelijk was de plaatselijke Koninkrijkszaal op.

In Columbus (Ohio) droeg hij zich aan Jehovah op en later, op een congres in New York, symboliseerde hij deze opdracht door de waterdoop. Het was niet zozeer de leerstellige informatie, zegt hij, die hem tot de Getuigen trok, maar hun christelijke gedrag. Hij was onder de indruk van de gelukkige huwelijken, zoals dat van Charles en Jane Beedle. Hij wilde dat zijn kinderen als zij opgroeiden dit geluk ook zouden smaken. In 1960, toen broeder Curtis Smedstad El Salvador verliet, werd Baltasar stadsdienaar van San Salvador.

EEN TWEEDE KRING GEVORMD

In oktober 1955 werd Saúl De León, een jonge pionier uit Santa Ana, als kringdienaar aangesteld in plaats van Antolín Castillo Peña, die ontrouw was geworden. Toen, in januari 1956, werd er een tweede kring gevormd, en werd broeder Smedstad opnieuw kringdienaar.

WEER EEN FILM VAN GENOOTSCHAP

In mei 1956 kwamen Chrissie Wilson en Florence Enevoldsen de gelederen van de zendelingen versterken en zij brachten de nieuwe film van het Genootschap „Het geluk van de Nieuwe-Wereldmaatschappij” mee. Ook al was het buiten nog licht, toch gingen de zendelingen onmiddellijk het portaal verduisteren om de film te kunnen zien. Daar Curtis Smedstad, een afgestudeerde van de 14de klas van Gilead, een auto had, ging hij met deze film van plaats tot plaats om hem aan honderden dankbare personen te vertonen. Curtis vertelt over een ervaring die in het noorden van het land werd opgedaan.

„Wij moesten over privé-terrein naar een andere stad trekken. De eigenaars hieven tol voor het voorrecht hun weg te gebruiken. Wij lieten onze auto bij de boerderij van de eigenaar staan en moesten te paard verder. De afspraak was dat wij zouden betalen als we terugkwamen. Onderweg konden wij de film aan grote mensenmenigten vertonen.

Tegen de tijd dat we terugkwamen bij de boerderij, waren de berichten hierover tot hen doorgedrongen en zij wilden ons niet laten gaan voordat wij ook hun de film hadden getoond. Daar het volop dag was, haastten zij zich om alle arbeiders bij elkaar te roepen — het waren er zo’n 75 — en zij propten ons allemaal in een kleine kamer; deuren en ramen gingen dicht om het donker te maken. U kunt zich wel indenken wat een stoombad we daar kregen. Toch ging er niemand weg en iedereen was heel enthousiast. Toen ik aanstalten maakte om voor het gebruik van hun weg te betalen, weigerde de beheerder en vond dat zij eerder mij moesten betalen. Er werd veel lectuur achtergelaten.”

NIEUWE ZENDELINGEN EN OLD-TIMERS

Nog steeds ondergingen velen van de nieuwe zendelingen de cultuurshock die vaak voorkomt als iemand naar een ander land verhuist. Florence Enevoldsen en Chrissie Wilson werden aan San Salvador toegewezen. Florence haalt wat herinneringen op:

„Op onze eerste vergadering waren de enige woorden die wij in de volle twee uur begrepen ’Watch Tower Bible and Tract Society’. Die werden in de slotopmerkingen van Charles Beedle gebruikt. De volgende zondag trokken we uit in de velddienst met een groep waar ook Evelyn Hill bij was. Evelyn trad geduldig als tolk tussen de plaatselijke broeders en ons op.

Wij werkten die ochtend in een buitengewoon vies woongebied. Chrissie zag een paar enorme kakkerlakken waar ze van griezelde. Hierdoor en mede door andere toestanden begon ze zich een beetje misselijk te voelen. Een vrouw bood haar vriendelijk een glas water met Alka-Seltzer aan. Daar ze voor het drinken van water gewaarschuwd was, sloeg ze het af. Daarom dronk de plaatselijke zuster die bij haar was, het op om de vrouw niet te beledigen. De verkondigers waren zo vriendelijk ons terug te brengen naar het zendelingenhuis, alhoewel wij zelf de weg wel wisten. Maar doordat wij niet veel Spaans spraken, konden wij ons niet voldoende verstaanbaar maken om hen daarvan te overtuigen.”

Nieuwe zendelingen kwamen en old-timers gingen vaak weg. Soms was het om te trouwen. Charlotte Bowin, die zeven jaar in El Salvador had gediend, verloofde zich na de Europese congressen in 1955 met Albert Schroeder. Begin 1956 aanvaardde zij haar nieuwe toewijzing in New York, op de Kingdom Farm. Thans is broeder Schroeder lid van het Besturende Lichaam en Charlotte dient nu met hem en hun 23-jarige zoon Judah Ben op Brooklyn Bethel.

VERDER GEBRUIK VAN DE RADIO

In 1956 begon het radiostation YSAX het door Jehovah’s Getuigen opgestelde programma „Dingen waar mensen over nadenken” uit te zenden. Deze uitzendingen gingen drie jaar door totdat de katholieke Kerk het station kocht, en toen kwam er een eind aan. Veel mensen werden door deze radioprogramma’s tot de waarheid getrokken.

PROTEST AAN HET ADRES VAN RUSLAND

Op de kringvergadering die in augustus/september 1956 in San Salvador werd gehouden, werd een petitie voorgelegd waarin tegen de mishandeling van Jehovah’s Getuigen in Rusland werd geprotesteerd. Vijfhonderd personen betuigden hun instemming met deze petitie, die aan de sovjetautoriteiten was gericht. Kopieën werden aan de kranten in El Salvador gegeven. Verscheidene kranten publiceerden de petitie geheel of gedeeltelijk. Ze werd ook door enkele radiostations uitgezonden. Jehovah’s Getuigen in El Salvador maakten aldus van de gelegenheid gebruik om hun liefde voor hun broeders in Rusland te tonen.

STOORNIS VERIJDELD

Op de kringvergadering die in december 1956 in het dorp Armenia werd gehouden, stond de vertoning van de film „Het geluk van de Nieuwe-Wereldmaatschappij” op het programma. Deze zou vertoond worden in een zaal die groot genoeg was om het te verwachten aantal personen te herbergen. Op de een of andere manier wist echter de katholieke priester van Armenia de zaal binnen te dringen en sneed de elektrische leidingen door. Terwijl broeder Beedle met de eigenares over het probleem sprak, werd hij gewaar dat de priester zich achter het gordijn verborgen hield. Hij vroeg hem voor de dag te komen, waarop de priester schaapachtig verscheen.

Het was te laat om de noodzakelijke reparaties te verrichten ten einde de film in de gehuurde zaal te kunnen vertonen. De broeders troffen echter regelingen om de film op een witte pleistermuur te projecteren, gewoon op straat. Het resultaat was dat veel meer mensen de film daar zagen dan in de zaal het geval geweest zou zijn.

TOENAME IN DE SPECIALE-PIONIERSGELEDEREN

Angel Montalvo, de muzikant die zijn gitaar had verkocht om een bijbel te kunnen kopen, diende nu als speciale pionier in ditzelfde dorp Armenia. Zijn partner was Raúl Morales, de jongeman die uit zijn dorp San Juan Talpa was komen lopen om zijn eerste congres in San Salvador te bezoeken. Het is interessant hoe hij pionier werd.

Na zijn doop in 1955 begreep Raúl nog niet wat een pionier was. Dus toen Charles Beedle, die opmerkte hoe actief hij in de dienst was, hem vroeg of hij pionier was, wist Raúl niet wat daarop te zeggen. Charles legde uit dat een pionier elke maand zo’n 100 uur aan het predikingswerk besteedt, waarop Raúl antwoordde: „Als dat een pionier is, dan ben ik er geloof ik wel een.”

Na officieel tot de pioniersgelederen toegetreden te zijn, aanvaardde Raúl met ingang van januari 1956 zijn eerste toewijzing in Cojutepeque. Later dat jaar ging hij naar Armenia om met broeder Montalvo samen te werken.

EERSTE SALVADORIAANSE GILEADSTUDENT

De jonge kringopziener uit Santa Ana, Saúl De León, werd de eerste persoon uit El Salvador die de Gileadschool bezocht. De zendelingen hadden hem geholpen zich erop voor te bereiden door hem Engels te leren. Hij werd in 1957 uitgenodigd voor de 31ste klas en studeerde het jaar daarop af. Nu moest er weer een lege plaats in de kringdienst worden opgevuld. Raúl Morales nam zijn plaats in en begon zijn dienst in september 1957.

JONGEMAN GEEFT ZIJN FAMILIE GETUIGENIS

De jonge knaap Jorge Guevara, die op een keer vertwijfeld zijn bijbel op de grond had gesmeten na van de Theocratische-Schooldienaar raad te hebben ontvangen, maakte uitstekende geestelijke vorderingen. Toen hij nog maar 16 jaar was, hield hij zijn eerste openbare lezing over het onderwerp evolutie. In 1957 deed hij examen op de middelbare school. Zijn moeder en broer kwamen uit El Hormiguero, een dorp dat zo’n 140 km ten oosten van San Salvador ligt, om de diploma-uitreiking bij te wonen.

Jorge had lange tijd een wrok gekoesterd tegen zijn familie; hij verweet hun zijn eenzaamheid als kind. „Als ik geen Getuige was geweest”, zegt Jorge, „zou ik nooit weer met mijn familie gesproken hebben.” Nu begon hij hun echter getuigenis te geven. Hoewel zij tot een protestantse sekte behoorden, luisterden zij aandachtig naar hem. Er werden regelingen getroffen dat Saúl De León, die als kringopziener diende, hen zou bezoeken, en wat hij aantrof, verbaasde hem zeer.

Er waren vijf mensen die de beslissing hadden genomen Jehovah’s Getuigen te worden, louter doordat zij de lectuur hadden gelezen die Jorge bij hen had achtergelaten. Broeder Saúl De León doopte hen in aanwezigheid van 75 personen, wat op zichzelf een goed getuigenis was. Sedertdien hebben meer familieleden van Jorge Guevara de waarheid leren kennen en de stap van de doop gedaan, en zij gaan er trouw mee voort Jehovah te dienen.

BELANGRIJKE GEBEURTENISSEN IN 1957

In 1957 kwam er een solide gebouwde Koninkrijkszaal annex zendelingenhuis klaar in Santa Anita, een wijk in het zuiden van San Salvador. Kort na de inwijding in oktober arriveerden er vier nieuwe afgestudeerden van Gilead in El Salvador: Frederick en Dorothy Bowers en Kenneth en Virginia Kiesel. De Kiesels werden samen met Chrissie Wilson en Florence Enevoldsen aan het nieuwe zendelingenhuis in Santa Anita toegewezen. Florence schrijft: „Onze verhuizing viel midden in een tropische stortregen. Overal kwam het water het huis binnen. We hebben dagenlang moeten hozen.”

Gedurende het jaar 1957 werden er twee nieuwe gemeenten gevormd, waardoor het totale aantal gemeenten in El Salvador op 12 kwam. Ook waren er nu 46 volle-tijdpredikers, met inbegrip van 21 zendelingen, die in geïsoleerd gebied werkten. Dat jaar werden de beide zendelingenhuizen in Santiago de María en Ahuachapán gesloten, en de beide gemeenten werden aan de hoede van speciale pioniers toevertrouwd.

Er werd in 1957 weer een fijne kringvergadering gehouden in Sonsonate, en wel in de oude stadsgehoorzaal. In de patio achter in het gebouw bevond zich een betonnen bak van 3 x 3 m en ca. 80 cm diep. Daar werden 47 personen gedoopt.

NIEUW CONGRESTERREIN

In februari 1958 kwamen Aubrey Bivens, de zoneopziener, en M. G. Henschel van Brooklyn Bethel voor een congres naar El Salvador. Het grote probleem waarvoor de broeders zich gesteld zagen, was een geschikt congresterrein te vinden. Vorige congressen waren gehouden in de zaal van de Arbeidersbond in San Salvador, maar die was nu te klein om het verwachte aantal personen te herbergen. De oplossing van het probleem liet niet lang op zich wachten.

Víctor Recinos, een vriendelijke buurman die aan de noordkant van het bijkantoor woonde, had de Getuigen in het oog gehouden en bewonderde hen. Op een dag, in de loop van een gesprek met broeder Beedle, bood hij edelmoedig zijn terrein voor het congres aan. Het grote stuk grond had een natuurlijke „kom”, die voor een vroeger bouwproject was uitgegraven en zich in de schaduw van talrijke gunstig staande bomen bevond.

Veel broeders hielpen met het opruimen van het kreupelhout, zodat er een schoon en aangenaam amfitheater ontstond. Daar de openbare lezing getiteld was „Het nieuwe lied voor de mensen van goede wil”, werd er voor het podium een laag hek gebouwd dat er uitzag als een notenbalk, met muzieknoten bij wijze van stijlen. Het was goudkleurig geverfd en zag er heel aantrekkelijk uit. Verscheidene grote bloeiende poinsettia’s (kerststerren) voltooiden de decoratie.

In een klein gebouwtje achter op het terrein werd de cafetaria ondergebracht. Veel van het voedsel werd op het bijkantoor klaargemaakt en over de straat naar de cafetaria gebracht. Aan het eind van het congres nam iedereen zijn stoel op, zette die op zijn hoofd en droeg hem over de straat naar de Koninkrijkszaal in het bijkantoor. Velen merkten op dat zij nog nooit zo’n blijmoedige samenwerking hadden gezien.

TRAGEDIE NA HET CONGRES

Tot de 61 personen die op dit congres hun opdracht door de waterdoop hadden gesymboliseerd, behoorde een broeder uit La Unión die van half-Arabische afkomst was. Hij was de eerste Getuige onder de talrijke Arabische bevolking. Op de maandag na het congres ontving broeder Beedle bericht van een speciale pionier in La Unión dat de bus waarin de broeders zaten, was verongelukt. Drie broeders waren op slag dood, ook de broeder die zojuist gedoopt was.

Er vloeiden tranen toen de broeders zich op de plaats van het ongeluk verzamelden en de congresaantekeningen, liederenbundels en andere bezittingen uit het wrak haalden. Tegen de tijd dat broeder Beedle in La Unión aankwam, was het reeds te laat om nog een begrafenislezing te houden, daar de menigten al op de begraafplaats waren voor de teraardebestelling. De speciale pioniers in La Unión waren diepbedroefd over het verlies van hun dierbare broeders — de vruchten van hun arbeid.

WIJZIGING IN BIJKANTOORBESTUUR

In het voorjaar van 1958 had broeder Beedle tien jaar lang praktisch alleen de leiding gehad over de activiteit van Jehovah’s Getuigen in El Salvador. In die tijd had hij vaak het ambt van kring- en districtsdienaar behartigd; ook was hij gemeenteopziener en Betheldienaar geweest en had hij praktisch alle belangrijke boodschappen gedaan. Hij had de supervisie gehad over de bouw van het bijkantoor, alsook van de Koninkrijkszaal annex zendelingenhuis in Santa Anita. De druk van al deze verantwoordelijkheden had lichamelijk en mentaal veel van hem gevergd en een verlichting van zijn taak was hard nodig. Daarom werd in april 1958 broeder Frederick Bowers als bijkantoordienaar aangesteld. Die maand woonden 1295 personen in 13 gemeenten het Avondmaal bij. En er was een hoogtepunt van 460 verkondigers.

HET HOOFD VAN EEN THEOCRATISCHE FAMILIE STERFT

In april 1958 stierf Abraham Peña Sr. op hoge leeftijd. Zijn vrouw, Lugarda, was toen 85 jaar oud. Beiden hadden de waarheid pas vijf jaar voordien leren kennen. Kort voor zijn dood riep Abraham al zijn kinderen aan zijn bed en vermaande hen trouw te blijven aan hun opdracht aan Jehovah. Lugarda had hem 17 kinderen gebaard, van wie er toentertijd nog maar zeven in leven waren.

