Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Chili

Chili

Chili

CHILI is een land vol tegenstellingen! Het strekt zich over een lengte van 4265 km langs de westkust van Zuid-Amerika uit, zodat het meer dan de helft van de Grote-Oceaankust van dit werelddeel beslaat. Dat maakt het tot een land van een onbegrensde verscheidenheid, van de verzengende woestijnen in het noorden tot de fjorden en gletsjers in het zuiden. Binnen dit gebied liggen ruige bergen die rijk zijn aan minerale ertsen, maar ook uiterst dorre woestijnvlakten, vruchtbare valleien, wouden, tienduizenden spiegelende meren en eilanden, alsook ijsgebieden die ingeklemd liggen tussen een bulderende oceaan in het westen en het formidabele Andes Gebergte in het oosten. De hoogte vanaf de zeespiegel op naar de flanken van de hoogste berg op het westelijk halfrond, de Aconcagua, die zich circa 7000 m boven de Chileens-Argentijnse grens verheft.

Het noordelijk gedeelte van Chili is meer dan enig ander deel van de aarde een vrijwel volstrekte woestijn. Ja, er zijn in de Atacama-woestijn zelfs plaatsen waar in twintig jaar geen druppel regen is gevallen! Toch heeft het zuidelijk gedeelte van het land een jaarlijkse regenval van meer dan 250 cm.

Hoewel het land voor een groot deel uit bergen bestaat, heeft het een centrale zone waar ongeveer 67 procent van de bevolking woont. Het is een van de tuincentra van de wereld. De centrale zone heeft een klimaat dat overeenkomt met dat van Californië en gunstig is voor het verbouwen van vruchten als appels, peren, perziken, abrikozen, pruimen, kersen, druiven, vijgen, sinaasappels en citroenen.

In het zuiden van het land ligt het merengebied. Hier vindt men het beroemde Lago de Todos los Santos, ook wel Esmeralda Meer genoemd. Theodore Roosevelt heeft dit meer eens omschreven als „het mooiste meer dat ik waar ook ter wereld gezien heb”. Het ligt ingebed tussen bergtoppen, en het smaragdgroene water wordt slechts in beweging gebracht door watervallen die zich langs de berghellingen in dit stille meer storten.

Behalve het vaste land telt Chili een aantal eilanden: De Juan Fernández eilanden liggen 587 km ten westen van de stad Valparaíso. Tot deze eilanden behoort het beroemde Robinson Crusoe Eiland. Het Paaseiland ligt ongeveer 3200 km uit de kust van Chili en de bevolking is van Polynesische oorsprong. Hier vindt men honderden monsterachtige stenen beelden zonder ogen, waarover de archeologen zich heel lang het hoofd gebroken hebben.

Het Spaans is de voertaal van Chili, en de bevolking heeft voor het merendeel een Spaanse achtergrond, hoewel ze de afgelopen honderd jaar sterk onder invloed heeft gestaan van Duitsers, Britten en Amerikanen. Ongeveer een derde deel van de bevolking is van gemengd Spaans-Indiaanse afkomst. De Indianen hebben Chili zijn naam gegeven, door het gebied chilli te noemen, wat „land waar de aarde ophoudt” betekent. Dat is precies hoe het de vroege inboorlingen toegeschenen moet hebben als zij over de ogenschijnlijk eindeloze uitgestrektheid van de Grote Oceaan tuurden.

HET „GOEDE NIEUWS” BEREIKT CHILI

De prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk in Chili begon met de komst van Richard Traub. Broeder Traub had de waarheid leren kennen in Buenos Aires in Argentinië en had in 1925 zijn leven aan Jehovah opgedragen. Terwijl hij in Argentinië in de buurt van het Andes Gebergte aan het pionieren was, groeide in hem het verlangen een begin te maken met het predikingswerk in Chili. Broeder Juan Muñiz, de toenmalige bijkantooropziener in Argentinië, leek het eveneens een goed idee. Broeder Traub kreeg Chili als toewijzing.

Op de avond van 30 april 1930 kwam hij in Santiago aan. Natuurlijk was er niemand om hem van het station te halen en die nacht bracht hij door in een hotel in de buurt. De volgende dag huurde hij een kamer. Broeder Traub probeerde een cheque te innen die hij had gekregen om hem op gang te helpen, maar hij kon het geld niet dadelijk krijgen, aangezien de bank wilde nagaan of de cheque wel gedekt was. Inmiddels raakten zijn geld en het voedsel dat hij gekregen had op en onze zelfopofferende, pionierende broeder moest het acht dagen zonder eten stellen!

Hoewel hij geen lectuur had om aan te bieden, begon hij op 4 mei 1930 van huis tot huis te werken. Vol vertrouwen in Jehovah en met een ware zendelingengeest begon broeder Traub zijn werk als de eerste Getuige onder de 4.000.000 mensen die destijds in dit land woonden.

De rooms-katholieke religie was de staatsgodsdienst geweest tot 1925, maar in dat jaar werd er een nieuwe grondwet aangenomen waarbij Kerk en Staat gescheiden werden. Toen broeder Traub van huis tot huis ging werken, werd hij door de politie ondervraagd, maar na de aard van zijn werk uiteengezet te hebben, werd hem geen belemmering in de weg gelegd. Er bleek daar werkelijk vrijheid van aanbidding te zijn.

Broeder Traub beschreef zijn gevoelens gedurende die eerste tijd als volgt: „Iedere zondag als het uur van de Wachttoren-studie naderde, wandelde ik naar de berg San Cristóbal en gaf mij onder de schaduw van de bomen over aan studie en gebed. Ja, ik voelde mij erg eenzaam en snakte ernaar met een andere broeder over de waarheid te praten. Na afloop van mijn persoonlijke studie voelde ik mij echter gesterkt en was ik doordrongen van het besef dat ik niet alleen was. Dan was ik weer gereed voor een week van werken.”

ER WORDEN GEÏNTERESSEERDEN GEVONDEN

Bij het prediken van huis tot huis ontmoette broeder Traub een godvrezende man, Juan Flores genaamd. Hij nam lectuur en stelde vele vragen. In die tijd kreeg hij bezoek van de zevendedagadventisten. Maar na een discussie tussen hen en broeder Traub te hebben aangehoord, besloot Flores het boek De harp Gods te gaan bestuderen.

„Daarna”, zo vertelt broeder Traub, „huurde ik een appartement en begon mensen uit te nodigen voor een wekelijkse openbare bijbellezing en bijbelstudie op zondag. Juan Flores, de eerste die de uitnodiging aannam, vroeg: ’En de anderen, wanneer komen die?’ Mijn antwoord luidde: ’Die komen nog wel.’” En korte tijd later begonnen zij inderdaad te komen.

In het gebied dat de Quinta Normal heet, trof broeder Traub een man aan die lectuur nam en hem daarna uitnodigde bijbellezingen te houden in zijn evangelische kerk. Juan Flores vergezelde broeder Traub en luisterde hoe hij de Koninkrijksboodschap met de daar vergaderde personen deelde. Zij werden uitgenodigd om terug te komen. De evangelische predikant was blij omdat het aantal bezoekers toenam en de collecteschalen vol waren na een bezoek van broeder Traub. Broeder Traub was het niet eens met die collecteschalen en dus hield hij in de kerk een lezing gebaseerd op Johannes 10:12 en de „loonarbeider”. Daarop begon de meerderheid van de kerkgangers, onder wie een jonge dame, Consuelo Gálvez, de vergaderingen bij te wonen die door broeder Traub werden geleid. Na verloop van tijd bleef de evangelische predikant alleen achter, daar zijn groep was verdwenen.

Juan Flores nodigde broeder Traub uit in zijn huis in de Calle Concón te komen wonen en het als vergaderplaats te gebruiken. (Sedertdien is het vergroot en het wordt tot op de dag van vandaag als Koninkrijkszaal gebruikt.) Na iets meer dan tien maanden van activiteit was de tijd aangebroken om de geïnteresseerden te dopen. Dus schreef broeder Traub aan broeder Muñiz om hem te vragen voor die historische gelegenheid over te komen.

Op 13 februari 1931 werd de eerste doop door Jehovah’s Getuigen in Chili gehouden, waarbij broeder Muñiz de lezing hield. De acht personen die bij die gelegenheid werden gedoopt, waren Juan Flores, zijn vrouw Teresa, zijn moeder Delfina Villablanca, Juan Castillo, Pedro Ortiz, Roberto Rojas, Margarita Sandoval en nog een zuster Flores. Broeder Traub bericht dat zij alle acht getrouw zijn gebleven. Zuster Villablanca werd pionierster en diende als zodanig tot haar dood. Juan Flores hielp een kleine gemeente in Illapel organiseren. Maar er stond nog meer te gebeuren!

Op 29 maart 1931 werden nog vijf personen gedoopt, onder wie Consuelo Gálvez, die zuster Traub zou worden en zijn trouwe metgezellin tot aan haar dood. Binnen een jaar werden dertien personen gedoopt.

Intussen namen andere nieuwelingen hun standpunt voor de ware aanbidding in. Het werk in Santiago begon wortel te schieten, maar moesten de waarheidszaden niet ook in verafgelegen plaatsen worden uitgestrooid?

ER KOMT NOG EEN ENERGIEKE PIONIER

Een van de eerste pioniers die naar Chili kwamen, was Käthe Palm en zij heeft een indrukwekkend aandeel gehad aan het beantwoorden van bovenstaande vraag. Wij zullen haar iets laten vertellen over haar ijverige werk in het Chileense veld. Zuster Palm schrijft:

„Hilma Sjoberg had in november 1934 geld gestuurd naar het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap voor een reis per schip van de Verenigde Staten naar Colombia. Het Genootschap vroeg mij of ik zuster Sjoberg in Zuid-Amerika zou willen helpen. Wat een schitterende voorziening! Zo kwam ik in december in Buenaventura, Colombia, aan. Zuster Sjoberg kwam uit Ecuador. Wij gingen voor ongeveer een jaar naar Bogotá en verspreidden dozen vol boeken. Toen moest zuster Sjoberg terug naar Texas. Zij raadde mij aan niet alleen in Colombia achter te blijven en stelde mij voor naar een broeder te schrijven die een begin had gemaakt met het werk in Chili.

Ten slotte kwam de uitnodiging om naar Chili te komen, daar in broeder Traubs huis nog plaats was voor een pionierster. Het hele land was het gebied! Hoe kwam ik daar? De beste manier was per schip, dus terug naar Buenaventura. De havenmeester vertelde mij dat er binnenkort een Chileens schip werd verwacht. En zo werd de deur geopend.

’Natuurlijk nemen we u mee’, zei de kapitein van de vrachtboot. ’Nee’, zei hij, ’het enige geld dat u bezit ($15) wil ik in geen geval aannemen, maar ik wil wel een paar van die boeken aannemen die u daar hebt. Gaat u nu maar aan wal om uw spullen te halen, dan wijs ik u straks uw hut.’ Na een heerlijke reis van zeventien dagen waarop ik veel getuigenis kon geven aan de bemanning en enkele passagiers, kwamen wij in Chili aan. Broeder Traub wachtte mij in Valparaíso op. Dat was in februari 1936.”

In Santiago genoot zuster Palm in het bijzonder van de aanblik van een hele laan vol roze Japanse kersebomen in bloei tegen een achtergrond van met sneeuw bedekte bergen. Wat een natuurschoon! Maar laten wij verder gaan met haar relaas:

„Het eerste gebied dat broeder Traub mij gaf, was het centrum van Santiago. Hier bevonden zich het regeringspaleis, de regeringsgebouwen, alle kantoren en handelsondernemingen. Ik heb veel boeken verspreid in dit gebied, dikwijls complete series van alle boeken die destijds door het Wachttorengenootschap uitgegeven waren. Wat het regeringspaleis betreft, in bureau na bureau maakte niemand bezwaar, behalve een afdeling: de telegrafie — daar mocht men niet gestoord worden. Op de laatste verdieping vond ik de paleisbibliotheek. De bibliothecaris herkende de boeken onmiddellijk en vertelde mij welke titels hij allemaal al had; daarom liet ik ’Rechtvaardiging’ (Deel Eén) bij hem achter, zowel in het Engels als in het Spaans, want dat waren toen de nieuwste uitgaven, en hij was er erg blij mee. Eén man zei zelfs tegen mij dat hij qua regering best met mij zou willen ruilen, want hij zag in dat het veel waardevoller is voor de theocratische regering te werken.

Toen ik in 1936 in de zakenwijk werkte, kwam ik bij een juwelier met een Duitse naam. Dus gaf ik hem in het Duits getuigenis en liet hem het boek ’Rechtvaardiging’ zien. Toen hij daarin Jehovah’s naam zag staan, verschoot hij van kleur en schreeuwde mij toe dat ik zijn zaak moest verlaten, anders zou hij zijn revolver pakken en mij doodschieten. Schreeuwend schudde hij zijn vuist tegen mij en sloeg er toen zo hard mee op de vitrine dat hij het glas brak en in zijn hand sneed! Tegen die tijd had ik mijn boekentas weer ingepakt en ik maakte mij snel uit de voeten. Met knikkende knieën liep ik naar de ernaast gelegen Duitse kunsthandel. ’Nee’, zei men daar, ’wij zeggen liever niets over die man; wij weten alleen dat hij een fanatieke nazi is.’ Dat was in de dagen vóór de Tweede Wereldoorlog.”

DRAAGBARE GRAMMOFOON GEWAARDEERD

Voordat de oorlog uitbrak, zo vertelt zuster Palm, wist broeder Traub de hand te leggen op een van de draagbare grammofoons van het Genootschap, met korte bijbelse toespraken op 78-toerenplaten. Wat was hij daar blij mee! „Stel je voor”, zegt zuster Palm, „hij zag zelfs kans om de grammofoon na te bouwen, zodat heel wat Chileense broeders over hun eigen model, made in Chili, konden beschikken.

Jaren later ging de tweede stuurman van het schip dat mij naar Chili had gebracht op een van zijn bezoeken aan New York naar het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap. Daar, op Adams Street 117, kwam hij in contact met de broeders Fred Peach en Harry Pinnock, die mij het nieuwste, verticale model grammofoon stuurden met meer en nieuwere platen. Dit apparaat was heel geschikt om aan de deur te gebruiken en o, wat trok het de aandacht, want niemand had ooit zo iets gezien! De op de platen opgenomen uurlezingen werden ook gebruikt door de radiostations van Santiago. Enkele jaren later waren ze op vrijwel alle radiostations van de grote provinciesteden te horen.”

HET WAARHEIDSZAAD WORDT IN HET NOORDEN UITGESTROOID

Broeder Traub meende dat het goed zou zijn als zuster Palm het waarheidszaad in het noorden van het land zou gaan uitstrooien. „Hij gaf mij de toewijzing een begin te maken met het werk in Arica in het uiterste noorden en dan het vruchtbare Azapadal door te trekken”, zo bericht zij. „Dus werkte ik in elke stad van huis tot huis en probeerde altijd, en meestal met succes, de complete serie van die prachtige boeken in alle kleuren van de regenboog te verspreiden bij de openbare bibliotheek, schoolbibliotheken en vakbondslokalen.

In ieder mijnwerkerskamp, elk nitraatkamp, iedere nederzetting van de ondernemingen, groot of klein, alsook in de grote koper- en ijzermijnsteden, werd van deur tot deur getuigenis gegeven. Naar elk nieuwe adres moesten dozen en nog eens dozen vol boeken vooruitgezonden worden. Bijna al mijn predikingswerk vond te voet plaats. Ik vond een zadeltas zoals die voor de burros (ezels) gebruikt worden en vulde die aan de ene kant met ongeveer dertig boeken en aan de andere kant met 150 tot 200 brochures. Die hing ik dan over mijn schouders, terwijl ik een andere handtas vol lectuur bij me had voor onmiddellijk gebruik aan elke deur. Ook moest ik een deken, een tandenborstel, enzovoort bij me hebben omdat ik gewoonlijk iedere avond daar waar ik stopte onderdak zocht.

In Copiapó vond ik een zwavelmijn hoog op de hellingen van de Andes. Hier woonden zo’n dertig tot veertig arbeiders en de gezinnen van de beheerder en diens assistent. Het verbaasde hen dat zij een vrouw op bezoek kregen. Hoe ter wereld had ik hen kunnen bereiken? Ik had toevallig een man getroffen die naar de mijn reed en hij nam mij met genoegen mee. ’Ja’, verklaarde hij, ’ik zal er wel voor zorgen dat een van de twee dames daarboven u onderdak geeft.’

