Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

België

België

België

BELGIË ligt tussen Frankrijk, Duitsland, Nederland en Engeland in. De geschiedenis van het land is nauw verweven met de geschiedenis van deze landen, die hun politiek-religieuze geschillen vele malen hier hebben beslecht. Tijdens de overheersing door elkaar opvolgende mogendheden — Spanje, Oostenrijk, Frankrijk en Nederland — is de Rooms-Katholieke Kerk niet neutraal gebleven. Integendeel, ze heeft, zoals de geschiedenis bericht, tijdens de afschuwelijke Inquisitie duizenden mensen op barbaarse wijze afgeslacht — naar het heette in de naam van God.

In 1830 riep België de onafhankelijkheid uit, maar hierdoor werd de dichte geestelijke duisternis niet verdreven. Charles Taze Russell, de eerste getuige van Jehovah die naar België kwam, bracht in 1891 een bezoek aan de steden Antwerpen en Brussel en merkte deze religieuze duisternis op. Evenals elders in de wereld stelde hij ook hier vast dat de mensen door de afvallige christenheid werden onderdrukt en verstoken waren van de bijbelse waarheden.

Angst voor de geestelijkheid en voor hun onschriftuurlijke leerstelling van een vurige hel weerhield de mensen ervan de bladzijden van de bijbel op te slaan. Ze zeiden: „Wij mogen de bijbel niet lezen . . . Dit boek staat op de zwarte lijst . . . Het is verboden.” Sommige bejaarden in kleine dorpjes herinneren zich nog altijd het sinistere verbod van de Katholieke Kerk op het lezen van de bijbel.

Maar de bewering dat België een katholiek land was, kon niet verhinderen dat het gebod van Christus om het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken, werd uitgevoerd. De boodschap van Gods koninkrijk, die broeder Russell begon te verbreiden, zou het hart van oprechte katholieken in dit land bereiken, of zij nu Nederlands, Frans of Duits spraken.

De Vlamingen, die ongeveer 60 procent van de bevolking uitmaken, wonen in het noorden van België (dat Vlaanderen heet) en spreken Nederlands. De Walen — ongeveer 40 procent van de bevolking — wonen in het zuiden van België en spreken Frans. In Brussel, de hoofdstad van het land, wonen leden van beide bevolkingsgroepen. Daarnaast wonen er in het oosten van België, bij de Duitse grens, nog ongeveer 60.000 Duits-sprekende personen.

DE EERSTE ZADEN WORDEN GEZAAID

Op een dag in 1901 zag Jean-Baptiste Tilmant Sr. uit Jumet-Gohissart, een kolenmijnstadje aan de rand van Charleroi, de boekenserie Millennial Dawn * in een krant geadverteerd staan. Onmiddellijk bestelde hij de eerste twee delen en begon ze te lezen. Wat een troost! Wat was hij enthousiast toen hij de waarheid van het Evangelie helder zag schijnen! Hoe zou hij het kunnen laten met zijn vrienden over deze dingen te spreken? Het volgende jaar, 1902, verzamelde hij zijn vrienden bij zich thuis om de Heilige Schrift te bestuderen en daarna bleef dit groepje iedere zondag op deze manier bijeenkomen.

In die tijd was het waarheidslicht reeds in andere Europese landen doorgedrongen, met name in Zwitserland, waar broeder Adolphe Weber de Koninkrijksbelangen voor een deel van Europa behartigde. Broeder Tilmants grote dorst naar de waarheid bewoog hem ertoe naar deze broeder te schrijven om meer informatie. In antwoord daarop breidde broeder Weber zijn zendingsreizen uit tot Charleroi om het geloof van dit groepje te versterken.

Het geestelijke voedsel dat „de getrouwe en beleidvolle slaaf” in de Engelse taal had uitgereikt, zou nu ook worden uitgedeeld aan de Frans-sprekende mensen. In 1903 verscheen Zion’s Watch Tower voor het eerst in het Frans. Het waarheidslicht zou in dit kolenmijnendistrict bijzonder helder gaan schijnen. Geregeld iedere zondag ging dit groepje Bijbelonderzoekers, zoals zij destijds werden genoemd, het „veld” in om de waarheidszaden te verspreiden die in de acht pagina’s van dit tijdschrift lagen opgesloten. De tijdschriften werden aangeboden aan de mensen die op zondagochtend uit de kerken van de christenheid kwamen. Op deze wijze kregen de eerste twee Franse uitgaven van Zion’s Watch Tower een grote verspreiding.

DE EXPANSIE BEGINT

Langzaam maar zeker breidde het groepje in Jumet-Gohissart zijn predikingsactiviteiten uit naar andere gedeelten van het land, vooral naar het zuiden, waar Frans werd gesproken. Het Nederlandstalige gedeelte van België zou pas later met de waarheid van Gods koninkrijk worden bereikt.

Vervolgens zag men hoe deze moedige brengers van goed nieuws in augustus 1904, tien jaar vóór de Eerste Wereldoorlog, hun activiteiten helemaal tot Denain in Frankrijk uitbreidden. Ook hier boden zij, voor de deur van een baptistenkerk, de personen die uit het gebouw kwamen, de tijdschriften aan. Wat was het resultaat? Twee jaar later, in 1906, werd in Denain een gemeente opgericht.

Andere studiegroepen werden opgericht, als gevolg van de moedige wijze waarop Jean-Baptiste Tilmant en zijn medewerkers de bijbelse waarheden verbreidden. Die expansie maakte een lectuurdepot noodzakelijk, en dit werd in het huis van broeder Tilmant in Jumet-Gohissart ingericht.

VAN FRANKRIJK NAAR BELGIË

België is natuurlijk een naaste buur van Frankrijk, en van nu af aan zouden het niet meer de Belgische broeders zijn die naar Frankrijk gingen, maar omgekeerd. De groepen die in Frankrijk waren opgericht, groeiden zo hard dat in 1913 meer dan duizend personen in Denain bijeenkwamen om een door broeder J. F. Rutherford uitgesproken lezing te horen.

François Caré, die de waarheid in Frankrijk had leren kennen, kwam omstreeks 1910 naar Luik voor een bezoek aan een protestantse vriend, Edouard Verdière genaamd. Broeder Caré kon de waarheid, die als een vuur in hem brandde, niet langer voor zich houden, en hij wilde zijn vriend helpen zich los te maken van de valse religie. De heer Verdière toonde zich in zijn reactie echter een zo felle tegenstander, dat broeder Caré ten slotte zei: „Ik wil hier niet langer met jou over praten. Ik ben niet van plan mijn paarlen voor de zwijnen te werpen.” Daarop ging broeder Caré naar bed.

Die nacht bleven die woorden de heer Verdière door het hoofd spoken en de volgende ochtend vroeg hij de broeder wat hij daarmee had bedoeld. De broeder antwoordde dat hij de waarheid niet meer ter sprake zou brengen, omdat het duidelijk was dat die „paarlen” niet aanvaard werden. De man stelde zich wat milder op en daarom begon broeder Caré nadat hij naar Frankrijk was teruggekeerd deze vriend, die in een kolenmijn werkte, geregeld de tijdschriften toe te sturen. Ook had hij hem verscheidene delen van de Schriftstudiën gezonden. Al gauw aanvaardde zijn vriend Verdière de waarheid en begon openbare lezingen te houden. Hij was zelfs een van de broeders die gesproken hebben bij de begrafenis van broeder Jean-Baptiste Tilmant in 1911.

Zo begon het licht van de waarheid in dit deel van België, in Luik, door de geestelijke duisternis heen te dringen.

TEGENSTAND VAN DE ZIJDE VAN DE GEESTELIJKHEID

In dezelfde kolenmijn waar Edouard Verdière werkte, was nog een oprechte waarheidzoeker, Leonard Smets genaamd. Leonard Smets was een zeer oprecht katholiek, die met zijn gezin geregeld religieuze diensten bijwoonde. Zelfs op weg naar de kerk bad hij de rozenkrans. Hij was van Vlaamse afkomst en vestigde zich in Heure-le-Romain, niet ver van Vivegnis in Luik. Toen bood een protestant hem in 1900 een bijbel aan met de woorden: „Ik heb het Boek van God.”

Leonard Smets bekende op een dag tijdens de biecht aan de pastoor dat hij in de bijbel had gelezen. De pastoor antwoordde dat hij de bijbel eerst bij hem moest brengen, wilde hij absolutie van zijn zonden krijgen. Vanaf die dag kwam Leonard Smets niet meer in de katholieke kerk, en dacht bij zichzelf: „Als zij werkelijk oprecht zijn, komen zij mij wel zoeken, want het is hun taak op zoek te gaan naar de verloren schapen.” Maar de pastoor is nooit gekomen. Dus begon Leonard Smets de protestantse kerkdiensten bij te wonen.

Tijdens zijn werk in de kolenmijn las Smets altijd in zijn Nieuwe Testament. Op een dag bemerkte Verdière dit, en omdat hij wilde weten tot welke religie hij behoorde, begon hij een protestants gezang te zingen. Dit trok de aandacht van Smets, die Verdière vroeg of hij ook een protestant was. Verdière antwoordde: „Vroeger wel, maar ik heb iets beters voor je.” Toen overhandigde hij hem een uitgave van Zion’s Watch Tower en gaf hem een grondig getuigenis. Dat was in 1912.

Leonard Smets hield op zijn beurt dit goede nieuws niet voor zichzelf maar deelde het met een Vlaamse collega, Joseph Poelmans, vader van zeven kinderen. Vol afkeer over de leringen van de Katholieke Kerk had ook deze man zich tot het protestantisme gewend. Toen hij echter het tijdschrift las dat Smets hem gaf, zag ook hij in dat het de waarheid was.

Na verloop van tijd besloten deze drie mijnwerkers, Verdière, Smets en Poelmans, de protestantse predikant van Herstal in Luik vragen te stellen omtrent de leerstellingen van de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, de Drieëenheid en het hellevuur. In plaats van hen te helpen, werd de predikant verschrikkelijk kwaad en joeg hen weg! Zij ontdekten dat hij al niet beter was dan de katholieke pastoor. Daarom begonnen zij gedrieën geregeld de Heilige Schrift te bestuderen, waarbij zij gebruik maakten van de tijdschriften die zij uit Frankrijk hadden ontvangen.