De vergaderingen werden nog steeds in de woning van de familie Peña gehouden. In 1971 waren er in totaal 28 leden van de familie gedoopt. In dat jaar stierf Lugarda op de leeftijd van 97 jaar. Zij was getrouw gebleven, en tot aan haar dood leefde de waarheid duidelijk in haar geest.

HOE GEMEENTE USULUTÁN ONTSTOND

In 1958 begon Carlos Reyes, een lid van de Nationale Garde, de bijbel te bestuderen. Aangespoord door wat hij leerde, trouwde hij met Rosa, de vrouw met wie hij samenleefde. Doordat hij de militaire dienst verliet, werd zijn economische situatie heel moeilijk, maar zijn geestelijke toestand werd steeds beter. Binnen het jaar werden zowel Rosa als hij gedoopt. Het jaar daarop gingen zij pionieren en werden aan Usulután toegewezen. Zij verkochten hun meubels om te kunnen verhuizen. Zo werd in Usulután de basis gelegd voor een gemeente, die met slechts zes verkondigers begon. Nu wordt het goede nieuws in Usulután door ruim 90 verkondigers gepredikt.

SALVADORIANEN WONEN CONGRES IN NEW YORK BIJ

Tot 1958 hadden slechts drie of vier Salvadorianen een congres in de Verenigde Staten bijgewoond. Maar nu de tijd voor het internationale „Goddelijke wil”-congres in New York naderde, heerste er groot enthousiasme. In totaal 53 personen uit El Salvador konden de reis ondernemen.

Er werd een vliegtuig gecharterd naar Florida, waar de broeders werden begroet door Curtis Smedstad en Leticia Rosales, de ex-vrouw van kolonel Oscar Osorio. U zult u herinneren dat Oscar president van El Salvador was toen Baltasar Perla met de Getuigen begon te studeren. Baltasar had zijn uiterste best gedaan om Oscar te helpen vorderingen in de waarheid te maken, maar Oscar kon de aantrekkingskracht van de wereldse politiek niet weerstaan. Jane Beedle studeerde echter met Leticia en toen zij uiteindelijk naar de Verenigde Staten ging, maakte zij vorderingen in de waarheid en werd gedoopt. Zij was dolgelukkig aanwezig te zijn om haar landgenoten te kunnen begroeten.

Leticia nam afscheid van de broeders toen zij in de gecharterde bus stapten die hen naar New York zou brengen. Charles Beedle ging mee om hen bij eventuele problemen die zich onderweg konden voordoen, te helpen. Op het congres genoten zij van de omgang met hun broeders uit alle delen van de wereld, en ook van het gezelschap van Saúl De León, die destijds de Gileadschool bezocht.

Veel Salvadoriaanse broeders deden vrijwilligersdienst en sommigen kwamen thuis met adressen van vrienden uit andere landen met wie zij vervolgens correspondeerden. Pedro Aguilar, een speciale pionier uit La Unión, vond deze correspondentie blijkbaar zo interessant dat hij later naar de Verenigde Staten ging om te trouwen met een zuster aan wie hij schreef. Raúl Morales stond voor dezelfde beslissing, maar hij zei dat hij bang was een buitenlands meisje naar El Salvador te halen. Het zou wel eens net zo kunnen gaan als met de Europese auto’s, zei hij, waarvoor je niet altijd onderdelen kunt krijgen. Hij besloot zijn dienst in El Salvador voort te zetten, waar de behoefte aan Koninkrijksverkondigers groter was.

Dit congres maakte diepe indruk op de broeders, en in hun geest en hart stonden onuitwisbare indrukken gegrift van de liefde, harmonie en eenheid in de Nieuwe-Wereldmaatschappij. Het was op een speciale bijeenkomst van alle congresafgevaardigden uit El Salvador in een Newyorks hotel dat Jane Beedle aankondigde dat Charles en zij spoedig gezinsuitbreiding verwachtten. Dit betekende natuurlijk dat zij niet langer in het zendelingenhuis konden wonen. Zij waren echter vastbesloten in El Salvador te blijven.

VAN ZENDELINGEN TOT OUDERS

In de herfst van 1958 waren de Beedles druk op zoek naar een woning. Op een dag maakte Jane op de markt een babbeltje met Paula Martínez, een Getuige die daar aardappelen verkocht. Jane legt uit wat er gebeurde:

„Achter de aardappelzakken stond een krukje, waar ik op ging zitten. Paula wist dat ik een baby verwachtte, en dus vertelde ik haar dat we het zendelingenhuis zouden verlaten en op zoek waren naar een woning. Zij was zo verbaasd dat wij niet langer in het zendelingenhuis konden blijven. Ik legde haar uit dat het geld dat de broeders aan het Genootschap schonken, uitsluitend voor het predikingswerk bestemd was. Daarom kon niemand die een gezin stichtte en daardoor niet in staat was al zijn tijd aan de predikingsactiviteit te besteden, in het zendelingenhuis blijven wonen. Met een brede glimlach zei ze toen: ’Wat een organisatie hebben we toch!’ Ik geloof werkelijk dat het feit dat wij er zogezegd ’uit werden gezet’, haar waardering voor de organisatie vergrootte.

Toen wij een gezin gingen stichten, moest Charles werelds werk zoeken om in ons onderhoud te voorzien, zoals met de meesten van onze broeders het geval is. Deze gemeenschappelijke omstandigheid droeg tot een zekere verbondenheid met de broeders bij, die wij voordien niet hadden gevoeld. Nu wij dezelfde problemen en moeilijkheden hadden, kregen wij een band met hen die wij als zendelingen niet hadden gehad.”

Jessie Smedstad kondigde in die tijd ook aan dat Curtis en zij een kind zouden krijgen. De Beedles vonden dat najaar een prachtige flat. De eigenares, Leticia Rosales, was nog steeds in de Verenigde Staten. Ook de Smedstads vonden een huis in de buurt van het bijkantoor, en kolonel Osorio, de ex-president van El Salvador, gaf beide gezinnen wat meubels om een huishouden op te zetten.

In januari 1959 werden Ronald en Gladys Ash uit de 25ste klas van Gilead aan El Salvador toegewezen. Zij werden overgeplaatst naar het zendelingenhuis in Santa Tecla en kondigden al spoedig daarna aan dat zij gezinsuitbreiding verwachtten. Zouden zij na slechts zeven maanden in hun toewijzing geweest te zijn, naar hun geboorteland Canada terugkeren?

Tot dusver hadden zij nog maar heel weinig ervaring met de bevolking en de taal, dus het was werkelijk een moeilijke beslissing die zij moesten nemen. Na vier maanden vond Ronald een baan, die hij nu nog heeft. Zij zijn nog steeds met de gemeente Santa Tecla verbonden en helpen de zendelingen daar de gemeente te versterken.

GROTE VERGADERINGEN IN 1959

In 1959 werden er twee kringvergaderingen gepland, één voor de kring die Saúl De León bediende sedert hij van Gilead was teruggekeerd, en de andere voor de kring die door Raúl Morales werd bediend. Daarna concentreerde men zich op het nationale congres. Het jaar daarvoor had men het congres op het terrein tegenover het bijkantoor gehouden. Dit jaar werd er een prachtige gelegenheid gevonden waar de broeders nog niet eerder hadden gezocht. Het was het nieuwe gemeenschapshuis van een modern woonproject in een voorstad van San Salvador, genaamd Montserrat.

Ex-president Osorio gaf opnieuw blijk van zijn edelmoedigheid tegenover Jehovah’s Getuigen en zond een geslacht kalf als geschenk voor de cafetaria. Dit congres trok 748 personen aan voor de openbare lezing „Wanneer God vrede uitroept over alle natiën”, uitgesproken door broeder Bowers.

Een jonge muurschilderes, Violeta Bonilla de Cevallos, met wie Jane Beedle had gestudeerd, bood aan bij het decoreren van het podium te helpen. Violeta was goed bekend door haar werk aan vele nationale monumenten, alsook door muurschilderingen in de presidentiële woning en in andere regeringsgebouwen. Als voorbeeld gebruikte zij de illustratie in De Wachttoren van 15 april 1959, blz. 240, waar lofprijzers van Jehovah uit alle rassen staan afgebeeld. De muurschildering die zij vervaardigde, werd door mensen van de pers en de televisie gefotografeerd en gaf aanleiding tot veel commentaren. Violeta was een van de 61 personen die op dit congres werden gedoopt.

EEN VERANDERING DIE ZEGENINGEN AFWIERP

Celia de Liévano was Baltasar Perla’s secretaresse toen hij nog in de regering zat. Een tijdlang had hij geprobeerd haar voor een bijbelstudie te interesseren, maar zonder resultaat. Later werd aan een zendelinge gevraagd haar Engelse lessen te geven, en na de lessen gaf de zendelinge haar dan getuigenis. Na verloop van tijd kwam het tot een bijbelstudie, en Celia begon de vergaderingen te bezoeken en in de velddienst te gaan. Ten slotte werd zij op het nationale congres in 1959 gedoopt.

Celia’s echtgenoot Carlos, bood tegenstand, voornamelijk wegens zijn geloof in evolutie. Hij nam haar zelfs mee naar een jezuïetenpriester, opdat deze haar ervan zou kunnen overtuigen dat haar nieuwe religie onjuist was. Met haar pasverworven bijbelkennis verdedigde Celia niet alleen haar nieuwe religie, maar bewees zij ook dat de katholieke priester het bij het verkeerde eind had. En dus volgde Carlos Liévano in 1961 het voorbeeld van zijn vrouw door ook een gedoopte getuige van Jehovah te worden. Sedertdien verkondigen beiden actief de waarheid aan anderen.

Hun hele leven was de Liévano’s geleerd te streven naar een hoge positie op de maatschappelijke ladder, en zij hadden het al tamelijk ver gebracht. Toen zij besloten Jehovah’s Getuigen te worden, vertelden hun wereldse vrienden hun dat het nu met hun carrière gedaan was en dat zij op geen enkel ander terrein nog iets zouden bereiken omdat zij de katholieke Kerk hadden verlaten. Maar zoals de Liévano’s verklaren: „Terugblikkend zien wij met waardering de ontelbare zegeningen die wij uit Jehovah’s hand hebben ontvangen.”

ER KOMEN NIEUWE ZENDELINGEN

September 1959 was een belangrijke maand in het leven van vier jonge meisjes: Winifred Scott, Patricia Hancock en Jean Unwin uit Engeland, en Tyra Mills uit Zuid-Afrika. Deze pasafgestudeerde studenten van de Gileadschool waren blij dat zo veel zendelingen hen op het vliegveld afhaalden. Op 5 mei 1960 werden er nog eens zes afgestudeerden van Gilead uit de 34ste klas welkom geheten in El Salvador.

Zij kregen een heel ander beeld te zien dan de zendelingen die hier vroeger waren gearriveerd. Toen hun TAN Airlines-​toestel de effen landingsbaan aftaxiede, zagen de nieuwe zendelingen een klein, maar goed aangelegd en keurig onderhouden vliegveld voor zich. Hun rit naar de hoofdstad was geen adembenemende zaak meer, want zij konden ontspannen en comfortabel over een geplaveide vierbaanssnelweg rijden en van de aanblik van hun nieuwe woonplaats genieten. Zo deden Samuel en Delores Stago, Leonard en Hilja Shimkus en Paul en Marilyn Walthard hun intrede in El Salvador. De volgende dag al begonnen zij met de taalcursus, die hen een maand lang 11 uur per dag in beslag zou nemen.

DE ACTIVITEIT VAN DE ZENDELINGEN WERPT VRUCHTEN AF

Het werk van de zendelingen bleef vruchten afwerpen. Voordat Florence Enevoldsen naar Costa Rica ging om met Charles Sheldon te trouwen, begon zij een bijbelstudie met Bessie de Cañas, die een kleine winkel in het zuiden van San Salvador had. Bessies man, Héctor, bood van meet af aan tegenstand. Maar tegen de tijd dat Florence de studie aan Chrissie Wilson overdroeg, was Héctor reeds begonnen de tijdschriften af en toe te lezen. Het duurde niet lang of hij en Bessie werden gedoopt, en Héctor dient nu als ouderling in een van de gemeenten die in de Koninkrijkszaal van het bijkantoor bijeenkomen.

Eveneens in 1960 ontmoette Chrissie Wilson de toen 17 jaar oude Oscar Zeleya López. Chrissie en wie haar ook vergezelde, zaten gewoonlijk op wat stenen bij een kleine hut waar het gezin sliep. Oscar sloeg nooit een studie over, of het nu regende of mooi weer was. Chrissie herinnert zich nog menige zondagmiddag dat zij onder een paraplu of een stuk zeildoek zat en de studie leidde, terwijl de regen neerstroomde. Ook Oscar dient nu als ouderling in een van de gemeenten van San Salvador.

POLITIEKE ONRUST

In september 1960 kwamen de studenten in opstand tegen de regering. De president, kolonel José María Lemus, zag zich genoodzaakt af te treden en de maand daarop het land te verlaten. Er werd een nieuwe zesmansregering, „La Junta” genoemd, gevormd. Er waren wat schermutselingen in de straten en bij één gelegenheid werd er een bus omgegooid om een barricade te vormen. Na enkele dagen keerde de rust weer, maar de stad vertoonde wel sporen van wat er gebeurd was. Schietgrage bandieten waren bijvoorbeeld door de stad getrokken en hadden op openbare klokken geschoten, die door de stad of door zakenmensen onderhouden werden. Er gingen jaren voorbij voordat er één werd gerepareerd of door een nieuwe werd vervangen.

Het getuigeniswerk ondervond van dit alles niet zoveel invloed, alhoewel het verstandiger werd geoordeeld dat de zendelingen enkele dagen huishoudelijk werk zouden doen totdat de verhitte gemoederen waren bedaard. In die tijd deed Baltasar voor de laatste maal een poging om kolonel Oscar Osorio te helpen in de waarheid te komen. Toen Oscar echter in de Verenigde Staten ging wonen, werden zijn studies onderbroken. Ze werden nooit hervat, en hij stierf in 1969 zonder werkelijk veel te hebben gedaan met de bijbelse waarheden die hij had geleerd. In het geval van een andere vroegere machthebber van El Salvador was de situatie echter heel anders. Het is interessant wat hij ondernam om het land te besturen.

NIEUWE REGERING IN EL SALVADOR

Een van de leden van de zeskoppige militaire junta die in oktober 1960 het bestuur in El Salvador overnam, was Rubén Rosales. Hij was een militaire leider die een belangrijke rol had gespeeld bij het afzetten van het Lemus-regime. In feite had hij de voorbereiding en de uitvoering van het militaire deel van de machtsovername volledig in handen gehad. De nieuwe junta was van mening dat ze de toestanden in El Salvador ten goede kon keren. Het liep echter niet zoals men had gehoopt, zoals Rubén verklaarde:

„Het ging echter niet allemaal zoals wij hadden gepland. Kort nadat wij aan de macht waren gekomen belde de aartsbisschop mij op. Hij zei dat hij in alle stilte met de junta wilde spreken en dat de bespreking geheim moest blijven.

Wat de aartsbisschop ons vertelde kwam hierop neer: ’U bent een nieuwe regering en ik ben in staat deze regering vanaf de kansel te ondersteunen. Op uw beurt kunt u ons ondersteunen.’

Wij begrepen wat hij bedoelde. Op grond van de documenten die ons ter beschikking stonden, wisten wij dat katholieke religieuze instellingen van de vorige regering financiële ondersteuning hadden ontvangen. De aartsbisschop had er klaarblijkelijk belang bij dat onze nieuwe regering de Kerk dergelijke attenties zou blijven bewijzen.