Toen vertelde iedereen bij de mijn me: ’Wij gebruiken hier geen geld; al ons loon wordt ons uitbetaald op het kantoor in de stad als we met verlof gaan.’ Daarom gaf de beheerder iedereen toestemming zoveel lectuur te nemen als hij wilde en dan zijn naam en het bedrag op een lijst te zetten. Ik verspreidde alle lectuur die ik bij me had en noteerde bestellingen voor nog veel meer. Die leverde ik af op het kantoor in de stad. Alle arbeiders schenen verlangend de publikaties te lezen en zij waren dolblij met het goede nieuws.”

In 1939 liet zuster Beta Abbott, die in Cuba dienst had verricht, weten dat zij naar Chili zou komen. Zuster Abbott kreeg als toewijzing tot de Amerikanen te prediken die hoog in de bergen in de kopermijn „El Teniente” werkten, even ten zuiden van Santiago. Zij heeft daar slechts korte tijd kunnen werken, doordat zij niet tegen die hoogte kon. Maar in de stad aan de voet van de bergen, Rancagua, ging het prima.

Daar in Rancagua bood zuster Lucila Reyes haar onderdak aan in haar hotel. Zij is er verscheidene jaren gebleven. Zuster Reyes en haar man hadden de waarheid enkele jaren tevoren leren kennen, toen broeder Traub hun het „goede nieuws” had uitgelegd. Voordien kreeg de familie Reyes dikwijls bezoek van een evangelische predikant. Deze geestelijke betoogde dat zij, als zij God wilden gehoorzamen, zich moesten ontdoen van de hele wijnvoorraad van het hotel (waarmee zij heel goede zaken deden). Welnu, die arme meneer Reyes spoelde al zijn chuicos (kruiken van tien liter) met wijn door de gootsteen! Toen kwam broeder Traub en zette bijbelse waarheden uiteen. „Wat!” zei de heer Reyes, „is wijn niet verboden?” O, wat klonk het hem als muziek in de oren toen broeder Traub dat aan de hand van hun eigen familiebijbel aantoonde. Huis en hotel van de familie Reyes stonden altijd open voor alle Getuigen.

In 1949 hadden wij een nationaal congres in Rancagua en zuster Reyes, nu weduwe, ontruimde haar hotel om er zoveel mogelijk congresafgevaardigden in te kunnen herbergen. In het centrum van Rancagua werd een „sandwichparade” gehouden: een stoet van broeders liep met grote borden op borst en rug waarop de voornaamste lezing stond aangekondigd. Er rezen echter problemen toen de directeur van de school weigerde de broeders de aula van de school te laten gebruiken, terwijl het Ministerie van Onderwijs goedgevonden had dat wij ons congres daar hielden. Toen de heer Daniel González, een rechter aan het hof van appèl, hiervan hoorde, reisde hij naar deze directeur toe en vroeg hem waarom hij enkele weken tevoren wel toegestemd had in het houden van een katholieke plechtigheid in de aula van zijn school. Toen hij met dit feit werd geconfronteerd, kon hij moeilijk blijven weigeren. Er werd een schitterend congres in Rancagua gehouden.

Jaren later verhuisde zuster Abbott naar Santiago. Daar zij altijd in haar onderhoud had voorzien met haar voortreffelijke naaiwerk, kon zij gemakkelijk werk krijgen van ambassadeursvrouwen en anderen in vooraanstaande posities. Dat bood haar de gelegenheid aan deze mensen getuigenis te geven. Dikwijls merkte zij op dat dit Jehovah’s hand moest zijn, want als Getuigen bij deze prachtige huizen aanbelden, wilden de dienstmeisjes hen nooit binnenlaten om met de eigenares te spreken. Na vele jaren getrouwe dienst stierf zuster Abbott in 1975 op 93-jarige leeftijd.

DE BEWERKING VAN HET ZUIDEN

Aangezien de meest zuidelijke provincie van Chili, Magallanes, het beste in de zomermaanden bewerkt kan worden, liet broeder Traub zuster Palm per boot naar Punta Arenas reizen. Tien dozen boeken werden daar voor haar heen gestuurd.

In tegenstelling tot het droge noorden bevond zuster Palm zich nu te midden van veel groen, roeiboten, zeilschepen, barkassen, kleine stoomboten, eilanden en nog eens eilanden. Wat heerlijk! Ten slotte, na ettelijke dagen door fjorden- en gletsjergebied gereisd te hebben, werd de stad Punta Arenas aan de Straat Magallanes bereikt. Zuster Palm vervolgt:

„Van alle Chileense steden heb ik van deze altijd het meest gehouden. Er zijn geen vliegen, geen vlooien, geen wandluizen en geen bedelaars, en je slaapt er vaster en wordt er verkwikter wakker dan in elke andere plaats waar ik geweest ben.”

Voor het getuigeniswerk in Punta Arenas was lectuur nodig in meer dan alleen de Spaanse taal. Er wonen veel mensen van Joegoslavische afkomst en er waren veel estancias (grote schapenfokkerijen) die door Engelsen werden beheerd. Op deze estancias weiden soms wel 80.000 schapen op zo’n 100.000 hectare. Tot op de dag van vandaag is het een schilderachtig tafereel de schaapherders te paard te zien, vergezeld van hun goed afgerichte honden, tegen een achtergrond van majestueuze bergen bedekt met gletsjers die tot aan de oevers van beeldschone meren reiken.

De mensen in deze afgelegen streek van Punta Arenas en Puerto Natales staan bekend om hun vriendelijkheid en gastvrijheid. Wanneer men bij een estancia komt, wordt men onmiddellijk binnengenodigd in een grote keuken, waar een pot koffie of mate (kruidendrank) klaarstaat met wat brood. Met etenstijd is er altijd een cordero asado (geroosterd lam), waarvan men naar hartelust mag eten. Er werd veel belangstelling aangetroffen en de reactie op het predikingswerk was gunstig.

Van Punta Arenas kan men verder reizen naar Tierra del Fuego — Vuurland — de naam die Fernão de Magalhães (Magallanes) aan dit eiland gaf toen hij in 1520 door de naar hem genoemde zeestraat voer. Zuster Palm bereikte het stadje Porvenir op dit eiland en had het voorrecht het waarheidszaad in deze uithoek van de aarde uit te strooien. Een vriendelijke Estlandse familie bood haar enige weken onderdak, zodat zij alle estancias in dat gebied kon bezoeken.

TERUG NAAR HET NOORDEN

De winter was op komst en dus werd het tijd om per stoomboot koers te zetten naar het noorden. De terugreis van zuster Palm bracht haar naar het eiland Chiloé. Zij schrijft: „Toen ik verder reisde naar kleinere havens op het eiland, trof ik vriendelijke mensen aan. Zij luisterden altijd en hadden veel vragen en wilden weten hoe het kwam dat men hun jarenlang leugens over het vagevuur en de hel op de mouw had gespeld. Bijna altijd namen zij lectuur.

In de buurt van een klein havenstadje had de priester kans gezien mij bij mijn werk te bespioneren. Dus toen ik even niet oplette, stal een van de door hem misleide personen mijn zadeltas vol boeken en ook mijn handgeweven bonte Boliviaanse deken. Toen ik het bij de politie aangaf, haalde men daar alleen maar de schouders op. Maar toen ik die dag verder ging met wat ik in mijn handtas had, kwam er een man de weg af. Hij had al van de diefstal gehoord en wilde mij laten weten dat het hem en zijn vrouw en anderen speet. ’Gaat u alstublieft mee naar mijn huis’, zei hij, ’want mijn vrouw heeft een nieuwe deken [handwerk natuurlijk] voor u en komt u alstublieft bij ons overnachten.’ Dus ging ik mee. Het was een zelfs nog betere deken, een groter soort poncho. Ik kocht hem onmiddellijk, de prijs was heel redelijk. Die nacht bleef ik bij hen en beantwoordde veel van hun vragen over de bijbel.” (Nu, meer dan 36 jaar later, gebruikt zuster Palm haar poncho uit Chiloé nog altijd.)

Noordwaarts reizend, zoals broeder Traub haar had opgedragen, bracht zuster Palm een bezoek aan Osorno. De gouverneur van die provincie ontving haar met genoegen. Hij toonde haar het boek Regeering, dat hij gretig had gelezen. Toen beloofde hij dat in Osorno niemand ons werk zou belemmeren, en dat bleek waar te zijn.

Verder naar de provincie Valdivia. Hier begaf zuster Palm zich naar de zeehaven Corral. Zij vertelt: „Ik vond een vakbondslokaal om onze uurlezing ’Ziet de feiten onder de ogen’ af te spelen en de zaal zat vol mensen die ik had uitgenodigd. Zij brachten zelfs een paar van die prachtige nationale bloemen, copihue genaamd, en enkele varens mee om de zaal te versieren. Om de lucht van de daar hangende sigaretterook uit de zaal te verdrijven, verbrandde ik wat eucalyptusbladeren, waardoor het wat aangenamer ging ruiken. Een jong meisje liep de galerij op om onze versiering van bovenaf te bekijken en zei: ’Hm, net Atkinsons parfum.’ (Een beroemd Engels parfum in Chili.) Wat heb ik gelachen! Na de lezing namen de bezoekers de brochures en tijdschriften die zij gekregen hadden mee en vroegen wanneer zij meer over die goede dingen te horen zouden krijgen.”

NOG EEN IJVERIGE PIONIER

Dit verslag over het uitstrooien van het waarheidszaad over de hele lengte en breedte van Chili zou niet compleet zijn als wij niet vertelden over nog een ijverige pionier, Theodore Laguna, die uit de Verenigde Staten hierheen kwam. Broeder Laguna bezocht in 1935 het congres in Washington, D.C., en hoorde de stimulerende toespraken van broeder Rutherford, waarin hij er bij het volk van de Heer op aandrong de mogelijkheid te overwegen om het goede nieuws van het Koninkrijk naar Zuid-Amerika te brengen. Broeder Laguna raakte enthousiast en maakte plannen om te vertrekken. Toen hij in 1936 in Chili aankwam, maakte hij een begin met het predikingswerk in de stad Concepción. Na enige jaren pionieren trouwde broeder Laguna en stichtte een gezin in de stad Chillán, waar hij tot de geestelijke groei van de plaatselijke gemeente bijdroeg.

Deze zelfopofferende pioniers uit de tijd voor de komst van afgestudeerden van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead hebben een belangrijke rol gespeeld in die vroege fasen van het predikingswerk. Er was veel waarheidszaad uitgestrooid, van Arica tot in Punta Arenas en zelfs tot in Tierra del Fuego. Hoewel het lag te sluimeren totdat meer predikers van het „goede nieuws” het konden bereiken met meer waarheidswater, was het geplant, en het wachtte op het ogenblik dat het kon ontkiemen en opgroeien tot lof van Jehovah.

EERSTE KONINKRIJKSZAAL — EERSTE CONGRES

In 1944 werd begonnen met de bouw van de eerste Koninkrijkszaal in Chili. Een zuster schonk de grond in Santiago en de broeders togen aan het werk met baksteen en cement. De zaal kwam klaar in augustus van dat jaar, op tijd voor het eerste congres dat in Chili werd gehouden.

De openbare lezing was getiteld „Vrede — is hij van blijvende duur?” en werd door 250 personen bijgewoond. Vier radiostations zonden de lezing uit en twee daarvan bleven ook de rest van het jaar programma’s van het Genootschap uitzenden.

ZENDELINGEN EN EEN BIJKANTOOR

De eerste op Gilead opgeleide zendelingen kwamen in 1945 in Chili aan. Het waren de broeders Joseph Ferrari en Albert Mann. Er waren toen nog maar 65 verkondigers in Chili.

Het Genootschap had regelingen getroffen voor een congres, dat gepaard zou gaan met het eerste bezoek van de president en de vice-president van het Wachttorengenootschap aan Chili, te weten N. H. Knorr en F. W. Franz. Op 25 maart 1945 werd de openbare lezing „Eén wereld, één regering” gehouden voor 340 aanwezigen. Vijf personen werden op dit congres gedoopt.

Tijdens zijn bezoek trof broeder Knorr regelingen voor de vestiging van een bijkantoor met broeder Joseph Ferrari als bijkantooropziener. Tot dusver was het werk geleid vanuit het bijkantoor in Argentinië.

Bovendien werd zuster Palm gevraagd of zij de speciale pioniersdienst zou willen opnemen. Zij antwoordde: „Ik zal het proberen, broeder Knorr.” Dus werd zuster Palm de eerste speciale pionierster in Chili. Na zoveel jaren voortdurend van de ene plaats naar de andere te zijn getrokken met de Koninkrijksboodschap moest zij zich nu in Santiago vestigen en leren hoe zij huisbijbelstudies moest leiden. Het boek De waarheid zal u vrijmaken” was in het Spaans vertaald en er was een brochure met vragen bij, die een hulp vormde bij dit werk.

BIJBELSTUDIEWERK

Kort daarop werd zuster Palm door een zuster uitgenodigd om mee te gaan en te proberen een huisbijbelstudie op te richten. „Ik stond te trillen op mijn benen!” weet zuster Palm zich te herinneren. Stel u voor! Zij had gesproken met provinciale bestuurders en anderen in belangrijke posities, maar nu beefde zij bij de gedachte een huisbijbelstudie te moeten leiden bij een geïnteresseerde!

Zij vervolgt: „Wij gingen dus op pad, brachten ons bezoek, verspreidden het boek bij het gezin en maakten een afspraak voor de bijbelstudie. De kinderen bereidden zich heel goed op de studie voor, evenals de jonge moeder. Alleen de vader weigerde aan de studie deel te nemen. En zo gebeurde het dat de eerste persoon met wie ik de bijbel bestudeerde in de waarheid kwam, terwijl de kinderen toen zij opgroeiden zich eveneens aan Jehovah opdroegen.

Toen ik mijn angst voor het leiden van huisbijbelstudies was kwijtgeraakt, bemerkte ik dat je veel meer studies kon krijgen dan je kon behartigen. Maar wij kregen de opdracht slechts de helft van onze tijd te besteden aan het leiden van studies. Ik geniet er meer van dan van enige andere tak van het getuigeniswerk.” Ja, van vrees naar genieten, dat is voorwaarts gaan met Jehovah’s voortschrijdende organisatie!

ER KOMEN MEER ZENDELINGEN

Eind 1945 arriveerden er nog tien zendelingen: Louise en Frances Stubbs, Stella Burton, Stephania Payne, Elsa Sutton, John en Louise Baxter, Clara Giza, Lydia Walther en Lola Buntain. Alles was nieuw voor hen — de taal, de gebruiken en de gewoonten van de bevolking. Maar zij ondervonden dat zij met hard werken in staat waren zich verstaanbaar te maken voor de mensen, die geduld hebben en een vriendelijke bereidwilligheid aan de dag leggen om nieuwkomers te helpen hun taal te leren.

Deze groep zendelingen had het voorrecht het eerste zendelingenhuis te openen aan de Calle Lyon 3004 in Santiago. Ook het bijkantoor was in dit huis ondergebracht. Aangezien de oorspronkelijke gemeente zich aan de andere kant van de stad bevond, werd besloten de ruimte van de eetkamer en de zitkamer te combineren en een nieuwe gemeente te vormen. Zo werd in 1946 de tweede gemeente gevormd in deze wereldstad Santiago met zijn 1.500.000 inwoners.

EERSTE KRINGOPZIENER

In juli 1946 werd broeder Albert Mann, een van de eerste twee zendelingen die naar Chili waren gekomen, aangesteld als de eerste kringopziener in het land. Er waren slechts negen gemeenten, met een totaal van 93 verkondigers, in plaatsen als Chillán, Concepción, Rancagua, Melipilla, Illapel en Santiago. Broeder Manns voorbeeld van geloof en toewijding is voor veel jonge mensen, maar ook voor ouderen, een schitterende stimulans geweest in de waarheid.

Toen hij als kringopziener begon, was de accommodatie in de kleine gemeenten schaars. Dat betekende slapen in hotels. Soms was dat een kwestie van probéren te slapen, wanneer de bar of de amusementszaal de hele nacht rumoerig bleef. Bij elke gemeente werden twee weken doorgebracht, zodat er tijd was om de broeders het organiseren te leren en, bovenal, om hen op te leiden voor de velddienst als verkondigers van het „goede nieuws”.

HET WERK VAN DE ZENDELINGEN IN VALPARAÍSO

In november 1946 arriveerden er negen nieuwe zendelingen. Er werd een zendelingenhuis geopend in de havenstad Valparaíso en het getuigeniswerk nam een aanvang in de op één na grootste stad van Chili, gebouwd op 41 heuvels die zich in de vorm van een halve maan rond een brede open baai scharen. Hoewel de zestien kabelbanen op verschillende heuvels een hulp betekenden, was het een vermoeiend werk die heuvels te beklimmen om met de mensen te spreken.

