Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Opper-Volta

Opper-Volta

Opper-Volta

Opper-Volta was ook een van de acht gebieden in West-Afrika die te zamen de federatie Frans West-Afrika vormden. In 1960 verkreeg het land onafhankelijkheid, na ruim 60 jaar onder Frans bestuur gestaan te hebben.

Het grootste deel van het land wordt van water voorzien door de bovenste zijarmen van de rivier de Volta, vandaar de naam Opper-Volta. Het land is een uitgestrekt binnenlands plateau — zo’n 200 tot ruim 700 meter boven de zeespiegel gelegen — en is voor het grootste deel met houtrijk grasland bedekt. Opper-Volta is volledig door andere landen ingesloten; het wordt in het zuiden begrensd door Ivoorkust, Ghana, Togo en Benin en in het westen, noorden en oosten door Mali en Niger.

Opper-Volta is wat kleiner dan Ivoorkust; het heeft een oppervlakte van zo’n 274.000 km2. De bevolking is naar verhouding geringer in aantal, want er zijn zo’n 6.000.000 inwoners. Men schat dat ruim 10 procent van de bevolking in de naburige staat Ivoorkust werkt.

Ongeveer 95 procent van de bevolking van Opper-Volta woont in zo’n 7000 dorpen. De meesten van hen leven van landbouw en veeteelt. De hoofdstad, Ouagadougou, is de grootste stad, met een bevolking van ruim 100.000 zielen. Andere belangrijke steden zijn Bobo-Dioulasso, Koudougou en Ouahigouya.

Eeuwenlang beheersten de Mossi het land. Vanaf de 12de eeuw bouwden zij een krachtige organisatie op en verdrongen de vroegere inwoners, de Nyonyose en de Gourounsi. Nu maken de Mossi ongeveer de helft van de bevolking van Opper-Volta uit, en zij spreken Moré. Frans is echter de officiële taal, hoewel Dioula de handelstaal is.

De religies van de christenheid zijn in dit meer afgelegen gebied niet zo actief geweest als in Ivoorkust. Ongeveer 5 procent van de bevolking is in naam katholiek terwijl slechts weinig mensen protestant zijn. De meerderheid van de bevolking hangt het animisme aan en hecht veel waarde aan voorouderverering. Jehovah’s Getuigen begonnen pas kort geleden, in juni 1963, enige activiteit in Opper-Volta te ontplooien.

HET PLANTEN VAN KONINKRIJKSZAAD

Het predikingswerk begon toen zeven broeders, die oorspronkelijk uit Togo, Benin en Kongo-Brazzaville kwamen, naar Ouagadougou verhuisden en daar werk zochten opdat zij konden dienen waar de behoefte werkelijk sterk wordt gevoeld. Zij namen een kleine voorraad lectuur mee en begonnen deze al gauw onder de mensen te verspreiden. Een deel ervan was als zaad dat op vruchtbare grond terechtkwam.

Emmanuel Johnson een Togolese inwoner van Opper-Volta, werkte als medisch assistent voor een grote maatschappij in Ouagadougou. Op een dag in 1963 kreeg hij bezoek van een vriend, die hem twee boeken toewierp en zei: „Die zijn voor jou, boekenwurm. Ze zijn niet duur.” Hij verklaarde vervolgens dat hij ze gekocht had van een paar mensen die pas naar de stad waren gekomen. „Ze hebben nog meer mooie boeken”, voegde hij eraan toe.

Een van de boeken was Van het verloren naar het herwonnen paradijs. Emmanuel begon het onmiddellijk te lezen. Hoe meer hij las, hoe vuriger hij ernaar verlangde in contact te komen met de mensen die deze boeken verspreidden. Maar op een goede dag klopten zij bij hem aan! Broeder en zuster Dinga lieten hem zien hoe hij het boek moest bestuderen en begonnen een geregelde bijbelstudie.

„Ik probeerde altijd klaar te zijn voor de studie”, verklaart Emmanuel. „Ik dronk de waarheid werkelijk in. Ze zeiden zelfs dat zij nog nooit met iemand hadden gestudeerd die zoveel belangstelling toonde. Ze kwamen vaak bij me, ook buiten de geregelde bijbelstudie die we hadden.” Maar toen werden de broeders gearresteerd. Waarom?