Ik was katholiek, maar ik zag wel in dat een dergelijke bevoorrechting onjuist was; ze was ongrondwettig. De andere leden van de junta waren dezelfde mening toegedaan. Wij zessen weigerden dus de Kerk financiële steun te geven. De aartsbisschop was zichtbaar ontsteld en gaf te kennen dat wij spijt zouden krijgen van ons besluit.

Kort hierna begon er een campagne vanaf de kansels. De priesters beweerden dat onze regering pro-Castro en pro-communistisch was. Wij lieten deze preken op de band opnemen, zodat wij wisten welke beschuldigingen er werden geuit. Maar wij meenden dat het meer kwaad dan goed zou doen wanneer wij deze campagne zouden onderdrukken, aangezien de Kerk bij veel mensen hoog aangeschreven stond.

De nadelige uitwerking van dit alles op onze regering werd al gauw merkbaar. Men werd achterdochtig ten aanzien van onze politieke oriëntatie. De Verenigde Staten maakten zich zorgen en waren niet genegen ons te erkennen. Wat waren echter de feiten?

Na verloop van tijd bleek dat de door de Kerk in de wereld gebrachte beschuldigingen ongefundeerd waren, en onze regering werd door de Verenigde Staten erkend. In de New York Times van 1 december 1960 stond:

’De neiging om in elke actie voor politieke en sociale verandering in Latijns-Amerika communisme en de nieuwe aantrekkingskracht van „Fidelismo” te zien, is gevaarlijk. . . .

De drie burgerleden van de junta zijn — in weerwil van vage beschuldigingen van „Fidelismo” — liberalen en democraten. . . . De zes mannen hebben zich allen aan een democratisch programma verpand en zij verdienen elke kans om hun goede wil te bewijzen.’

Ondanks deze rechtvaardiging had de door de Kerk op touw gezette lastercampagne onze geloofwaardigheid ernstig geschaad. En toen het leger hoorde dat het de bedoeling van de junta was het leger uit de politieke sfeer te halen, begon het zich ook tegen de junta te keren. Het jaar daarop werd onze nieuwe zesmansregering dan ook omvergeworpen en door een ander regime vervangen.”

Rubén Rosales ging naar de Verenigde Staten en vestigde zich in Los Angeles (Californië). Daar leerde hij enkele jaren later de waarheid kennen en hij werd in augustus 1969 gedoopt. Alle leden van zijn gezin en enkele bloedverwanten in El Salvador werden eveneens Getuigen. Hij dient nu al jarenlang als ouderling en vertelt anderen over de enige ware hoop hoe een goede regering tot stand zal komen.

DE KRINGDIENST KRIJGT EEN KLAP

De kringdienst kreeg een klap toen broeder Raúl Morales in augustus 1960 deze dienst verliet. Een tijdlang was hij heen en weer geslingerd tussen de wens naar Gilead te gaan en het verlangen te trouwen. In januari 1961 trouwde hij met Andrea Lazo, een jonge zuster uit de gemeente Santa Anita.

Omstreeks dezelfde tijd raakte de andere kringopziener in het land, Saúl De León, verwikkeld in immoraliteit met een gehuwde zendelinge. Na verloop van tijd lieten zij hun slechte handelwijze echter varen en zij zijn thans weer leden van Jehovah’s reine organisatie. Maar zo verloren beide kringen binnen enkele maanden hun kringopziener. Daarom werd Foi Bryen, een zendeling wiens vrouw slechts enkele maanden voordien aan een zeldzame vorm van colitis (dikke-darmontsteking) was gestorven, gekozen om Saúl De León in de ene kring te vervangen. En Pedro Guerrero, de jongeman die jaren voordien voor de deur van de Koninkrijkszaal in Ahuachapán had gezeten, verving Raúl in de andere kring.

BEZOEK VAN SPECIALE VERTEGENWOORDIGERS

In het begin van 1961 bracht Aubrey Bivens een zonebezoek dat op de juiste tijd kwam. Kort daarna bezocht ook broeder Knorr El Salvador weer. Raúl Morales werd aan hem voorgesteld en samen met zijn vrouw op de lijst van speciale pioniers geplaatst. Zij werden toegewezen aan Santa Ana. Ten tijde van deze bezoeken kreeg Samuel Stago de toewijzing om met ingang van 1 april 1961 broeder Bowers als bijkantooropziener te vervangen.

KONINKRIJKSBELANGEN OP DE EERSTE PLAATS STELLEN

Het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering in 1961 liep op tot 1878, een toename van bijna 300 vergeleken bij het jaar daarvoor. Die maand werd er ook een nieuw hoogtepunt van 638 Koninkrijksverkondigers bereikt. Deze voortreffelijke vooruitgang werd ten dele mogelijk gemaakt door het harde werk van mensen zoals Antonia Contreras, een onderwijzeres die sinds 1958 ijverig aan de prediking van het goede nieuws in de stad Juayúa deelnam.

In 1961 besloot Antonia haar wereldse beroep op te geven en zich in de pioniersgelederen te scharen. Zo werd zij de eerste Salvadoriaanse verkondiger die een professionele carrière opgaf voor de volle-tijddienst. Voor haar opofferingsgezindheid en krachtsinspanningen werd Antonia rijk gezegend. Nu, 20 jaar later, is zij nog steeds in de pioniersdienst, en velen hebben door haar ijverige krachtsinspanningen de waarheid leren kennen. Een van de geïnteresseerden bij wie zij een bijbelstudie leidde, werd later haar pionierspartner.

VERSTERKENDE BIJEENKOMSTEN

In december 1961 werd de „Verenigde aanbidders”-districtsvergadering gehouden. Ook deze keer werd het terrein van de heer Recinos, tegenover het bijkantoor, gebruikt. Het enthousiasme was groot toen 1200 personen naar de door broeder Stago gehouden lezing „Wanneer alle natiën zich onder Gods koninkrijk verenigen” kwamen luisteren.

In maart van het jaar daarop bracht broeder Knorr opnieuw een bezoek. In totaal 1130 personen kwamen luisteren naar zijn openbare lezing in het Gimnasio Nacional van San Salvador. Dit prachtige, moderne sportpaleis heeft wel 11.000 zitplaatsen. In de vorm van een kom gebouwd, heeft het geen steunpilaren. Met deze plaats werden Jehovah’s Getuigen in El Salvador zeer vertrouwd.

KONINKRIJKSBEDIENINGSSCHOOL

Wat eerder in het jaar, op 5 februari 1962, begon op het bijkantoor van El Salvador de eerste klas van de Koninkrijksbedieningsschool. Gemeenteopzieners, kringopzieners, speciale pioniers en zendelingen namen aan de cursus deel en ontvingen waardevol onderricht. Uiteindelijk waren alle zendelingen in de gelegenheid de cursus mee te maken. Broeder David Hibshman, de bijkantooropziener in Guatemala, kwam voor vier maanden over om de eerste drie klassen les te geven. Toen broeder Knorr in maart kwam, was de tweede groep net met de cursus begonnen en het was een extra feest voor de studenten om hem te ontmoeten.

Het organiseren van alles wat er voor de School kwam kijken, was voor alle betrokkenen nieuw, maar iedereen pakte aan en alles verliep soepel. Er moest van tevoren voor slaapplaatsen worden gezorgd. De gemeenten in San Salvador stelden slaapgelegenheid ter beschikking, en enkele studenten sliepen boven de Koninkrijkszaal. Degenen die boven de zaal sliepen, hadden tot taak naar de markt te gaan en te helpen bij het klaarmaken van het ontbijt. Dit betekende dat zij ’s morgens heel vroeg moesten opstaan, wat eens tot de volgende pijnlijke situatie leidde.

Toen een broeder die „vroege dienst” had, van de markt terugkwam, vond hij de deur op slot. Hij wilde niet bellen om broeder Knorr niet wakker te maken. Dus begon hij zachtjes op het slaapkamerraam van Chrissie Wilson te kloppen en haar te roepen met het verzoek de voordeur open te doen. Wat hij niet wist, was dat Chrissie haar kamer aan broeder Knorr had afgestaan. Broeder Knorr, die door het geklop wakker was geworden, begon een Spaans woord te gebruiken dat hij had geleerd, in de hoop de bezoeker af te schrikken. Hij riep verscheidene malen „vámonos” (laten we gaan), denkend dat dit betekende „ga weg”. Buiten broeder Knorrs opmerking dat er zich in dit huis hele vreemde dingen voordeden, werd er aan de ontbijttafel met geen woord over het voorval gerept.

De eerste maaltijden die voor de studenten werden klaargemaakt, gingen voor sommigen van hen met heel wat moeilijkheden gepaard. Zij waren gewend hun voedsel met behulp van „tortillas” (ronde maïskoeken) te nuttigen, in plaats van met mes en vork te eten. Maar na een poosje raakten zij gewend aan het gebruik van bestek. Anderen konden niet wennen aan het soort van voedsel dat de zendelingen klaarmaakten. Niemand werd echter ziek of stierf van de honger, en er werd heel weinig geklaagd.

Een van de zendelingen nodigde de studenten uit om met haar de hoofdstad te gaan bezichtigen. Op die wijze leerden de broeders uit kleinere plaatsen wat van de interessante bezienswaardigheden kennen. Weer andere zendelingen deden, met de hulp van twee of drie studenten, om beurten de was. Iedereen had het druk met huishoudelijk werk en studie, en doordat allen meewerkten, werd er een geweldige geest van kameraadschap opgebouwd.

Raúl Morales had een speciale reden om zich de Koninkrijksbedieningsschool te herinneren. Zijn vrouw, Andrea, begon de cursus in de laatste maand van haar zwangerschap en nog voordat de cursus was afgelopen, werd hun dochter Dorotea geboren. De kleine Dorotea kreeg dus een theocratisch begin. Het spreekt bijna vanzelf dat zij nu, ruim 19 jaar later, Jehovah getrouw als speciale pionierster dient.

NIEUWE KRINGDIENAREN

In 1962 had het land weer dringend behoefte aan kringdienaren. Foi Bryen trouwde met Marina Vidaurre, een jonge zuster uit de gemeente Soyapango. En het gezin van Pedro Guerrero, die sinds augustus 1960 de andere kring had bediend, groeide zo snel dat zijn vrouw, América, het niet meer volhield om in de speciale-pioniersdienst te staan en gelijktijdig voor de kinderen te zorgen. Broeder Hibshman, die destijds onderwijzer van de Koninkrijksbedieningsschool was, beval twee jonge mannen uit Guatemala aan. Zij waren ijverig, leergierig en heel bekwaam, maar hadden geen ervaring in de kringdienst.

Dus kwamen op 31 mei 1962 Marco Rolando Morales en Juan Mazariegos naar El Salvador en woonden tijdelijk in het zendelingenhuis. Zij werden gedurende enkele weken in de kringdienst opgeleid en gingen toen zelfstandig aan de slag.

KRINGVERGADERINGEN ORGANISEREN

In de zomer van 1962 kregen de broeders Morales en Mazariegos hun vuurdoop wat het voorbereiden van kringvergaderingen betreft. Voor het oosten van het land werd er een kringvergadering georganiseerd in San Miguel en voor het westen werd er een in Sonsonate gepland. Juan Mazariegos kon in Sonsonate geen geschikte plaats voor de vergadering vinden. De enige plaats die hem beviel, was een school, maar scholen waren in El Salvador nog nooit voor kringvergaderingen gebruikt. Juan nam de zaak ter hand, sprak met het schoolhoofd en ging ook naar de wethouder van onderwijs in Sonsonate. Hem werd gezegd een vergunning bij de Onderwijsinspectie in San Salvador te halen. Er werd toestemming verleend om de school te gebruiken en dus kon het kringvergaderingsprogramma worden georganiseerd.

Toen Juan echter kort voor de vergadering naar de school ging om te zien of alles in orde was, zei het hoofd dat de Getuigen de school niet zouden kunnen gebruiken omdat de vergunning was ingetrokken. Juan haastte zich naar San Salvador, waar hem werd gezegd dat de school niet gebruikt kon worden omdat de geestelijkheid ertegen was. Dus ging hij op zoek naar een andere geschikte plaats, maar zonder succes.

Daarop besloot Juan om voor het gebruik van de school te vechten en vertrouwde erop dat Jehovah hem zou helpen. Hij belde de minister van Onderwijs op en vroeg om een onderhoud. Maar zijn verzoek werd afgewezen omdat de minister het zo druk had. Juan gaf het echter niet op; hij typte een vriendelijke brief aan de minister, bad om Jehovah’s leiding en ging op zaterdagochtend in zijn beste pak naar het huis van de minister. Dat was één week voor de vergadering. Het resultaat was dat hij de dinsdag daarop mocht komen voor een gesprek.

Bij die gelegenheid sprak Juan met een ondersecretaris van de minister. Hem werd gezegd dat er de volgende dag een beslissing genomen zou worden. Juan bracht de woensdag in Sonsonate door met het treffen van voorbereidingen voor de vergadering, en een zendelinge ging naar het ministerie om de beslissing in ontvangst te nemen. Wat was Juan blij toen hij het telegram ontving: „Ministerie geeft toestemming om school te gebruiken.”

Het hoofd van de school gaf Juan de sleutels met het verlof alles te gebruiken wat hij nodig had. Die zondag kwamen in totaal 420 personen naar de openbare lezing luisteren. Na de vergadering stond het hoofd er versteld van hoe schoon de school was en vroeg wanneer de Getuigen daar weer een vergadering zouden beleggen. Later schreef het ministerie van Onderwijs: „Wij verlenen u gaarne toestemming om de faciliteiten van de scholen te gebruiken wegens uw ordelijkheid en reinheid.”

„MOEDIGE BEDIENAREN”-VERGADERING

Kort nadat deze kringvergadering voorbij was, begonnen de voorbereidingen voor de „Moedige bedienaren”-districtsvergadering, die van 31 augustus tot 2 september 1962 gehouden zou worden. Er werd een contract opgesteld om het Teatro Nacional in San Salvador te gebruiken, en via de radio en de pers werd het publiek aangemoedigd aanwezig te zijn. Toen kort voor de datum van de vergadering, werd het contract plotseling geannuleerd. Gelukkig konden er regelingen worden getroffen om het Gimnasio Nacional weer te gebruiken, dat met zijn grote ruimten voor de cafetaria en de verfrissingenstands en zijn goede toiletfaciliteiten een ideale plaats voor grote vergaderingen is. De openbare lezing werd door in totaal 1545 personen bezocht.

Van nu af aan werden de districtsvergaderingen beter georganiseerd. Baltasar Perla was vergaderingsopziener en andere Salvadoriaanse broeders kregen nu ook verantwoordelijkheden te behartigen. De zendelingen waren niet meer in staat alles te doen wat er bij het organiseren van deze grotere vergaderingen komt kijken. Het Sportpaleis werd in zo’n goede staat achtergelaten dat men de Getuigen liet weten dat zij de faciliteiten ook in de komende jaren altijd mochten gebruiken.

WIJZIGING IN BIJKANTOORBESTUUR

Samuel Stago en Marco Rolando Morales werden uitgenodigd om in 1963 de 10 maanden durende Gileadcursus te volgen. In januari vertrokken zij naar New York en Leonard Shimkus nam de taak van bijkantoordienaar over. Dit werd een blijvende toewijzing wegens gebeurtenissen die zich later in dat jaar voordeden. Er werd namelijk openlijk bekend dat broeder Stago enkele jaren voordien in immoreel gedrag verwikkeld was geweest. Hij werd daarom als bijkantoordienaar afgevoerd en uitgesloten.