Een van de eerste personen in Valparaíso die gunstig op de waarheid reageerden, was Aida Guzmán. Zij bezocht de vergaderingen die in 1948 in de zitkamer van het zendelingenhuis werden gehouden. Zij herinnert zich nog dat er bij gebrek aan stoelen, dozen lectuur in de kamer werden geplaatst met planken erover om banken te vormen.

Intussen hadden de zendelingen het druk. Zuster Elsa Sutton, die later met Hollis Smith trouwde, vond een jonge man die de bijbel wilde bestuderen. Deze jonge man, Alberto Muñoz, ondervond tegenstand van zijn moeder en daarom werd de studie in een van de openbare parken gehouden. Hij vertelde alles wat hij leerde aan zijn twee jongere zusjes en ook aan een buurman, Sergio González. De meisjes op hun beurt vertelden alles weer door aan hun moeder. Dank zij de liefdevolle volharding van de twee meisjes vroeg de moeder ten slotte om een gezinsbijbelstudie. De zoon en de twee meisjes namen het pionierswerk op en later werden de meisjes, Graciela en Elena Muñoz, uitgenodigd om de Gileadschool te bezoeken. De buurman, Sergio González, aanvaardde de waarheid eveneens en hij werd een van de eerste speciale pioniers in Chili.

Het werk dat in Valparaíso door de zendelingen werd begonnen, heeft zich door de jaren heen beslist voorspoedig ontwikkeld en nu zijn hier negen gemeenten.

AANHOUDENDE EXPANSIE IN DE HOOFDSTAD

In 1946 werden vier zendelingen toegewezen aan Santiago: Larry en Margaret Laing, Dorothea Smith en Dora Ward. Zoals bij alle nieuwe zendelingen deden zich vermakelijke incidenten voor in verband met het leren van de nieuwe taal. Zo ging op een dag een zendeling naar de vleesmarkt om een pond pulpa of vlees te kopen. De slager en anderen in de zaak barstten in hartelijk gelach uit toen de zendeling vroeg om een pond pulpo of octopus!

In 1948 nam een elfjarig meisje de waarheid aan. Dit kleine meisje, Gladys Ramírez, werkte als vakantiepionierster en vond het heerlijk door de zendelingen te worden opgeleid. Zij droomde van de dag waarop ook zij zendelinge kon zijn, en daarom begon zij Engels te leren. Een jaar of tien later werd haar droom verwezenlijkt toen zij werd uitgenodigd om de Gileadschool te bezoeken, waar zij in 1958 afstudeerde. Zij dient Jehovah nog steeds getrouw als gewone pionierster in de stad Valparaíso.

En hoe verging het onze geliefde zuster Palm intussen? Zij had als speciale pionierster het noorden van Santiago toegewezen gekregen. Dank zij het harde werk van de broeders werd in 1948 een derde gemeente in Santiago gevormd. Een broeder stond zijn garage af. Die werd geschilderd en verbouwd om als vergaderzaal te dienen. De gemeente Independencia is gegroeid en al vele malen gesplitst; er zijn nu maar liefst twaalf gemeenten in dat deel van de stad en 79 in heel Santiago. Toen deze gemeente gevormd werd, keerde zuster Palm terug om weer met de oorspronkelijke gemeente Quinta Normal te gaan samenwerken. Maar, zo vertelt zij, zij koesterde nog steeds het verlangen het werk in nieuwe gebieden te openen zoals blijkt uit haar volgende opmerkingen:

„Iedere maandag nam ik een vrije dag [om te rusten? Nee.] om de stad uit te gaan, want ik miste de prediking op het platteland. Ik nam dan een bus tot het eindpunt en bewerkte de kleine fruit- of groentekwekerijen rondom Santiago, en kwam dan ’s avonds laat thuis om op dinsdag weer met het gebied en de studies in de stad te beginnen. Op die maandagen kon ik volop tijdschriften verspreiden en ook boeken en brochures, zoveel ik maar kon dragen, en gewoonlijk kwam ik terug met mijn boekentas en extra boodschappentas vol fruit en groenten.

Soms kwam ik thuis met kippen, en zuster Traub was altijd blij wanneer het aantal kippen in het kippenhok zich weer uitbreidde. Eens bracht ik een biggetje mee en daar was zij bijzonder blij mee! Waarom? Nu, het Internationale Congres van 1953 in New York was aangekondigd, en broeder Traub wilde erheen. Dus zou dit varkentje opgroeien en vetgemest worden en dan worden verkocht om bij te dragen in de reiskosten. Ook kocht zuster Traub een stel heel jonge kippetjes om die groot te brengen en te verkopen.

Enige weken later kwam zuster Traub op een ochtend al vroeg mijn kamer binnen met een bezorgd gezicht. Wat was er aan de hand? Zij had een aantal volwassen braadkippen dood aangetroffen — een pluimveeziekte! De volgende twee of drie ochtenden kwam zij mij telkens vertellen hoeveel er die nacht weer doodgegaan waren. Er restte veel te weinig tijd voor de reis naar New York om van voren af aan te beginnen met nieuwe kippetjes, dus wat konden wij nu nog doen om onze broeder, de oudste Getuige in Chili, te helpen om naar het congres te gaan? Zuster Traub zei tegen mij: ’Als jij nu eens een brief aan broeder Knorr schreef om hem alles te vertellen?’ Dat deed ik. Het resultaat was dat broeder Traub op het bijkantoor werd ontboden en hem werd gevraagd hoeveel hij te kort kwam. Jehovah maakte de reis mogelijk, en wat genoot hij ervan ons er alles over te vertellen toen hij in Chili terug was!”

EEN RECHTER LEERT DE WAARHEID KENNEN

Intussen breidde het werk zich uit, en steeds meer mensen werden met de Koninkrijksboodschap bereikt. In 1946 kwam John Baxter, een zendeling die pas enkele maanden in het land was, in contact met rechter Daniel González, president van het hof van appèl in Santiago. Er werd een studie opgericht en deze man begon de vergaderingen te bezoeken. Hij was een grote hulp bij het vinden van allerlei plaatsen om congressen te houden, zoals de juridische faculteit van de Universiteit van Chili en andere scholen.

In 1953 werd rechter González getroffen door een hersenbloeding en enige weken lang was hij een groot deel van de tijd buiten bewustzijn. Hij gaf zijn vrouw strikte instructies dat er geen priester bij hem toegelaten mocht worden; alleen Jehovah’s Getuigen zouden welkom zijn. Zelfs de vooraanstaande Chileense kardinaal José María Caro Rodríguez werd de gelegenheid om hem te bezoeken ontzegd. Toen hij stierf, vroeg mevrouw González of een Getuige de begrafenislezing wilde houden. Er waren meer dan 600 personen aanwezig, onder wie de minister van justitie, leden van het kabinet, verscheidene parlementsleden, alsook de president van het hooggerechtshof. Nadat enkelen van deze hoogwaardigheidsbekleders het woord hadden gevoerd, hield een van onze zendelingen een toespraak, getiteld: „De hoop van onze vriend, rechter González.” Hij gaf een uiteenzetting van de schitterende hoop op de opstanding die rechter González had gekoesterd. Er werd een voortreffelijk getuigenis gegeven aan deze hooggeplaatste regeringsfunctionarissen, en velen van hen spraken na de lezing met de spreker om hun waardering voor het gehoorde tot uitdrukking te brengen.

VERANDERINGEN OP HET BIJKANTOOR

In 1949 kon broeder Ferrari om gezondheidsredenen zijn taak als bijkantooropziener niet langer behartigen, en daarom werd hij uitgenodigd om te gaan helpen bij het werk in Concepción. Broeder Albert Mann werd nu met het werk op het bijkantoor belast, een taak die hij tien jaar lang heeft vervuld. Hij kreeg de raad uit te zien naar een nieuwe plek voor het bijkantoor en zendelingenhuis dichter bij het centrum van de stad. Die werd gevonden aan de Calle Moneda 2390, slechts enkele blokken van het drukke centrum van Santiago.

ER ARRIVEREN MEER WERKERS

In 1949 werkten er 25 zendelingen in Chili. De resultaten van hun werk waren zichtbaar in de 211 verkondigers die het land nu telde. Dat was een voortreffelijke toename vergeleken bij de 65 verkondigers in 1945, toen de eerste zendelingen aankwamen. Maar er was nog steeds maar één Getuige op 20.000 personen, een duidelijke aanwijzing voor de dringende behoefte aan ondersteuning. De grote vraag in de geest van de broeders was niet: „Wanneer zal Armageddon komen?” maar: „Hoe krijgen wij het ’goede nieuws’ aan alle mensen gepredikt voordat het einde komt?”

Er kwam hulp opdagen: Aan het eind van het jaar kwamen er twintig nieuwe zendelingen die de dertiende klas van Gilead doorlopen hadden, en wat een schitterende stimulans bleken die voor de organisatie te zijn! Zes broeders, John en Harry Williams, Charles Corey, Raymond Tubbs, Daniel Davidson en Boyd Collins, kregen de toewijzing in de stad Temuco te werken. Er was niet één Getuige in Temuco toen zij aankwamen, maar in augustus 1950 was er een gemeente van dertig Koninkrijksverkondigers. Een tweede groep broeders kreeg de steile heuvels van Valparaíso als toewijzing. Dat waren Harold Jackson, Dewaine Graber, Robert Knight en George Wilkes.

PRIESTERS BIEDEN TEGENSTAND — MAAR VERLIEZEN AAN INVLOED

In die dagen geloofde men nog algemeen dat de bijbel een protestants boek was en dus verboden voor katholieken. Een van de zendelingen verspreidde zijn eerste bijbel in het land aan een vriendelijke huisbewoner, maar later kwam er een priester die deze bijbel voor de ogen van de mensen verscheurde.

Aan sommige deuren lokte alleen al het noemen van het woord „bijbel” de reactie uit: „Wij zijn rooms-katholiek”, gevolgd door een haastig sluiten van de deur. Dus gebruikten wij de term „Heilige Schrift”, wat veel meer klonk als de heilige geschiedenis die op school werd onderwezen. Wanneer er eenmaal voldoende belangstelling was gewekt, legden wij uit dat dit een andere term voor de bijbel was.

De katholieke Kerk had in Chili op grote schaal een nieuw missaal verspreid, Oremus. Daarin stond een kleine paragraaf met de mededeling dat de bijbel een katholiek boek was en door alle gelovigen moest worden gelezen. Slechts heel weinig mensen viel dat op. Dus als iemand bezwaar maakte tegen de bijbel, vroegen wij gauw: „Maar hebt u de Oremus wel gelezen?” „Ja zeker”, antwoordden zij dan. „Laten wij dan eens kijken wat daar op bladzijde 21 staat.” Deze methode heeft menigeen de ogen geopend en de deur bleef open.

De Rooms-Katholieke Kerk in Chili heeft ons werk nooit werkelijk gewelddadig tegengestaan, zoals in andere landen. Er werden pamfletten en zelfs een boek tegen ons uitgegeven, er zijn luidsprekers gebruikt, maar de Kerk heeft de bevolking nooit aangezet tot rellen tegen ons. Als de geestelijken negatief over ons spraken, kwam het op hun eigen hoofd terug, want de Chileen is een geduldig en vriendelijk mens, die prijs stelt op vrijheid van aanbidding. Vanwege het gedrag van de priesters hebben sommigen weinig respect voor wat de priesters zeggen. Dat blijkt ook uit de opmerking die de mensen heel dikwijls tegen ons maken: „Ik ben katholiek, maar ik geloof niet in de priester”, of: „Ik ben katholiek, maar op mijn eigen manier.” Deze mensen staan open voor een gesprek over de bijbel, en alleen door tijdgebrek wordt het aantal bijbelstudies dat iemand kan leiden, beperkt.

GROEI IN HET GEBIED VAN CONCEPCIÓN

Van de groep van negen zendelingen die in 1946 aankwamen, werden er vijf toegewezen aan de stad Concepción in het zuiden. Dat waren Robert en Vora Hannan, Dorothy Brehmer, Willie Brown en Joan Brown. Joan werd ernstig ziek en keerde naar de Verenigde Staten terug, waar zij in 1950 stierf, maar haar getrouwheid leeft voort in de herinnering van de velen met wie zij de bijbel heeft bestudeerd.

Het was voor een groot deel te danken aan het baanbrekende werk van de zendelingen dat er groei kwam in het gebied van Concepción. In 1949 kwam Vora Hannan aan de deur bij Armando Badilla, die het boek De waarheid zal u vrijmaken” gretig aanvaardde. Hij vertelde zijn collega’s wat hij bij zijn bijbelstudie leerde. Weldra had zuster Hannan nog twee studies. Uit deze enkele personen kwamen later zeven verkondigers voort, van wie er drie speciale pionier werden. Broeder Badilla maakte dusdanige vorderingen dat hij gemeentedienaar werd, en nu dient hij als ouderling in een van de drie gemeenten in Concepción.

Het zendingsveld kent niet alleen veel vreugden maar ook veel problemen. Zuster Hannan liep een miltvuurinfectie op en kwam later met hoge koorts te liggen. Hierdoor was zij niet in staat een nabezoek te brengen bij een Duitse dame die enige jaren voordien uit nazi-Duitsland was gevlucht. Toen zij door broeder Hannan op de hoogte werd gesteld van de toestand van zijn vrouw, moest zij onwillekeurig aan haar eerste dagen in een vreemd land denken, en zij ging onmiddellijk naar zuster Hannan toe en bood aan haar dokter te sturen om haar te behandelen. Met de hulp van deze dame verbleef zuster Hannan twee maanden in een aparte kamer in het Regionale Ziekenhuis en werd behandeld door een van de voornaamste artsen, zonder dat het haar een cent gekost heeft. Door haar ziekte verloor zij haar gehoor en zij moest van voren af aan beginnen met het predikingswerk. Zij heeft het geduld en de vriendelijkheid van de Chileense bevolking als een grote steun ervaren bij het overwinnen van haar handicap.

Nadat Sergio González een tijdlang als speciale pionier in Concepción had gewerkt, kreeg hij de toewijzing om in de mijnstad Coronel te werken. Daar trof hij oprechte mijnwerkers aan die snel het verschil inzagen tussen de leer van de evangelische kerken en de nauwkeuriger leerstellingen van Jehovah’s Getuigen. Hij drong er bij hen op aan de 27 km per trein te reizen om de vergaderingen in Concepción bij te wonen als hun ploegendienst het toeliet. In de strijd om het bestaan voor hun gezin werkten deze mannen onder moeilijke omstandigheden; zij moesten een aantal kilometers onder de bodem van de oceaan afleggen om de mijngang te bereiken waar zij kolen aan het delven waren. Ondanks hun gebrek aan aardse goederen brachten zij menig offer voor het Koninkrijkswerk. Toen in 1954 de gemeente in Coronel werd gevormd, betaalden deze zes broeders van hun karige inkomen de huur voor de Koninkrijkszaal en zij deden het graag.

RECHTSGEDING VERSCHAFT BASIS VOOR TOEKOMSTIGE EXPANSIE

Tegen het jaar 1952 waren er in totaal 831 verkondigers in de vijftien gemeenten in het land. Vanwege de toenemende activiteit kwam er tegenstand van de zevendedagadventisten. De adventisten verspreidden hun tijdschrift El Atalaya en wij verspreidden het tijdschrift La Atalaya, en zij maakten er bezwaar tegen dat de titel van ons tijdschrift leek op die van het hunne. Aangezien zij hun naam in Chili hadden laten registreren, vonden zij dat zij het recht hadden een eind te maken aan de verspreiding van ons tijdschrift. Hier volgt een gedeelte van een brief die op 7 februari 1952 aan een vertegenwoordiger van hun organisatie werd geschreven door president N. H. Knorr:

„Zoals ik u al gezegd heb ter gelegenheid van uw bezoek aan mij hier op 124 Columbia Heights, Brooklyn, wordt ’La Atalaya’ uitgegeven in het Spaans, gedrukt in Brooklyn en wereldwijd in alle Spaans-sprekende landen verspreid. Het heeft onder Spaanstalige mensen in de gehele wereld bekendheid gekregen als een publikatie van het Wachttorengenootschap. De titel van uw tijdschrift is volkomen anders. Uw tijdschrift ’El Atalaya’ betekent ’De Wachter’. De titel van ons tijdschrift, ’La Atalaya’, betekent ’De Wachttoren’. Er is beslist een groot verschil tussen een mens en een stenen bouwsel. Ik zie niet in hoe die met elkaar verward zouden kunnen worden. Het is niet onze schuld dat de Spaanse woorden op elkaar lijken; ze hebben beslist niet dezelfde betekenis.