De rooms-katholieke geestelijkheid stelde de Getuigen bij de autoriteiten in een verkeerd daglicht en gaf geschriften uit tegen het christelijke werk dat zij deden. En zo werden in februari 1964 alle verkondigers gearresteerd en 13 dagen vastgehouden zonder voedsel. Onder de invloed van de geestelijkheid zetten de autoriteiten hen het land uit omdat, zoals zij zeiden, „de regering de religie van Jehovah’s Getuigen in Opper-Volta niet wenst”.

Voordat broeder Dinga het land per trein verliet kon Emmanuel nog contact met hem opnemen. Afgesproken werd dat zij hun studie schriftelijk zouden voortzetten. Zodra broeder Dinga in Abidjan aankwam stuurde hij dus de eerste lijst met vragen, die Emmanuel beantwoordde en terugzond. Broeder Dinga corrigeerde zijn antwoorden en stuurde meer vragen. En dat ging de volgende vijf jaar zo verder.

HET ZAAD DRAAGT VRUCHT

„Nadat de broeders het land uitgezet waren”, schreef Emmanuel, „ging ik beseffen welke rol de katholieke Kerk hierin had gespeeld. Dus pakte ik al mijn katholieke boeken, brochures, tijdschriften en zelfs enkele grammofoonplaten met kerkliederen bij elkaar, gooide alles op een hoop, overgoot het rijkelijk met paraffine en verbrandde het. Ik bad tot Jehovah mij te helpen hem te dienen. Twee dagen later ontving ik over de post mijn eerste exemplaar van De Wachttoren in het Frans. Ik beschouwde dat werkelijk als een antwoord op mijn gebed.”

In 1968 kwam er voor een paar maanden een broeder uit Frankrijk in Ouagadougou wonen. Hij was een goede hulp voor Emmanuel maar moest al gauw weer weg. En dus ging Emmanuel alleen verder met het prediken van de Koninkrijksboodschap. Hij werd gesterkt door brieven van broeders en zusters uit verscheidene landen die in het Jaarboek hadden gezien dat er maar één verkondiger in Opper-Volta was en hem schreven om hem aan te moedigen. In december 1969 reisde Emmanuel naar Abidjan voor het „Vrede op aarde”-congres, waar hij werd gedoopt.

ER KOMT HULP

Toen Herbert Jennings, de bijkantoordienaar van Ghana, in 1969 Abidjan bezocht, vroeg hij of er misschien vrijwilligers waren die als speciale pioniers in Opper-Volta wilden dienen. „Ik stak mijn hand op”, herinnert James Kwakye zich. „Maar ik was de enige!” Later, in mei 1970, meldde zich nog een pionier als vrijwilliger aan. Zij sloten zich bij elkaar aan en op 1 juli 1970 vertrokken zij per trein naar Ouagadougou. Emmanuel haalde hen van de trein af. Hij had al een kamer klaar, waar zij konden wonen. Er stond de nieuwelingen echter een verrassing te wachten, zoals broeder Kwakye uitlegt:

„Toen we de volgende ochtend op weg waren naar het bureau voor Nationale Veiligheid, werden we door de politie gearresteerd. Diezelfde ochtend hadden er berichten in de krant gestaan dat Jehovah’s Getuigen in Kameroen verboden waren. Ons werd gevraagd waarom Jehovah’s Getuigen geen belasting betalen, zoals de krant ten onrechte berichtte. Snel pakte ik een exemplaar van het ’Waarheid’-boek en liet de agent het hoofdstuk ’Christelijke gehoorzaamheid aan de wet’ zien. Ik nam de paragrafen erover ter plaatse met hem door en hij zag al gauw in dat de persberichten over ons onjuist waren. Hij gelastte ons echter om tot nader order niet van huis tot huis te prediken. We gaven dus alleen maar informeel getuigenis. Wat waren we blij dat de publikaties in zakformaat waren! Daar gingen we dan, met enigszins uitpuilende zakken, om informeel contact te zoeken met mensen en hun het goede nieuws van het Koninkrijk te vertellen.

Drie weken later werden we weer op het bureau voor Nationale Veiligheid ontboden. Men zei ons: ’Alles is in orde, u kunt nu verder gaan met prediken!’ We vroegen een verblijfsvergunning aan en kregen toestemming om tien jaar te blijven. Als uiting van onze dankbaarheid besloten wij getuigenis te geven aan alle ministers van de regering en andere hoge functionarissen. Wij begonnen daarmee in januari 1971. Tot degenen met wie wij contact opnamen, behoorde een commissaris van politie. Hij was zeer geïnteresseerd in de waarheid en abonneerde zich op het tijdschrift ’Ontwaakt!’