Samuels vrouw, Delores, bleef als speciale pionierster in San Salvador werken en Samuel voegde zich daar bij haar en woonde trouw alle vergaderingen bij. Een jaar later werd hij tot vreugde van alle broeders hersteld. Hij en Delores zijn sindsdien werkelijk een steun voor de christelijke organisatie in El Salvador geweest, en Samuel maakt nu deel uit van het bijkantoorcomité.

Toen het jaar 1963 ten einde liep, richtte de geest van de broeders zich opnieuw op het voorbereiden van een congres. Het „Eeuwige goede nieuws”-congres zou van 26 tot 29 december in het Gimnasio Nacional worden gehouden. Daar werden in totaal 25 personen gedoopt, en er waren 1340 aanwezigen bij de openbare lezing, die door Baltasar Perla werd gehouden.

NIEUWE FILM VAN HET GENOOTSCHAP

In 1964 werd de nieuwe film van het Genootschap „Met ’eeuwig goed nieuws’ de wereld rond” in El Salvador vertoond. De film wijst op de gemeenschappelijke oorsprong van alle valse religies. Deze vertoning kwam in El Salvador heel goed van pas, want de valse aanbidding viert daar hoogtij. De toeschouwers zagen overduidelijk het verband tussen de aanbidding zoals de kerken van de christenheid die beoefenen en de oude Babylonische religie.

Het is interessant dat er in El Salvador heiligdommen en kerken gebouwd zijn voor de verering van minstens 14 verschillende maagden, zoals de Maagd van Tránsito, de Maagd van Candelaria, de Maagd van Guadelupe enzovoort. Natuurlijk zijn ook veel heiligdommen en altaren enkel aan de Maagd Maria gewijd.

EEN MAN DIE HIELP MET PUBLICITEIT

Bij haar bezoeken aan radiostations om afspraken te maken voor congrespubliciteit, kwam Julia Clogston in contact met Rafael Castellanos, de manager van het radiostation YSU. Een bijbelstudie was het resultaat. Bij de eerste studie overhandigde Rafael Julia een exemplaar van het boek Human Destiny van Lecomte du Noüy en zei: „Zover ben ik gekomen. Kijkt u maar wat u met mij kunt beginnen.”

Dat was in maart 1964. Rafael en zijn vrouw bevonden zich onder de 2853 bezoekers op het Avondmaal dat later in die maand plaatsvond. In mei bood Rafael het Genootschap zendtijd aan op het station YSU voor het programma „Dingen waar mensen over nadenken”. Het radiostation zond ook steeds korte aankondigingen uit als er een congres of speciale bijeenkomst was. Dit echtpaar en hun twee zoons, Roberto en Ricardo, werden na verloop van tijd gedoopt.

MILTON HENSCHEL BEZOEKT HET CONGRES

De „Vrucht van de geest”-districtsvergadering werd in februari 1965 in het Gimnasio Nacional gehouden. Tegen die tijd waren de broeders deze hal al gaan zien als „onze congres-Koninkrijkszaal”. Milton Henschel van het hoofdbureau in Brooklyn kwam als zoneopziener naar El Salvador en hield de openbare toespraak „’Vrede onder mensen van goede wil’ of Armageddon — Welke van de twee?” In totaal luisterden 2416 personen naar de lezing ruim duizend meer dan het maximumaantal aanwezigen op de vorige districtsvergadering, die in december 1963 was gehouden.

GROTERE DIENSTVOORRECHTEN

De kringopziener Juan Mazariegos werd voor de 40ste klas van Gilead uitgenodigd, en Juan De Dios Peña nam zijn kring over. In 1965 kreeg ook Baltasar Perla Jr. grotere voorrechten van theocratische dienst. Er waren al heel wat jaren verstreken sedert zijn moeder, Paulina, de waarheid had leren kennen. In juli werd de jonge Baltasar op Brooklyn Bethel aangenomen, waar hij nog steeds trouw dient. Sinds december 1978 is ook Hernán Peña, een lid van de familie Peña uit Santiago Texacuangos, op Brooklyn Bethel werkzaam.

In 1965 was er een nieuw hoogtepunt van 2914 personen op het Avondmaal aanwezig, en het aantal Koninkrijksverkondigers steeg tot 961.

AARDBEVING OP DE „DAG VAN HET KRUIS”

Begin mei elk jaar wordt op de markten in El Salvador een buitengewone verscheidenheid van vruchten aangeboden, opdat de mensen hun houten kruisen kunnen versieren voor de dag van het Kruis, die door veel katholieken in San Salvador en omgeving op 3 mei wordt gevierd. Maar op 3 mei 1965, ’s morgens om 4 uur, gebeurde er iets waardoor al hun plannen in duigen vielen. Het Libro de Oro (Het gulden boek) dat door La Prensa Gráfica wordt uitgegeven, verklaart:

„Vanmorgen om 4 uur werden de hoofdstad en de steden Ilopango, Soyapango, Mejicanos, Villa Delgado, Santo Tomas, San Marcos en andere naburige plaatsen geschokt door de hevigste aardbeving die in 46 jaar geregistreerd is. De kracht van de aardschok was 7,5; het Nationale Rampen-comité is grootscheeps in actie gekomen.”

Honderden lemen huizen vielen in puin. De aardbeving gaf een gewaarwording alsof er een goederentrein door het huis denderde. Als het huis niet instortte, vielen er wel flessen, snuisterijen, serviesgoederen, schilderijen en ruiten aan scherven. Meer dan honderd personen kwamen om en nog eens honderden raakten zwaar gewond. Reden tot dankbaarheid was dat geen van de Getuigen ernstig letsel opliep. En afgezien van wat scheuren in het pleisterwerk was ook het bijkantoor er goed afgekomen.

Een zendelingenechtpaar had gehoord dat men bij een aardbeving onder het bed moest kruipen. Maar toen zij dit probeerden, leken zij wel op struisvogels; alleen hun hoofd paste eronder. Na de eerste aardschokken rende een andere zendelinge naar de eetkamer, pakte al het serviesgoed uit de kast en zette het netjes op de vloer opdat het niet zou breken. De volgende zendelinge die naar de eetkamer ging, dacht dat dit door de aardbeving was gebeurd en verwonderde zich dat er niets gebroken was.

HET INTERNATIONALE CONGRES VAN 1966

Meer dan 300 buitenlanders uit 13 landen kwamen naar El Salvador om van 10-14 december het internationale „Gods zonen der bevrijding”-congres te bezoeken. Ook nu weer was het Gimnasio Nacional de plaats van het gebeuren. Zoals gewoonlijk werkten radio, tv en kranten mee aan het geven van een goede publiciteit.

Op de openingsdag hield Fred Franz voor een gehoor van 1640 personen de lezing „Predik vrijlating tot de gevangenen”. Daar er slechts 995 Getuigen in het land waren, was het duidelijk dat ook het publiek zich zeer voor het congres interesseerde. En toen broeder Franz de openbare lezing „’s Mensen millennium onder Gods koninkrijk” hield en men 4780 toehoorders telde, liep het hart van de broeders over van vreugde. Op zondagavond kwam een zelfs nog grotere menigte — 4989 personen — terug om het roerende drama over de volharding van Jeremia te zien.

Broeder Franz zat tijdens het drama op de tribune. Niet beseffend met wie hij sprak, vroeg een bezoeker hem wie deze F. W. Franz, die zoveel publiciteit had gekregen, toch wel was. De man vertelde waarin hij het zoal niet eens was met Jehovah’s Getuigen en broeder Franz gaf hem bijbelse redenen voor ons geloof. Toen, kort voor het einde van het programma, ging broeder Franz het podium op om met lied en gebed te besluiten. Groot was de verbazing van deze man toen hij ontdekte dat broeder Franz degene was die naast hem in het publiek had gezeten. Later merkte hij tegenover menigeen op dat men alleen onder Jehovah’s Getuigen iemand zou kunnen vinden met zo’n verantwoordelijke positie die zo nederig was.

Op congressen van Jehovah’s Getuigen waren altijd veel buitenstaanders aanwezig geweest. Soms was het aanwezigenaantal twee- tot driemaal zo groot als het aantal Getuigen, maar op dit congres was de verhouding vier op een! Daar velen van de bezoekers uit andere landen in het moderne hotel Intercontinental waren ondergebracht, was het mogelijk het prachtige zwembad van het hotel voor de doop te gebruiken.

Er waren tours georganiseerd zodat de buitenlandse congresafgevaardigden enkele van de meren en vulkanen van El Salvador konden zien. Sommigen speet het dat zij geen tijd hadden om een paar uur uit te rusten en in het prachtige, vulkanische Coatepequemeer te zwemmen. Zij namen echter verrukt foto’s van dit saffierblauwe juweel, waarin de lava-afzettingen als kleine eilandjes uit het rustige wateroppervlak oprijzen. Ook de varens en tropische planten van het land fascineerden de reizigers.

DERDE KRING GEVORMD

Tijdens het congres werd de suggestie geuit een derde kring te vormen, daar El Salvador nu 20 gemeenten telde en een groot aantal geïsoleerde groepen. En dus werd in januari 1967 Marvin Roth, een van de zendelingen, als kringopziener aangesteld, naast de broeders Morales en Mazariegos, die de andere twee kringen bedienden. Het aantal aanwezigen op het Avondmaal in 1967, namelijk 3363 personen, bood prachtige vooruitzichten op toename.

WANNEER WERD JEZUS GEBOREN?

Enige tijd na het congres wierp het radiostation YSEB in een uitzending de vraag op wanneer Jezus geboren werd. Toen er een groot aantal commentaren binnenstroomde, was men op het radiostation verbaasd over de uiteenlopende meningen. Wat men voor een eenvoudige vraag hield, waarop een eenvoudig antwoord bestond, bleek een zeer gecompliceerde zaak te zijn.

Op een dag bracht een vertegenwoordiger van het radiostation een bezoek aan het bijkantoor van het Genootschap, met het verzoek of iemand van ons over de radio een korte uiteenzetting over het onderwerp kon geven. Deze toewijzing kreeg de jonge kringopziener, Juan Mazariegos. De katholieke aartsbisschop werd ook uitgenodigd, samen met een priester en een protestantse predikant. Elk van hen sprak een paar minuten, en zelfs de aartsbisschop en de priester konden het er niet over eens worden wanneer Jezus geboren was. Geen van hen haalde de bijbel aan om zijn antwoord te ondersteunen.

Toen broeder Mazariegos de microfoon kreeg, sprak hij 30 minuten lang en toonde aan de hand van de bijbel aan waarom Jezus omstreeks 1 oktober van het jaar 2 v.G.T. geboren moet zijn. Op het radiostation kwamen vele brieven binnen waarin men om meer inlichtingen vroeg. Er kwamen enkele bijbelstudies uit naar voren. Een brief was afkomstig van een priester, die later door broeder Mazariegos werd bezocht.

MEER HULP GEWAARDEERD

In verband met een verslag over het internationale congres in december 1966 verscheen in het tijdschrift Ontwaakt! van 8 juli 1967 een artikel dat was getiteld „El Salvador — Een juweel van de tropen”. Bij een aantal Getuigen wekte dit zoveel belangstelling dat zij hierheen wilden verhuizen om te dienen waar de behoefte aan Koninkrijksverkondigers groter is. John Trayer en zijn vrouw arriveerden bijna gelijktijdig met vijf nieuwe zendelingen uit de 44ste klas van Gilead — Concha Dorantes, Juanita Alarcon, Elizabeth Naviski en Richard en Sandra Bryan.

In oktober 1968 begon John Trayer samen met zijn vrouw Betty te pionieren en in april 1969 werd hij als opziener in een van de gemeenten van San Salvador aangesteld. Sprekend over de veranderingen die hij moest aanbrengen, zei John enkele jaren geleden:

„De grootste moeilijkheid voor mij was de taal, en voor Betty was het niet gemakkelijk de kinderen achter te laten, ook al waren zij dan volwassen. De overschakeling op andere leefomstandigheden leverde ook wat problemen op en wij hadden last van de warmte. Wat wij ermee wonnen, was dat wij konden helpen een nieuwe gemeente te organiseren en ons nuttig konden maken op congressen en bij het bouwen en onderhouden van Koninkrijkszalen. Ja, we zijn werkelijk blij dat we hierheen gegaan zijn!”

In januari 1968 arriveerden Charles en Eleanor Taylor, samen met hun kinderen Barry en Monica. Na enige tijd werd het gezin naar Apopa gestuurd, een dorp ten noorden van de hoofdstad. Het groepje van 15 verkondigers daar was heel blij dat de Taylors bij hen kwamen wonen. Enige tijd later werd er een gemeente opgericht en Charles werd gemeenteopziener. In april 1971 was hij druk bezig met het organiseren van een kringvergadering in Apopa. Over hun dienst merkte Charles op:

„Een gezin als het onze kan vaak dienen in een hoedanigheid die voor de zendelingen van het Genootschap niet mogelijk is. Zo hebben zendelingen over het algemeen geen auto om groepen te helpen die dringend de hulp van rijpe broeders nodig hebben. Als gezin kunnen wij dus uit ervaring spreken als wij zeggen dat degenen die hun netten wensen uit te werpen in buitenlandse wateren waar de behoefte sterker wordt gevoeld, een bijzondere zegen wacht.”

Niet lang na hun aankomst in El Salvador in 1968 kregen de Taylors een derde kind, dat nu op weg is naar fysieke en geestelijke rijpheid. Monica is gelukkig getrouwd en woont in de Verenigde Staten, terwijl de rest van het gezin nog tot twee jaar geleden hun broeders in Apopa diende. Toen moesten zij om economische redenen naar de Verenigde Staten terug. Er zijn nu twee gemeenten in Apopa, met een eigen Koninkrijkszaal.

DE DISTRICTSVERGADERING VAN 1967

Op de „Maakt discipelen”-districtsvergadering in december in het Gimnasio Nacional, kwamen 3005 personen luisteren naar de openbare lezing, die door Baltasar Perla werd uitgesproken. Door middel van artikelen en foto’s in de kranten en via de televisie werden de bijbelse drama’s al weken vóór het congres aangekondigd.

De Salvadoriaanse broeders nemen de drama’s heel serieus op en tonen veel waardering voor het voorrecht erin mee te mogen spelen. Reeds weken voor het congres repeteren zij regelmatig met elkaar. En al het mogelijke wordt gedaan om voor kostuums te zorgen die getrouw met bijbelse tijden overeenstemmen. Ongetwijfeld is al die moeite een reden voor de hoge bezoekersaantallen op de districtsvergaderingen.

NIEUWE BIJKANTOOROPZIENER

In 1968 lichtten de immigratieautoriteiten de zendelingen in over nieuwe verordeningen. Als de zendelingen na vijf jaar nog in het land wilden blijven, zouden zij $800 voor een permanente verblijfsvergunning moeten betalen. Anders moesten zij het land verlaten. De bijkantooropziener, Leonard Shimkus, en zijn vrouw waren al langer dan vijf jaar in El Salvador en zij ontvingen dan ook bericht dat zij moesten vertrekken. Leonard slaagde erin hun verblijf nog een jaar te verlengen. Daarna raadde het Genootschap hun aan naar Guatemala te gaan, om daar hun zendingswerk voort te zetten.

En zo ontving in het voorjaar van 1968 Marco Rolando Morales bericht dat hij op 1 juni 1968 broeder Shimkus plaats als bijkantooropziener zou innemen. Juan De Dios Peña werd toen aangesteld om broeder Morales in de kringdienst te vervangen.