Het Genootschap is niet van zins de naam van ons Spaanse tijdschrift te veranderen. Het is een Amerikaanse publikatie die naar elk deel van de wereld mag worden verzonden of waar dan ook in Zuid-Amerika mag worden verspreid. Voor zover ik mij ons gesprek herinner, gebruikt u verschillende namen voor uw tijdschrift in Mexico en andere landen. Indien de zaak zo verwarrend is, waarom zorgt u dan niet voor uniformiteit en gebruikt u niet in de hele wereld dezelfde titel voor uw tijdschrift? Natuurlijk heb ik niet het recht een verandering in uw tijdschrift te suggereren. U hebt het recht iedere titel te gebruiken die u maar wilt, en u hebt gekozen voor de titel ’El Atalaya’, ’De Wachter’, een mens. ’La Atalaya’, ’De Wachttoren’, is een stenen bouwwerk. Spaanstalige mensen zullen deze twee dingen beslist niet door elkaar halen. Bovendien zijn de tijdschriften volslagen verschillend van uiterlijk. Ik geloof dat de intelligentie van de Spaans-sprekende bevolking groot genoeg is om het verschil tussen de beide titels op te merken.”

Ondanks deze argumentatie brachten de adventisten de kwestie voor de Chileense rechtbank. Op 10 maart 1953 bleek uit de beslissing van de rechtbank dat de rechters veel meer was opgevallen dan een verschil in naam. Gesteld werd dat de ondertitel „Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk” een onderscheidend kenmerk was van ons tijdschrift. Dus besliste het gerecht dat er niets was gebleken van een vervalsing die inbreuk maakte op de rechten van de adventisten. Zij gingen in beroep bij een hogere rechtbank, en na de zaak opnieuw onderzocht te hebben merkte dat gerecht op dat ons tijdschrift ’La Atalaya’ veel ouder was dan het tijdschrift van de adventisten. Daarom bekrachtigde het gerecht de uitspraak van de rechtbank, zodat wij met ons belangrijkste hulpmiddel voor bijbelstudie een duidelijke overwinning behaalden.

VERHEUGENDE EXPANSIE

Eind 1953 bracht broeder Knorr een bezoek aan Chili om een districtscongres bij te wonen. Ook trof hij regelingen voor de aankoop van het perceel aan de Calle Moneda 1710, dat in 1951 was gehuurd en als bijkantoor en zendelingenhuis werd gebruikt. Verder trof hij regelingen om zendelingen uit te zenden naar meer afgelegen delen van het land om daar een begin te maken met het predikingswerk. Veel nadruk werd gelegd op het speciale-pionierswerk, zodat meer inheemse broeders eveneens zouden kunnen delen in het voorrecht verafgelegen plaatsen en steden te bewerken.

Zuster Käthe Palm werd uitgenodigd om weer het land in te trekken en werd toegewezen aan San Antonio. In dit fraaie kustgebied, waar in de zomer vakantiegangers kwamen genieten van het zandstrand en de hotels, was het gemakkelijk vele tijdschriften te verspreiden. Met de hulp van twee pioniersters, Olga Chiffelle en Gladys Ramírez, werd in 1956 een gemeente gevormd in San Antonio. Daar San Antonio een havenstad was en het bijkantoor veel dozen lectuur in verschillende talen had, werd zuster Palm gevraagd of zij naar schepen zou willen zoeken waarvan de bemanning enkele van deze talen kon lezen. Zij verkreeg een machtigingskaart van de havenautoriteiten en nam tot eind 1959 deel aan dit weer heel andere aspect van het werk.

Wat waren alle verkondigers in het hele land verheugd toen in 1954 bekend werd gemaakt dat het lang verwachte aantal van 1000 verkondigers was bereikt! Een hoogtepunt van 1018 verkondigers nam deel aan de velddienst.

EINDELIJK — HET PUNTJE VAN ZUID-AMERIKA!

In 1956 werden voor het eerst zes zendelingen uitgezonden naar Punta Arenas, in die tijd een stad met ongeveer 40.000 inwoners aan de Straat Magallanes. Zuster Stella Semczyszyn, een van de oorspronkelijke groep, vertelt het volgende relaas: „Wij kwamen daar in juni 1956 aan. Er was juist een overstroming geweest en het weer was koud en nat. Wij troffen veel belangstelling voor de waarheid aan en verspreidden tussen de zestig en zeventig boeken per maand. De meeste mensen hadden zelfs nog nooit een bijbel gezien, aangezien het lezen ervan door de priesters verboden was.

Wij begonnen in een kleine vijfkamerwoning, waarvan één kamer bestemd was voor de vergaderingen. In maart 1957 leverden de eerste zeven verkondigers bericht in. Na iets meer dan een jaar werkten er vijftien met ons samen en in oktober van dat jaar hadden wij een groter zendelingenhuis nodig met een grotere vergaderruimte. Uiteindelijk bleek ook die te klein te zijn en gebruikten wij drie van onze kamers als zaal. Maar in 1967 huurde de gemeente een andere Koninkrijkszaal en de groei is geweldig geweest.” Dat is beslist een feit! Er zijn nu twee bloeiende gemeenten met meer dan 200 verkondigers, die samen over hun eigen grote Koninkrijkszaal beschikken.

Een andere stad op deze zuidpunt van het continent is Puerto Natales. Het is de hoofdstad van het district dat „Ultima Esperanza” of „Laatste Hoop” heet. In dit gedeelte van het land bevinden zich uitgestrekte schapenfokkerijen en de stad wordt bevolkt door arbeiders uit de kolenmijnen langs de Chileens-Argentijnse grens. Hier heersen stormwinden die het land genadeloos geselen. De bomen worden amper een meter hoog en ze groeien scheef door de wind, die gedurende het zomerseizoen van september tot maart met een snelheid van zo’n 95 km per uur voortraast. De planten drukken zich dicht tegen de aarde in een gebied dat angstaanjagend verlaten kan zijn.

Maar de Koninkrijksverkondigers trotseren de wind en blijven prediken. In de loop der jaren zijn er steeds weer zendelingen of speciale pioniers naar het gebied gezonden om de gemeente te versterken. Zuster Palm had hier oorspronkelijk in het begin van de jaren veertig het waarheidszaad uitgestrooid en nu is er, dank zij Jehovah en het harde werk van talrijke broeders, een gemeente met pioniers uit eigen gelederen.

BIJ DE ZENDELINGEN IN CALAMA

In 1957 kregen de zusters Daphne Crum, Olga Rodríguez en Louise en Frances Stubbs een toewijzing voor het noorden van het land. Hoewel er geen Getuigen in de stad Calama waren toen zij aankwamen, hadden zij 100 aanwezigen op de eerste vergadering die in het zendelingenhuis werd gehouden.

Toen zuster Louise Stubbs in Calama werkte, nodigde een onderwijzer, de heer Gallardo, die op het tijdschrift De Wachttoren was geabonneerd, haar uit om de godsdienstlessen te komen geven op een nieuwe school die geopend was. Hij zei tegen haar: „U kunt uw eigen boeken gebruiken en de cursus naar uw goeddunken inrichten. Waar het ons om gaat is, dat de leerlingen de bijbel onderwezen krijgen.” Zij begon haar cursus met het boek „Toegerust tot ieder goed werk” en later gebruikte zij Van het verloren naar het herwonnen paradijs. Na verloop van tijd wilde de plaatselijke katholieke priester de lessen overnemen, maar mijnheer Gallardo deelde hem mee dat zij de bijbel, niet de katholieke religie, onderwezen wilden hebben en dat Jehovah’s Getuigen de enigen waren die in staat waren de bijbel te onderwijzen. Zuster Stubbs gaf twee jaar lang les en daarna gaf Daphne Crum een jaar les, met als gevolg dat er in dat gedeelte van het land een schitterend getuigenis werd gegeven. Dit was een van de manieren waarop het predikingswerk vaste voet kreeg in Calama.

Zuster Olga Rodríguez maakte deel uit van dit groepje van vier zendelingen en de wijze waarop zij door de zendingsgeest aangestoken werd, is interessant. Haar moeder, zuster Ana Rodríguez, vertelde: „De voornaamste hulp die ik mijn dochter heb kunnen geven, was in haar de zendingsgeest aan te kweken. Een jaar na haar doop ging zij in de gewone pioniersdienst. Ik drong er bij haar op aan ordelijk te zijn en in de dienst te volharden en niet thuis te blijven als het regende of als het erg warm was of als zij ergens een pijntje had. Ik probeerde haar te helpen beseffen dat de dienst voor God het belangrijkste in het leven is.

Later kwam haar uitnodiging voor de speciale pioniersdienst, wat betekende dat wij gescheiden zouden worden. Velen probeerden Olga te ontmoedigen door te zeggen dat het haar verantwoordelijkheid was thuis te blijven en voor haar bejaarde moeder te zorgen. Zelfs enkele Getuigen waren deze mening toegedaan. Maar ik zei tegen haar: ’Ben jij soms mijn enige kind? Heb ik niet nog vijf andere kinderen met dezelfde verantwoordelijkheid? Denk eens aan de moeders van de zendelingen die uit de Verenigde Staten, Canada en Europa zijn gekomen!’ Na dit gesprek voelde zij zich erg aangemoedigd en zij werd niet alleen speciale pionierster maar bezocht later ook de Gileadschool, en ze is een bron van vreugde en geluk voor mij.”

De inwoners van de stad Calama en omgeving waren de aanbidding van de maagd van Ayquina zeer toegedaan. In de woestijn, een kleine 100 km van Calama, heeft de katholieke Kerk ter ere van haar een tempel gebouwd en daar gaan de mensen haar hulde brengen. De voornaamste feestdag wordt gevierd met speciale dansen. Iedere groep dansers heeft een aanvoerder, die zijn groep niet alleen traint om goed te dansen, maar ook om uren achtereen te dansen, in een poging het langer vol te houden dan de andere dansers. De muziek is een eenvoudige melodie die gespeeld wordt op een blaasinstrument onder begeleiding van trommelslagen. Elke groep heeft zijn eigen kledij, sommige Chinees, andere Spaans, Indiaans, Boliviaans, enzovoort, met groteske carnavalsmaskers.

Wanneer de hoogtijdag aanbreekt, gaan de gelovigen de maagd eer betonen en hun geloften betalen door gaven in geld op haar gewaad te spelden. Intussen zijn de dansers voortdurend in beweging, terwijl elke groep probeert het langer vol te houden dan de andere. Is het gewaad van de maagd met geld bedekt, dan wordt het door een ander vervangen. Het geld wordt in zakken verzameld en de bisschop neemt het vervolgens mee in zijn auto. Veel gewezen aanbidders van deze maagd zijn nu Jehovah’s Getuigen en schenken hun hulde en aanbidding aan de levende en ware God — niet aan een door mensen gemaakt beeld.

EEN VASTBERADEN ZUSTER IN EEN MIJNSTAD

In 1957 kreeg zuster Evelyn MacFarlane het voorrecht een begin te maken met het werk in de mijnstad Pedro de Valdivia. Toen zij daar aankwam, kon zij geen huis en zelfs geen kamer te huur vinden. In plaats van ontmoedigd te raken en te vertrekken, zocht zij contact met een dame die zij in een andere stad had gekend en die daar woonde. Hoewel deze vrouw niet in de waarheid geïnteresseerd was, stond zij zuster MacFarlane toe bij haar thuis op de grond te slapen. Haar maaltijden kookte zij in het huis van een andere vrouw, die ook geen belangstelling voor de waarheid had.

Tijdens de eerste maand van haar werk richtte zuster MacFarlane in één straat tien bijbelstudies op. Vervolgens bracht zij de belangstellenden bij elkaar om in het huis van een van hen een Wachttoren-studie te beginnen. Later slaagde zij er met de hulp van enkele geïnteresseerden in voor de vergaderingen de beschikking te krijgen over het vakbondslokaal van de arbeiders. Het resultaat was dat al spoedig alle vergaderingen werden gehouden en de nieuwelingen groeiden in kennis van Jehovah en zijn voornemens.

Zuster MacFarlane schreef: „Jullie kunnen je mijn vreugde voorstellen toen ik, hoewel ik in mei van dat jaar pas met het werk was begonnen, de eerstvolgende 25ste december met 25 nieuwelingen in de velddienst kon staan!” Kort daarop verschafte de mijnonderneming de bouwmaterialen en een stuk grond voor de bouw van een Koninkrijkszaal.

BROEDERS DIE VERANTWOORDELIJKHEID GINGEN DRAGEN

In deze periode kwamen er enige mannen in de waarheid die een opmerkelijke rol zouden spelen bij het bevorderen van de Koninkrijksbelangen in Chili. De namen van enkelen van hen zijn Carlos Núñez, Osvaldo Bello, Willy Ramírez, Lucio Riós en Manuel Wong. Deze broeders en anderen, zoals Ernesto Ots en Sergio González, hebben vrijwel van het ene eind van het land tot het andere bekendheid gekregen.

In 1959 werd broeder Fred Wilson, een afgestudeerde van Gilead, bijkantooropziener van Chili, als opvolger van broeder Albert Mann, die zijn broeders als reizend opziener bleef dienen. Broeder Wilson had een veelbelovende carrière als atoomfysicus opgegeven om zijn leven aan Jehovah te wijden en in de pioniersdienst te gaan. Op het moment dat broeder Wilson bijkantooropziener werd, waren er 56 gemeenten in Chili met een hoogtepunt van 1879 verkondigers.

EEN GEWELDIGE AARDBEVING DOET CHILI SCHUDDEN

Het jaar 1960 zal in Chili nog lang in de herinnering voortleven als het jaar van de vier grote aardbevingen. Nooit zullen de overlevenden de verschrikkelijke krachten vergeten die ontketend werden toen de aarde minuten achtereen zo hevig schokte, dat het onmogelijk was op de been te blijven. Maar Jehovah’s Getuigen zullen zich ook de geweldige bewijzen van liefde en eenheid herinneren, die zij bij deze ramp van hun broeders ondervonden.

Binnen enkele dagen na de aardbeving begonnen er uit alle delen van de aardbol telegrammen en brieven op het bijkantoor binnen te stromen, met woorden van medeleven en aanbiedingen van hulp. Duizenden dollars werden ontvangen van het Genootschap in New York, van de gemeenten in Chili en van afzonderlijke personen in andere landen. Bovendien kwam er meer dan een ton kleding uit Brooklyn die onder de behoeftigen verdeeld kon worden. Er werden regelingen getroffen voor een evenredige verdeling van de hulpgoederen onder de gezinnen van 500 broeders die door de aardbevingen getroffen waren.

De bijkantooropziener, Fred Wilson, reisde naar de grootste steden die door de aardbevingen getroffen waren en bracht het volgende verslag uit: „Ons eerste reisdoel was Concepción. De gebouwen die de zwaarste schade geleden hadden, waren die van baksteen en adobe (in de zon gedroogde klei). Veel uit hout opgetrokken huizen hadden brandmuren van baksteen, en in veel gevallen stortten deze in, tegen het huis aan, zodat de houten wand het begaf en de bewoners omkwamen. Het enige bekende ongeval met dodelijke afloop onder degenen die met Jehovah’s Getuigen verbonden waren, was dat van een bejaarde vrouw die bijbelstudie kreeg. Zij was verlamd en haar hart bezweek tijdens de geweldige schok van de tweede aardbeving, die verscheidene minuten aanhield.

De volgende dag maakte ik de één uur durende vliegreis naar het zuidelijker gelegen Valdivia, dat voor vijftig procent was verwoest door de aardbeving en de angstaanjagende vloedgolf. Hele huizenblokken lagen plat, alsof een reuzenhand ze tot massieve hopen puin had geslagen.”

Esther Perkins, een van de zendelingen die destijds in Valdivia woonden, berichtte: „Wij stonden net op het punt om naar de Wachttoren-studie te gaan, toen wij een sterke trilling voelden, en nog geen vijftien minuten later werd de stad geschud door het begin van een lange reeks aardschokken. Huizen begonnen in te storten als een kaartenhuis. Op vier na werden alle 25 huizen in onze straat verwoest of onbewoonbaar gemaakt.

De echtgenoot van een van onze studies had zijn dochtertjes meegenomen voor een tochtje in zijn roeiboot, vlak voor de grote schok en de daarop volgende vloedgolf. De boot werd meegesleurd op de kop van de enorme vloedgolf die de rivier opkwam, en onmiddellijk drukte hij de twee kinderen tegen de bodem van de boot en probeerde die naar de oever te loodsen. Gelukkig wierp de golf hen op de oever. Onmiddellijk pakte hij de twee kinderen op en holde naar hoger gelegen grond. Hij heeft veel meer geluk gehad dan vele anderen, die het niet kunnen navertellen. Geen van de 26 verkondigers in de gemeente kwam om, waarvoor allen Jehovah dankten.”