In mei 1971 reisden we terug naar Ivoorkust om een fijne kringvergadering in Dimbokro bij te wonen. Bij onze terugkeer in Ouagadougou werden wij opnieuw gearresteerd, ditmaal door een politieagent. Ik werd per auto naar het hoofdbureau van politie gebracht en voor vijf hogere functionarissen geleid. Tot verbazing van de politieagent die me had gearresteerd, begroette een van deze hogere functionarissen me met de woorden: ’Hallo James. Ik weet zeker dat deze collega’s van me hier zich ook op je tijdschrift willen abonneren.’

Ik had een fijne gelegenheid om hun allemaal getuigenis te geven en ik kon twee boeken en vijf tijdschriften verspreiden. Een van de functionarissen vroeg de politieagent die me had gearresteerd, mij met de auto naar huis te brengen, want, zo zei hij: ’Het is buiten te warm, en bovendien hebben we niets tegen hem!’”

DE GRONDSLAG VOOR EEN GEMEENTE

Spoedig daarna kreeg broeder Kwakye contact met het hoofd van een school, die bijzonder geïnteresseerd bleek te zijn in de waarheid. Er werd een bijbelstudie begonnen en zijn hele gezin kwam in de waarheid. Deze nieuwe broeder, Jean-Baptiste Yago, was een van drie personen met wie broeder Kwakye in contact kwam en die spoedig Getuigen werden.

Nu werden er in het huis van Emmanuel Johnson vergaderingen gehouden. Iedere keer dat er een vergadering was, bekogelden een paar jongens het huis met stenen. Maar James had voldoende vrienden bij de politie om deze jonge herrieschoppers snel af te schrikken!

DE KOMST VAN GILEADIETEN

In maart 1972 kwamen Joseph Crawford en zijn vrouw vanuit Abidjan naar Ouagadougou. Het doel van hun bezoek was, een zendelingenhuis te zoeken. Neen, niet voor henzelf, maar voor de zes afgestudeerden van Gilead die aan Opper-Volta waren toegewezen. De Crawfords waren dan ook aanwezig om Wayne en Paula Almost, Bob en Fern Hurd en Jay en Gloria Martin welkom te heten. Er werden regelingen getroffen dat broeder Crawford deze nieuwe zendelingen zes weken lang taalles zou geven en hen zou helpen gewend te raken in hun nieuwe toewijzing.

Broeder Martin werd als huisopziener aangesteld. Er werden verblijfsvergunningen verleend en de zendelingen voelden zich weldra thuis in Ouagadougou. Een tijdlang bleef het werk slechts tot de hoofdstad beperkt. Maar spoedig werden er speciale pioniers naar Bobo-Dioulasso gezonden, en in 1973 werd daar een zendelingenhuis gevestigd. Robert en Lana Oliver en Brian en Jacqueline Pearce, die vroeger in Kenia hadden gediend, werden aan Bobo-Dioulasso toegewezen. Nadat zij in de weelderig begroeide, groene, vruchtbare omgeving van het Victoriameer in Kenia hadden gediend, vormde de savanne van Opper-Volta, waar bijna het gehele jaar droogte heerst, een heel contrast voor hen.

DE KONINKRIJKSPREDIKING BREIDT ZICH UIT

Kort daarna, in december 1973, werden de broeders van Opper-Volta uitgenodigd om het „Goddelijke zegepraal”-congres in Abidjan bij te wonen. In de groep die de lange reis naar het zuiden maakte, bevonden zich verscheidene mensen uit Opper-Volta zelf, die de waarheid door de speciale pioniers hadden leren kennen. Drie van hen, Bernard Bakoi, Norbert Ouedraogo en Jules Tapsoba, symboliseerden op het congres hun opdracht door de waterdoop. Na hun terugkeer naar Opper-Volta kwam hun vreugde over het bijwonen van de grote bijeenkomst van Jehovah’s volk tot uiting in hun ijver voor het prediken van het goede nieuws.

Later diende Bernard Bakoi als speciale pionier. Zijn toewijzing was Ouahigouya, een stad in het noorden van het land, in de Sahelzone. Nu is daar een kleine gemeente. Speciale pioniers kregen ook de toewijzing het werk in de op twee na grootste stad van het land, Koudougou, te openen.