TEGENSTAND IN HET GEZIN

De vrouw van broeder Smets, die niet kon lezen of schrijven, was zo fel tegen zijn standpunt voor de waarheid gekant, dat zij van plan was hem te verlaten en hun acht kinderen mee te nemen. Op een dag riep zij, voordat haar man van zijn werk thuiskwam, haar kinderen bij elkaar om hun van haar plannen op de hoogte te stellen. Haar 15-jarige zoon Marcel, de oudste van de kinderen, die later een Getuige werd, vroeg zijn moeder: „Slaat Pappa u? Is hij een dronkaard? Houdt hij zijn loon voor zichzelf?” Mevrouw Smets antwoordde: „Nee.” Toen deelde Marcel zijn moeder mee dat hij niet mee zou gaan. Precies op dat ogenblik kwam de vader thuis van zijn werk en zei heel kalm tegen zijn gezin: „Als jullie weggaan, blijf ik toch wel komen om jullie met de tuin te helpen en hout te hakken.” Na een zo groot bewijs van liefde is dit gezin bij elkaar gebleven.

DE GROEI TOT AAN HET JAAR 1912

In 1912 waren er zeven groepen die voor studie en dienst bijeenkwamen, en wel in Haine St. Paul, Flémalle-Haute, Engis, Amay, Ampsin, Luik en Jumet-Gohissart, waar in 1902 de eerste groep was opgericht. Deze studiegroepen vergaderden eens per maand, en op gezette tijden bracht broeder Weber van het Zwitserse kantoor hun een bezoek.

HUN EERSTE CONGRES VERSTERKT HET GELOOF

Tegen het begin van het volgende jaar kregen de Belgische broeders bezoek van broeder J. F. Rutherford en hielden zij hun eerste congres in Jumet-Gohissart. Wat heeft dit congres hun geloof in de oprichting van het Messiaanse koninkrijk versterkt, die toen zo pal voor de deur stond!

HUN EERSTE INTERNATIONALE CONGRES

Enige maanden later, op 31 augustus 1913, hadden deze zelfde broeders het voorrecht nog een congres bij te wonen, niet in België dit keer, maar in Frankrijk, in Parijs. Daar kwamen zij bijeen voor een eendaags internationaal congres met andere Bijbelonderzoekers, die uit Zwitserland, Duitsland en Frankrijk waren gekomen om te luisteren naar de president van het Wachttorengenootschap, C. T. Russell. Broeder Russell kwam juist van een ietwat groter congres dat in Southport in Engeland gehouden was, maar het ontroerde hem diep toen hij een publiek aantrof van 70 ijverige broeders en zusters die lange afstanden hadden afgelegd en uit vier verschillende landen waren gekomen. Hoewel hij hun taal niet kon verstaan, kon hij hun diepe belangstelling voor de waarheid, die hen van het gezicht afstraalde, wel degelijk waarnemen. Met behulp van een tolk werden zij gesterkt door de aankondiging dat 1914 een gekenmerkt jaar zou zijn. Wat een gedenkwaardige dag was dat!

1914 — EEN GEKENMERKT JAAR

Vóór het begin van dat gekenmerkte jaar, ofwel in het laatste gedeelte van 1913, was het gemiddelde aantal aanwezigen op de studiegroepen 70. Toen kwam 1914, en de mensen waren niet vergeten wat die getrouwe verkondigers voor dat jaar hadden voorspeld. Terwijl de broeders hun aardappelen in de tuin aan het rooien waren, kwamen de mensen de spot met hen drijven omdat de broeders in 1913 hadden gezegd dat wanneer 1914 kwam, de mensen hun aardappelen onder kanongebulder zouden rooien. Kort daarop brak de Eerste Wereldoorlog in Europa uit, waardoor België in een slagveld werd veranderd. Het bewijsmateriaal dat de tijden der heidenen werkelijk geëindigd waren, moedigde deze Bijbelonderzoekers aan om door te gaan in hun predikingstoewijzing. — Luk. 21:24-26.

Tijdens de oorlog waren deze nederige mijnwerkers tevens ijverige congresbezoekers. Om naar een congres te komen, legden zij de 99 kilometer van Luik naar Charleroi te voet langs de spoorbaan af.

De jaren die op 1914 volgden, zouden het geloof van een ieder tot het uiterste op de proef stellen (Openb. 2:10). Hoewel 1914 het gekenmerkte jaar bleek te zijn waarover in de bijbel wordt gesproken, was de tijd nog niet aangebroken dat de christelijke gemeente naar de hemel zou worden weggevoerd, zoals veel broeders hadden verwacht. Er moest nog een enorm predikingswerk tot stand worden gebracht. Wie zou gehoorzaam blijken te zijn aan Christus’ gebod om „dit goede nieuws van het koninkrijk” te prediken voordat het einde zou komen? (Matth. 24:14) Er waren verscheidene personen die het zowel aan de ijver als aan het verlangen ontbrak om Gods koninkrijk in het openbaar bekend te maken, en zij scheidden zich van Jehovah’s volk af. Er begonnen pamfletten onder de kleine groepen te circuleren waarin meer de nadruk werd gelegd op persoonlijke opvattingen dan op Gods geopenbaarde waarheden.

ER VINDT EEN REINIGINGSWERK PLAATS

In 1918, na de reiniging, ofte wel het uitwieden van de tegenstanders van het oogstwerk, bleven er slechts vijf getrouwe dienstknechten van Jehovah over om Gods koninkrijk aan te kondigen. Dat waren: de familie Tilmant, broeder Fontaine uit Haine St. Paul en de broeders Smets en Poelmans uit Luik. Zelfs Edouard Verdière, die zo ijverig was geweest in het houden van openbare lezingen en het vertonen van het Photo-Drama der Schepping, bevond zich niet langer onder hen. De tranen sprongen broeder Poelmans in de ogen toen hij zag dat zo veel broeders zich van Jehovah’s organisatie terugtrokken. Ongeveer 30 jaar later, omstreeks 1950, is Edouard Verdière in Jehovah’s organisatie teruggekeerd en hij is tot aan zijn dood met de broeders verbonden gebleven.

Er bleven door de „boze slaaf” gedrukte pamfletten onder de studiegroepen circuleren. Men moest een onwankelbaar geloof in Jehovah en zijn zichtbare organisatie bezitten om weerstand te bieden aan degenen die hoopten de getrouwe broeders tot afval te kunnen bewegen. Tijdens een vergadering hield broeder Poelmans een duidelijke en geestdriftige lezing die erop was gericht het vertrouwen van de broeders in Jehovah’s organisatie te schragen. De volgende spreker trok zich echter terug, aangezien hij een lezing had voorbereid die volkomen verschilde van die van broeder Poelmans.

Zij die getrouw bleven, verloren de moed niet. Als nooit te voren en met nog grotere ijver maakten zij het Messiaanse koninkrijk door het gehele land bekend en verkondigden: „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven.” Het resultaat was dat twee jaar later, in 1920, het totale aantal aanwezigen bij de Gedachtenisviering in Jumet-Gohissart en Charleroi 14 en in Luik 40 bedroeg. Zij die in 1918 waren opgehouden met Jehovah’s volk om te gaan, hetzij uit mensenvrees of omdat zij weigerden met „de getrouwe en beleidvolle slaaf” samen te werken, geraakten in vergetelheid.

JEHOVAH ZEGENT DE NEDERIGEN

Het Nederlands-sprekende deel van België bleef niet lang verstoken van de Koninkrijksboodschap. Broeder J. Poelmans legde de 120 kilometer van Luik naar Antwerpen per fiets af om het woord der waarheid onder de mensen daar in de grootste stad van België te verbreiden.

De activiteiten van broeder Poelmans bleven echter niet tot Antwerpen beperkt. Hij en broeder L. Smets predikten ook in Luik van huis tot huis, hoewel zij de enige twee waren die dat deden. Geen van beiden kon erg goed schrijven, daarom wezen zij de taak om hun velddienstberichten in te vullen toe aan degenen die niet aan het van-huis-tot-huiswerk deelnamen. Hun dienstberichten werden naar het Zwitserse bijkantoor gestuurd, dat tot 1929 het opzicht over het werk in België heeft gevoerd. De broeders op het kantoor in Zwitserland stonden er echter op dat deze twee broeders hun berichten naar hun beste vermogen zelf zouden invullen.

Broeder Smets had opmerkelijk veel begrip van de bijbel verworven. In 1931 gaf hij zijn baan bij de steenkolenmijn op en werd wat wij nu een hulppionier zouden noemen. In navolging van de apostel Paulus werd hij niemand tot last maar werkte hij als schoenmaker om in voedsel en levensonderhoud voor zijn gezin te voorzien. Zelfs als hij schoenen zat te repareren, zag hij nog kans zijn bijbel te lezen, die open vóór hem lag. Hij behield tot op de dag van zijn dood in 1964, op 95-jarige leeftijd, een buitengewone helderheid van geest.

VERKONDIG HET KONINKRIJK!

In 1922 was broeder Poelmans in de gelegenheid een congres bij te wonen dat in Denain in Frankrijk werd gehouden en waar hij, zoals hij vertelt, een broeder zag die een groot spandoek omhooghield en met luide stem uitriep: „De Koning komt. Verkondig de Koning en zijn Koninkrijk.” Die ochtend gingen alle aanwezigen van huis tot huis om de oprichting van Gods koninkrijk bekend te maken.

TOEGENOMEN ACTIVITEIT IN LUIK

De grootste opbloei beleefde het werk in de provincie Luik, waar de broeders Smets en Poelmans elke gelegenheid te baat namen om getuigenis te geven. Toen de mensen hadden ontdekt dat broeder Poelmans van Vlaamse afkomst was, gaven zij hem de bijnaam „de kleine Vlaming”. Zelfs tijdens een parade in 1925 ter ere van de toenmalige koning van België, Albert I, trachtten de broeders Smets en Poelmans hun tijd goed te benutten. Zij mengden zich onder de anderen die in de parade meeliepen, terwijl zij een groot bord in de hoogte hielden met de woorden: „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven.” Zij hebben helemaal tot het einde toe achter de optocht aangelopen zonder lastig gevallen te worden.