Esther Perkins en Lorraine Selesky, de twee zendelingen, kregen de gelegenheid het geteisterde gebied te verlaten en naar Santiago te gaan indien zij dat wensten, maar zij wilden blijven om te proberen zowel de broeders als de geïnteresseerden bij te staan in deze tijd van bittere nood. De meisjes bivakkeerden twee dagen op straat en trokken toen in de garage van de eigenaar van het zendelingenhuis. Elke dag gedurende deze periode werden er wel 200 à 300 trillingen waargenomen, waardoor het uiterste van hun zenuwen werd gevergd.

In die verschrikkelijke dagen probeerden de zusters de personen te vinden met wie zij de bijbel bestudeerden. Maar op sommige plaatsen konden zij geen spoor van het huis vinden, op andere slechts een puinhoop. Elders stond het huis er nog wel, maar waren de mensen verdwenen. Verschillende personen zochten de zendelingen op om met hen te praten; zij stelden veel vragen en er werd een goed getuigenis gegeven. De eigenaar van het zendelingenhuis zei tegen de zusters: „Mijn vrouw en ik hebben het bijzonder op prijs gesteld dat wij jullie in deze verschrikkelijke dagen bij ons hadden. Het lijkt wel of jullie zo ongeveer de enigen waren die kalm bleven en het hoofd niet verloren. Dat heeft ons erg geholpen.”

In de stad Puerto Montt was het op zondag, 22 mei 1960, een rustige, vredige middag. De mensen spraken nog steeds over de verschrikkelijke aardbeving en de vele doden in Concepción. Niets van dien aard was ooit in Puerto Montt voorgevallen, maar hoezeer vergisten zij zich door te denken dat het daar niet kon gebeuren! Om twee minuten voor drie kwam het eerste teken in de vorm van een sterke trilling. Toen, vijftien minuten later, begon het opnieuw, maar ditmaal konden de mensen niet eens op de been blijven. Huizen stortten voor hun ogen in.

De vier jonge zendelingenzusters zagen ontzet toe hoe de muur van hun huis naar buiten viel, op straat! In de daaropvolgende verwarring vielen er een paar bakstenen op de voet van zuster Elena Muñoz, een van de zendelingen, en hoewel het op dat moment niet tot haar doordrong, waren er een aantal voetbeentjes gebroken. Binnen een half uur waren de broeders van de gemeente ter plaatse en zij gaven de meisjes onmiddellijk alle nodige hulp en namen hen mee naar huis. Intussen waren de mensen naar de omliggende heuvels gevlucht, terwijl de trillingen de hele lange nacht aanhielden.

WETTELIJKE CORPORATIE GEVORMD

In de loop van 1960 werden stappen ondernomen tot het vormen van een wettelijke corporatie van het Genootschap in Chili. Gezien de omstandigheden in het land was dit een verstandige handelwijze met het oog op de aankoop van grond voor de bouw van Koninkrijkszalen. Op 29 september 1960 hechtte het Ministerie van Justitie zijn goedkeuring aan de oprichting van de wettelijke corporatie met de naam „La Comunidad Religiosa Testigos de Jehová” (De religieuze gemeenschap van Jehovah’s Getuigen). Door de Chileense corporatie geniet het Genootschap vrijstelling van belasting en andere voordelen die verleend worden aan alle religieuze organisaties die in het land geregistreerd staan.

Op de Gedachtenisviering in 1960 werd het geweldige hoogtepunt van 5995 aanwezigen bereikt! Wat een opmerkelijke groei sedert de komst van de eerste zendelingen, toen — en dat was nog maar vijftien jaar geleden — slechts 103 personen de Gedachtenisviering bijwoonden!

HET EILAND CHILOÉ

In 1963 werden er voor het eerst speciale pioniers gezonden naar het eiland Chiloé, vlak voor de kust van Zuid-Chili. U zult zich herinneren dat zuster Palm Chiloé in het begin van de jaren veertig bezocht. Nu was eindelijk de tijd aangebroken om er een grondig getuigenis te geven. Zuster Evelyn MacFarlane, die men tegen die tijd in Chili beter kende als Bunny Valenzuela, en haar echtgenoot kregen het voorrecht daar als speciale pioniers te werken. Dit echtpaar zocht ijverig maar zonder succes naar een onderkomen, zodat zij tot de slotsom kwamen dat zij, als zij het werk gedaan wilden krijgen, een huisje zouden moeten bouwen. Omdat zij erg weinig geld hadden, kochten zij alleen het allernoodzakelijkste om met de bouw te kunnen beginnen. Enige tijd lang had hun huisje geen elektriciteit, stromend water of zelfs maar ramen; maar zij hadden een plekje om te wonen en warm te blijven en, bovenal, een plekje van waaruit zij met hun pionierswerk konden beginnen.

In dit gebied stuitten zij op veel vooroordeel, bijgeloof en ook spiritisme, en de mensen stonden sterk onder de invloed van de katholieke Kerk. Maar de toename begon te komen en in het eerste jaar namen zes personen met hen deel aan de velddienst. Er werd een geïsoleerde groep van broeders opgericht. Sedertdien zijn er op dit prachtige eiland gemeenten opgericht in Ancud, Castro en Linao.

CONGRESSEN STIMULEREN DE GROEI

In 1965 verheugde Jehovah’s volk in Chili zich in verscheidene opzichten in een voortreffelijke toename. Het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering schoot omhoog naar 9522, van wie er 21 van de symbolen gebruikten. Ook al was het aantal verkondigers goed vooruitgegaan en was er een hoogtepunt van 3758 bereikt, het was overduidelijk dat er nog een ontzaglijk werk gedaan moest worden, aangezien de Koninkrijksverkondigers in 89 gemeenten 3917 huisbijbelstudies leidden.

In januari 1967 stond Chili’s eerste internationale congres in Santiago op het programma. Naar dit internationale „Gods zonen der bevrijding”-congres kwamen 300 reizigers uit de Verenigde Staten, Canada, Centraal-Amerika en Europa, en de Chileense broeders begroetten hen geestdriftig op het vliegveld, waarbij zangers en dansers in inheemse kostuums een welkomstuitvoering ten beste gaven.

Het congres zou worden gehouden op de nieuwe wielerbaan. Tot enkele weken vóór het congres was de aanleg ervan nog niet eens voltooid, en de broeders hadden er een gigantisch schoonmaakkarwei aan om alles in gereedheid te krijgen voor de openingsdag van het vijfdaagse congres op zaterdag, 7 januari 1967. De 441 dopelingen vertegenwoordigden een groter aantal dopelingen dan de geschiedenis van het werk in dit land tot dusver in enig jaar te zien had gegeven.

De Spaanse Nieuwe-Wereldvertaling van de bijbel werd op het congres vrijgegeven en de broeders waren dolgelukkig. Eén opziener schreef: „Dank aan Jehovah en zijn organisatie voor dit schitterende hulpmiddel. Wat een vreugde is het de nieuwe bijbel te kunnen gebruiken met zijn uitstekende concordantie en appendix van schriftplaatsen, enzovoort. Bedankt, broeders!” Nooit hebben wij een vrijgave met zoveel oprechte waardering zien ontvangen.

Vanaf dat moment tot en met 1980 heeft het bijkantoor 350.000 van deze bijbels verzonden — een duidelijke aanwijzing dat de Chileense broeders hem enthousiast gebruiken en veel mensen vinden die hem willen lezen en bestuderen.

Het betekenisvolle congres scheen een nieuw tijdperk in de uitbreiding van de Koninkrijksbelangen in Chili in te luiden. Zo besteedden bijvoorbeeld de 5805 verkondigers in 1968 in totaal 1.034.871 uur aan de velddienst. Bovendien woonden 15.405 personen de Gedachtenisviering bij; dat was bijna driemaal het aantal verkondigers. Er waren nu zeven kringen met 103 gemeenten; het was een voortreffelijk jaar van activiteit.

In 1968 werd het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt vrijgegeven op de „Goed nieuws voor alle natiën”-districtsvergadering. De 11.369 aanwezigen op de vijf districtsvergaderingen in het hele land gingen aan de slag, en vanaf de vrijgave tot en met het dienstjaar 1980 hebben de Chileense broeders meer dan 670.000 exemplaren van dit boek verspreid! Het is vrijwel onmogelijk het op het bijkantoor in voorraad te houden.

EEN NIEUW BIJKANTOORGEBOUW

Het jaar 1968 bleek in nog een ander opzicht een opmerkelijk jaar te zijn. De regering liet het Genootschap weten dat de grond waarop het bijkantoor stond, onteigend werd om de aanleg van de nieuwe Pan-American Highway mogelijk te maken. In december 1968 bezocht broeder Knorr Santiago om een andere plek uit te zoeken voor de bouw van een nieuw bijkantoor. Er werd een mooie plek gevonden in een rustige woonwijk in de buurt van het hoog oprijzende Andes Gebergte. Daarna hielden wij een speciale vergadering en het bericht daarover had zich naar alle delen van het land verbreid, zodat er 4083 personen in Santiago samenstroomden om broeder Knorr te horen spreken. In zijn toespraak kondigde hij de plannen aan voor de bouw van een nieuw bijkantoor en de broeders ontvingen dit nieuws met veel enthousiasme.

Begin 1969 kwam het bericht dat broeder Fred Wilson, de bijkantooropziener, werd overgeplaatst naar Brazilië om daar hetzelfde dienstvoorrecht te behartigen. Het was een droevige dag voor vele plaatselijke broeders, en honderden van hen trokken naar het vliegveld om afscheid te nemen van broeder en zuster Wilson die, na twintig jaar zendingsdienst in Chili, hun Chileense broeders zeer dierbaar waren geworden. De Gileadiet Pedro Lovato uit Argentinië werd de nieuwe bijkantooropziener.

Met de bouw van het nieuwe bijkantoor werd in augustus 1969 begonnen. Het deed het Genootschap genoegen voor het meeste werk broeders te kunnen aannemen, zodat weinig buitenstaanders met de bouw te maken hadden. In totaal werkten 35 broeders aan het gebouw. Bovendien werden de gemeenten in Santiago uitgenodigd hun tijd en talenten aan te wenden ter bevordering van de bouw, en zij reageerden erg positief. De gemeente La Cisterna bijvoorbeeld huurde een bus om de broeders van de gemeente naar de bouw te brengen, waar de zusters een veldkeuken opzetten ten einde de broeders een degelijk maal te verschaffen en hen in staat te stellen de hele dag door te werken. De vrijwillige werkers besteedden in totaal 3124 uur aan de bouw.

Het gebouw, dat 11 m van de straat af ligt, is wit, telt twee verdiepingen en heeft een brede inrit van natuursteen, geflankeerd door uitgestrekte gazons. De voorgevel van het gebouw is gedeeltelijk bezet met groene tegels, die de opvallende schittering van het witte beton wat temperen. De hoofdingang wordt omlijst door zwart marmer, dat scherp afsteekt tegen de in aluminium gevatte glazen deuren en een plezierige contrastwerking geeft.

De inwijding van dit gebouw vond plaats op 21 november 1970, in aanwezigheid van 255 personen. In zijn inwijdingstoespraak liet de bijkantooropziener, Pedro Lovato, uitkomen dat een gebouw op zich niet zo belangrijk is: het is juist het gebruik dat de mensen van het gebouw maken, dat waardevol is in Jehovah’s ogen. Het gebouw heeft een prachtige ruime Koninkrijkszaal, voldoende ruimte voor het kantoor en de verzendafdeling, alsmede woongelegenheid voor zestien personen.

SCHEPEN BEZOEKEN IN VALPARAÍSO

Begin 1960 werd zuster Palm van de zeehaven San Antonio overgeplaatst naar de voornaamste havenstad, Valparaíso. ’s Ochtends predikte zij aan boord van de schepen en ’s middags nam zij deel aan het groepsgetuigenis van huis tot huis en leidde zij bijbelstudies. Zij herinnert zich:

„Ik had enige dozen buitenlandse lectuur van het Genootschap ontvangen, waaronder Engelse bijbels, en ik vroeg me af hoe ik die zou kunnen verspreiden. Toen liep er een Afrikaans schip binnen uit Ghana, met een complete bemanning uit dat land. Op dat schip wilde iedereen graag een Engelse bijbel hebben. Zij spraken allemaal Engels, naast hun eigen talen Ewe en Ga; dus moest ik tot driemaal toe terug en heb ik zelfs een jonge zuster gevraagd mij te helpen meer dan dertig Engelse bijbels aan boord te dragen. Bovendien sloot ik abonnementen op De Wachttoren en Ontwaakt! af bij de eerste stuurman. Wat een zegen, zowel voor hen als voor mij!”

Na 35 jaar pionieren in vele delen van Chili ontmoette zij de voormalige tweede stuurman van het schip dat haar oorspronkelijk in 1936 naar Chili had gebracht. Hij had het tot onafhankelijk reder gebracht en merkte op dat hij blij was haar te zien, omdat hij onlangs nog aan haar had gedacht. Hoezo? Waarom? „Het schijnt dat zijn schip gewoonlijk in de contreien van Puerto Montt vaart en hij had een kapitein nodig, iemand die hij kon vertrouwen”, licht zij toe. „Er werd er een gevonden en toen hij om aanbevelingen vroeg, kreeg hij te horen: ’O, die man is een van Jehovah’s Getuigen.’ Dat was de allerbeste aanbeveling die iemand kon hebben, zei de man. ’Al zou jij verder niets gedaan hebben, Kay’, vervolgde hij, ’in al die jaren van Wachttorenwerk in Chili, dan heb ik ten minste deze goede man omdat hij een getuige van Jehovah is, iemand die je vertrouwen kunt.’” U kunt zich voorstellen hoe onze zuster zich voelde bij het horen van die woorden! Ja, haar hart vloeide over van dankbaarheid en erkentelijkheid jegens Jehovah!

De opwindende geschiedenis van deze dynamische zendelinge gaat verder. Zij is nu 79, maar gaat toch ijverig door met haar theocratische activiteit. Hoewel zij gehandicapt is door een slecht been ten gevolge van een val in de heuvels van Valparaíso, haalde zij in het dienstjaar 1980 een maandelijks gemiddelde van 132 uur, 168 tijdschriften, 56 nabezoeken, 5,6 studies en een verspreiding van 24 boeken. Haar verbazingwekkende energie, gekoppeld aan haar onoverwinnelijke geloof en toewijding, zijn een bron van aanmoediging voor allen die haar kennen en liefhebben. Wat een voorrecht is het voor de eerste zendelingen — als het hun vergund is geweest in Chili te blijven — om samen met de eerste verkondigers de schitterende, door Jehovah overvloedig gezegende groei waar te nemen!

EEN MARXISTISCHE REGERING KOMT AAN DE MACHT

Het jaar 1970 begon uitstekend met 19.850 aanwezigen op de Gedachtenisviering, en in april bereikten wij een nieuw hoogtepunt van 7422 verkondigers — tweemaal zoveel verkondigers als vijf jaar daarvoor!

In september 1970 verloor de Christen-Democratische Partij de macht door de verkiezingsoverwinning van de Unidad Popular (Volkseenheid), een combinatie van verschillende politieke partijen. Met de nationalistische kreet „Chili voor de Chilenen”, ging de nieuwe marxistische regering over tot volledige nationalisering van de grote kopermijnen, die voordien in handen waren geweest van buitenlandse investeerders; de landbouwbedrijven van de grootgrondbezitters werden onteigend en aan de arme bevolking overgedragen. Sommigen onder de armen werden ongeduldig en verdreven de eigenaars gewapenderhand van hun boerderijen en eigenden zich de grond toe. Veel braakliggende terreinen in de steden werden onwettig in beslag genomen door mensen die er eenvoudig een Chileense vlag op plantten en er dan een huisje neerzetten.

Zoals te verwachten viel, was de klasse der rijken bitter gekant tegen de marxistische regering, en velen verlieten het land; anderen stonden op het punt te vertrekken. Men deed hevige moeite om de veranderingen tegen te houden en dat leidde tot geweld en bloedvergieten.

Terwijl de groeperingen in het politieke vlak steeds feller tegenover elkaar kwamen te staan, bleef Jehovah’s volk een neutrale koers varen. De gemoederen raakten verhit tot gevaarlijke temperaturen, en haat en angst begonnen voelbaar te worden in dit eens zo rustige land. Toch nam ook in deze roerige tijden het leiden van mensen naar het Koninkrijk een steeds grotere vlucht. Het jaar daarop gaf bijvoorbeeld een nieuw hoogtepunt te zien van 22.918 aanwezigen op de Gedachtenisviering en een toename van dertien procent in het aantal verkondigers, met een gemiddelde van 7810.