Wayne Almost diende tot 1978 als kringopziener en bezocht de gemeenten en geïsoleerde groepen in Opper-Volta. Hij heeft het werk echt zien groeien. Er wordt nu getuigenis gegeven in vijf van de grotere steden, in Ouagadougou, Bobo-Dioulasso, Koudougou, Ouahigouya en Banfora. En de regering heeft ons toestemming verleend om het werk naar nog twee steden uit te breiden, namelijk Kaya en Fada N’Gourma. Wij hebben nu vijf gemeenten in het land.

HET AANDEEL VAN DE ZENDELINGEN AAN HET PREDIKINGSWERK

Telkens wanneer er een klas van de Gileadschool afgestudeerd was, ontvingen wij blij het nieuws dat er meer werkers aan Opper-Volta toegewezen werden. Op het moment zijn er 25 zendelingen in het land en zij hebben een belangrijk aandeel gehad aan de expansie van de Koninkrijksprediking hier. Velen van hen moesten echter eerst Frans leren. En een van de beste manieren om een taal te leren is, ze te gebruiken. Dit heeft tot een aantal amusante ervaringen geleid, vooral in een land waar nieuwkomers niet altijd bekend zijn met de plaatselijke gebruiken.

Renée en Philip Alderson zijn Gileadieten uit de Verenigde Staten. Spoedig na hun aankomst in 1974 waren Renée en zuster Almost aan het prediken. Renée, die nog met de taalcursus bezig was, was al zo ver dat zij haar toespraakje in het Frans kon houden. Al haar moed bijeenrapend, richtte zij zich tot een gezinshoofd en gaf hem dapper getuigenis over het Koninkrijk. De hele tijd keek hij haar verrukt aan.

Toen Renée met haar ’preek’ klaar was, vroeg de man of hij haar als vrouw kon kopen en informeerde naar de bruidsprijs. Renée dacht dat zij eindelijk een beetje begon te verstaan wat de mensen tegen haar zeiden. Zij besloot het erop te wagen om rechtstreeks te antwoorden, maar zij had de vraag verkeerd begrepen en dacht dat de man haar had gevraagd hoe lang zij reeds getrouwd was. Dus antwoordde ze: „Vijf ânes (ezels)”, waarbij ze het woord voor „jaren”, dat ans is, verkeerd uitsprak. Waarop de man bedrukt antwoordde: „Waar u vandaan komt, zijn vrouwen duur!”

DE EERSTE KONINKRIJKSZAAL

Philip Alderson nam samen met de zendelingen Roy Makin en Wayne Almost het initiatief om in Ouagadougou een nieuwe Koninkrijkszaal te bouwen. Philip vertelt over het project:

„Eerst hielden we onze vergaderingen in de huiskamer van het zendelingenhuis, maar die werd al gauw te klein omdat het aantal aanwezigen snel groeide. Daarom overwogen we om op het erf een overkapping tegen het zendelingenhuis aan te bouwen. Uiteindelijk werden we het er echter over eens een apart gebouw neer te zetten, maar nog wel op het erf van het zendelingenhuis.

De plaatselijke broeders waren heel enthousiast. Zij verzekerden ons dat zij veel ervaring hadden met de bouw van huizen in de plaatselijke stijl en waren ervan overtuigd dat wij een geschikte Koninkrijkszaal zouden kunnen bouwen. Besloten werd een groot rechthoekig gebouw neer te zetten, met drie open zijden en een strodak, geschraagd door balken en palen.

We begonnen in november 1975. Maar wat wij niet hadden beseft, en wat de plaatselijke broeders ons niet hadden verteld, was dat zij slechts gewend waren kleine ronde hutten te bouwen. Bij dit rechthoekige gebouw deden zich nu heel wat problemen voor. Door een goede samenwerking werden die echter opgelost. In feite werd door het hele project de eenheid van de gemeente geweldig bevorderd.”

Vooral op de weekends was het hele erf het toneel van grote activiteit. Broeders zaten gehurkt op de grond en vlochten stromatten voor het dak. De zusters kookten het eten. Wat opwindend zo’n groep mensen te zien, die niet alleen tot verschillende rassen behoorden, maar — en dat was het bijzondere — ook tot verschillende stammen, en die daar allemaal samenwerkten aan een Koninkrijkszaal tot lof van Jehovah’s naam!