Het groepje van 13 in Luik bleef groeien, toen zich in 1928 nog een dappere Koninkrijksverkondiger bij hen aansloot. Dat was Ernest Heuse Sr., en nu, op 83-jarige leeftijd, pioniert hij nog steeds. Op dit ogenblik zijn zijn drie kinderen met hun huwelijkspartner, alsmede zijn drie kleinkinderen en de partners van de twee die getrouwd zijn, allemaal in de volle-tijddienst, in totaal 12 personen uit die familie. Gezamenlijk waren zij eind 1982 244 jaar in de volle-tijddienst. De meesten van hen zijn speciale pioniers, sommigen zijn in het kring- en districtswerk en een van hen verricht dienst als lid van het bijkantoorcomité.

Terwijl de broeders Poelmans, Smets en Heuse van huis tot huis Gods koninkrijk bekendmaakten, leverden de andere broeders kritiek op hen en zeiden dat zij niet in staat waren zulk werk te doen. Deze critici waren vergeten dat God „de dwaze dingen der wereld [heeft] uitgekozen om de wijzen te beschamen” (1 Kor. 1:27). Zij die niet progressief waren en die aan hun vroegere levenswijze gehecht bleven en zich lieten beïnvloeden door vals-religieuze ideeën, weigerden de nieuwe persoonlijkheid aan te doen die in overeenstemming met Christus is. Een voorbeeld daarvan was de houding van degene die voorzitter was bij de vergaderingen van het groepje in Luik. Net als de religieuze leiders gaf ook hij er de voorkeur aan de aandacht op zichzelf als gekozen ouderling te vestigen in plaats van in de velddienst te gaan. Voordat de Wachttoren-studie begon, werd hem, aangezien hij immers voorzitter was, een kopje thee met een plakje cake geserveerd, dat hij zich voor de ogen van de anderen, die afwachtend zaten toe te kijken, goed liet smaken. Vervolgens begon de vergadering.

Mensenvrees weerhield anderen ervan overdag met de publikaties van deur tot deur te gaan, dus wachtten zij tot het donker werd. Dan schoven zij een paar traktaten onder de deuren door of zij betaalden zelfs een gepensioneerde bejaarde om dit voor hen te doen. Jehovah bewees echter met degenen te zijn die hem werkelijk liefhadden en die niet bevreesd waren om zijn woord der waarheid op klaarlichte dag te verbreiden.

EXPANSIE IN VLAAMS GEBIED

Broeder Poelmans bleef het Vlaamse gebied bezoeken en in 1928 bracht hij een nabezoek in Genk-Winterslag bij een gewezen mijnwerker van Poolse afkomst. Dit nabezoek bij André Wozniak had tot resultaat dat deze in de waarheid kwam. Van dit jaar af begon de Koninkrijksboodschap in het Nederlandstalige gedeelte van het land werkelijk vooruitgang te boeken. Tot die tijd bestonden er alleen in het Frans-sprekende deel van België studiegroepen.

Twee jaar later, in 1930, begon broeder Wozniak met het colporteurswerk, of de gewone pioniersdienst, zoals het tegenwoordig heet. Hij bleek een van de moedigste colporteurs van het goede nieuws in het Vlaamse gebied te zijn. Hij was een man van de daad, oprecht en volledig toegewijd aan de belangen van Gods koninkrijk. Hij heeft getrouw dienst verricht tot aan zijn dood op de leeftijd van 74 jaar, na 43 jaar in de volle-tijddienst te zijn geweest, met inbegrip van het kring- en speciale-pionierswerk.

BIJKANTOOR OPGERICHT

In 1929 was de tijd aangebroken een bijkantoor in België te vestigen, en Brussel werd uitgekozen als de meest geschikte plaats. Broeder Van Eijck uit Holland deed dienst als bijkantooropziener. Dit bijkantoor stond nog onder het rechtstreekse toezicht van het kantoor in Bern met broeder Martin Harbeck aan het hoofd, maar mettertijd kwam het Belgische bijkantoor rechtstreeks onder toezicht van het hoofdkantoor van het Genootschap in Brooklyn.

Voor het eerst werden er uitgebreide dienstberichten bijgehouden, waaruit blijkt dat in 1929 28 verkondigers bezig waren anderen te helpen zich te bevrijden uit religieuze knechtschap. Tot dit aantal behoorden negen colporteurs, die samen met de verkondigers of klassewerkers, zoals zij toen werden genoemd, in dat jaar 41.358 boeken en brochures verspreidden.

VERDERE EXPANSIE

De oogst was groot, maar de werkers van de Heer waren in 1930 in België gering in aantal. Van de 46 broeders waren er slechts 27 die van huis tot huis gingen om Gods koninkrijk te prediken tot de toenmalige 7.000.000 inwoners van dit land.

Niettemin werden de broeders, en vooral de pas opgerichte Brusselse groep, zeer opgebouwd tijdens hun congres dat in dat jaar in Brussel werd gehouden. Van de 100 aanwezigen kwamen er 20 uit Frankrijk, Zwitserland en Engeland. Hoewel zij 12 verschillende talen spraken, hadden de broeders en zusters een sterk saamhorigheidsgevoel. Op dit congres besloot broeder Wozniak in de pioniersdienst te gaan. Hij legde een flinke voorraad lectuur aan, zodat hij in nog een Nederlandstalige provincie van België, namelijk Limburg, kon gaan prediken.

In datzelfde jaar vestigden zich verschillende Engelse pioniers in Vlaanderen. Een van hen, zuster Louie Berry, had het voorrecht een vergadering in Brussel bij te wonen waar 13 Bijbelonderzoekers in een keuken bijeengekomen waren om de woorden uit Jesaja 60:22 te bespreken: „De kleine zelf zal tot duizend worden.” Die woorden zouden in België beslist in vervulling gaan.

Hun eerste grote internationale congres, dat in mei 1931 in Parijs werd gehouden en waar 3000 broeders en zusters uit 23 landen bijeenkwamen, schonk de Belgische broeders de benodigde stimulans en vastberadenheid om naar beste vermogen voort te gaan in het hun door God toegewezen werk.

Maar hoe moest een groepje van 27 verkondigers het goede nieuws door het hele land gaan verbreiden, terwijl zij het hoofd moesten bieden aan herhaalde aanvallen door de Katholieke Kerk, die de mensen voortdurend tegen hen opstookte en de politie onder druk zette om de buitenlandse pioniers het land uit te zetten? Jehovah’s hand was aanwezig om deze onbevreesde verkondigers te beschermen, die gehoorzaam waren aan Christus’ gebod om dit goede nieuws van het koninkrijk te prediken. — Jes. 51:16; Matth. 24:14.

STANDVASTIGHEID VAN DE PIONIERS

Het merendeel van de pioniers in België was uit Engeland, Frankrijk en Zwitserland gekomen. Zij die moeite hadden met de Nederlandse of de Franse taal, gebruikten de getuigeniskaart om getuigenis te geven. Deze buitenlandse broeders boekten uitstekende resultaten. In 1931 bijvoorbeeld verspreidde een Poolse broeder 2110 boeken en 10.338 brochures, en een Engelse pionier verspreidde 15.000 brochures. Maar deze resultaten werden niet zonder tegenstand bereikt. Zodra de pioniers in een dorpje aankwamen, haastte de katholieke priester zich naar de politie om hen te laten arresteren. Maar de pioniers volhardden in hun prediking en bleken een ware steun en aanmoediging voor de groepjes te zijn.

WETTELIJKE ORGANISATIE GESTICHT

Het lijdt geen twijfel dat de tegenstanders van de waarheid niet blij waren, en zij spanden zich krachtig in om de verkondigers gearresteerd te krijgen en de buitenlandse pioniers het land uit te zetten. Om de organisatie een wettelijke vertegenwoordiging te verlenen, werd er een vereniging zonder winstoogmerk opgericht onder de naam Watch Tower Bible and Tract Society, en deze werd op 7 mei 1932 met wettelijke statuten geregistreerd in het Belgisch Staatsblad.

In datzelfde jaar 1932, vlak voordat Paus Pius XI 1933 tot een „heilig jaar” uitriep en het nazi-regime in Duitsland aan de macht kwam, verspreidden de Belgische broeders 196.000 boeken en brochures, meer dan het dubbele van het jaar daarvoor.

BEVREESDE KATHOLIEKEN

De vijanden zetten hun tegenstand zonder ophouden voort. Dreigementen om de buitenlandse pioniers het land uit te zetten en de verkondigers te arresteren, gingen hand in hand met de preken van de katholieke priesters, die hun kudden ophitsten tegen de bekendmakers van Gods koninkrijk. Het volk werd door vrees overmand. In de katholieke provincie Limburg dacht de plattelandsbevolking zelfs dat broeder Wozniak de Duivel in eigen persoon was en iedere keer als zij hem tegenkwamen, sloegen zij een kruis. Om deze hinderpaal te overwinnen, schafte broeder Wozniak zich een zwarte bolhoed aan, die hem een bijzonder deftig aanzien gaf. Nu bezag het volk hem als een fatsoenlijk heer. Het resultaat? Sindsdien verspreidde hij gemiddeld 10 boeken en 100 brochures per dag.

DE TEGENSTAND NEEMT TOE

In het Duits-sprekende gedeelte van België begonnen zich nazi-groepen te formeren en die begonnen de broeders Belflamme en Novak aan te vallen toen deze broeders in de stad Eupen tijdschriften aan het verspreiden waren. Een groep van 12 jonge nazi’s rukte hun met geweld de velddiensttassen uit de handen. De aanvallen werden zo meedogenloos en onbeschaamd, dat de politie moest ingrijpen om de broeders te beschermen.