DE ARAUCA-INDIANEN

Tot deze verkondigers behoorden ook pasgedoopte Arauca-Indianen. De Araucanen heetten de meest woeste en dappere krijgers te zijn die de Spaanse conquistadores ooit hadden ontmoet. Spaanse geschiedschrijvers zeggen dat de overwinning op deze Indianen meer gekost heeft aan tijd, bloed en geld dan de verovering van de rest van Zuid-Amerika. Pas na twee eeuwen van voortdurende strijd zagen de Spanjaarden kans de Araucaanse opperhoofden en krijgers te onderwerpen. Het overwinnende wapen was echter geen vuurwapen, maar werd veeleer gevormd door de verderfelijke gewoonten van de blanken. Hierdoor werden de Indianen te gronde gericht, en totaal gedemoraliseerd verloren zij hun wil om te strijden.

Vele duizenden Araucanen leven nog steeds volgens hun eigen sociale wetten in de reservaten die de regering hun ter beschikking heeft gesteld. Uiterlijk hebben zij veel weg van de Eskimo’s, maar hun afkomst is nooit bevredigend nagetrokken. Zij hebben geen eigen schrift, zodat ook hun religieuze opvattingen niet erg scherp omlijnd zijn. Over het algemeen geloven zij in de onsterfelijkheid van de ziel en in reïncarnatie. Interessant is dat zij hun eigen legende hebben over een wereldomvattende vloed met enkele overlevenden.

Een aantal van deze mensen beginnen hun leven in harmonie te brengen met de maatstaven van de bijbel en dragen hun leven aan Jehovah op. Zij bezoeken de gemeente Temuco. Wij hopen van harte dat deze nieuwe broeders en zusters dezelfde onwrikbaarheid en dezelfde moed aan de dag zullen leggen als hun voorvaders, niet om mensen van vlees en bloed te bestrijden, maar veeleer in de strijd tegen de god van deze wereld, Satan de Duivel, en zijn demonenscharen, door het goede nieuws van het Koninkrijk te verkondigen.

KONINKRIJKSPREDIKING TIJDENS POLITIEKE ONRUST

De verkiezing van de marxistische regering en de daaropvolgende gebeurtenissen veroorzaakten een soort aardbeving, waardoor veel mensen door elkaar werden geschud en de bewoners van de barrio alto van Santiago — de wijk waar de hogere kringen wonen — milder gestemd werden. Terwijl velen van de economisch verarmden naar Salvador Allende opzagen voor de oplossing van hun problemen, begonnen veel oprechte personen aan het andere einde van de sociaal-economische ladder zich af te vragen waar hun toekomst lag. Jarenlang hadden zij gezwoegd en zich opofferingen getroost, en nu werd alles bedreigd. Kon er iets beters zijn dan materiële bezittingen om een zekere toekomst te waarborgen? Bevredigende antwoorden werden gegeven door energieke predikers van het „goede nieuws”.

Om de groei in de barrio alto te illustreren: In september 1971 waren er zes gemeenten die hun gebied in dat deel van de stad hadden en in die maand leverden 324 verkondigers een velddienstbericht in. Nu zijn er elf gemeenten, die onlangs 990 verkondigers rapporteerden — een toename van 206 procent!

Niet alleen werden mondelinge beschuldigingen en politiek geweld alledaagse verschijnselen, maar ook waren lange rijen mensen wachtend op voedsel een normale aanblik. Veel huisvrouwen waren gemiddeld drie uur en soms wel zes uur per dag kwijt om brood en ander voedsel voor het gezin te kopen. Hoe reageerden onze zusters op deze tijdverslindende situatie?

Sommigen maakten er een gewoonte van lectuur mee te nemen, hetzij om zelf wat te lezen of om ze te gebruiken bij informeel getuigenis. In een rij van een huizenblok lang stond een dame te klagen dat zij zoveel tijd verloor. Een zuster die vlak bij haar stond, merkte op dat de mens niet in staat is zijn problemen op te lossen, en begon vervolgens de Koninkrijksboodschap van hoop uiteen te zetten. Aangezien zij belangstelling toonde, maakte de zuster een afspraak om haar thuis te bezoeken en na verloop van tijd werd er een studie opgericht. Deze vrouw is nu een actieve verkondigster en haar dochter is in de gewone pioniersdienst.

Veel zusters, bekend om hun predikingswerk en gerespecteerd vanwege hun gedrag, werd de dagelijkse gang naar de rijen bespaard doordat vriendelijke winkeliers hun lieten weten welk produkt er voorradig zou zijn en wanneer. Er zouden veel hartverwarmende ervaringen te vertellen zijn over onze ijverige zusters, die van de moeilijke situatie gebruik maakten om een Koninkrijksgetuigenis te geven.

Het jaar 1973 bracht een op hol geslagen inflatie van 330 procent, verlammende stakingen, voedselschaarste en geweld. In de jaren vóór de verkiezing van de socialistische kandidaat tot president was de groei van Jehovah’s Getuigen in Chili bepaald snel geweest, met een toename van 20 procent, 16 procent en 17 procent. Na de verkiezingen nam de groei geleidelijk af; de toename bedroeg nu nog maar 13 procent, 9 procent en 6 procent. Maar zoals reeds is opgemerkt, begon in deze tijd de barrio alto te groeien.

Aan de andere kant lieten veel eenvoudige personen, meegesleept door het enthousiasme van de Unidad Popular, hun aandacht van Gods koninkrijk afleiden; zij gingen zich nu voor menselijke krachtsinspanningen interesseren. Veel religieuze leiders moedigden hen daartoe zelfs aan. In april 1971 bijvoorbeeld gaven tachtig priesters een verklaring uit over hun standpunt ten gunste van het „deelnemen van katholieken aan de opbouw van het socialisme”. De religieuze leiders van het land onderschreven het beleid van de nieuwe regering en een van hen merkte op: „Het Koninkrijk waarop wij hopen, begint hier gestalte te krijgen, en een van de pijlers ervan is rechtvaardigheid.” Zelfs profetieën uit het bijbelboek Jesaja werden van toepassing gebracht op het nieuwe politieke bewind. Maar zouden zij hun dromen verwezenlijkt zien?

EEN PLOTSELINGE VERANDERING

Het antwoord kwam op 11 september 1973, toen de strijdkrachten de marxistische regering omverwierpen. Voor vrijwel een ieder van ons die nog nooit in een oorlogszone had gezeten, was de revolutie een hele belevenis. Veel broeders waren die ochtend nietsvermoedend naar hun werk gegaan. De Bethelfamilie was aan het werk en de zendelingen stonden op het punt om de velddienst in te gaan, toen er vrijwel pal over het bijkantoor helikopters kwamen gevlogen. Toen wij omhoogkeken, zagen wij tot onze verbazing de deuren openstaan met machinegeweren in de aanslag! „Wat is er aan de hand?” vroeg iemand. Daarop werd de radio aangezet en was de aankondiging te horen dat de strijdkrachten het heft in handen namen om een eind te maken aan de jaren van haat en strijd onder de Chilenen. Iedereen werd gewaarschuwd binnenshuis te blijven en niet de straat op te gaan. In het centrum van de stad en in de armere buurten aan de rand van Santiago werd hier en daar hevig gevochten. Onnodig te zeggen dat de zendelingen hier op het bijkantoor tijdelijke Bethelwerkers werden totdat de toestand wat rustiger werd. En hoe verging het de broeders die vroeg in de morgen naar hun fabriek waren vertrokken?

Sommigen werden gearresteerd en met groepen verdachte links-georiënteerden naar het Nationale Stadion in Santiago gebracht voor ondervraging. Het bleek een bescherming te zijn als men zich als Getuige identificeerde, want zij behoorden tot de eersten die werden vrijgelaten.

Er zijn aanwijzingen dat extremisten vóór de militaire machtsovername een drastische ingreep hadden overwogen, en tot degenen die geëlimineerd zouden worden, behoorden Jehovah’s Getuigen. Als dat waar is, danken wij Jehovah voor zijn wonderbaarlijke bescherming!

Tijdens de gespannen dagen na de machtsovername bleek onze welbekende neutraliteit een zegen en een bescherming te zijn. Als door de arrestatie van communistische activisten in fabrieken en bedrijven vitale posten onbemand bleven, werden Getuigen uit het personeel dikwijls op sleutelposten geplaatst. In één geval kwamen er op de ochtend van de staatsgreep soldaten naar het huis van een Getuige om te vragen hoeveel tijd het hem zou kosten om de plaatselijke olieraffinaderij in bedrijf te stellen. Niemand anders die daartoe in staat was, kon men vertrouwen!

Huiszoekingen naar vuurwapens en dergelijke werden bij het aanbreken van de dag in de woonwijken uitgevoerd. In veel gevallen werden de huizen waarvan men wist dat er Getuigen woonden eenvoudig overgeslagen. Een soldaat pakte de publikatie De waarheid die tot eeuwig leven leidt uit een boekenkast en merkte op: „Als iedereen las en in praktijk bracht wat in dit boek staat, zouden wij deze huiszoekingen niet hoeven te houden.”

INTERNATIONAAL CONGRES

Nog maanden daarna waren de mensen ietwat nerveus, en een enkele keer kwam het tot uitbarstingen van geweld. In deze atmosfeer werden er plannen gemaakt voor het internationale „Goddelijke zegepraal”-congres. Er was wel een contract getekend voor het gebruik van het Santa Laura Stadion in Santiago, maar zou een dergelijke bijeenkomst worden toegestaan? Sedert in september de staat van beleg was afgekondigd, waren vrijwel alle grote bijeenkomsten verboden. Een dergelijke bijeenkomst op dit tijdstip zou welhaast een wonder zijn. Maar de hand van Jehovah was niet te kort! — Jes. 59:1.

Naarmate de datum van het congres naderde, groeide de spanning. Een week voor het congres hoorden wij dat de toestemming was geweigerd. Onmiddellijk gingen twee broeders naar het Ministerie van Defensie om de regelingen toe te lichten die waren getroffen voor de komst van vele buitenlandse afgevaardigden, en erop te wijzen wat een negatieve indruk die zouden krijgen wanneer een dergelijk internationaal congres niet werd toegestaan. Daarop legde een kolonel het probleem voor aan zijn meerderen en kwam terug met het antwoord: „Vergunning toegewezen!” Onze gebeden waren verhoord!

Geen van de broeders wilde missen wat het grootste congres zou blijken te zijn dat ooit in Chili was gehouden. Om hun reis vanuit het droge en dorre noorden of vanuit de met gletsjers bedekte wildernis in het zuiden te bekostigen, verkochten veel Getuigen meubels, televisietoestellen, grammofoons, enzovoort.

Zoals reeds eerder gezegd, strekt de kustlijn van Chili zich over een lengte van 4265 km langs de Grote Oceaan uit, dus reizen per bus of trein betekent een lange rit. Uit Iquique in de Atacama-woestijn kwamen 1300 Getuigen met kinderen en baby’s, met een speciale trein van acht wagons. De tocht verliep traag en vermoeiend, maar na vier en een halve dag reizen — waarvan een groot deel door de hete woestijn — was de afmattende tocht achter de rug, dat wil zeggen, bijna achter de rug. De trein kwam precies aan op het moment dat de avondklok zou ingaan, dus zouden de broeders die nacht in de trein moeten blijven!

Toen het ontvangstcomité eerder die dag naar het station ging om hen af te halen, kregen zij te horen dat de trein te laat zou komen. Omdat zij wisten dat dit voor de broeders nog een nacht in de trein zou betekenen, werden er regelingen getroffen om koffie te zetten, dozen fruit te kopen, dekens te bemachtigen en broodjes klaar te maken. Die nacht boden 48 broeders zich vrijwillig aan om op het Mapocho-station te blijven om voor de aankomende broeders te zorgen. Uiteraard gebeurde dit met toestemming van het militair gezag, dat toezicht hield op het station. In feite waren zij zo onder de indruk van de regelingen die getroffen waren, dat zij een handje kwamen helpen. Meestal wanneer een trein te laat aankwam, weigerde de onhandelbare menigte de avondklok in acht te nemen, zodat de soldaten gewoonlijk met hun geweren in de lucht schoten om vervolgens de scheldende menigte voor de nacht in de treinstellen terug te drijven. Maar in dit geval, met een trein vol Getuigen, was het niet nodig om te schreeuwen of een bevel te herhalen. Eén soldaat merkte op: „Jehovah’s Getuigen hebben bewezen dat zij correcte en ordelijke mensen zijn.”

De volgende morgen, nadat de afgevaardigden nog een kop koffie hadden gekregen, kwamen de broeders uit gemeenten in Santiago naar het station om hen naar hun logeeradressen te brengen. Wat waren de afgevaardigden dankbaar voor de liefderijke goedheid die hun werd betoond en voor de bereidheid van hun broeders om de nacht op dat koude, donkere station door te brengen! Werkelijk een schitterend voorbeeld van zelfopofferende liefde in actie!

De langverwachte dag was aangebroken en de buitenlandse afgevaardigden, onder wie broeder Knorr, arriveerden. Groot was het enthousiasme. Wat een aanmoediging voor de broeders en voor de nieuwelingen die hun opdracht aan Jehovah symboliseerden door de waterdoop — 1502 in getal! Op geen enkel congres was ooit zo’n hoog aantal aanwezigen bereikt — 21.321! Wij danken Jehovah, omdat hij de deuren heeft geopend en dit alles mogelijk heeft gemaakt.

OPNIEUW SNELLE GROEI

De gebeurtenissen van 1973 in Chili illustreerden de strekking van Psalm 146:3: ons vertrouwen niet te stellen op „de aardse mens, aan wie geen redding toebehoort”. Zij die hun vertrouwen hadden gesteld op hun nu dode president waren gedesillusioneerd en hadden alle hoop laten varen. Dank zij Jehovah en de energieke arbeid van zijn volk aanvaardden veel rechtgeaarde personen de boodschap van het Koninkrijk als de enige hoop voor de mensheid en namen een standpunt voor de ware aanbidding in.

In oktober 1973, slechts een maand na de regeringswisseling, passeerde Chili voor het eerst de mijlpaal van 10.000 verkondigers, met 10.119 predikers. Toen kwam ons internationale congres en daarmee de impuls voor toekomstige toename, want wij sloten het dienstjaar af met een toename van 22 procent en een gemiddelde van 10.962 verkondigers! Tweeëndertig nieuwe gemeenten en twee nieuwe kringen werden gevormd, met een hoogtepunt van 12.491 verkondigers en een totaal van 2660 dopelingen. Het jaar daarop was de toename zelfs nog groter — 30 procent, met een gemiddelde van 14.220 predikers in het veld. Een verbazingwekkend aantal van 3842 personen werd gedoopt!

De snelle groei en de gunstige commentaren op onze uitgebreid in de publiciteit gebrachte congressen ontsnapten niet aan de aandacht van onze religieuze vijanden, die actiever werden. Zij begonnen achter de schermen te werken en deden hun voordeel met hun merkwaardige relatie met caesar. Wij werden ervan beschuldigd dat wij geïnfiltreerd waren door communisten en bij meer dan één gelegenheid moesten wij aantonen dat dit niet zo was en het „doorlichtings”-proces toelichten dat iemand vóór zijn doop ondergaat. Dit scheen de autoriteiten te bevredigen en de zaak ging ogenschijnlijk de ijskast in — maar werd niet vergeten.

Toen broeder Knorr ons bezocht voor het internationale congres had hij ons het groene licht gegeven voor een kleine drukkerij. Tot januari 1975 hadden wij Onze Koninkrijksdienst en de schriftelijke overzichten uit Argentinië gekregen, maar ten gevolge van de hevige sneeuwval ’s winters in de Andes werden ze vele malen per jaar te laat ontvangen. Nu hadden wij onze eigen drukkerij om te voorzien in de behoefte van de broeders aan formulieren, strooibiljetten, programma’s, Onze Koninkrijksdienst en schriftelijke overzichten.

CONGRES IN HET NATIONALE STADION

Toen broeder Knorr Chili destijds in 1949 ter gelegenheid van een congres bezocht, had zuster Digna González schertsend gevraagd waarom wij het Nationale Stadion niet gebruikten. Nu was tot haar grote opgetogenheid de tijd daarvoor aangebroken. In januari 1976 hadden wij het voorrecht het stadion te gebruiken voor de „Goddelijke soevereiniteit”-districtsvergadering, die werd bijgewoond door 15.619 personen uit de wijde omtrek van Santiago. Wegens de beslissingswedstrijden aan het eind van het beroepsvoetbalseizoen werd ons meegedeeld dat wij het programma vroegtijdig zouden moeten beëindigen zodat de wedstrijden ’s avonds konden plaatsvinden. Dat kregen wij zonder problemen voor elkaar. Een van de dagbladen van Santiago gaf als commentaar: „Jehovah’s Getuigen moesten binnen drie uur alles uit het stadion weghalen, om het later allemaal weer terug te zetten. Dit was geen enkel probleem omdat iedereen zonder te mopperen meewerkte, en zij volbrachten het wonder: het speelveld werd veranderd in een plaats voor religieuze samenkomst en vice versa.”