VERDERE EXPANSIE

Het aantal aanwezigen op het Avondmaal in 1968 maakte een sprong naar 4027, 664 meer dan het jaar ervoor. Bovendien werd in april 1968 de zevende gemeente in San Salvador gevormd. Dit was in het stadsdeel Villa Delgado, nu Ciudad Delgado genoemd. De gemeente bestond uit 29 verkondigers, die in het huis van José Montoya bijeenkwamen. De nieuwe bijkantooropziener, broeder Morales, werd als gemeenteopziener aangesteld. Daar de meesten van de broeders hier zo nieuw waren, behartigde broeder Morales in het begin de meeste onderdelen van de vergaderingen en zorgde hij bovendien voor de lectuur, de tijdschriften en het gebied. Langzaam aan echter begonnen andere broeders meer verantwoordelijkheid in de gemeente te dragen.

In 1968 werd het predikingswerk in allerlei nieuwe gebieden geopend. Broeder en zuster Stago concentreerden hun krachtsinspanningen op de kleine gemeenschap San Ramón, gelegen op de helling van de San Salvador-vulkaan. In die tijd waren daar geen Koninkrijksverkondigers.

Broeder Stago bracht een nabezoek bij de eigenaar van de grootste winkel in San Ramón, wiens vrouw wat lectuur had genomen. Deze man, José Chavez, was bijzonder gewelddadig en had vele slechte gewoonten. Toch had hij een sprankje eerbied voor het Woord van God, en dus werd er een studie afgesproken. Na enige tijd maakten de slechte gewoonten van José plaats voor goede en begon hij de vergaderingen bij te wonen. Nu zijn zes leden van het gezin gedoopt en is José ouderling in een van de gemeenten van San Ramón.

Zuster Stago richtte een studie op bij Domitila Paz, haar zuster Ana Paz en de man met wie Domitila samenwoonde, Isabel Escobar. Zij had er geen flauw vermoeden van dat deze vrouwen de dochters waren van broeder Martín Paz, die in 1960 na het weigeren van een bloedtransfusie was gestorven. Deze vrouwen maakten snelle vorderingen in de waarheid. Na enige tijd ging Ana pionieren en zij diende later als speciale pionierster. Domitila en Isabel lieten hun huwelijk registreren en zijn nu met de gemeente San Ramón verbonden. Ook andere leden van de familie leerden spoedig de waarheid kennen. Wat zal Martín Paz gelukkig zijn als hij uit zijn slaap in het graf ontwaakt en ziet dat al deze familieleden van hem Jehovah dienen!

In december 1968 werd de „Goed nieuws voor alle natiën”-districtsvergadering opnieuw in het Gimnasio Nacional gehouden, met 4500 aanwezigen op de openbare lezing en 109 dopelingen. Dit was een opwindende gebeurtenis voor zes nieuwe zendelingen, die in november in het land waren gearriveerd.

EEN PLOTSELINGE TRAGEDIE

In de Wachttoren van 15 april 1968, waarin de „Goed nieuws voor alle natiën”-districtsvergaderingen werden aangekondigd, stond de opmerking dat er iets werd gepland dat ’van grote invloed zal zijn op het werk dat wij gedurende de voor ons liggende jaren zullen verrichten’. Een van de nieuwsgierigsten naar wat dit wel zou kunnen zijn, was Charles Beedle. Na vele jaren als bijkantoordienaar werkzaam te zijn geweest, had hij in El Salvador werk gevonden, en Jane en hij hadden nu drie kinderen: Sandra, Charles Jr. en Susie.

Toen de eerste zendelinge naar de districtsvergadering in Californië vertrok, zei Charles haar gedag en drukte haar op het hart het nieuws onmiddellijk door te geven. Dat deed zij, maar voordat het nieuws over het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt en het zesmaandse studieprogramma kwam, was Charles al op de algemene begraafplaats van San Salvador begraven. Zijn dood op 7 juli 1968 kwam plotseling en als een schok voor alle broeders. Hij stierf aan een infectie, die was veroorzaakt door een visgraat die in zijn hand was gedrongen. Hij had ook tetanusinjecties gekregen. Sommigen hoorde men zeggen: „We hebben onze ’tata’ [papa] verloren.”

De rouwplechtigheid vond in de Koninkrijkszaal van het bijkantoor plaats, die Charles zelf net 13 jaar geleden had helpen bouwen. Broeder Perla hield de begrafenislezing. Er waren ruim 500 aanwezigen, hoewel er nog geen 12 uren waren verstreken sedert Charles was gestorven.

Op de begraafplaatsen van El Salvador zijn veel herinneringsgraven van fijne broeders en zusters die op een opstanding na Armageddon wachten. Wat een geweldig voorrecht zal het voor de overlevenden zijn opnieuw van hun gezelschap te genieten en te zamen met hen Jehovah’s onderwijzingswerk te volvoeren.

ER KOMEN MEER BROEDERS DIENEN

Sedert er op de districtsvergaderingen van 1968 de nadruk was gelegd op het dienen waar de behoefte aan Koninkrijksverkondigers sterker wordt gevoeld, werden er in korte tijd bijna 400 brieven dienaangaande in El Salvador ontvangen. Er schreven broeders uit Europa, Noord-Amerika en van de eilanden der zee. Daar echter alleen hooggeschoolde technici werk in El Salvador konden vinden, hadden de meesten die wilden komen, een inkomen uit het buitenland nodig. In 1969 waren er acht gezinnen die zich in El Salvador hadden gevestigd, de Trayers en de Taylors die kort daarvoor waren gekomen inbegrepen. Deze broeders en hun gezinnen hielpen de gemeenten sterker te worden en hun aanwezigheid werd zeer op prijs gesteld. De meesten van hen hebben sindsdien echter moeten vertrekken.

ZELFS DE BLINDEN KUNNEN ZIEN

Nu het Waarheid-boek beschikbaar was, begon het werk sneller voorwaarts te gaan. Belangstellenden werden geholpen veel vlugger een besluit te nemen. Een van hen was een blinde man die Filadelfo Alvarado heette; Sam Stago studeerde met hem. Hij nam al snel aan de velddienst deel, werd gedoopt en begon een bijbelstudie met zijn kleinkinderen, die vervolgens met hem de vergaderingen bezochten. Na verloop van tijd behartigde Filadelfo zelfs aandelen op de Theocratische School en de dienstvergadering.

Omstreeks diezelfde tijd bood Delores Stago het Waarheid-boek aan een dame aan die tegen haar zei: „Ik zou het boek graag nemen, maar ik heb er niets aan. Ik ben blind.” Delores deed het voorstel haar uit het boek voor te lezen en deze dame, Victoria Carias, was zeer verheugd dit te horen. Toen de bijbelstudie vorderde, zei Victoria: „Vroeger zat ik altijd te huilen en was ik verdrietig. Maar nu heb ik, dank zij Jehovah, een ware hoop.”

Zij begon ook de gemeente Zacamil te bezoeken, evenals de blinde man, Filadelfo. Spoedig waren zij allebei gelukkige Koninkrijksverkondigers, namen aan de velddienst deel, verheugden zich op de vergaderingen in de omgang met de broeders en zusters en moedigden elkaar aan in hun christelijke activiteiten.

OORLOG VAN 100 UUR

In juli 1969 kwam het tussen El Salvador en de nabuurstaat Honduras, zogenaamd wegens een voetbalwedstrijd, tot ongeregeldheden. Omstreeks dezelfde tijd gingen veel broeders op reis om de „Vrede op aarde”-congressen in de Verenigde Staten te bezoeken. Een grote delegatie ging naar het congres in New York. Toen ontaardden de moeilijkheden met Honduras in een oorlog. Op 14 juli bombardeerde El Salvador Honduras, en die nacht kwamen er vliegtuigen uit Honduras om El Salvador te bombarderen, en de stroom viel uit. Een van de zendelingen schreef:

„Na het bombardement op het vliegveld kwamen er geen vliegtuigen meer binnen en de post bleef uit. De broeders belden constant op in verband met de vergaderingen, zodat Juan De Dios Peña besloot ze ’s middags te houden. . . . Toen geruchten de ronde deden dat er parachutisten uit Hondurese vliegtuigen werden gedropt, schoven we de archiefkast tegen de buitendeur van het kantoor, omdat die zo zwaar was, en verborgen we het geld van het bijkantoor.”

Er gingen zoveel geruchten dat niemand wist wat te geloven. Op de vierde dag kwam er een eind aan de gevechten toen de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) met een boycot van de Salvadoriaanse koffie dreigde. Het aantal doden werd geschat op enkele duizenden. Ook deden veel verhalen de ronde over gruweldaden aan beide zijden.

Duizenden vluchtelingen keerden uit Honduras naar El Salvador terug, onder wie enkele Salvadoriaanse broeders die in Honduras hadden gewoond. De meesten van hen hadden hun stoffelijke bezittingen verloren. Tot degenen die terugkeerden, behoorde ook Mario Flores, die in Honduras in de kringdienst was geweest, na de Gileadschool doorlopen te hebben. Spoedig na zijn terugkeer trouwde hij met een zuster die hij op Gilead had leren kennen, en daarna gingen zij in El Salvador in de kringdienst.

De oorlog was beslist een verschrikkelijke ervaring. Zodra de broeders echter van het congres begonnen terug te komen, week de spanning onder de achtergeblevenen en concentreerden zij zich op al het goede nieuws dat de broeders meebrachten.

VERANDERINGEN OP HET BIJKANTOOR

De bijkantoordienaar, Rolando Morales, ging trouwen en werd in 1969 vervangen door Domenick Piccone. Domenick en zijn vrouw, Elsa, waren afgestudeerden van de 23ste klas van Gilead en hadden in Marokko gediend. Domenick was daar bijkantoordienaar voordat hij in mei 1969 het land werd uitgezet. Daar zij na het congres in New York niet naar Marokko konden terugkeren, kregen zij El Salvador als nieuwe toewijzing en arriveerden daar op 31 oktober 1969.

Broeder Piccone was de eerste bijkantoordienaar in El Salvador die op dit gebied ervaring had. Ook was hij reeds vertrouwd met de taal en de gewoonten, daar hij voor Marokko reeds in Spanje en Portugal had gediend. Een van de eerste dingen waarmee hij zich bezighield, was de voorbereiding voor de „Vrede op aarde”-districtsvergadering, die in januari 1970 plaatsvond. Ook die werd weer in het Gimnasio Nacional gehouden, waar 3850 personen kwamen luisteren naar de openbare lezing „De naderende vrede van duizend jaar”.

Net enkele weken voordien, op 16 december 1969, was er een begin gemaakt met de uitbreiding van het bijkantoorgebouw. Bij de bouw ervan 15 jaar geleden had broeder Knorr gezinspeeld op de toename in Koninkrijksverkondigers die een uitbreiding van het gebouw nodig zou maken. Die tijd was ten slotte aangebroken.

Boven werden er drie nieuwe kamers toegevoegd en de benedenverdieping werd helemaal opnieuw geschilderd. Bovendien was het stuk land ten noorden van het gebouw, met een oppervlakte van 11 x 27 meter, eindelijk te koop, waardoor het terrein van het bijkantoor tot de hoek doorgetrokken kon worden.

ANDERE GROTE VERGADERINGEN IN 1970

In oktober en november 1970 hielden de drie kringen, die uit 25 gemeenten bestonden, hun kringvergaderingen in Sonsonate, San Miguel en Soyapango, met een totaal aantal aanwezigen van 2909. Raúl Morales diende als districtsopziener voor deze kringvergaderingen, en Mario Flores, Juan Mazariegos en Juan De Dios Peña waren de kringopzieners. In totaal 83 personen werden gedoopt. Een bezoeker op een van deze vergaderingen was de ambassadeur van Tjiang K’ai-sjek in El Salvador, die destijds met een Getuige de bijbel bestudeerde.

In december werd er voor de achtste maal een districtsvergadering in het Gimnasio Nacional gehouden. Er stonden die maand 1785 verkondigers in de velddienst. Maar op de districtsvergadering steeg het aantal aanwezigen bij het drama „Liefde is een volmaakte band van eenheid” tot 5322. Dit was het grootste aantal aanwezigen dat de Salvadoriaanse broeders ooit op een grote vergadering hadden gehad. En 4072 personen waren aanwezig voor de openbare lezing „Het mensengeslacht redden door het Koninkrijk”, die door broeder Piccone werd uitgesproken. De vele broeders die uit andere landen waren gekomen om in El Salvador te dienen, hielpen achter de schermen mee om deze grote vergadering voor iedereen zo aangenaam mogelijk te maken.

WONDERBAARLIJKE GROEI

In 1971 eiste de groei in het aantal gemeenten en geïsoleerde groepen de vorming van een vierde kring. In dat jaar stonden er gemiddeld elke maand 1949 verkondigers in de dienst, een toename van meer dan 400 vergeleken bij het jaar daarvoor. Dit betekende dat ongeveer de helft van de verkondigers in El Salvador Getuigen waren geworden in de voorafgaande vijf jaar — sedert 1966 — toen er nog maar 995 verkondigers waren!

Op 9 april 1971 vierden 7924 personen het Avondmaal. Dit betekende dat er in elk van de 34 gemeenten in het land gemiddeld ruim 230 personen bijeenkwamen. Van al deze personen gebruikten er slechts twee van de symbolen om te kennen te geven dat zij de hemelse hoop hadden om met Christus over de aarde te regeren.

NIEUWE GEMEENTEN GEVORMD

De toename in verkondigers eiste de vorming van nieuwe gemeenten, en broeders die waren gekomen om te dienen waar de behoefte groter is, hadden een belangrijk aandeel aan dit werk. Er werd een gemeente gevormd in Chalchuapa. Charles Taylor werd gemeenteopziener in de nieuwe gemeente Apopa, en Joseph Backloupe, een ex-zendeling die in Bolivia had gediend, werd tot opziener aangesteld van een nieuwe gemeente in San Salvador. Bovendien werd Robert Wolfe, die zijn zaak in New York had opgegeven om met zijn vrouw Edel naar El Salvador te komen, in een van de gemeenten van de hoofdstad als assistent-gemeenteopziener aangesteld. In maart 1971 werd de groeiende gemeente in Santa Ana gesplitst. De groep in Juayúa was voldoende gegroeid om een gemeente te worden en er werd er nog een gevormd in El Platanar bij San Miguel.

Er werd ook aandacht besteed aan geïsoleerde groepen verkondigers. John Trayer verliet in 1971 de hoofdstad om de verkondigersgroep in Cojutepeque, een stad ten oosten van San Salvador, te helpen. Ook aan de verkondigers in San Sebastián en Ilobasco werd aandacht besteed, met als resultaat dat daar gemeenten werden gevestigd. Nu worden de mensen in deze gebieden regelmatig door Jehovah’s Getuigen bezocht.

De broeders die hier uit andere landen zijn komen dienen, worden door de Salvadoriaanse broeders zeer geliefd en gewaardeerd. Door hun bijdragen in de vorm van tijd en materiële goederen en door hun ijverige activiteit in de velddienst hebben zij in vele behoeften voorzien.

DOCHTER VAN PRESIDENT LEERT DE WAARHEID KENNEN

In maart 1967 werd Fidel Sanchéz Hernández president van El Salvador. Niet lang daarna begon zijn dochter Marina, die nog een tiener was, naar de waarheid omtrent God te zoeken. Laat haar zelf vertellen wat de aanleiding daartoe was:

„Ik groeide op in een niet-religieuze omgeving, waar men valse religie aan de kaak had gesteld. Noch mijn moeder noch mijn vader hadden wegens hun vroegere persoonlijke ervaringen met de katholieke Kerk, nog enige binding met deze Kerk.

Mijn vader werd president toen ik 13 jaar oud was, en ik weet nog goed hoe de hoogste geestelijken, zoals bisschoppen en kardinalen, ernaar streefden een nauwe band met onze familie te hebben. Deden zij dat echter om ons in geestelijk opzicht te helpen? Mijn moeder zei vaak heel openlijk dat zij alleen kerkelijke plechtigheden zou bijwonen als deze iets met officiële staatsaangelegenheden te maken hadden. De geestelijken gaven nooit blijk van enige belangstelling om ons in geestelijk opzicht te helpen. Zij verschenen alleen op het toneel als er een politieke campagne werd gevoerd of als er zich een nationaal probleem voordeed.