Elders verboden de autoriteiten de buitenlandse pioniers het Koninkrijk te prediken, en verscheidene pioniers werden zelfs het land uitgezet. Nu waren er nog slechts 6 van de 26 pioniers die in 1933 bericht hadden ingeleverd, in het land overgebleven. Gedurende het jaar 1934 werd herhaaldelijk een beroep gedaan op koning Leopold III, de eerste minister en de minister van Justitie, maar alles tevergeefs. Broeder Wozniak wist uitzetting uit het land te voorkomen, hoewel de politie jacht op hem maakte. Na een regeringswisseling werd de minister van Justitie vervangen door een ruimer denkende man, die broeder Wozniak toestemming verleende om in België te blijven.

IN DE ARDENNEN

Op een dag in 1934 spraken in een dorpje in het Groothertogdom Luxemburg twee vleselijke broers, beiden katholiek, over religie. „Als er niets meer is dan wat de priesters ons geleerd hebben,” zei de een tegen de ander, „weten wij eigenlijk niets over God.” Toen voegde een van hen eraan toe: „Hadden wij maar een bijbel!” Enkele dagen later ging hun wens in vervulling, toen een getuige van Jehovah bij hen aanklopte. Deze twee oprechte waarheidszoekers waren nu in het bezit van Gods Woord.

Kort daarop stierf een van hen, maar de ander verhuisde naar Brussel en werd een pilaar voor het Koninkrijkswerk in België. Deze broeder, Emile Schrantz, ging in 1936 in de pioniersdienst. Hoewel hij geduldig en nederig was, zette hij zich dynamisch in voor zijn bedieningsloopbaan in het hele Nederlands- en Franstalige gebied van België. Gedurende de Tweede Wereldoorlog, toen de broeders gedwongen waren ondergronds te werken, verrichtte hij dienst als zonedienaar, of kringopziener, zoals het tegenwoordig heet. Hij was een man van geloof en van de daad en thans dient hij ondanks zijn hoge leeftijd nog steeds als speciale pionier.

Hij begon zijn werk als reizende pionier in een gedeelte van België dat de Ardennen wordt genoemd, waar hij op zijn fiets door dit dunbevolkte land met verspreid liggende, tegen de beboste berghellingen genestelde steden en dorpjes reisde, en waar de bevolking in een bijgelovige angst voor de priesters leefde. Dikwijls hield de politie hem aan, maar hij weigerde gevolg te geven aan hun bevelen om met het Koninkrijkspredikingswerk op te houden. Nadat hij in één week in Bastogne verscheidene keren was aangehouden, werd hij ten slotte naar het politiebureau gebracht, waar de commissaris van politie hem gebood zijn predikingswerk onmiddellijk te staken. Broeder Schrantz antwoordde eenvoudig: „Nee.” Hij is nooit opgehouden met prediken, ondanks de vele bedreigingen die het gevolg waren van de tegenstand van de geestelijkheid.

Het was niet gemakkelijk aanmoediging te vinden. Slechts heel zelden vroeg men hem binnen om te luisteren naar wat hij te zeggen had. Jehovah bleek echter zijn voornaamste bron van aanmoediging te zijn. Het enige contact dat hij met de broeders had, vond plaats door middel van brieven die hij van het Genootschap ontving, en waarin hij de raad kreeg het voorbeeld van de profeten na te volgen. Als hij zich ontmoedigd voelde, ging hij naar de rand van een bosgebied en herlas een artikel in Het Gouden Tijdperk over het lot van de profeten en vervolgens begaf hij zich dan weer op weg.

Dank zij het bijbelonderricht dat hij gegeven heeft, zijn enkele zachtmoedige bewoners van de Ardennen tot een kennis van Jehovah en zijn waarheid gekomen. Thans zijn er zeven gemeenten in dit gebied, die de ware God dienen.

DE „GROTE SCHARE” VERSCHIJNT OP HET TONEEL

Vanaf 1935 begon de „grote schare” duidelijk op het toneel te verschijnen. Deze pasverbonden personen in België toonden dezelfde ijver in Jehovah’s dienst als de gezalfden. Zij waren blij met hun voorrechten. Zo zette broeder J. F. Rutherford tijdens het congres van 1935 in Washington (D.C.) uiteen dat de plaats waaraan Jehovah ons toewijst ongetwijfeld de beste is. De lezing „Regering” werd naar Brussel uitgezonden en het aanhoudende applaus van de aanwezigen in Washington maakte zelfs de broeders in Brussel, die geen Engels verstonden, duidelijk dat er een belangrijke boodschap naar de einden der aarde werd uitgedragen.

Drie van de 13 gemeenten destijds in België waren Pools, en wel in Luik, Charleroi en Beringen, en 3 andere bestonden uit Duitse broeders en bevonden zich in Genk, Eisden en Roux. In Ieper, een Vlaamse stad die tijdens de Eerste Wereldoorlog volledig was verwoest, werd nog een gemeente van tien verkondigers opgericht. In deze katholieke stad werd in 1936 een congres gehouden. De 50 broeders die daar bijeenkwamen, waren overgelukkig toen zij 55 broeders uit Frankrijk konden begroeten, die zich bij hen kwamen voegen in het van-huis-tot-huiswerk. De broeders Harbeck en Gertz uit Zwitserland behoorden tot de sprekers. Nu zijn er 15 gemeenten in het gebied waar die eerste tien Getuigen van de gemeente Ieper eens hebben gewerkt.

DE WERELDTENTOONSTELLING VAN 1935 IN BRUSSEL

De Wereldtentoonstelling van 1935 in Brussel heeft er reusachtig toe bijgedragen de houding van de Belgische autoriteiten ten opzichte van het Koninkrijkswerk te verzachten. De broeders deden hun voordeel met de Wereldtentoonstelling door er een lectuurstand in te richten. Een enorm bord met de woorden „Watch Tower Bible and Tract Society” en „Jehovah’s Getuigen” trok de aandacht van duizenden bezoekers. Velen kwamen een tweede keer langs om lectuur te halen, terwijl anderen rechtstreeks naar het bijkantoor gingen om zich een hele serie boeken aan te schaffen. Er werden duizenden catalogussen aan de voorbijgangers uitgereikt, van wie sommigen zeiden: „Dit is het beste dat we op de hele tentoonstelling gevonden hebben!”

De priesters waren woedend toen zij de lectuurstand van het Genootschap op de Wereldtentoonstelling zagen. Een van hen sprak de broeders aan om te vragen of zij een vergunning hadden om hun boeken daar te verkopen. Een ander nam een paar boeken in zijn handen en liet ze plotseling vallen alsof hij door de bliksem was getroffen!

Ook werden in de afdeling Grafische Kunsten boeken in 35 talen in twee grote vitrines tentoongesteld. Het Genootschap kreeg in die sector zelfs een zilveren medaille toegekend, maar voor de broeders was het van groter belang dat zij het wettelijk recht verkregen om het goede nieuws te prediken. Buitenlandse pioniers mochten het land weer binnenkomen, en hun aantal steeg tot 14.

ONBEVREESDE POOLSE BROEDERS

In Charleroi droegen moedige Poolse broeders, die in hun levensonderhoud voorzagen door in de kolenmijnen te werken, veel bij tot de vooruitgang van het werk. De broeders François Brzoska, François Hankus, Albin Glowacz en Jean Radojewski, bijgestaan door een Duitse pionier, aarzelden niet het Koninkrijk bekend te maken, ondanks hun beperkte kennis van de Franse taal. Verscheidene moedige Engelse pioniers, met name de zusters Mona Pratt en Louie en Nancy Berry, broeder Ernest Senior en broeder en zuster Trinder, hebben zij aan zij met hen gewerkt om dit uiterst belangrijke Koninkrijkswerk tot stand te brengen.

DE INVLOED VAN DE GEESTELIJKHEID VERLIEST ZIJN GREEP

Na vier jaar van juridische gevechten met de door de geestelijkheid beïnvloede politie bemerkten de broeders dat de autoriteiten een mildere houding aannamen. Een voorbeeld daarvan was het geval van een pionier, die er door een katholieke burgemeester van was beschuldigd dat hij zonder vergunning van deur tot deur ging, en voor de rechter moest verschijnen. Er volgde een levendige discussie tussen de rechter en de burgemeester. Daar kwam een eind aan toen de rechter woedend op de tafel hamerde en verklaarde: „Ik ben hier de rechter; deze man gaat vrijuit omdat hij een goed werk doet. Of zou u willen dat ik ook optreed tegen de katholieke nonnen als die van deur tot deur gaan?”

GRAMMOFOONS OP DE DRIEWIELER

De broeders bouwden twee draagbare grammofoons. In Luik werd een van deze apparaten, dat gekocht was met het spaargeld van de broeders Smets en Poelmans, op een driewieler gemonteerd die, met alle toebehoren en de batterij, 55 kilogram woog. Zij reisden er de marktpleinen mee af of gingen voor een kerk staan. De opgenomen lezing was honderden meters ver te horen. Vanwege het gewicht trokken twee broeders de driewieler, waarop zij soms één of twee van hun kinderen lieten meerijden. Altijd hielden zij een oogje op het apparaat, want in Visé waren er katholieke jongelui omheen gaan staan en hadden geprobeerd het om te gooien. In 1935 besteedden de broeders 27 dagen van elk 10 uur aan dit werk. Zij verspreidden 369 brochures, 79 exemplaren van Het Gouden Tijdperk, 7 boeken en één bijbel onder hun 3595 toehoorders.

EEN VOORBEELD VAN GETROUWHEID

In de loop van 1936 kwamen er nieuwe pioniers in België aan, onder wie Werner Schütz uit Zwitserland. Hij was aan Frankrijk toegewezen en had daar gediend totdat de politie in Bar-le-Duc hem in 1935 het land uitzette. In januari 1936 kwam hij op het kantoor in Brussel aan. Nu moest hij een nieuwe taal leren, Nederlands, omdat hij in de Vlaamse stad Antwerpen diende. In die tijd was broeder Schütz de enige Getuige in deze stad van meer dan 300.000 inwoners, hoewel dit gebied al gedeeltelijk was bewerkt door broeder Poelmans en de Engelse zusters Nancy Berry en Jessie Whitmore.

Het jaar 1936 was een gedenkwaardig jaar voor de Belgische broeders die het congres in Luzern in Zwitserland konden bijwonen, waar broeder Rutherford een openbare lezing hield in een door de politie beschermde zaal. Broeder Schütz was op dat congres aanwezig, nadat hij ongeveer 700 kilometer per fiets van Antwerpen naar Luzern was gereisd.