INFLATIE LEIDT TOT NIEUWE GELDSTANDAARD

Al die tijd vloog de inflatie omhoog. Ter illustratie: In augustus 1970 was een Amerikaanse dollar veertien Chileense escudo’s waard; slechts vijf jaar later was één Amerikaanse dollar 6000 escudo’s waard! In september 1975 stelde de regering de waarde van 1000 escudo’s vast op één peso volgens de nieuwe Chileense geldstandaard, terwijl de officiële wisselkoers werd bepaald op zes peso’s per Amerikaanse dollar.

SCHITTERENDE EXPANSIE

Ondanks de moeilijkheden ten gevolge van de inflatie en toenemende werkloosheid, werd het „goede nieuws” nog steeds enthousiast verkondigd. Tijdens het dienstjaar 1976 werd een nieuw hoogtepunt van 16.862 verkondigers bereikt met 2782 dopelingen. Terwijl het aantal verkondigers enorm groeide, was het klaarblijkelijk niet zo gemakkelijk om in hetzelfde tempo ouderlingen op te leiden. In september 1972 waren er 131 gemeenten en in slechts vier jaar tijd groeide dat aantal uit tot 269 — meer dan het dubbele! Door de oprichting van nieuwe gemeenten moesten veel gemeenten die eens drie of meer ouderlingen hadden gehad, het nu stellen met één of twee, terwijl het aantal verkondigers vrijwel gelijk was.

Toch verliep alles voorspoedig, met nieuwe hoogtepunten in verkondigers, de vorming van nieuwe gemeenten en kringen, kring- en districtsvergaderingen met totaalaantallen bezoekers die de 30.000 overschreden, en een nog nooit eerder bereikt aantal aanwezigen van 46.940 tijdens de Gedachtenisviering. Vanzelfsprekend was Satan niet ingenomen met al deze theocratische expansie en dus begon de „brullende leeuw” zijn best te doen om de pas bijeengebrachte „lammeren” angst aan te jagen.

TEGENSTAND TEGEN HET WERK STEEKT DE KOP OP

Vóór onze zomermaanden, van december tot en met februari, worden er plannen gemaakt voor de districtsvergaderingen. Alles vorderde goed, totdat er bericht kwam dat de militaire autoriteiten geen toestemming wilden verlenen voor een klein congres voor de drie geïsoleerde gemeenten in de buurt van de Straat Magallanes aan de punt van Zuid-Amerika. Maar vanwege het feit dat de broeders een goede reputatie genieten en dat een kolonel verschillende Getuigen persoonlijk kende, gaf de generaal toestemming voor het congres. Hij gaf echter niets op schrift en bedong dat er geen publiciteit aan gegeven zou worden.

Daarop werden de districtsvergaderingen in de provincies zonder moeilijkheden gehouden. Weldra zou de zoneopziener bij ons zijn, en er werden plannen gemaakt om hem een lezing te laten houden in de wielerbaan, waarbij alle gemeenten uit de wijde omtrek van Santiago aanwezig zouden zijn. Op het laatste ogenblik werden wij overrompeld door het weigeren van de toestemming. Wij tekenden beroep aan tegen dit besluit, maar tevergeefs.

Toen gelastten de militaire autoriteiten de districtsvergadering af die wij zouden hebben in het Santa Laura Stadion; zij verklaarden dat er vanwege de noodtoestand geen grote bijeenkomsten werden toegestaan. Zij wezen onze beroepen en pogingen tot gesprekken af. Wat konden wij doen, niet alleen voor de broeders uit de honderd gemeenten in en om Santiago, maar ook voor de broeders uit Argentinië, die een reis naar Chili hadden geregeld om het congresprogramma te volgen?

Snel troffen wij maatregelen om het vierdaagse programma terug te brengen tot twee dagen, zodat toch ongeveer zeventig procent van het materiaal geboden zou worden in acht van de grootste Koninkrijkszalen in Santiago. Aan meer broeders werden lezingen toegewezen, zodat wij vier groepen sprekers langs de zalen konden laten rouleren. Vanwege de beperkte ruimte werden alleen verkondigers uitgenodigd en na vijf weekends waren er 10.209 aanwezigen geweest. De Koninkrijkszalen waren afgeladen! Veel waardering werd uitgesproken voor al het werk dat zo velen hadden verricht om het programma te brengen, met drama’s en al!

Daarna weigerden de autoriteiten elke toestemming voor kringvergaderingen in en om Santiago; dus troffen wij regelingen voor eendaagse programma’s die ongeveer negentig procent van de inlichtingen bevatten. Wij vroegen de broeders de stad uit te trekken en vanwege het beperkte aantal geschikte ruimten hadden wij dan één kring op zaterdag en een andere op zondag.

Deze methode wierp van 1977 tot juni 1980 goede resultaten af. Toen weigerden twee plaatsen waar vroeger wel toestemming voor congressen was verleend, hun goedkeuring. Daardoor hebben twee kringen van Santiago hun kringvergaderingsprogramma’s moeten houden in de grotere Koninkrijkszalen binnen hun kring. Hoewel dit extra werk en enig ongerief oplevert, gaat het erom dat de broeders het geestelijke voedsel ontvangen dat door de „getrouwe en beleidvolle slaaf” is bereid.

Vervolgens ontbood het Ministerie van Justitie de bestuurders van de landelijke corporatie voor een onderhoud. Dat onderhoud handelde voor het grootste deel over de neutraliteitskwestie. Er heerste een ietwat vijandige en gespannen sfeer tijdens het grootste deel van het onderhoud, maar toen de gelegenheid werd geboden om de bijbel te gebruiken in antwoord op vragen, sloeg de stemming om van vijandigheid naar respect.

Als resultaat van dit onderhoud en een daaropvolgende schriftelijke verklaring omtrent onze neutrale positie werden geen verdere stappen ondernomen. Dank zij Jehovah waren de plannen van onze vijanden doorkruist!

GOEDE RAAD VAN HET BESTURENDE LICHAAM

Wij kunnen ongehinderd het „goede nieuws” prediken en in onze Koninkrijkszalen bijeenkomen, en wij zijn dankbaar voor die zegening. Natuurlijk blijft de kwestie van het vergaderen met grotere groepen een probleem. Maar dank zij Jehovah en de voortreffelijke raad die ons door het Besturende Lichaam is gegeven om ’met doorzicht te handelen’, duurt ons geestelijke paradijs voort. — Ps. 47:7.

Toen bijvoorbeeld broeder M. G. Henschel in 1979 voor een zonebezoek bij ons was, werden de Koninkrijkszalen in plaatsen als Vallenar, Punta Arenas en Puerto Natales voor korte tijd gesloten. Wij kregen de raad „zo omzichtig als slangen en toch zo onschuldig als duiven” te zijn en de zaak niet op de spits te drijven tot wij alle mogelijkheden hadden uitgeput (Matth. 10:16). Het duurde niet lang of de plaatselijke ambtenaren werden vervangen of vergaten de kwestie, en nu functioneren alle gemeenten weer als voorheen.

Het was zelfs zo, dat bij een generaalswisseling in Punta Arenas de broeders om een onderhoud vroegen. Toen de broeders uiteenzetten dat hun de toestemming was geweigerd om hun vergaderingen in de Koninkrijkszalen te houden en dat het gesprek met de vorige generaal ten gevolge van zijn overplaatsing niet was afgerond, reageerde de nieuwe generaal gunstig. Toen hem werd verteld dat de autoriteiten, overeenkomstig Romeinen hoofdstuk 13, geen problemen met Jehovah’s Getuigen zouden hebben, antwoordde hij: „Ja, ik ken hen heel goed en ik weet dat het zeer goede staatsburgers zijn. Als u dat wilt, zie ik geen reden waarom u uw vergaderingen niet onmiddellijk zou hervatten.”

De verraste broeders antwoordden met een dankbaar en vroegen of dezelfde toestemming verleend kon worden aan de gemeente in Puerto Natales. Verzoek ingewilligd — en precies op tijd voor de Gedachtenisviering. Wat een vreugde om in 1979 bij die belangrijke viering 448 aanwezigen te hebben in Punta Arenas! Sedert die tijd hebben de broeders zelfs het voorrecht gehad kring- en districtsvergaderingen in hun nieuwe Koninkrijkszaal te houden.

Toen de problemen in 1977 begonnen, was het moeilijk geschikte ruimten voor congressen te vinden. Toen opende Jehovah de deur voor ons in de provincie Valparaíso. Een broeder benaderde de burgemeester van een stad met een klein stadion dat precies geschikt was voor ons congresprogramma. De burgemeester gaf toestemming en omdat de broeders het terrein in uitstekende staat achterlieten, hebben wij daar verscheidene congressen kunnen houden.

EEN DALING IN HET AANTAL VERKONDIGERS

Toen onze problemen pas begonnen, deden vele geruchten de ronde onder de broeders. Misschien ten gevolge van die moeilijkheden en van mensenvrees, in combinatie met de economische druk door aanhoudende inflatie, gingen velen het kalmer aan doen. In 1977 was er, voor het eerst sinds 1942, een teruggang in het aantal verkondigers, dat daalde van 15.947 tot 15.339. Wat kon er gedaan worden om aan deze uitdagingen het hoofd te bieden en de broeders aan te moedigen in het geloof te blijven groeien en er uiting aan te geven?

BIJKANTOORORGANISATIE VERSTERKT

Het Besturende Lichaam stelde op 10 december 1975 alle bijkantoren op de hoogte van nieuwe organisatorische regelingen, naar het voorbeeld van de zes comités van het Besturende Lichaam. De hieruit ontstane bijkantoorcomités begonnen op 1 februari 1976 te functioneren. Het Chileense bijkantoorcomité dat door het Besturende Lichaam werd aangesteld, was internationaal van samenstelling: één Argentijn (Pedro Lovato), één Canadees (Thomas Jones), één Chileen (Fernando Morrás) en twee Amerikanen (Albert Mann en Richard Traverso).

Helaas moesten broeder en zuster Jones tegen het eind van 1975 naar Canada terug vanwege de slechte gezondheid van zuster Jones. Daar werd geconstateerd dat zij niet lang meer te leven had. Onze geliefde zuster Flora stierf in februari 1976, na 41 jaar toegewijde dienst voor Jehovah. Broeder Jones bleef in Canada en maakt nu deel uit van de Canadese bijkantoorfamilie. Zij waren sinds 1964 in Chili geweest en hadden een voortreffelijk werk tot stand gebracht, waarmee zij zich een warm plekje hadden veroverd in de harten van hun Chileense broeders. Om de plaats van broeder Jones in te nemen, werd er een Chileense broeder aangesteld, José Valiente. De vijf huidige leden van het comité vormen een mengeling van jeugd en ervaring met een totaal van 136 jaar van toegewijde dienst voor Jehovah.

BIJBELSE WAARHEDEN BRENGEN GROTE VERANDERINGEN TEWEEG

Gedurende deze periode van geweldige toename in Chili, vooral sinds 1973, kwamen er allerlei mensen in de waarheid: studenten, nonnen, spiritisten, ontgoochelde politici en een voetbal-ster, om er slechts enkelen te noemen. Allen moesten veranderingen in hun leven aanbrengen om Jehovah te behagen en aan zijn maatstaven te voldoen.

Zo zag een voetbal-ster, tevens aanvoerder van zijn elftal, af van de roem die de wereld bood ter wille van de vreugde die Jehovah degenen schenkt die hem dienen. In het begin was het bestuur van zijn beroepsclub blij dat hij de bijbel onderzocht, omdat zijn gedrag verbeterde en hij niet langer een ongedisciplineerde speler was, die vaak van het veld werd gestuurd. Maar toen ten slotte voor hem het ogenblik kwam om zijn schoenen voor de laatste maal in zijn kastje in de kleedkamer te bergen, waren zij niet zo blij. Toen zij uiteindelijk overtuigd waren van zijn vastbeslotenheid, boden zij niettemin aan, zijn laatste wedstrijd tot „zijn wedstrijd” uit te roepen en hem als uitstekend speler te huldigen. Hij wees deze eerbewijzen beleefd van de hand, liet zich dopen en is nu dienaar in de bediening in een van de gemeenten in Rancagua.

Wat een voorrecht is het met deze broeders met zo’n uiteenlopende achtergrond samen te werken! En wat is het aanmoedigend om te zien hoe Jehovah hen en anderen gebruikt om mensen met een soortgelijke achtergrond te bereiken!

ARTSEN GEHOLPEN DOOR „BLOED”-BROCHURE

Een van de hoogtepunten van het dienstjaar 1978 was de verspreiding van het traktaat en de brochure over de bloedkwestie. Eén zendeling schreef dat verscheidene artsen toegaven dat zij Jehovah’s Getuigen altijd bloed toedienen, al vertellen zij hun voor de operatie het tegendeel. Deze brochure, met haar argumenten over ethiek en de noodzaak van vertrouwen tussen arts en patiënt, was precies wat zij nodig hadden. Zij waren blij meer informatie over het onderwerp te ontvangen.

Een andere zendelinge bericht wat een chirurg tegen haar zei: „Ik ben het volkomen met u eens. Ik wens u geluk met uw standpunt. In het verleden hebben wij veelvuldig gebruik gemaakt van transfusies, maar wij gebruiken ze met de dag minder.” Talrijk waren de uitspraken van artsen in de geest van: „Precies wat wij nodig hadden.” „Hier heb ik bepaald belangstelling voor.”

„ZEGEVIEREND GELOOF”-CONGRESSEN

Het internationale „Zegevierend geloof”-congres maakte het jaar 1978 nog opmerkelijker. Dank zij de vrijgevigheid van onze broeders in de gehele wereld konden zendelingen en andere volle-tijddienaren dat geloofversterkende congres bezoeken. Uit Chili reisden 99 afgevaardigden naar de Verenigde Staten of Europa, en een andere grote groep reisde naar Lima in Peru. Talrijk waren de enthousiaste opmerkingen over het programma en de liefde van de broeders. Ja, wat een voorrecht om tot deze internationale familie van ware aanbidders te behoren!

Aangezien de autoriteiten ons geen toestemming wilden verlenen voor een internationaal congres in Chili, begonnen wij in januari 1979 met een serie kleine districtsvergaderingen met hetzelfde thema. Aangezien de prijs van een hotel de draagkracht van de meeste broeders te boven gaat — zij hebben zich vaak al grote offers getroost om naar de congresplaats te komen — logeert het merendeel van de afgevaardigden bij hun geestelijke broeders thuis.

Bij één congres had de afdeling huisvesting wat moeite om voldoende accommodatie te vinden; daarom trof het congrescomité regelingen voor korte toespraken in de gemeenten om de broeders tot gastvrijheid aan te moedigen. Na een enthousiaste toespraak vroeg de spreker, door handopsteken aan te geven hoevelen er kamers konden aanbieden voor de bezoekende afgevaardigden. Er ging geen hand omhoog. Na enige tijd stak een jongetje van een jaar of zeven zijn hand op en bood aan zijn bed af te staan zodat een echtpaar zijn kamer kon krijgen. Daarmee was het ijs gebroken en de aanbiedingen stroomden binnen. Toen het huisvestingswerk gedaan was, bleek zelfs dat van alle gemeenten die kamers hadden aangeboden, deze gemeente de meeste ter beschikking had gesteld.

NOG EEN JAAR VAN SCHIFTING

Evenals 1978 gaf het dienstjaar 1979 een verdere teruggang te zien doordat degenen die geen stappen hadden gedaan om hun geloof regelmatig met het woord van God te voeden, het moe werden. Kennelijk vond er een schiftingswerk plaats onder Jehovah’s volk, want hoewel er veel nieuwelingen werden gedoopt, was er geen toename in aantal. In de drie jaar van teruggang werden 3357 personen gedoopt. Klaarblijkelijk was het hard nodig de nieuwelingen te helpen standvastig te worden in het geloof.

DE VOORUITZICHTEN WORDEN BETER

Toen wij het dienstjaar 1980 ingingen, begon de lucht op te klaren. In oktober 1979 kregen wij toestemming om voor het eerst sinds 1976 de jaarvergadering van de plaatselijke corporatie te houden. Wat een vreugde was het, met rijpe broeders die een verre reis hadden ondernomen om aanwezig te zijn, aan deze vergadering deel te nemen!