Waar kwam het geld vandaan voor de koop van stenen, cement en andere dingen die voor de bouw noodzakelijk waren? Veel ervan kwam in de vorm van schenkingen van de plaatselijke broeders. Toen de zendelingen echter met verlof naar huis gingen, konden zij in hun thuisgemeenten dia’s van het project vertonen, en veel broeders boden toen financiële hulp aan.

Toen Margarita Königer bijvoorbeeld voor een bezoek naar Duitsland terugkeerde, sprak zij over de bouw van de Koninkrijkszaal. Tegen die tijd was de zaal al een eind gevorderd, en nu bleek dat een metalen dak praktischer en duurzamer zou zijn. Toen een broeder in Duitsland dit hoorde, schreef hij een cheque uit voor het volle bedrag dat nodig was voor de aankoop van de metalen platen.

Een 80-jarige zuster in Californië, die in een rusthuis woonde, stuurde vijf dollar. De geluidsapparatuur werd speciaal door een Duitse broeder gebouwd en aan de gemeente geschonken. Ja, het project kwam met de hulp van de wereldwijde familie van Jehovah’s volk tot stand.

Met harten die overliepen van dankbaarheid aan Jehovah en hun broeders overal op aarde kwamen op zaterdag 1 mei 1976, 94 personen in de pas voltooide Koninkrijkszaal bijeen om het gebouw aan Jehovah op te dragen. Sam Gilman van het bijkantoor in Abidjan hield de inwijdingslezing en Wayne Almost vertoonde dia’s van de expansie van het Koninkrijkswerk in geheel Opper-Volta.

AANDEEL AAN HET „ZEGEVIEREND GELOOF”-CONGRES

Wat een geweldige ervaring was het voor de broeders en zusters in Opper-Volta om in december 1978 naar het zuiden te reizen voor het internationale „Zegevierend geloof”-congres! Jean-Baptiste Yago en zijn hele gezin spaarden ruim een jaar lang om het geld bijeen te krijgen voor de reis met de gecharterde treincoupé die hen van Ouagadougou naar Abidjan zou brengen. Broeder Yago’s oudste zoon dient als speciale pionier. Zijn volgende kind, Matthias, dat toen 12 jaar oud was, zei dat hij dit congres nooit zal vergeten omdat hij daar op zaterdagochtend werd gedoopt.

De broeders uit Opper-Volta verheugden de aanwezigen met hun ervaringen. Matthias demonstreerde hoe hij getuigenis geeft, waarbij zijn jongere broer als huisbewoner fungeerde. De zendelingen vertelden hoe broeder Yago’s kinderen hen elke week in de dienst vergezellen.

Hoewel broeder Yago zelf als hulppionier werkzaam was, kon hij niet zoveel tijd aan de velddienst besteden als Matthias. Matthias’ jeugdige enthousiasme heeft als een voortreffelijk getuigenis gediend. Zelfs volwassenen die de spot met hem dreven stonden versteld. Eén man vroeg Matthias spottend: „Wat is geloof?” Tot verbazing van de man sloeg Matthias snel de bijbel op en las hem de definitie uit Hebreeën 11:1 voor.

Deze christelijke ijver onder jong en oud werpt in Opper-Volta voortreffelijke resultaten af. Terwijl er in 1969 slechts één verkondiger was — Emmanuel Johnson — werd er in december 1979 een hoogtepunt van 137 actieve Koninkrijksverkondigers bereikt. In maart 1980 kwamen er in de 7 gemeenten van het land 691 personen voor de Gedachtenisviering bijeen. Wat een potentieel voor een verdere toename in het aantal lofprijzers van Jehovah! De broeders en zusters in Opper-Volta zijn vastbesloten hard te werk en om de vele nieuwelingen te helpen de weg te bewandelen die tot eeuwig leven leidt.

[Kaart op blz. 196]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Opper-Volta

MALI

NIGER

IVOORKUST

GHANA

TOGO

BENIN

Ouahigouya

Kaya

OUAGADOUGOU

Koudougou

Fada N’Gourma

Bobo-Dioulasso

Banfora

[Illustratie op blz. 197]

Emmanuel Johnson, jarenlang de enige Getuige van Jehovah in Opper-Volta

[Illustratie op blz. 199]

James Kwakye (links) kwam in contact met Jean-Baptiste Yago, hoofd van een school. Hij en zijn hele gezin werden Getuigen

[Illustratie op blz. 202]

De bouw van de eerste Koninkrijkszaal in Ouagadougou