Broeder Schütz is tot op de dag van zijn dood in 1972 een moedig strijder voor de theocratie gebleven, en heeft 47 jaar lang in de volle-tijddienst gestaan. Zelfs tijdens de nazi-bezetting zette hij zijn predikingsactiviteiten voort en bewees hij samen met de broeders Wozniak, Schrantz en Hartstang een van de voornaamste pilaren bij de uitbreiding van het werk gedurende die tijdsperiode te zijn.

OORLOGSWOLKEN PAKKEN ZICH SAMEN

In 1937 begon de dreiging van een tweede wereldoorlog beklemmender te worden. Opgezweept nationalisme werd door de katholieken gebruikt om de politie nogmaals onder druk te zetten om de broeders te arresteren. Toch ontkiemden er waarheidszaden, niet alleen in Antwerpen, maar in heel het Vlaamse gebied. In Gent, de geboorteplaats van de Spaanse keizer Karel V, waren de pioniers druk doende de Koninkrijks-„banier” te laten wapperen voor de meer dan 160.000 inwoners van deze stad, die nooit van de Koninkrijkswaarheid hadden gehoord. Tegen het einde van het dienstjaar 1937 waren er in het land 16 gemeenten georganiseerd voor verdere activiteiten.

THEOCRATISCHE ORDE HERSTELD

Groot was de vreugde in 1938, toen de theocratische orde in de christelijke gemeenten werd hersteld. Enkele gekozen ouderlingen, uitstekende openbare sprekers, waren echter niet bereid deze van God afkomstige regeling te aanvaarden. In één gemeente in de provincie Limburg bleven verscheidene broeders doorgaan met de democratische manier van ouderlingen kiezen. Broeder Wozniak hielp hen echter om tot de juiste zienswijze te komen. De bezoeken van drie kringopzieners zorgden ervoor dat de 20 gemeenten weer opbloeiden. De 22 pioniers die destijds dienst verrichtten, overstroomden het land met Koninkrijkslectuur en de 135 verkondigers die met hen samenwerkten, werden beter georganiseerd.

EEN HERNIEUWDE UITBARSTING VAN NATIONALISME

België had al zijn troepen gemobiliseerd tegen de dreigende agressie van de nazi’s. Opnieuw profiteerde de geestelijkheid van de stijgende koorts van het nationalisme, om de verkondiging van het goede nieuws van het Koninkrijk te belemmeren. Steeds vaker werden de broeders door de militaire autoriteiten of door de Belgische politie voor ondervraging opgeroepen.

Op een dag liet een zuster in Braine-le-Comte het tijdschrift Vertroosting achter bij een dame, wier echtgenoot in het leger was. De illustratie op de voorpagina toonde Hitler die op een wild beest reed en de mensheid vertrapte. Toen de echtgenoot thuiskwam en de afbeelding van Hitler zag, greep hij het tijdschrift en ging terug naar de kazerne om de officieren te waarschuwen dat er Jehovah’s Getuigen waren geweest. Die avond arresteerden drie officieren de broeders op de beschuldiging dat zij als spionnen voor Hitler werkten. Hoewel de broeders duidelijk uiteenzetten hoe de vork in de steel zat, weigerden deze door Satan verblinde militaire officieren naar hen te luisteren en zeiden zij tegen hen dat zij wegens spionage voor de krijgsraad zouden worden gedaagd. Het uitbreken van de oorlog belette deze militaire autoriteiten hun plannen uit te voeren.

Ondanks door de geestelijkheid geïnspireerde dreigementen van de politie maakte het werk in de havenstad Antwerpen, waar de broeders Schrantz en Wozniak doorgingen met het leggen van het fundament voor de eerste gemeente, goede vorderingen. Broeder Schrantz liet zich niet intimideren door politie-inspecteurs, die geregeld tegen hem zeiden: „Als u een martelaar wilt worden, eindigt u in de Begijnenstraat [de gevangenis in Antwerpen].” Maar broeder Schrantz heeft zijn christelijke loopbaan niet in de Begijnenstraat beëindigd. Dank zij Jehovah’s leiding en bescherming is hij nog steeds in de pioniersdienst, ondanks het feit dat de nazi’s hem in 1940 in deze gevangenis zetten omdat hij weigerde hun het adres van zijn pionierspartner, broeder Wozniak, te geven.

In de provincie Limburg zagen de broeders hoe een katholieke priester een politieagent het blok aanwees waar de Getuigen bezig waren het goede nieuws te prediken. Broeder Vincent Golic en zijn metgezellen werden aangehouden en met lange gevangenisstraffen bedreigd als zij met het prediken van huis tot huis zouden doorgaan.

In het Franstalige gedeelte van België kwam dezelfde tegenstand rechtstreeks van de priesters, die zich eraan ergerden dat de pioniers hun weidegronden binnendrongen. Zij bedienden zich van alle middelen die zij ter beschikking hadden om hen kwijt te raken: zij waarschuwden hun kudden, bedreigden de pioniers, riepen de rijkspolitie te hulp, stuurden kinderen om de broeders lastig te vallen door met stenen te gooien of de banden van de fietsen van de broeders lek te steken, en zij gingen achter de broeders aan om de lectuur die zij hadden verspreid, op te halen. Niettemin zeiden de dorpelingen dikwijls tegen hen: „Geef mij maar een paar brochures; als de priester komt, kan ik hem er één geven om hem tevreden te stellen en de rest houden om te lezen!”

In Ciney bood een katholieke monnik van de orde der „Witte Paters” heftige tegenstand tegen Mona Pratt en haar partner, en beval hen hun activiteiten onmiddellijk te staken. De twee Getuigen antwoordden dat God hen voor dit Koninkrijkswerk had geordineerd. „Ik behoor tot een heilige orde”, antwoordde de monnik, „en ik kan u van die door God gegeven ordinatie ontheffen.”

De beide pioniersters pakten hun fiets en vervolgden moedig hun weg naar het volgende dorp om exemplaren van de brochure Universele oorlog nabij aan de bevolking te verspreiden. De priester volgde hen en vroeg alle plattelandsbewoners de brochures aan hem te geven. Hij zag kans er een paar op te halen, want op veel adressen waar twee brochures waren verspreid, gaven de mensen hem er maar één terug. Toen stapte hij met de paar brochures die hij te pakken had gekregen op de zusters af en zei dat hij er een grote brandstapel van ging maken. Dit verhinderde niet dat de waarheid wortel schoot. Er zijn thans bloeiende gemeenten in Dinant, Namen en Ciney, waar deze Engelse pioniersters het Woord van Jehovah hadden gepredikt.

VOOROORLOGS GETUIGENIS ZONDER WEERGA

Voorafgaand aan de invasie van de nazi’s in België was er een getuigenis zonder weerga gegeven. Toen 1939 aanbrak, was er een hoogtepunt van 218 verkondigers en 33 pioniers die een progressieve opleiding in de Koninkrijksbediening hadden ontvangen, en waren de regelingen voor de theocratische dienst hersteld. Gedurende de 11 jaar die aan de Tweede Wereldoorlog voorafgingen, konden zij een flink gedeelte van het land bewerken, waarbij zij bijna 1.500.000 stuks lectuur verspreidden. In 1939 waren er 11 nieuwe gemeenten opgericht, waardoor het totaal op 31 gemeenten kwam. Maar wat zou er gedurende de jaren van nazi-bezetting terechtkomen van dit goed beplante veld?

VERBOD . . . OORLOG!

Nog voor de komst van Hitlers horden begonnen de eerste aanvallen op het Koninkrijkswerk. Op 30 maart 1940 maakte de minister van Binnenlandse Zaken bekend dat alle lectuur van het Genootschap verboden was. Het voorwendsel hiervoor was, dat de lectuur een verwoestende uitwerking op de geest van de soldaten en van de bevolking had. De Belgische regering heeft deze wet echter nooit kunnen doorvoeren, omdat nauwelijks twee maanden later de nazi’s kwamen, en zij waren het die dit besluit bekrachtigden.

Op 10 mei 1940 werd België nogmaals in een slagveld veranderd. De Engelse pioniers vroegen zich af wat hun nu te doen stond. Zij wachtten op instructies van het bijkantoor, maar toen zij gingen informeren, ontdekten zij dat de nieuwe bijkantooropziener verdwenen was. Gehoor gevend aan de raad van hun consulaat keerden zij naar Engeland terug, met uitzondering van zuster Pratt. Zij zette haar predikingswerk ondergronds voort, evenals broeder François Brzoska, die van Poolse afkomst was en later haar echtgenoot werd.

Toen zuster Brzoska tijdens de oorlog aan het prediken was, ging zij eens nietsvermoedend de winkel van een nazi-agent binnen. Pas toen zij een reusachtig portret van Hitler opmerkte, besefte zij in welk gevaar zij zich bevond. Het was nu te laat om weg te gaan, want daar stond de nazi pal voor haar. Zij bood hem een Nieuw Testament aan en zei dat het de hoop op een nieuwe ordening bevatte, waar vrede zou heersen en eeuwig leven mogelijk zou zijn.

„O zeker”, antwoordde hij. „Ik geloof in een nieuwe ordening van dingen en ik weet”, terwijl hij op het portret van Hitler wees, „dat hij bezig is een ordening op te richten die duizend jaar zal duren. Natuurlijk weten wij niet hoeveel tijd het zal kosten om die op te richten, omdat er een gebroed bestaat dat eerst volledig moet worden uitgeroeid.”

Zuster Brzoska antwoordde dat hij ongetwijfeld de joden in gedachten had. „Nee”, antwoordde hij, „de Engelsen!” Hij koesterde een felle haat jegens de Engelsen, en terwijl hij de zuster, die een accent had doordat ze van Engelse herkomst was, aankeek, informeerde hij: „Van welke nationaliteit bent u?”