Toen kwamen de zomermaanden januari en februari en onze „Levende hoop”-districtsvergaderingen. Wij hadden een heel goed aanwezigentotaal van 25.544. Naarmate de maanden verstreken, wees alles erop dat wij weer op het juiste spoor geraakten. Over dat dienstjaar hadden wij een toename van vijf procent met een gemiddelde van 15.081. Bovendien werd er een geheel nieuw hoogtepunt bereikt op de Gedachtenisviering met 50.508 aanwezigen, dat in 1981 alweer overtroffen werd door een aanwezigenaantal van 54.796!

TOT AAN DE UITEINDEN VAN ONS GEBIED

Chili heeft een uitgestrekt grondgebied, waaronder ook Paaseiland en het Robinson Crusoe Eiland in de Grote Oceaan vallen. Bereikt het goede nieuws van het Koninkrijk ook deze afgelegen oorden?

Een tijdlang hadden wij een geïsoleerde verkondigster op Paaseiland. Zij ontving geestelijke hulp door de briefwisseling met een zendelinge op het bijkantoor. Hoewel zij sedertdien naar het vasteland is teruggekeerd, staan er bij ons Wachttoren-abonnees op het eiland geregistreerd. Zeer tot onze verrassing werden wij in april 1980 interlokaal gebeld door een geïnteresseerde die wilde weten wanneer hij de Gedachtenisviering moest houden. Later dat jaar verhuisde er een echtpaar uit Valparaíso heen en zij leiden sedertdien bijbelstudies bij geïnteresseerden. In april 1981 werd er voor het eerst een Gedachtenisbijeenkomst op het eiland gehouden, met dertien aanwezigen. Wat doet het ons goed dat het „goede nieuws” in dit geïsoleerde gebied doordringt!

En het beroemde Robinson Crusoe Eiland? Een ouderling uit Valparaíso werd tegen het eind van 1979 in verband met zijn werelds werk naar dit eiland gezonden. Hij nam een flinke voorraad lectuur mee. Tijdens een rondreis over het eiland vroeg hij de gids naar de religieuze gezindheid van de bevolking. De gids antwoordde dat de katholieke priester slechts sporadisch kwam en dat de protestantse predikant voorgoed was vertrokken. „Maar dat is mijn zorg niet”, verklaarde hij. „Ik ben een van Jehovah’s Getuigen.” Kunt u zich de verrassing van onze broeder voorstellen? Hij dacht dat hij de eerste zou zijn die het „goede nieuws” naar dit eiland bracht.

De toedracht was als volgt: Een dame kreeg studie in Santiago, toen zij voor haar werelds werk naar het eiland verhuisde. In Santiago was zij al zo ver gevorderd dat zij deelnam aan de velddienst. Nu ging zij het „goede nieuws” daar op het eiland prediken en richtte bij een aantal personen bijbelstudies op. Onze broeder was overgelukkig hen te ontmoeten en hen te helpen een boekstudiegroep te organiseren, alsook een informele regeling te treffen om met een groepje van vijf bijeen te komen voor het lezen van het ene exemplaar van De Wachttoren dat men ontving.

Verscheidenen gaven de wens te kennen gedoopt te worden en dus schreef broeder Sergio Pulgar toen hij op het vasteland terugkwam naar het bijkantoor om instructies, aangezien hij ongeveer vijf maanden later weer naar het eiland zou gaan. Na zijn terugkeer besprak hij de tachtig vragen met de kandidaten en drie personen werden gedoopt. Ook hield hij de Gedachtenisviering, met elf aanwezigen. Sedert maart 1980 ontvangen wij velddienstberichten van deze geïsoleerde groep en momenteel leveren vier personen bericht in.

Nu wij het over de verre uithoeken van ons gebied hebben, willen wij Antarctica niet vergeten. Ja, het „goede nieuws” heeft ook die uithoek van de wereld bereikt. Een expert op het gebied van elektronika werd uitgezonden om op een wetenschappelijk station te werken dat in dit ijzige gebied gevestigd was. Toen zijn vrouw zijn koffer pakte, stopte zij er een bijbel en een Waarheid-boek in. Het station bestond uit twaalf man, die volstrekt geïsoleerd waren van de rest van de wereld, en lezen was hun enige ontspanning. Na enkele dagen haalde de echtgenoot zijn lectuur te voorschijn en begon te lezen. Een ander bemanningslid van het station liep voorbij en riep uit: „Hé, dat boekje ken ik!” De twee mannen sloten vriendschap en zaten bij elke mogelijke gelegenheid samen de bijbel te bestuderen. Via hen werd er bijbelse lectuur in het Russisch verspreid op een ander wetenschappelijk station daar in de buurt. Een van deze twee mannen is nu dienaar in de bediening in een gemeente van Santiago. Hoe verafgelegen of geïsoleerd een plaats ook is, het krachtige „goede nieuws” weet ook in die gebieden door te dringen met zijn boodschap van hoop.

NIEUWE BIJBELSTUDIEHULPMIDDELEN EEN GROOT SUCCES

De broeders in Chili hebben een aantal opmerkelijke ervaringen opgedaan met Mijn boek met bijbelverhalen. Een ervan heeft te maken met een speciale pionierster uit het zuiden die, toen zij in Santiago was, naar het bijkantoor ging om enkele exemplaren te halen die zij mee wilde nemen naar haar toewijzing. Omdat zij net tegen sluitingstijd op het bijkantoor aankwam, nam zij de acht boeken mee zonder ze te laten inpakken. Met de boeken onder de arm stapte zij in een bus. Een kind zag de boeken en riep tegen zijn moeder: „Die mevrouw heeft het boek dat u voor me zou kopen. Vraag haar er eentje voor mij!” De moeder vroeg ernaar en de zuster gaf haar getuigenis en verspreidde het boek aan haar. Degenen die vlak bij hen zaten, hoorden het gesprek en vroegen het boek te mogen zien. Nog voordat de zuster uit de bus stapte, had zij alle acht boeken verspreid! Dus ging zij voordat zij naar haar toewijzing terugkeerde weer naar het bijkantoor om nieuwe exemplaren te halen — die zij ditmaal goed liet inpakken!

Een andere zuster verspreidde een Bijbelverhalen-boek bij een dame die het op haar beurt uitleende aan de onderwijzeres van haar zoon. De onderwijzeres belde vervolgens de plaatselijke gemeente op en vroeg of iemand haar twee exemplaren van het boek kon brengen. Dit gebeurde. De onderwijzeres liet het boek aan haar priester zien, die zei dat dit precies was wat zij nodig hadden om de kinderen de bijbel te onderwijzen. Zij nam die aanbeveling ter harte en belde om nog zeven boeken. De zuster die de boeken aan de school bezorgde, praatte onder het wachten met een andere dame, die het geweld op school ter sprake bracht. Onze zuster sprak met haar over de bijbelse oplossing voor deze kwestie. Daarop vroeg de dame haar secretaresse een afspraak te maken met onze zuster om nog eens terug te komen voor een gesprek. De dame was de directrice van de school.

Onze zuster ging terug voor haar afspraak met de directrice, en ook om nog veertien boeken te bezorgen. Voordat zij de directrice ontmoette, sprak zij met vijf onderwijzeressen. Zij bestelden nog 24 exemplaren en vijf Jeugd-boeken. Een van hen vroeg: „Wat hebt u voor mij?” Zij nam een abonnement op het tijdschrift Ontwaakt! Toen naar de directrice. Daar verspreidde zij twee Bijbelverhalen-boeken en één Jeugd-boek. Later ging zij terug met de bestelde 24 exemplaren en weer werd haar gevraagd of zij de volgende week nog veertien exemplaren kon brengen. De eerste onderwijzeres studeert nu met onze zuster in haar lunchpauze. Tot nu toe zijn er 88 Bijbelverhalen-boeken en 27 Jeugd-boeken aan de onderwijzeressen verspreid om die bij het godsdienstonderwijs te gebruiken, en de ervaring duurt voort omdat het nieuws over de boeken zich als een lopend vuurtje verspreidt.

Energieke pioniers en verkondigers zoals de hier genoemden, hebben een aandeel gehad aan een reusachtige verspreiding van onze bijbelse lectuur, zoals blijkt uit het totale aantal boeken dat gedurende het dienstjaar 1980 is verspreid: 264.317! Zelfopofferende pioniers hebben deze publikaties gebruikt om nieuwe gebieden te openen en het fundament te leggen voor toekomstige gemeenten in plaatsen als Carahue, Fresia en Panguipulli. Wat een vreugde om ’al het goede waarmee Jehovah God ons heeft toegerust om zijn wil te doen’, te benutten en zo in eenheid te werken aan de uitbreiding van ons geestelijk paradijs! — Hebr. 13:21.

TROUWE DIENSTKNECHTEN VOLHARDEN IN HET WERK

Nu zijn wij al weer aardig gevorderd in het dienstjaar 1983 en het is geweldig om te zien hoe de getrouwe zendelingen doorgaan in hun toewijzingen. Broeder Albert Mann heeft er nu 37 jaar buitenlandse dienst op zitten en dient, samen met zijn vrouw Gladys, op het bijkantoor. Ook Louise Stubbs was een van de eerste zendelingen die naar dit land kwamen; zij arriveerde eind 1945. Zij heeft zowel in de hete, droge, dorre woestijn van het noorden gediend als in het zuiden met zijn overvloedige regenval. Haar is het voorrecht ten deel gevallen 74 personen tot de opdracht en doop te leiden. Broeder en zuster Hannan hebben in 36 jaar zendingswerk de eerste gemeente in Concepción zien uitgroeien tot 15 gemeenten met ongeveer 1000 verkondigers. Zij hebben persoonlijk 181 personen geholpen hun standpunt voor de ware aanbidding in te nemen. De zusters Dorothea Smith en Dora Ward zijn al hun 36 jaar in het zendingsveld partners geweest en samen hebben zij in totaal 100 personen geholpen het punt van opdracht en doop te bereiken. Aangezien zij in 1946 naar dit land kwamen, toen er nog maar 93 verkondigers waren, hebben zij de organisatie de kinderschoenen zien ontgroeien.

John en Harry Williams (geen vleselijke broers) kwamen in 1949 naar Chili als afgestudeerden van de dertiende klas van Gilead. Beide broeders hebben als kringopziener en gemeentelijke ouderling in verschillende delen van het land, een belangrijke rol gespeeld in de uitbreiding van de ware aanbidding in Chili. Hoezeer zulke getrouwe broeders gewaardeerd worden, moge blijken uit de liefde, troost en hulp die broeder John Williams in het terminale stadium van zijn ziekte ondervond. De plaatselijke broeders reageerden eenvoudigweg groots op de situatie en hebben heel duidelijk onze schitterende internationale broederschap gedemonstreerd (Joh. 13:34, 35). Tot het allerlaatste behield hij zijn levende hoop en was hij een bron van aanmoediging voor allen die hem bezochten. Hij stierf na 31 jaar trouwe dienst in het zendingsveld. Zijn vrouw blijft in haar zendingstoewijzing.

Ook Miriam Sumen en Evelyn MacFarlane kwamen in 1949, uit dezelfde Gileadklas. Zuster Sumen heeft het werk in verschillende plaatsen in het zuiden van Chili helpen openen en heeft uitstekend werk verricht als een vastberaden strijdster voor de ware aanbidding, waarbij nog de vreugde komt dat zij 45 personen de weg ten leven heeft mogen wijzen. Zuster MacFarlane (Bunny Valenzuela), die met een Chileense broeder trouwde, stierf in 1978 aan kanker. Wat zal zij blij zijn wanneer zij als een van de vele getrouwen een aardse opstanding krijgt en de 113 personen mag begroeten die zij heeft geholpen de waarheid te leren kennen!

Op het ogenblik zijn er dertien zendelingen in Chili die al twintig jaar of langer in het zendingsveld werken. Zij hebben Jehovah’s zegen op de organisatie gezien en hebben een aandeel kunnen hebben aan de verbazingwekkende uitbreiding die er is geweest. In heel Chili zijn op dit ogenblik in totaal 37 Gileadieten in een vorm van volle-tijddienst aan het werk; schouder aan schouder werken zij met hun Chileense broeders samen aan de uitbreiding van ons geestelijk paradijs.

Er zou nog veel meer te zeggen zijn over de vele andere zendelingen die in deze toewijzing hebben gediend, maar de ruimte laat dat niet toe. Vanaf 1945, toen de eerste zendelingen van Gilead arriveerden, hebben hier in totaal 194 zendelingen gewerkt. Elf van deze zendelingen waren Chilenen, die de Wachttoren-Bijbelschool Gilead hebben bezocht en naar hun vaderland zijn teruggekeerd.

De meesten van de oudgedienden die in de jaren dertig in de waarheid kwamen, zijn gestorven: de eerste Chileen die een horend oor had en tot de eerste acht behoorde die in 1931 werden gedoopt, broeder Juan Flores; zuster Delfina Villablanca (1931), de eerste Chileense pionierster; zuster Consuelo Traub (1931), die de grond beschikbaar stelde voor de eerste Koninkrijkszaal van Chili; broeder Manuel Durán (1935), met zijn zonnige gezicht en karakter; en broeder Richard Traub, die in april 1979 stierf na 54 jaar in Argentinië en Chili gediend te hebben. Zij zijn allemaal naar hun hemelse beloning gegaan en hebben ongetwijfeld belangstelling voor het werk dat in Chili tot stand wordt gebracht, terwijl zij bezig blijven in Jehovah’s dienst.

Andere oudgedienden zijn Max Zimmer (1934), Sebastián Inninger (1936), Eduardo Venegas (1940), en de neef van broeder Juan Flores, Serafín Flores (1942). Zij dienen Jehovah nog steeds in de mate die hun gezondheid toelaat en verschaffen op die manier een voortreffelijk voorbeeld als onbevreesde bekendmakers van het goede nieuws van het Koninkrijk. Op het moment dienen de vier bovengenoemde broeders allen als ouderling in hun gemeente.

Wat is er veel veranderd sedert broeder Traub in 1930 arriveerde en als de eerste Getuige in Chili begon te prediken en te onderwijzen! Weet u nog hoe Juan Flores, de eerste persoon die een bijbellezing bijwoonde, had gevraagd: „En de anderen, wanneer komen die?” En wat broeder Traub antwoordde? „Die komen nog wel.”

En zij zijn gekomen, bij honderden en duizenden — gelukkige, beminnelijke mensen die rust en vrede hebben gevonden in Jehovah’s organisatie. Er zijn nu 282 gemeenten en geïsoleerde groepen met ruim 17.000 verkondigers die het waarheidszaad uitstrooien, van het dorre noorden, waar de verhouding van het aantal verkondigers op de bevolking uitstekend is, tot in het vruchtbare zuiden, waar nog veel werk verricht moet worden. Zolang Jehovah de gelegenheid openlaat, zijn de Chileense broeders door Jehovah’s onverdiende goedheid vastbesloten het werk te volbrengen dat nog gedaan moet worden, tot Zijn lof en heerlijkheid.

[Grafiek op blz. 103]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

TOENAME IN VERKONDIGERS

16.000

15.081

14.220

12.000

8.000

6.923

4.000

3.370

2.025

1.034

361

65

0 1945 1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980

[Kaart op blz. 39]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

CHILI

Arica

Calama

Pedro de Valdivia

Copiapó

Vallenar

Illapel

Valparaíso

San Antonio

Melipilla

SANTIAGO

Rancagua

Concepción

Chillán

Coronel

Carahue

Temuco

Valdivia

Corral

Osorno

Fresia

Puerto Montt

Ancud

Castro

Puerto Natales

Punta Arenas

Porvenir

Robinson Crusoe Eiland

JUAN FERNÁNDEZ EILANDEN

PAASEILAND

PERU

BOLIVIA

ARGENTINIË

ATLANTISCHE OCEAAN

GROTE OCEAAN

[Illustratie op blz. 41]

Juan Flores, de eerste Chileen die gunstig op de waarheid reageerde, vroeg: „En de anderen, wanneer komen die?”

[Illustratie op blz. 49]

Käthe Palm, die in 1936 in Chili arriveerde, verspreidde het waarheidszaad energiek van het ene einde van het land tot het andere

[Illustratie op blz. 57]

Richard Traub, die een begin maakte met de prediking in Chili, en zijn vrouw Consuelo

[Illustratie op blz. 71]

Dit is alles wat er na de aardbeving van 1960 van het zendelingenhuis in Puerto Montt overbleef

[Illustratie op blz. 79]

Het bijkantoor in Santiago, Chili

[Illustratie op blz. 81]

Evelyn MacFarlane (Bunny Valenzuela), die tot aan haar dood in 1978, 113 personen had geholpen de waarheid te aanvaarden

[Illustratie op blz. 105]

Robert en Vora Hannan, die tijdens hun lange loopbaan als zendelingen, 181 personen hebben geholpen de waarheid te leren kennen