Ik had geleerd iedereen te wantrouwen. Hoe gerechtvaardigd dit wantrouwen was, werd me duidelijk toen er op een avond een poging werd gedaan mijn vader als president ten val te brengen. Ik was als enige van ons gezin met hem thuis toen de schietpartij begon. Ik stond werkelijk doodsangsten uit toen de kogels mij om de oren vlogen. Ik smeekte God om hulp want ik geloofde wel in zijn bestaan. Ik beloofde hem plechtig dat als ik hier levend uitkwam, ik hem zou zoeken en zou trachten hem te vinden.”

Marina kon zich voor leiding niet tot de geestelijken wenden, daar zij er getuige van was geweest hoezeer zij zich met de politiek inlieten. En nu wierpen zij zich zelfs nog op als tussenpersonen tussen de regering en de rebellen. Dit stelde haar diep teleur. Waar kon zij dan wel voor hulp terecht? Zij zocht korte tijd contact met verschillende protestantse sekten en met enkele joden, maar vond God niet. Toen accepteerden Marina en haar verloofde een studie met Jehovah’s Getuigen. Nu zijn zij, als een gelukkig getrouwd christelijk echtpaar, heel dankbaar tot Jehovah’s volk te behoren, waar zij in een klimaat van oprecht vertrouwen samen met hun geestelijke broeders en zusters God kunnen dienen.

EEN GEWAARDEERD GEZIN

In 1971 kwamen Joseph en Nancy Tremblay, met hun beide kinderen Jennifer en Tony, uit de Verenigde Staten om in El Salvador te dienen. Joe had in New York als choreograaf gewerkt voordat hij de waarheid leerde kennen en was naar Californië gegaan om zijn familie te bezoeken, die Getuigen van Jehovah waren. Terwijl hij daar was benutte hij de gelegenheid om met andere Getuigen te spreken en bemerkte dat zijn eigen gezin niet leefde overeenkomstig datgene wat Jehovah’s Getuigen leren. Hij besloot daarom de zaak te onderzoeken. Wat hij ontdekte, was een „doel in het leven”.

De waarheid raakte Joe’s hart en hij belde zijn baas in New York op om zijn baan op te zeggen. Al de energie, ideeën en tijd die hij vroeger had besteed aan wereldse bezigheden, gebruikte hij nu voor geestelijke zaken. Hij en zijn vrouw besloten een manier te zoeken om geestelijk bezig te blijven en zich aldus te beschermen tegen de geest van de wereld. Zo kwam het dat zij zich in El Salvador vestigden.

Men herinnert zich nog heel goed hoe Joe eens naar de toelage van de speciale pioniers informeerde. Toen hij het bedrag hoorde, antwoordde hij: „Tjonge, daarvan kan ik niet eens de olijven voor m’n cocktails betalen!” Hij kon nauwelijks vermoeden dat zijn tijd van cocktails en olijven ten einde liep. Nu, na negen jaar van pioniersdienst, Koninkrijkszalen bouwen en congresverantwoordelijkheden behartigen, zijn Joe’s ijver en enthousiasme niet verflauwd. In zijn huidige toewijzing in Metapán heeft hij nog niet zo lang geleden geholpen bij de bouw van een nieuwe Koninkrijkszaal.

WETTELIJKE CORPORATIE VAN JEHOVAH’S GETUIGEN

Sedert het begin van het werk in 1945 hadden Jehovah’s Getuigen hun activiteit in verband met het prediken en het maken van discipelen zonder wettelijke erkenning verricht. Nu, in 1972, werd in El Salvador de „Asociación de los testigos de Jehová” (Vereniging van Jehovah’s Getuigen) opgericht. Als wettig instrument dient ze het doel de bewoners van het land te helpen Jehovah te leren kennen en ware christenen te worden.

Met behulp van de corporatie kunnen de Getuigen grond voor Koninkrijkszalen, congreshallen en zendelingenhuizen kopen. In de loop van de jaren zijn er heel wat prachtige Koninkrijkszalen in het land gebouwd, waaronder een in San Marcos. Voor de bouw van deze zaal werden er met springladingen rotsblokken uit een vrijwel verticaal stuk land losgemaakt, en de muren werden opgetrokken uit deze rotsblokken versterkt door een staalconstructie. Tot dusver staan er 42 Koninkrijkszalen, alsook een congreshal en zendelingenhuizen in Santa Ana en San Miguel op naam van de „Asociación”.

Alejandro Lacayo, een van de vijf nieuwe zendelingen die op 5 mei 1972 arriveerden, liet in de geest van de broeders het idee post vatten een nieuw zendelingenhuis en een Koninkrijkszaal in San Miguel te bouwen. In augustus 1974 kon het nieuwe huis, dat aan de Koninkrijkszaal vastgebouwd is, betrokken worden. Het is een comfortabele woning met drie slaapkamers, een keuken, een woonkamer en een patio; bovendien is er een grote entree. In San Miguel, waar het werk wat langzamer groeide, zijn nu vier gemeenten.

SNELLERE GROEI

Wij hebben reeds meermalen vastgesteld dat de activiteit van Jehovah’s Getuigen in El Salvador grote bekendheid had gekregen. Het resultaat was dat het aantal aanwezigen op vergaderingen en congressen vaak drie- tot viermaal zo groot was als het aantal feitelijke Getuigen. In het begin en het midden van de jaren zeventig droegen velen van deze personen die met de Getuigen verbonden waren, zich aan Jehovah op, begonnen de Koninkrijksboodschap te prediken en werden gedoopt.

In 1973 maakte het gemiddelde aantal Koninkrijksverkondigers een sprong naar 2854, bijna 1000 meer dan twee jaar voordien. Maar werkelijk verbazingwekkende toenamen zouden nog volgen. In 1974 vloog het gemiddelde aantal verkondigers omhoog tot 4065 — er werd een hoogtepunt van 4535 bereikt — en 1509 nieuwelingen werden gedoopt! Maar de toename ging door.

Het jaar daarop werden er weer 1612 gedoopt, en het gemiddelde aantal verkondigers steeg tot 5124! Dus was er voor het tweede jaar achtereen een toename van meer dan 1000 verkondigers! Daarna, in 1976, werden er nog eens 984 personen gedoopt. Bovendien steeg het aantal verkondigers van de Koninkrijksboodschap dat jaar tot een gemiddelde van 5632 per maand!

Zo werden er in slechts drie jaar tijds 4105 nieuwelingen gedoopt. En het aantal Getuigen in El Salvador werd bijna verdubbeld — van 2854 tot 5632!

DE GROEI OPVANGEN

Het spreekt vanzelf dat de organisatie door deze enorme groei wel gedwongen was tot uitbreiding over te gaan om alle nieuwelingen op te vangen. In slechts één jaar — van 1972 tot 1973 — nam het aantal gemeenten toe van 36 tot 68. Het jaar daarop werden er weer 23 gemeenten toegevoegd, en in 1976 waren er 118 gemeenten in het land. In net vier jaar tijds was het aantal gemeenten in El Salvador dus meer dan verdrievoudigd, van 36 tot 118! Het was dan ook beslist noodzakelijk dat er aan alle nieuwelingen in de organisatie geestelijke hulp werd verschaft.

Daar het aantal gemeenten toenam, was er behoefte aan meer kringen, en dus aan bekwame broeders die als kringopzieners konden dienen. Daarom werden Samuel Stago en Carlos Reyes, de vroegere soldaat van de Nationale Garde, die vele jaren voordien geholpen had de gemeente Usulután te vormen, als kringopzieners aangesteld. Wegens de snelle groei waren de nieuwe kringopzieners niet altijd mannen met lange ervaring in de waarheid.

Zo slaagde bijvoorbeeld tegen het einde van de jaren zestig Gladys Romero erin haar man Saúl voor een bijbelstudie te interesseren. Maar toen hij er eindelijk van overtuigd was dat hij de waarheid had gevonden, omhelsde hij die van ganser harte. In 1970 werd hij gedoopt en in februari 1971 was hij gewone pionier. In 1975 werd hij als kringopziener aangesteld.

Er moesten echter nog meer kringen worden gevormd. Maar wie konden er als reizende vertegenwoordigers van het Genootschap worden aangesteld? Carlos Villanueva en Roberto Guzman, twee jonge speciale pioniers, vormden het antwoord. Wat zij aan ervaring misten, werd goedgemaakt door hun getrouwheid en harde werk. Thans zijn er in El Salvador 137 gemeenten en 23 verkondigersgroepen, verdeeld over acht kringen.

CONGRESSEN STIMULEREN DE GROEI

De districtsvergaderingen en internationale congressen werden nog steeds in het Gimnasio Nacional in San Salvador gehouden. Deze jaarlijkse bijeenkomsten waren een grote stimulans voor de broeders om krachtig voort te gaan met de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen. Op het „Goddelijke heerschappij”-congres in 1972 werd verdere informatie verstrekt over de nieuwe regeling voor het bestuur van de gemeente door een „lichaam van ouderlingen”, in plaats van een „gemeentedienaar”. Nu, negen jaar later, zijn er ruim 180 ouderlingen in het land. Daar dat een gemiddelde is van slechts iets meer dan één ouderling per gemeente, blijkt duidelijk dat de behoefte aan rijpe, bekwame hulp in El Salvador nog groot is.

Het internationale „Goddelijke zegepraal”-congres, dat in december 1973 in het Gimnasio Nacional werd gehouden, was het meest bezielende tot dusver. Tot op die tijd was het grootste aantal Koninkrijksverkondigers dat in één maand bericht had ingeleverd, 3310 geweest. Hoeveel mensen konden er dus op dit congres verwacht worden? Het verbazingwekkende aantal van 10.788 personen stroomde het sportpaleis binnen! Maar er wachtte ons nog een grotere verrassing. Voor de doop verschenen er 1046 personen die zich aan Jehovah hadden opgedragen en nu deze opdracht in het openbaar wilden symboliseren. Dit vertegenwoordigde bijna een derde van het hoogtepunt in het aantal verkondigers dat jaar. De oogst was werkelijk groot!

Wat zou de „Goddelijke voornemen”-districtsvergadering brengen? Die was gepland voor december 1974, opnieuw in het Gimnasio Nacional. Zou de zaal groot genoeg zijn? De Gedachtenisviering in april gaf ons een aanwijzing wat wij konden verwachten. Bij die gelegenheid waren er in totaal 15.836 aanwezigen, bijna tweemaal zo veel als bij de Gedachtenisviering drie jaar voordien. Welnu, op deze districtsvergadering was de zaal met 12.125 toehoorders bij de openbare lezing „Menselijke plannen falen terwijl Gods voornemen succes heeft” werkelijk tot de nok toe gevuld. Gods voornemen scheen beslist succes te hebben wat het maken van discipelen in El Salvador betreft.

EX-POLITICUS VERANDERT ZICH

Onder de ruim 1000 dopelingen op het „Goddelijke zegepraal”-congres in 1973 bevond zich ook Atilio García Prieto. Zo’n 18 jaar voordien had hij deel uitgemaakt van het kabinet van president Osorio, in dezelfde tijd dat Baltasar Perla in Osorios regering had gezeten. Toen Baltasar een Getuige werd, dacht Atilio bij zichzelf: „Die man moet gek zijn.” Nu weet hij dat híj „gek” was.

Nadat Atilio een actieve dienstknecht van Jehovah was geworden, leidde hij wel 12 bijbelstudies. Nu dient hij als ouderling in een van de gemeenten van San Salvador. In 1975 werd hem een prijs toegekend als geleerde van het jaar in El Salvador. In de rede die hij in verband met deze huldiging hield, zei hij dat het altijd zijn wens was geweest een betere wereld op te bouwen. Maar daarna toonde hij alle aanwezigen, onder wie de president en zijn kabinet, aan de hand van de bijbel aan dat alleen Gods koninkrijk zo’n wereld tot stand kan brengen.

NIEUWE REGELING VOOR DISTRICTSVERGADERINGEN

Waar zou de jaarlijkse districtsvergadering kunnen plaatsvinden nu het Gimnasio Nacional te klein was geworden? Daar dit sportpaleis zo’n ideale gelegenheid was voor deze bijeenkomsten, besloot men om in 1975 de „Goddelijke soevereiniteit”-districtsvergadering tweemaal op dezelfde plaats te houden, en wel in de ene week voor de gemeenten van San Salvador en in de andere week voor alle overige gemeenten van het land. Wat waren de broeders blij toen zij hoorden dat broeder Knorr op deze bijeenkomsten aanwezig zou zijn!

Geen der aanwezigen vermoedde dat dit de laatste keer zou zijn dat zij bezoek van broeder Knorr zouden ontvangen. Zij genoten volop van de omgang met hem en dronken de voortreffelijke geestelijke raad in die hij op de zendelingenbijeenkomst en bij andere gelegenheden tijdens zijn verblijf gaf. Nog geen twee jaar later, op 8 juni 1977, stierf hij aan kanker.

Broeder Tremblay werd gevraagd om voor het congres een passend podium te maken. Met de hulp van de broeders in de gemeente Ahuachapán, waar hij in die tijd als speciale pionier werkzaam was, maakte hij met veel fantasie van karton een prachtig wit paleis, dat als achtergrond van het podium diende. Boven het paleis zag men de troon en kroon van de Grote Soeverein. Hoe passend beeldde dit de positie van Jehovah God over het gehele universum af! De 15.025 op beide vergaderingen genoten met volle teugen van het programma.

Daar de twee districtsvergaderingen zo’n succes waren geweest, troffen de broeders regelingen om er in 1976 drie te houden. In 1976 werd de „Heilige dienst”-districtsvergadering derhalve in Santa Ana, San Miguel en San Salvador gehouden. Op die manier hadden mensen uit alle delen van het land een gunstiger gelegenheid om voortreffelijk geestelijk voedsel te ontvangen en zich in opbouwende omgang te verheugen. Het totale aantal aanwezigen op deze drie bijeenkomsten was 13.203. Hoewel dit een achteruitgang van bijna 2000 was vergeleken bij de vorige districtsvergadering, vertegenwoordigde dit aantal toch nog ruim het dubbele van het aantal verkondigers in het land, daar er in 1976 een hoogtepunt van 6010 verkondigers was bereikt.

VERDERE UITBREIDING VAN HET BIJKANTOOR

De groei van de organisatie maakte een verdere uitbreiding van de bijkantoorfaciliteiten nodig. Zoals reeds eerder opgemerkt, was er in 1970 een strook grond vlak voor het gebouw gekocht. Wij hadden zodoende een tijdlang een mooi groen gazon gehad, met hier en daar wat bloemen, waardoor het aanzien van het bijkantoorgebouw nog werd verfraaid. Toen broeder Robert Wallen, een vertegenwoordiger van het hoofdbureau in Brooklyn, in 1975 op bezoek kwam, werd echter de mogelijkheid bekeken om dit stuk grond voor de uitbreiding van het bijkantoor te gebruiken.

In 1976 werden de uitbreidingsplannen uitgewerkt en goedgekeurd. Met de hulp van vrijwilligers en met de medewerking van iedereen, werd de uitbreiding voor de helft van de geschatte kosten gebouwd. John Trayer en Vicente Valdarrama, een broeder die gediend had in Ahuachapán waar de behoefte sterker werd gevoeld, besteedden al hun tijd aan het project.

En zo kon in 1977 het aangebouwde gedeelte in gebruik worden genomen. Wat een vreugde was het van het kleine, benauwde kantoor naar een ruim, goed geventileerd vertrek te kunnen verhuizen! De lectuurvoorraad werd uit de gangen, slaapkamers en badkamers verwijderd en netjes in het ruime magazijn opgestapeld. Door deze verandering scheen zelfs het woongedeelte nieuw.