Zuster Brzoska antwoordde: „Pools” (door haar huwelijk natuurlijk). „Mooi,” zei hij, „maar totdat alle Engelsen uitgeroeid zijn, kom je geen stap verder, en als ik ooit een Engelsman te pakken krijg, dan zou het mij bijzonder veel plezier doen hem in het belang van de mensheid persoonlijk te verdelgen.” Men kan zich voorstellen hoe de knieën van onze zuster knikten, maar wat een opluchting voor haar toen deze man niet slechts één exemplaar van het Nieuwe Testament nam, maar twee, waarvan één voor een vriend. Hij heeft nooit beseft dat dit misschien wel de mooiste kans was die hij ooit zou krijgen om iemand van het „Engelse gebroed” te verdelgen.

1940 — DOOR DE NAZI’S ONDERDRUKT

Jehovah bereidde zijn volk voor op de meedogenloze onderdrukking van de zijde van de nazi-„koning van het noorden” (Dan. 11:40). Zo werden de broeders in hun exclusieve toewijding jegens Jehovah gesterkt door het artikel over neutraliteit te bestuderen dat in De Wachttoren (Franse uitgave) van januari 1940 verscheen. Dat kwam precies op tijd, vlak voor de invasie van de nazi’s. Ook was de brochure Fascisme of vrijheid juist naar de gemeenten verzonden.

Toen Hitlers troepen arriveerden, meenden de broeders dat de strijd van Armageddon begonnen was. Uit angst dat zij door de nazi’s zouden worden ontdekt met de brochures in hun bezit, begonnen sommige broeders ze te verspreiden. In het district Charleroi bijvoorbeeld had broeder Albin Glowacz slechts 15 dagen voor het uitbreken van de oorlog 20 dozen ontvangen, en hij begon de brochures via de brievenbussen te verspreiden. Anderen verspreidden ze aan vluchtelingen die naar Frankrijk uitweken, en in Luik werden ze aan voorbijgangers op straat uitgereikt.

Aangezien er geen instructies van het kantoor van het Genootschap in Brussel kwamen, trof broeder Wozniak maatregelen om het werk gaande te houden. Hij nam contact op met de broeders en verzekerde hen dat Armageddon nog niet begonnen was en overreedde hen om op te houden met de gratis verspreiding van de publikaties. „Houd ze vast”, zei hij, „je zult ze nodig hebben”, en hij moedigde de broeders aan om de lectuur te verbergen ten behoeve van het werk dat nog gedaan zou moeten worden.

Op het bijkantoor werden de publikaties in de muren of onder de vloer verborgen. Dit werd zo goed gedaan, dat Hitlers soldaten niets vonden toen zij het kantoor in oktober 1940 kwamen doorzoeken. Later werden de publikaties naar veiliger bergplaatsen overgebracht. Broeder en zuster Coenen bijvoorbeeld gebruikten een handkar en met de uiterste voorzichtigheid vervoerden zij in zes afzonderlijke ritten het overgrote deel van deze publikaties, zonder betrapt te worden. Broeder Michiels hielp broeder Floryn met het verbergen van 500 boeken en 4000 brochures op de begane grond van zijn huis, die als winkel dienst deed. Alles werd achter de planken verborgen. Helaas slaagde de Gestapo erin deze voorraad te vinden toen ze broeder Floryn in juni 1941 arresteerde. Daarop werd hij naar een concentratiekamp van de nazi’s gedeporteerd. Vanwege de lectuurschaarste werden de publikaties niet meer tegen een bijdrage verspreid, maar ze werden uitgeleend, waardoor een groter aantal personen ervan kon profiteren.

Satan scheen het Koninkrijkswerk in België aanmerkelijk te hebben verzwakt. Het beviel hem beslist niet dat er in 1940 een hoogtepunt was van 275 verkondigers, onder wie 34 pioniers, die het Koninkrijk bekendmaakten. Hij deed zijn voordeel met de sluiting van het bijkantoor en bediende zich van zijn totalitaire horden om vrees en paniek onder de gemeenten te zaaien. In Brussel werd bijvoorbeeld meer dan 50 procent van de broeders inactief. Slechts een kleine kern van verkondigers bleef gedurende deze moeilijke periode het Koninkrijk op de eerste plaats in hun leven stellen. In 1941 waren er nog slechts 86 verkondigers actief, en 14 gemeenten functioneerden niet meer. Maar Satans gejuich zou van korte duur zijn.

ONDERGRONDSE REORGANISATIE

Jehovah’s geest bewoog de broeders ertoe de noodzaak in te zien om zich te reorganiseren ten einde het predikingswerk ondergronds voort te zetten. Broeder Wozniak, die kringopziener was, sprak hierover met de bijkantooropziener, die geen initiatief nam omdat hij door de Gestapo was gewaarschuwd en voelde dat hij in de gaten werd gehouden. De geheime bijeenkomst van de opzieners waarvoor hij plannen had gemaakt, ging niet door en dus vroeg broeder Wozniak aan de broeder die de leiding had over het ondergrondse werk in Holland om ook het werk in België te leiden.

In die tijd had broeder Winkler de leiding over het werk in Holland en hij wees broeder Hartstang, een broeder die veel ervaring had in het ondergrondse werk, aan om in juli 1941 naar België te gaan en de zware verantwoordelijkheid op zich te nemen om het werk te reorganiseren.

DE WACHTTOREN BEMACHTIGEN EN VERMENIGVULDIGEN

De broeders in België wachtten echter de komst van broeder Hartstang niet af om regelingen te treffen voor het verkrijgen van geestelijk voedsel. Allereerst moesten zij een exemplaar van elke Wachttoren zien te bemachtigen om die te vertalen en de broeders van afschriften te voorzien. Een broeder bood zich als vrijwilliger aan om regelmatig naar Holland te gaan om een exemplaar te bemachtigen. Hij haalde het zadel van zijn fiets en stopte een opgerolde Wachttoren in het holle frame, zette het zadel weer op zijn plaats en stak de grens over.

Wanneer zij eenmaal een manuscript in hun bezit hadden, liet broeder Wozniak het vertalen in het Pools, Duits en Frans. Om een voldoende aantal exemplaren van De Wachttoren te kunnen produceren, waren er materialen en uitrusting nodig waarmee stencils konden worden gemaakt. Zelfs schrijfmachines waren schaars, ja, ze waren zelfs kostbaar. In Antwerpen bezat een geestelijk zwak geworden broeder er een die een tijdlang was gebruikt om brieven en andere instructies voor de reorganisatie van het werk te typen. Aangezien deze broeder relaties onderhield met een sekte die voortsproot uit de „boze slaaf”-klasse, werd het noodzakelijk deze persoon te mijden, maar die schrijfmachine had men nodig. Wat nu?

De broeders Floryn en Wozniak gingen naar deze persoon toe en stelden voor de schrijfmachine te kopen, maar hij weigerde. Hoe kon hij ertoe worden overgehaald hem te verkopen? Omdat deze man niet met een onverdeeld hart voor Jehovah en Zijn organisatie was, ontbrak het hem aan de onbevreesdheid en moed van Zijn getrouwe dienstknechten. Dus merkte broeder Floryn op dat de schrijfmachine al was gebruikt om ondergrondse geschriften te produceren en dat het de Gestapo niet moeilijk zou vallen om deze machine te identificeren als het exemplaar dat was gebruikt om deze teksten te schrijven, aangezien iedere schrijfmachine zijn eigen karakteristieke lettervormen heeft. Die machine zou dus een bron van voortdurend gevaar voor de eigenaar vormen. Nu was hij bereid om de schrijfmachine aan de broeders te verkopen, ja, hij was zelfs blij dat hij hem kwijt was!

ONDERGRONDS LECTUUR PRODUCEREN

In het mijndistrict Limburg bevond zich een klein groepje buitenlandse broeders. Het werd een centrum voor de ondergrondse produktie van lectuur. Onder meer de families Golic en Pajk stelden hun huis voor dat doel beschikbaar. Daar vertaalden zij De Wachttoren in het Duits, Nederlands, Italiaans, Pools en Sloveens. Vervolgens maakten zij er doorslagen van op oude schrijfmachines. Om het geluid van de schrijfmachines te dempen, hing de familie Pajk zware dekens voor de ramen, terwijl de familie Golic dubbele ramen aanbracht. Dit weerhield de buren er echter niet van om enige vermoedens omtrent ondergrondse activiteiten te koesteren, omdat de broeders dikwijls lectuur kwamen ophalen. Niemand heeft hen echter verraden, aangezien de Belgen alles wat ondergronds was, beschouwden als gekant tegen het gehate nazi-regime. Deze broeders hebben zelfs het boek Kinderen in het Sloveens gedrukt.

ONDERGRONDS CENTRUM

Een van de belangrijkste centra voor de ondergrondse produktie van lectuur bevond zich in Ougrée, in de buurt van Luik, ten huize van de familie Doyen. Men zou kunnen zeggen dat dit het ondergrondse Bethel was. De uitrusting bestond uit twee schrijfmachines en een stencilmachine. Het huis gonsde van activiteit. Broeder en zuster Hartstang woonden en werkten daar bijna de hele tijd.

Ook werkte daar broeder Fritz Schneider, Duitser van nationaliteit; hij was de drukker. Soms was broeder Werner Schütz er om hetzij uit het Duits in het Frans of uit het Nederlands in het Frans te vertalen. Deze twee broeders hadden onderdak in de buurt. Hier in huize Doyen werden de Informateur (nu Onze Koninkrijksdienst) en zelfs het boek Kinderen in het Pools gedrukt.

Een ander vermeldenswaardig feit in verband met de familie Doyen is dat de vader niet in de waarheid was, en een van de zoons was krijgsgevangene. Twee andere zoons werden aangewezen om als dwangarbeider naar Duitsland te worden gedeporteerd. Als zij weigerden zich te laten deporteren en onderdoken, zou het huis voortdurend door Duitse soldaten in de gaten worden gehouden en zou het niet langer kunnen dienen als ondergronds centrum voor de produktie van bijbelse lectuur. Hoewel slechts een van hen in de waarheid geïnteresseerd was, stemden beide zoons erin toe zich te laten deporteren zodat hun huis beschikbaar bleef voor het werk.