In december 1977, op de „Vreugdevolle werkers”-districtsvergadering, hield Milton Henschel van het Besturende Lichaam de lezing ter inwijding van het vergrote bijkantoor. Opnieuw werden er twee bijeenkomsten in het Gimnasio Nacional in San Salvador gehouden. Deze keer was het totale aantal aanwezigen 13.615. Hoewel dit onder het hoogste aantal aanwezigen van twee jaar geleden lag, stonden nu veel meer mensen in het gehele land met Jehovah’s Getuigen in contact. Dit bleek uit het geweldige aantal van 21.285 personen die in maart 1978 het Avondmaal bijwoonden.

PLANNEN VOOR DE BOUW VAN EEN CONGRESHAL

Al jarenlang was het uiterst moeilijk geweest geschikte gelegenheden voor kringvergaderingen te vinden. Sommige kringen moesten wegens gebrek aan toereikende vergaderruimte wel vijf kleine vergaderingen houden. Vooral in het regenseizoen, als het erop aankwam een bescherming tegen het weer te hebben, was het moeilijk een passende vergaderplaats te vinden. De scholen waren nu vaak te klein voor dergelijke vergaderingen en bovendien waren hun faciliteiten niet altijd de beste. De volgende ervaring illustreert met wat voor problemen de broeders soms te kampen hadden.

Op een keer, toen de broeders voor een kringvergaderingsprogramma bijeenkwamen, stelde de militaire kapel zich vóór het podium op en begon het volkslied te spelen. Groepen schoolkinderen verzamelden zich op die zaterdagochtend voor een muziekprogramma. Blijkbaar had een van de onderwijzers, die erop tegen was dat de Getuigen de school gebruikten, ervoor gezorgd dat de militaire kapel voor de klassen kwam spelen. Na ongeveer een uur vertrok de militaire kapel en gingen de kinderen langzaam op weg naar huis. Toen pas kon het programma passend begonnen worden met een lied tot eer van Jehovah en een gebed. Dit is slechts één voorbeeld van de onaangename situaties waarvoor onze broeders zich soms gesteld zagen wanneer zij elke zes maanden een geestelijk feestmaal moesten organiseren.

Wat zou er gedaan kunnen worden? Zou het, nu er acht kringen waren, redelijk of mogelijk zijn een congreshal in El Salvador te bouwen?

Deze zaak werd met broeder Henschel opgenomen toen hij het „Vreugdevolle werkers”-congres bezocht. Vervolgens werd het idee schriftelijk aan het Besturende Lichaam voorgelegd. Het zoeken naar een terrein tegen een redelijke prijs was reeds begonnen. Na enige tijd bood een broeder uit San Salvador een stuk land in de buurt van het Ilopangomeer aan dat een eigen watervoorziening had. Het was tamelijk groot en de prijs was redelijk. Veel broeders gaven edelmoedige bijdragen om het land te kopen en het project op gang te krijgen.

Wat was de reactie van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen? Hun vragen waren: Zullen de broeders in El Salvador een dergelijk project ondersteunen? Zullen zij in staat zijn de nodige betalingen te doen om de gevraagde lening af te lossen? Vervolgens werd de zaak voorgelegd aan de leden van de plaatselijke corporatie en daarna per brief aan de gemeenten. De gemeenten reageerden met een krachtig „Ja!” Daarom werd besloten dit project de volle aandacht te schenken en naar Jehovah op te zien voor zijn leiding in de zaak.

NIEUWE SCHOLEN GEORGANISEERD

Na de „Vreugdevolle werkers”-vergadering in december 1977 werden er plannen gemaakt voor een nieuwe Koninkrijksbedieningsschool en een speciale school voor pioniers. Sedert 1962 was er een Koninkrijksbedieningsschool aan de gang geweest. Met tussenpozen werden broeders die verantwoordelijkheden in de gemeenten droegen, voor de cursus uitgenodigd. In de loop van 1978 woonden alle ouderlingen en dienaren in de bediening in het land de nieuwe 15 uur durende cursus bij. De vier leden van het bijkantoorcomité waren samen met twee andere bekwame broeders de onderwijzers. Doordat er drie scholen tegelijk werden gehouden, kwamen binnen een maand allen aan de beurt.

Zodra deze school beëindigd was, begon de school voor pioniers. Alle pioniers in El Salvador die in juni 1977 op zijn minst één jaar op de pionierslijst hadden gestaan, hadden de gelegenheid om aan deze speciale tiendaagse cursus deel te nemen. De pioniers in El Salvador waren Jehovah zeer dankbaar voor deze voortreffelijke voorziening die hij via zijn organisatie mogelijk had gemaakt.

VERANDERENDE SITUATIE IN EL SALVADOR

In de loop van de jaren begon El Salvador qua aanblik en zelfs gewoonten een verandering te ondergaan. In de eerste plaats was de bevolking gegroeid van ongeveer 1.500.000 in 1945 tot zo’n 5.000.000 in 1980. Vooral in de hoofdstad waren de oude lemen woningen vervangen door moderne, in vrolijke kleuren geschilderde huizen opgetrokken uit betonblokken. Overal begon men met nieuwe projecten. Er kwam meer werkgelegenheid, en zelfs de lonen gingen omhoog. Veel mensen trokken van het land naar de stad om werk te zoeken.

San Salvador ging in veel opzichten op een moderne Noordamerikaanse stad lijken. In de jaren zestig werden hamburgers nog ronduit als „gringo voedsel” (Amerikaanse kost) beschouwd en waren ze slechts op enkele plaatsen verkrijgbaar om de toeristen ter wille te zijn. Maar tegen het eind van de jaren zeventig waren snelbedieningsrestaurants als „McDonald’s” of „Hardee’s” bloeiende zaken, waar zowel toeristen als de plaatselijke bevolking zich de hamburgers en de patates frites goed lieten smaken. In verschillende delen van de stad ontstonden recreatieparken die met elkaar wedijveren om de klandizie, die vroeger beperkt was tot toeristische plekjes als het tropische park „Los Chorros” of het Coatepeque- en Ilopangomeer. Er werd een kabelbaan aangelegd om toeristen uit het zuidoostelijke deel van San Salvador naar de top van de berg San Jacinto te brengen. Daar kan men z’n vertier zoeken in het amusementspark of eenvoudig van het schitterende uitzicht over de stad genieten. Er is beslist voldoende om zich niet te vervelen.

Men moet echter wel over een dikke beurs beschikken om van dit alles te kunnen genieten, want de prijzen zijn de hoogte in gevlogen. De typische pupusa bijvoorbeeld, die bestaat uit gemalen maïsmeel dat tot een ronde koek is gevormd, gevuld met een laag kaas, vlees of bonen, is in prijs tot minstens vier- of vijfmaal het bedrag van de jaren zestig gestegen. Het gezin op een typische pupusa met gebakken banaan en koffie te trakteren, betekent een flinke hap uit het huishoudgeld van het doorsneegezin.

Nieuwe snelwegen en verbrede straten hebben de plaats ingenomen van de mesones en hutten die jarenlang duizenden armen hebben gehuisvest. In verband met de bouw van het nieuwe vliegveld „El Salvador”, dat zo’n 35 km ten zuiden van San Salvador ligt, is er een nieuwe vierbaanssnelweg aangelegd om het vliegveld gemakkelijk te kunnen bereiken. Destijds, in het begin van de jaren zestig, waren auto’s een luxe die slechts weinige uitverkorenen zich konden permitteren. Maar tegen het einde van de jaren zeventig was het een waar mierennest van auto’s die op de straten van de stad heen en weer zoefden. Slechts op de betrekkelijk rustige wegen buiten de stad kon een chauffeur wat op adem komen.

Ook het religieuze toneel is veranderd. In het verleden waren protestantse groepen altijd in de minderheid en werden ze door het katholicisme op de achtergrond gedrongen. Maar in recente tijden heeft men over het algemeen een afkeer gekregen van de inmenging van de geestelijken in de politiek, en velen zoeken iets anders. Zo hebben velen de katholieke Kerk de rug toegekeerd, en wel ten gunste van de talrijke evangelische groeperingen die de afgelopen jaren als paddestoelen uit de grond zijn verrezen. Het staat echter vast dat noch het katholicisme noch het protestantisme de mensen tevreden heeft gesteld die oprecht in de waarheid geïnteresseerd zijn.

Langzaam aan maakt het religieuze fanatisme uit het verleden plaats voor een religieuze apathie die slechts een vage overeenkomst vertoont met het ware christendom. In een poging de neergaande tendens een halt toe te roepen, is de katholieke Kerk ermee begonnen haar religieuze gebruiken met die van enkele sekten te versmelten, door op veel plaatsen het gebruik van beelden af te schaffen. De veranderingen op religieus gebied en op andere terreinen hebben het leven van de mensen beïnvloed. Vooral sinds 1975 hebben het verlangen naar genoegens en de minachting voor zowel menselijke als goddelijke wetten hun tol geëist.

Wat voor uitwerking heeft dit op de christelijke gemeente gehad? De volgende opmerking van het bijkantoor in El Salvador is betekenisvol:

„Zelfs degenen die het ware christendom hebben beoefend, zijn erdoor beïnvloed. Sommige broeders hebben hun dienstvoorrechten in de gemeente opgegeven omdat die een belemmering voor hun persoonlijke belangen vormden. Enkelen zijn naar andere landen getrokken om hun eigen financiële positie te verbeteren.

Bovendien is het steeds moeilijker geworden jonge mensen voor de volle-tijddienst te interesseren. Werelds werk en studie beginnen de Koninkrijksbelangen te verdringen. De tijd en energie die eens werden besteed aan de dienst voor Jehovah en de medemensen, worden nu vaak aangewend ter bevrediging van persoonlijke verlangens. De huidige tijd eist beslist zijn tol onder degenen die klaarblijkelijk de waarheid niet in hun hart hadden of die niet waakzaam waren gebleven en daardoor hun geloof en vertrouwen in Jehovah’s beloften hadden verloren.”

Natuurlijk hebben verreweg de meesten van Gods volk in El Salvador hun geestelijke kracht behouden. Zij blijven ijverig bezig met het prediken en het maken van discipelen, en zij oogsten nog steeds de wonderbare vruchten van hun harde werk.

EEN ANDERE PLAATS VOOR CONGRESSEN

In 1978 werd er een hoogtepunt van 6017 Koninkrijksverkondigers in El Salvador bereikt. Met het oog op deze groei scheen het Gimnasio Nacional nog slechts voor kringvergaderingen geschikt te zijn. Er moest een grotere gelegenheid worden gevonden. Onlangs was het Estadio Nacional de Flor Blanca — slechts enkele blokken van het sportpaleis vandaan — gerenoveerd. Dit stadion werd dan ook de plaats waar van 27 tot 31 december 1978 het internationale „Zegevierend geloof”-congres plaatsvond.

Daar het grootste deel van het stadion niet overdekt is, werd het programma in de middag- en avonduren gehouden. De ochtenden waren gewijd aan velddienst en programma’s voor de buitenlandse bezoekers. Soms werden er inheemse volksdansen uitgevoerd. Hoewel het aantal buitenlandse bezoekers veel kleiner was dan op het vorige internationale congres in 1973, vormden degenen die op vrijdagochtend aan de velddienst deelnamen, beslist een stimulans voor de plaatselijke broeders. Velen hier spreken nog steeds over de fijne tijd die zij met hun broeders en zusters uit andere landen in de dienst hadden.

Grant Suiter van het Besturende Lichaam was een van de hoofdsprekers op dit internationale congres. Alhoewel hij geen Spaans spreekt, voelden de broeders zich door zijn aanwezigheid en zijn in het Spaans vertaalde woorden aangemoedigd. Het hoogste aantal aanwezigen op dit congres was 11.109, en er werden 470 personen gedoopt.

EEN TENDENS KEREN

In de maanden vlak voor het „Zegevierend geloof”-congres in december 1978 was het aantal Koninkrijksverkondigers gestadig achteruitgegaan. Dit was voor velen van de broeders een reden tot bezorgdheid. Maar het internationale congres voorzag precies in de nodige aanmoediging. Zo werd er in januari 1979 een nieuw hoogtepunt van 6058 verkondigers bereikt. En sindsdien is er een gestadige toename te zien.

Gedurende het jaar 1979 werden er 22 kringvergaderingen gehouden, met in totaal 24.794 aanwezigen. En in oktober had het aantal Koninkrijksverkondigers een sprong gemaakt naar 6528. Toen, in november, ontvingen de broeders verdere voortreffelijke aanmoediging door het zonebezoek van Albert Schroeder van het Besturende Lichaam. De gemeenten werden uitgenodigd voor een speciale lezing, die broeder Schroeder in het amfitheater van de Terrenos de la Feria Internacional in San Salvador zou houden. Wat een verrassing was het op deze prachtige koele avond onder een heldere sterrenhemel 7127 aanwezigen te zien!

„LEVENDE HOOP”-DISTRICTSVERGADERING

Ongeveer een maand daarna, van 29 december tot 1 januari, was de „Levende hoop”-vergadering een verdere stimulans voor de broeders om standvastig te blijven in hun besluit Jehovah te dienen. Opnieuw werd de vergadering in het Flor Blancastadion in San Salvador gehouden. De enthousiaste geest die de broeders het hele jaar door hadden ten toon gespreid, bleek duidelijk toen de voorbereidingen vaste vorm kregen. Het hoogtepunt van 11.939 aanwezigen lag 830 hoger dan het aantal dat het jaar daarvoor het internationale congres had bijgewoond.

Hoewel er onrust in het land heerste, was in het stadion alles vredig. Toch werden de gevaren die buiten loerden, geïllustreerd door wat een jonge broeder overkwam die ’s avonds in een drama de rol van de vaderloze jongen speelde. Hij was met een andere broeder naar buiten gegaan voor een korte wandeling. Toen hij naar het stadion terugkeerde om zich voor het drama te verkleden, kwam er een man op hem af die een mes trok en zijn bezittingen opeiste. Hoewel de broeder zijn horloge, geld en andere bezittingen afgaf zonder ook maar enig verzet te bieden, werd hij in de rug gestoken. Hij werd op de eerstehulpafdeling van het congres provisorisch behandeld en kreeg de raad zich onmiddellijk onder medische behandeling te stellen. Maar zonder iets tegen anderen te zeggen, verkleedde hij zich onopgemerkt voor het drama en speelde ondanks de pijn zijn rol voor het publiek, dat geen vermoeden van zijn verwonding had.

Misdaad en geweld waren aan de orde van de dag nu het land door politieke problemen verscheurd werd. Hoewel er nog grotere problemen voor de vergadering waren verwacht, verliep alles voorspoedig en keerden de broeders zonder al te veel moeilijkheden naar huis terug.

NIEUWE CONGRESHAL

Een hoogtepunt van de „Levende hoop” -vergadering was de aankondiging dat de volgende serie kringvergaderingen hoofdzakelijk in de nieuwe, in aanbouw zijnde congreshal aan het Ilopangomeer gehouden zou worden. Vanaf 1977 — toen er plannen voor de hal waren gemaakt — hadden veel broeders gratis hun tijd en krachten gegeven om het project op gang te krijgen. Zoals bij alles wat onvolmaakte mensen ondernemen, deden zich problemen voor, maar die werden overwonnen.

Hele gemeenten waren nu en dan een zondag komen helpen bij de bouw. De broeders droegen met milde hand bij en het geld werd gebruikt voor de aankoop van bouwmaterialen en om de arbeiders te betalen die het werk deden dat de broeders niet konden uitvoeren. Zelfs mensen die geen getuigen van Jehovah waren, toonden zich bereid een handje te helpen. Geen wonder dat bij de aankondiging dat de congreshal wellicht reeds binnen enkele maanden in gebruik genomen kon worden, het stadion van applaus weergalmde!

Op 1 maart 1980 arriveerde bus na bus vol broeders en zusters met lachende gezichten voor de eerste kringvergadering in de nieuwe zaal. Er is nog veel te doen voordat het gebouw helemaal klaar is, maar te oordelen naar de medewerking die wij tot dusver hebben ontvangen en de bewijzen dat Jehovah’s geest het werk steunt, is er alle reden om te geloven dat het project spoedig tot eer van Jehovah voltooid zal zijn. [Na de verschijning van dit verslag in het Engels is ondertussen weer een jaar verstreken.]

POLITIEKE OMWENTELING

Tegen het einde van 1979 dreigde de politieke onrust in El Salvador in een regelrechte burgeroorlog te veranderen, zoals het recente conflict in Nicaragua, dat zo’n 30.000 levens had gekost. In oktober werd de president van El Salvador, generaal Carlos Humberto Romero, met geweld uit zijn ambt gezet. Een vijfkoppige junta nam zijn plaats in.

De hoop was hooggestemd dat er door deze ontwikkeling een eind zou komen aan de gewelddaden die in de loop van het jaar in het hele land honderden levens hadden geëist. Het geweld nam echter alleen maar toe. Kerken, ambassades, regerings- en andere gebouwen werden door revolutionaire groepen bezet en mensen werden gegijzeld. Vaak vielen onschuldigen — ook enkele broeders en zusters — in de handen van gewetenloze opstandelingen.

Zo werd bijvoorbeeld een jonge zuster gegijzeld, samen met een groep die alleen uit mannen bestond. Zij gaf van grote moed blijk door van de gelegenheid gebruik te maken om getuigenis te geven, zowel aan degenen die het kantoorgebouw waar zij werkte bezet hielden, als aan haar medegijzelaars. Na enkele dagen werden zij ongedeerd vrijgelaten. Medegijzelaars zeiden dat de gebeden en de geestelijke kracht van dit jonge meisje hen hadden geholpen de ervaring te verduren. Wat een voortreffelijk navolgenswaardig voorbeeld van moed gaf deze zuster!

Moorden en bomaanslagen zijn aan de orde van de dag. Zakenlieden hebben uit angst in drommen het land verlaten. „Dagelijks vertrekken er bekwame leiders uit zowel de publieke als de privé-sector”, berichtte Douglas Bernard, een Amerikaans zakenman. „Om vier uur ’s morgens staan zij al in de rij bij de Amerikaanse ambassade voor een visum. Schrandere zakenlieden sluiten zich aaneen en verkennen nieuwe gebieden in Paraguay, Ecuador of Bolivia. Zij hebben El Salvador opgegeven.”

Zaken en fabrieken sluiten dan ook en men probeert op alle mogelijke manieren het plaatselijke geld in te wisselen tegen valuta die naar andere landen kunnen worden overgemaakt. Daardoor wordt de werkgelegenheid schaars en terzelfder tijd beginnen de prijzen schrikbarend te stijgen. Dit heeft tot een klimaat van vrees en misdaad geleid.

Zaken als McDonald’s hebben van het geweld te lijden gehad. In één geval beval een groep herrieschoppers de aanwezige gasten het restaurant te verlaten. Toen overgoten zij alles met benzine en staken de boel in brand. Banken en supermarkten vielen ten prooi aan bomaanslagen en brandstichtingen; bussen brandden uit en burgers werden in hun zaak, thuis en op straat neergeschoten.

Regering en politie hebben hun handen vol om de extremistische groepen in bedwang te houden. Daardoor is er voor de gewone man geen bescherming meer tegen degenen die de wet in eigen hand nemen. Wet en orde zijn in El Salvador verdwenen. Zo weigeren veel mensen bijvoorbeeld voor het rode licht te stoppen. De reden is dat het veelvuldig voorkomt dat mensen beroofd worden terwijl zij in hun auto wachten tot het licht op groen springt, of, erger nog, dat hun auto hun met geweld wordt afgenomen.

Kleine winkels en zaken krijgen vaak te horen: „Geef ons je geld of we laten de boel afbranden.” Mensen hebben het zich tot een gewoonte gemaakt hun horloge, waardepapieren en het grootste deel van hun geld thuis te laten wanneer zij de straat op moeten. Het is niets ongewoons als een dief in een bus een mes trekt en je ten aanschouwen van alle andere mensen gebiedt hem je geld te overhandigen.

BROEDERS GEDOOD

Nadat de junta in oktober 1979 de macht had overgenomen, leek het er een tijdlang op dat de toestanden nog zouden verergeren. Twee van onze broeders, Jorge en Eugenio Vasquez, dienaren in de bediening in de gemeente San Juan Opico, besloten koffie te gaan plukken om genoeg geld te hebben voor het bijwonen van de aanstaande „Levende hoop”-districtsvergadering in december. Zij hadden al een week op een bepaalde plantage gewerkt toen zij bemerkten dat veel plukkers niet werkelijk in het koffieplukken geïnteresseerd waren. De meeste tijd brachten zij door met praten over sociale onrechtvaardigheden en de noodzaak voor een verandering. Onze broeders hielden zich afzijdig en concentreerden zich op het koffieplukken.

Velen van de arbeiders waren verrast toen hun op 17 december 1979 verboden werd koffie te plukken. Die dag werd de plantage door boeren, gesteund door een groep guerrillastrijders, overgenomen. De 1500 koffieplukkers werden met geweld van het werken op de velden afgehouden en moesten loopgraven graven. De volgende ochtend verschenen er gewapende strijdkrachten en tanks en de opstandelingen werd gevraagd zich over te geven. Toen het bevel met geweerschoten werd beantwoord, openden de strijdkrachten het vuur.

De strijd duurde twee en een half uur en veranderde de plantage in een woestenij. Lijken van jong en oud lagen als bladeren over de grond verspreid. Ook onze twee broeders behoorden tot de doden. De overlevenden vertelden later dat zij geweigerd hadden wapens op te nemen en dat zij zich strikt neutraal hadden gehouden. Zij werden daarom als lafaards betiteld en naar de zone gestuurd waar de gevechten het hevigst waren.

De mannen, vrouwen en vrienden van de slachtoffers hadden geen idee wat er met de vermisten was gebeurd. Er begonnen geruchten de ronde te doen dat zij allemaal in een massagraf waren gegooid. Tien dagen later werden er 26 lijken onder een hoop aarde gevonden. Ze waren onherkenbaar. Na urenlang zoeken werden de lijken van Jorge en Eugenio gevonden.

Tragisch genoeg werden de vrouwen van deze twee broeders, die het nu zonder de hulp en bescherming van het gezinshoofd moesten stellen, het slachtoffer van schaamteloze dieven, die hen van hun oogst trachtten te beroven. De gemeente kwam hun echter te hulp. Toen de districtsvergadering begon, waren alle broeders en zusters van deze gemeente, met inbegrip van de twee weduwen, aanwezig.

In een ander geval, dat zich in maart 1980 voordeed, kwam een ouderling uit een van de gemeenten van San Salvador, die als landbouwkundige op een rietsuikerplantage werkte, niet op de normale tijd thuis. Het was de avond van de Theocratische School en dienstvergadering, en hij deed altijd speciaal moeite om op vrijdagavond op tijd te zijn. Maar hij kwam die avond en ook de hele week daarop, niet thuis. Het gezin en zijn christelijke broeders zochten overal naar enig spoor van hem, maar alles tevergeefs. Een week later werd zijn levenloze lichaam gevonden, samen met het lijk van een collega.

Waarom onze broeder meedogenloos werd vermoord, blijft een mysterie. Het was algemeen bekend dat hij zich niet in de politieke aangelegenheden van het land had gemengd. Wat een zegen is het de vaste hoop op de opstanding te hebben en te weten dat Jehovah beloofd heeft zulke getrouwe dienstknechten tot leven terug te brengen!

HET GEWELD HOUDT AAN

In maart 1980 kondigde de regering de noodtoestand af en beperkte bepaalde rechten. Het resultaat is dat er een eind gekomen schijnt te zijn aan de bezetting van openbare gebouwen. Hetzelfde kan gezegd worden van de protestoptochten door subversieve groepen, die een bedreiging waren voor alle zaken waar ze langstrokken. De noodtoestand kan echter niet verhinderen dat de mensen in hun hart nog steeds op geweld zinnen, hetgeen tot uiting komt in de daden die zij gemaskerd of onder dekking van het duister bedrijven.

Op 24 maart 1980 werd de katholieke aartsbisschop, Oscar Arnulfo Romero & Galdámez, vermoord terwijl hij de mis opdroeg. Dit veroorzaakte een verdere explosie van geweld en vrees. Die avond schudden overal in het land gebouwen door bomexplosies. Een van onze broeders, die in de velddienst was en van huis tot huis ging, viel in de handen van een groep revolutionairen, die hem met de dood bedreigden als hij zich niet bij hen aansloot. Hij bleef standvastig en werd ten slotte, nadat men hem had mishandeld, vrijgelaten.

Op 30 maart verdrongen duizenden mensen zich in het park vlak voor de kathedraal in San Salvador voor de begrafenis van de katholieke aartsbisschop. Plotseling, toen de speciale vertegenwoordiger van de paus de menigte toesprak, ontstond er paniek doordat er schoten werden gehoord en er auto’s in brand werden gestoken. Katholiek vertrapte katholiek in een poging een veilig heenkomen te zoeken. De doden en gewonden geven te kennen met wat voor ernstige politieke problemen El Salvador te kampen heeft, waar het verlies van mensenlevens niets te betekenen heeft als het om politieke belangen gaat.

HOE HET JEHOVAH’S VOLK VERGAAT

Te midden van al deze beroering gaat Jehovah’s volk in El Salvador moedig voort en laat zich er niet van weerhouden congressen en gemeentevergaderingen te bezoeken of aan de velddienst deel te nemen. Integendeel, Gods dienstknechten spannen zich in hun dienst voor God juist nog krachtiger in. Een van de zendelingen schreef dan ook in mei 1980 aan een lid van de Bethelfamilie in Brooklyn:

„We raken allemaal al gewend aan het schieten en de bomexplosies, en we zijn er niet meer zo van overstuur. In de kranten lijkt het altijd erger dan het in werkelijkheid is. Natuurlijk bellen er veel broeders op om te weten of de vergaderingen doorgaan of niet. Maar tot dusver zijn ze altijd nog doorgegaan.”

Zo kwamen de dag na de gewelddadigheden bij de begrafenis van de aartsbisschop, Jehovah’s volk en hun vrienden in recordaantallen bijeen voor het Avondmaal. Hoewel de mensen in het algemeen angstig thuisbleven, hadden op maandag 31 maart 27.319 personen de moed om na zonsondergang bijeen te komen. Dit waren ruim 5000 personen meer dan er ooit eerder een Gedachtenisviering in El Salvador hadden bijgewoond!

De broeders zijn ook werkelijk ijverig doordat zij de diepbedroefden hier met de enige ware boodschap van hoop, de boodschap van Gods koninkrijk, vertroosten. In januari 1980 werd er een nieuw hoogtepunt van 6655 verkondigers bereikt. In februari waren het er 6690, in maart 6721 en in april 7008, en maandelijks worden er ruim 8000 bijbelstudies bij belangstellenden geleid. De vooruitzichten op theocratische groei schijnen steeds gunstiger te worden, terwijl de toekomst van de wereld zich steeds somberder laat aanzien.

Duizenden hebben een aandeel aan de 35 jaar theocratische geschiedenis van El Salvador gehad, en velen zijn in die tijd gekomen en gegaan. Zonder twijfel zullen er nog meer veranderingen komen, terwijl Jehovah’s volk ermee voortgaat hem te dienen. Wij vertrouwen volkomen op Jehovah, die in Romeinen 8:28 belooft dat hij al zijn werken doet samenwerken ten goede van degenen die hem liefhebben. Bij monde van zijn profeet Jesaja heeft Jehovah beloofd: „De kleine zelf zal tot duizend worden, en de geringe tot een machtige natie. Ikzelf, Jehovah, zal het te zijner tijd bespoedigen.” — Jes. 60:22.

De twee Getuigen die op 24 februari 1945 naar El Salvador kwamen, zijn werkelijk tot duizenden geworden en het goede nieuws wordt door de 7156 Koninkrijksverkondigers die in mei 1980 bericht inleverden, wijd en zijd in El Salvador bekendgemaakt. Al degenen die het voorrecht hebben gehad een aandeel aan dit werk te hebben, zijn Jehovah van harte dankbaar, en zij zien naar hem op voor verdere zegeningen, terwijl de theocratische geschiedenis voortschrijdt.

[Kaart op blz. 37]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

El Salvador

GUATEMALA

HONDURAS

GROTE OCEAAN

Metapán

Texistepeque

Santa Ana

Chalchuapa

San Jacinto

Tejutepeque

Ahuachapán

Quezaltepeque

Ilobasco

Juayúa

Armenia

Soyapango

Apopa

Cojutepeque

Sonsonate

SAN SALVADOR

San Sebastián

Santo Domingo

San Ramón

Acajutla

San Marcos

Ilopangomeer

Santiago Texacuangos

San Juan Talpa

Berlín

Santiago de María

San Miguel

Usulután

La Unión

[Illustratie op blz. 36]

In El Salvador opgegraven stenen met kruissymbolen. Ze dateren naar men zegt uit het jaar 2000 v.G.T.

[Illustratie op blz. 40]

Antonio Molina Choto, 69 jaar oud; de eerste Salvadoriaan die een opgedragen, gedoopte Getuige werd

[Illustratie op blz. 44]

Grootte van een Salvadoriaanse spin in vergelijking met een 30 cm lange liniaal en met de hand van een man

[Illustratie op blz. 47]

Charles Beedle, een afgestudeerde van Gilead, die vele jaren de leiding over het Koninkrijkswerk in El Salvador had

[Illustratie op blz. 48]

Julia Clogston (links) en Charlotte Bowin (nu Schroeder), afgestudeerden van Gilead, die aan San Salvador werden toegewezen; beiden dienen nu op Brooklyn Bethel

[Illustratie op blz. 67]

Baltasar Perla, een regeringsfunctionaris die een Getuige werd. Zijn zoon Baltasar Jr., dient nu op Brooklyn Bethel

[Illustratie op blz. 71]

Abraham Peña, een bejaard gezinshoofd, met twee van zijn zoons. Hij was voor zijn grote gezin een voortdurende aanmoediging om de ware aanbidding te beoefenen

[Illustratie op blz. 79]

Raúl Morales toonde in zijn jeugd opvallende waardering voor geestelijke zaken en genoot later veel dienstvoorrechten

[Illustratie op blz. 84]

Lugarda Peña overleefde haar man Abraham en bewaarde tot haar dood op de leeftijd van 97 jaar haar getrouwheid

[Illustratie op blz. 92]

De aartsbisschop in een privé-gesprek met leden van de regering, onder wie Rubén Rosales (vijfde van rechts), die nu een Getuige van Jehovah is

[Illustratie op blz. 101]

Het Gimnasio Nacional van San Salvador, waarin de Getuigen vaak hun congressen hielden

[Illustratie op blz. 104]

San Salvador: aardbeving in mei 1965

[Illustratie op blz. 115]

Domenick Piccone werd in 1969 bijkantoordienaar en dient nu als bijkantoorcoördinator

[Illustratie op blz. 127]

Bijkantoor in San Salvador met op de voorgrond het nieuw aangebouwde gedeelte

[Illustratie op blz. 136]

Nieuwe congreshal gebouwd in de nabijheid van het Ilopangomeer. De eerste vergadering werd hier in maart 1980 gehouden