Men kan zich afvragen hoe het mogelijk is dat zulke intensieve activiteiten onopgemerkt bleven voor de buren, want het was werkelijk een bijenkorf. Soms kwamen of vertrokken er broeders met wel vier koffers of pakketten. Evenals in het andere centrum in Limburg heerste er echter onder de buren een volstrekt stilzwijgen; ook zij beschouwden het als een vorm van verzet tegen de nazi-indringers.

DE TEGENSTANDERS ONTWIJKEN

Om de vijand het spoor bijster te maken, reisde broeder Hartstang af en toe rond en bracht bezoeken bij de broeders of ging zelfs naar Frankrijk. Broeder Hartstang is trouwens een tijdlang iedere veertien dagen in het geheim de Franse grens overgestoken om de Engelse uitgave van De Wachttoren op te halen, die vanuit Zwitserland naar Frankrijk werd gebracht. Onnodig te zeggen dat dit spannende tijden waren voor zuster Hartstang, die nooit wist of haar echtgenoot zou terugkomen.

SAMENWERKING MET WERELDSE DRUKKERIJEN

Soms logeerde broeder Hartstang in Brussel in het huis van broeder Ista. Deze broeder was een grote hulp bij het verschaffen van geestelijk voedsel voor de broeders. Hij nam contact op met de heer De Prince van de Erasmus-drukkerij in Brussel, en tegen het einde van de nazi-bezetting stemde deze man erin toe ondergronds drukwerk voor ons te verzorgen. Niet alleen De Wachttoren werd gedrukt, maar ook 6000 exemplaren van het boek Kinderen.

Aangezien het predikingswerk in het Vlaamse gebied minder gevorderd was dan in het Waalse gebied, was lectuur in het Nederlands schaars. Broeder Wozniak kreeg het voor elkaar dat er 10.000 exemplaren van de brochure Kiest rijkdom of ondergang in het Nederlands werden gedrukt door een drukker in Charleroi, die het werk niet deed omdat hij de Getuigen gunstig gezind was, maar omdat hij een felle tegenstander van de Duitsers was.

EEN GEWAAGDE ONDERNEMING

Er werden zelfs in het geheim publikaties per boot van Nederland naar België verzonden. Een Nederlandse broeder had een boot die Lichtdrager heette. Hij verborg lectuur in zijn boot en loste die in Bree in de Belgische provincie Limburg en in het arrondissement Kortrijk. Broeders kwamen op de fiets naar de plaats waar de lectuur uitgeladen werd en namen de dozen mee naar huis.

Dit alles hield natuurlijk grote risico’s in. Op een dag werd een broeder die een doos met het boek Kinderen bij zich had, aangehouden door een Duitse patrouille die jacht maakte op zwarte-marktsmokkelaars. Toen de soldaat de inhoud van de doos zag, riep hij uit: „O, dat is voor kinderen!” en liet de broeder gaan.

Een andere boot, de Dolphijn, voer vijfmaal met lectuur de Belgisch-Nederlandse grens over.

LECTUURTRANSPORT

Als de produktie van ondergrondse lectuur reeds een probleem vormde, dan gold dat zeker voor het transport ervan naar alle delen van het land. Het was onmogelijk gebruik te maken van de spoorwegen of de post, want die stonden alle onder militair beheer. Bovendien was het gebruik van een auto uitgesloten, omdat de benzine schaars was. De fiets was er wel, maar zelfs daar had men het probleem van de banden; die waren eenvoudig niet te krijgen. De broeders in Limburg werden specialisten in het vervaardigen van fietsbanden uit oude autobanden. Die waren niet erg flexibel, maar de hoofdzaak was dat men zich ermee kon verplaatsen.

De broeders die lectuur vervoerden, waren zo zwaar beladen dat het moeilijk was onopgemerkt te blijven. Bovendien liepen zij gevaar voor zwarte-marktsmokkelaars te worden aangezien. Toch zetten zij moedig door, waarbij in het bijzonder de broeders Wozniak, Schrantz, Floryn en Schütz voor deze dienst werden gebruikt.

JEHOVAH’S BESCHERMING

Op een dag, in de buurt van Mechelen, was de fiets van broeder Schrantz zo zwaar beladen met lectuur dat hij zijn evenwicht verloor en vlak voor de voeten van een Duitse soldaat omviel. De soldaat hielp hem opstaan en zette zelfs de lectuur weer op de fiets; vervolgens wenste hij hem een prettige reis toe. Om hun broeders van publikaties te voorzien legden deze broeders die zwaar beladen en slecht gevoed waren dikwijls 110 tot 160 kilometer af.

Eens was broeder Schütz met lectuur op weg naar Charleroi, maar hij kwam niet op zijn bestemming aan. Na verscheidene dagen werden broeder E. Heuse Sr. en broeder Schrantz ongerust en gingen op zoek naar hem. Ten slotte vonden zij hem in een verpleeginrichting in Luik. Hij was gewond geraakt bij een bombardement in de buurt van Val St. Lambert. Hij scheen geen nare gevolgen te ondervinden van zijn ervaring; integendeel, hij had in tijden niet zo goed gegeten! Er was maar één ding dat hem zorgen baarde: Waar was zijn fiets met de lectuur?

De broeders gingen op zoek en vonden de fiets en zijn kostbare last uiteindelijk in een katholiek instituut. De nonnen hadden overal goed voor gezorgd en gaven alles terug, zonder te vermoeden wat er in de bagage zat!

Soms was het weer zo slecht dat men per trein moest reizen — ondanks het risico van controle door de Feldgendarmes (Duitse militaire politie) en de Gestapo. Op een dag zat broeder Schütz in de val bij een treincontrole. Hij had twee zware koffers bij zich. De ene zat vol lectuur en de andere vol steenkolen die de broeders die in de mijnen werkten hem hadden gegeven. Wat een opluchting voor de broeder toen de soldaten besloten in de koffer met steenkolen te kijken! Toen zij de inhoud zagen, barstten zij in lachen uit en liepen door. Bij een andere gelegenheid liet een Gestapo-agent hem een koffer met lectuur openmaken. Nadat hij een vluchtige blik op de inhoud had geworpen en de term „Adam en Eva” had gezien, riep de Gestapo-agent uit: „Loop jij maar door met die rommel!” Dat deed hij. Broeder Schütz had de Zwitserse nationaliteit en liep daardoor minder kans door de Duitsers verdacht te worden.

Ook de zusters liepen minder kans op verdenking dan de broeders. Om die reden deed zuster Marie Smets dienst als koerierster tussen Luik en Namen, hetzij op de fiets of per trein, al naar gelang de weersomstandigheden, maar altijd zwaar beladen. Op een dag kwam ze op het station met zware koffers en met fietsbanden om haar nek gedrapeerd — maar de trein kwam niet. Nadat zij twee uur had gewacht, werd de komst van een Duitse militaire trein aangekondigd en kregen de burgers toestemming om in te stappen. Zo kwam het dat zij de reis per militaire trein maakte, zwaar beladen met ondergrondse lectuur, en zonder ongelukken om vijf uur in de ochtend bij het huis van broeder Fevrier in Namen aankwam.

ONBEVREESDE JONGE BROEDERS

Ook jonge broeders werden voor het vervoeren van lectuur ingezet; zij legden eveneens christelijke moed aan de dag. Broeder Ernest Heuse Jr. maakte een treinreis van Luik naar Verviers toen hij ongeveer 16 jaar oud was. Hij vertelt over zijn ervaring: „Slechts enkele minuten na ons vertrek stapten de Feldgendarmes in de trein. Zij waren met zijn zessen. Zij schreeuwden: ’Handen omhoog!’ Iedereen gehoorzaamde. Zij schenen iemand te zoeken en de voorste wees mij met zijn vinger aan. Zij bevalen mij op te staan; ik dacht dat iemand mij verraden had. Een van hen stond achter mij met zijn pistool in mijn rug, een ander vóór mij en een derde naast mij. Zij vroegen naar mijn identiteitspapieren, maar toen ik ze uit mijn zak wilde halen, sloeg een van hen op mijn hand en pakte de portefeuille zelf. Zij fouilleerden mij van top tot teen. Toen zij weggingen, had ik de indruk dat zij iets vergeten waren.

Een bejaarde man die tegenover mij zat, merkte op dat de politie vergeten was mijn bagage te controleren. Pas toen herinnerde ik mij dat ik bagage bij mij had. Als ik aan die bagage had gedacht terwijl zij mij fouilleerden, zou ik misschien zenuwachtig geworden zijn, omdat ik een aantal kopieën bij mij had van De Wachttoren die handelde over Daniëls profetie betreffende de koning van het noorden en de koning van het zuiden, en ook enkele brochures, waarvan er een Fascisme of vrijheid heette. De bejaarde man dacht dat zij mijn bagage niet hadden gecontroleerd omdat de drie die alle bagage doorzochten, gedacht moesten hebben dat de drie die mijn papieren nakeken het al hadden gedaan en daarom gewoon doorgelopen waren. Maar ik persoonlijk geloofde dat het Jehovah’s bescherming was.”

CONTACT MET HET BIJKANTOOR

Men vraagt zich misschien af hoe de publikaties hun weg naar de gemeenten vonden. Laten wij eens zien hoe dat in een van de centra, bijvoorbeeld ten huize van broeder Fevrier, in zijn werk ging. Hij ontving de lectuur in kleine pakketjes verpakt, met geen andere aanduiding dan een nummer erop. De gemeente waarvoor het pakje bestemd was, stuurde een boodschapper om het op te halen, dikwijls ’s nachts. De boodschapper zei eenvoudig: „Ik kom voor pakket nummer 22.” Wanneer het pakje eenmaal in zijn bezit was, vertrok de boodschapper snel zonder nog een woord te zeggen.

De velddienstberichten werden op de volgende manier verzameld: Iedere gemeente werd aangeduid door een letter, terwijl de afzonderlijke verkondigers elk een nummer hadden. De gemeente was in studiegroepjes verdeeld, bestaande uit acht tot tien personen die alleen degene kenden die voor de studie verantwoordelijk was, waarbij zij dikwijls niet eens zijn naam of zijn adres wisten. Deze broeder verzamelde de berichten en gaf ze door aan de presiderende opziener van de gemeente, die alleen bekend was aan degenen die voor de studiegroepen verantwoordelijk waren.

Als het totale bericht eenmaal compleet was, moest er worden gewacht op de kringopziener, die de tussenpersoon was tussen de gemeenten en het ondergrondse Bethel. Hij verzamelde de berichten en noteerde tevens hoeveel exemplaren van De Wachttoren en de Informateur (thans Onze Koninkrijksdienst) de gemeente nodig had. Hij legde het dienstbericht in een geheime code vast, zodat, ingeval men het bericht bij hem zou vinden, het voor een buitenstaander onmogelijk zou zijn het te begrijpen.

VERGADERINGEN TIJDENS DE BEZETTING

Ieder begreep hoe belangrijk het was, tot wederzijdse aanmoediging bijeen te komen. De broeders vergaderden in kleine groepjes in particuliere huizen. Er moesten veel voorzorgsmaatregelen worden getroffen: (1) De broeders mochten niet tegelijk aankomen; men kwam en vertrok met tussenpozen om geen aandacht te trekken. (2) De vergaderplaatsen, en indien mogelijk ook de dag en de tijd, veranderden elke week. Het was daarom noodzakelijk op elke vergadering aanwezig te zijn, om te weten waar de volgende vergadering zou worden gehouden. Onnodig te zeggen dat niemand het initiatief mocht nemen om iemand voor het eerst mee naar de vergadering te nemen; eerst moest die persoon op zijn oprechtheid worden beproefd. (3) In tijden van groot gevaar werd de vergadering gehouden alsof het een familiereünie was. De tafel werd bijvoorbeeld voor een gezamenlijke maaltijd gedekt. Als er dan iets onverwachts gebeurde, was het slechts een kwestie van het studiemateriaal uit het zicht leggen en aan tafel blijven zitten alsof men op het eten zat te wachten. Deze handelwijze verdreef alle achterdocht omtrent een bijeenkomst van tien personen.

Het studiemateriaal was toepasselijk voor die tijd. Het bestond uit bijbelverslagen die van profetische betekenis zijn voor Gods volk in deze tijd. Het waren onder andere de verslagen over Ehud, Barak, Debora, Jefta en Daniël. Soms werd het materiaal, bijvoorbeeld Micha’s profetieën, gedurende een periode van verscheidene maanden bestudeerd. Dit rijke geestelijke voedsel was precies wat nodig was om de broeders toe te rusten voor hun strijd tegen de politiek-religieuze elementen die hen probeerden uit te roeien, juist zoals door deze historische en profetische verslagen was voorzegd.

DE GESTAPO ZOEKT BROEDER WOZNIAK

Lang vóór 1940 had het nazi-regime in zijn pogingen om Jehovah’s Getuigen te vernietigen al getoond hoe fel het tegen hen gekant was. Het is daarom gemakkelijk te begrijpen waarom deze handlangers van de dood, zodra zij België binnenkwamen, begonnen te proberen het werk van de Getuigen te vernietigen. Hun voornaamste doelwit waren diegenen die onbevreesd en zeer actief waren. De man op wie zij het vooral gemunt hadden, was broeder André Wozniak, die destijds met broeder Schrantz in Antwerpen pionierde.

Op een dag, toen broeder Wozniak afwezig was omdat hij de gemeenten bezocht om ze te sterken en hun activiteiten te organiseren, kwam de Gestapo zijn kamers doorzoeken. Broeder Schrantz werd voor ondervraging meegenomen. Tijdens het verhoor moest hij uiterst voorzichtig zijn om zijn partner niet te verraden. Terwijl hij ondervraagd werd, kreeg hij bijvoorbeeld een lijst met namen van broeders en werd hem gevraagd of hij hen kende. Hij gaf antwoord door te zeggen dat hij sommigen van hen kende, waarbij hij degenen uitkoos die òf gestorven waren òf het land verlaten hadden. Toen hem werd gevraagd waar zijn vriend was, antwoordde hij: „Die is zijn familie gaan opzoeken, maar wij bemoeien ons niet met elkaars zaken; dat is de enige manier om problemen tussen vrienden te vermijden.” De Gestapo-agent was het daarmee eens, en zei dat het inderdaad het beste was. Na 40 dagen in de gevangenis te hebben gezeten, werd de broeder vrijgelaten, waarschijnlijk omdat de agenten hoopten dat hij hen uiteindelijk wel naar broeder Wozniak zou leiden. Om hen echter het spoor bijster te maken, veranderde broeder Schrantz van gebied en vertrok naar de Ardennen.

DOOR DE GESTAPO INGESLOTEN

Enige tijd daarna beleefde broeder Wozniak een onvergetelijke ervaring. Wij zullen hem zelf aan het woord laten: „Het was begin juni 1941. Om de broeders die in de buurt van Charleroi woonden te versterken, ging ik daar op de fiets heen en kwam bij het huis van broeder Hankus in Couillet aan om te overnachten. Er was afgesproken dat ik in geval van gevaar naar de zolder zou gaan en vandaar het dak op om via de daken van de naburige huizen te ontkomen.

Om zeven uur de volgende ochtend werd ik gewekt door de woorden: ’Doe open!’ Ik keek uit het raam en zag drie mannen in burgerkleding — het was de Gestapo! Half aangekleed, met mijn broek en jasje over mijn arm, klom ik haastig de trap naar de zolder op. Ik verstopte mij zo goed als ik kon tussen het dak en het plafond van de zolder. Het was op het nippertje, want de Gestapo-agenten kwamen al gauw op de zolder. Daar zij niemand zagen, gingen zij naar beneden en vroegen broeder Hankus waar ik was. Toen hij geen antwoord gaf, begonnen zij hem te slaan. Mijn hart bonkte zo erg, dat ik dacht dat het te horen was.

Ik bad tot Jehovah dat zij verblind mochten worden. Het is ongelooflijk maar waar — zij doorzochten het hele huis, van de kelder tot de zolder, vergezeld door broeder Hankus, zonder mij ooit te vinden! Ten slotte vonden zij mijn fiets en mijn tas en gaven broeder Hankus een vreselijk pak slaag, maar hij bleef sterk en verried mij niet. Toen namen twee agenten hem mee naar de gevangenis.

De andere agent bleef in het huis, met zijn revolver in de aanslag, om zuster Hankus te bewaken. Om de twee uur werd de bewaker afgelost. Wat mij betreft, ik zat daar onder de dakpannen; het was heet en ik had honger en vooral dorst. Omstreeks de middag hoorde ik een stem zachtjes zeggen: ’Kom nu maar beneden, ze zijn weg!’ Bijna was ik uit mijn schuilplaats te voorschijn gekomen om naar beneden te gaan, omdat alles zo rustig was, maar ik besloot te blijven zitten waar ik zat. Later vertelde de zuster mij dat het de stem van de agent was geweest die probeerde mij er met een list toe te brengen mijzelf te verraden.”

EINDELIJK ONTSNAPT

De duisternis viel, en broeder Wozniak kreeg ontzettende dorst. Hij vertelt: „Ook was ik verschrikkelijk moe en bang dat ik in slaap zou vallen, want ik sliep altijd erg vast en snurkte dikwijls heel luid. In deze hachelijke situatie zou in slaap vallen en snurken tot mijn ontdekking hebben geleid. Om wakker te blijven, prikte ik mijzelf telkens tot bloedens toe met een speld; maar ten slotte voelde ik hoe mijn krachten het begaven en ik dacht dat alles verloren was.

Omstreeks middernacht mocht de zuster naar bed. Zij zag kans mij wat brood en water te brengen en ik vertelde haar van mijn plan om te vluchten. Vanuit haar slaapkamerraam klom ik op het platte dak en liet mij toen langs de regenpijp zakken. Ten slotte belandde ik na een sprong van vier meter in de tuin. Het was onmogelijk om op dat ogenblik verder te gaan, want dan zou ik door een patrouille aangehouden zijn. Ik verstopte mij dus om de dageraad af te wachten.

In de ochtend zag ik een vrouw in haar tuin. Toen ik haar om een beetje water vroeg, zag ik aan haar hele gezicht hoe bang zij was. Maar zij haalde wat water, een stukje zeep en een scheermes voor mij. Omdat ik op blote voeten liep, vroeg ik haar een paar slippers voor mij te kopen. Daarna kwam er een geïnteresseerde langs om mij mee te delen dat de Gestapo die ochtend om zeven uur eindelijk vertrokken was en mijn fiets had meegenomen. Maar ik kreeg de fiets van broeder Hankus voor de mijne in de plaats en ging er als een haas vandoor naar het huis van broeder Brzoska, waar ik een boekentas en een bijbel kreeg. Na een dag en een nacht geslapen te hebben, vertrok ik naar de volgende gemeente.”

EEN PLOTSELINGE VERANDERING IN DE PLANNEN

Toen broeder Wozniak daar aankwam, begaf hij zich naar het huis van broeder Albin Glowacz om daar tijdens zijn bezoek te logeren. „Er was afgesproken dat ik een week bij hem zou blijven”, zei broeder Wozniak, „maar ik kon die nacht de slaap niet vatten; ik bleef maar liggen woelen en draaien.” Hij kwam op het idee om zijn plannen te veranderen, zoals hij vertelt: „Aan het ontbijt zei ik tegen de broeder dat ik van plan was nog diezelfde dag te vertrekken naar Carnières, de volgende gemeente die op mijn programma stond. Hij probeerde mij tot andere gedachten te brengen en wees zelfs op het goede voedsel dat hij beschikbaar had, tarwebrood en boter, iets wat in die tijd heel uitnodigend was. Maar niets was in staat mij tot andere gedachten te brengen en ik vertrok naar Carnières.

De volgende dag vernam ik tot mijn ontzetting dat de Gestapo diezelfde ochtend naar het huis van broeder Glowacz was gekomen en hem naar de gevangenis had weggevoerd, met als eindbestemming de concentratiekampen! Wat was ik blij dat ik mij niet had laten verleiden door het goede brood en de boter! Eén ding was zeker: de Gestapo-agenten zaten mij op de hielen. Ik zou moeten proberen hen het spoor bijster te maken.

Ik keerde naar Antwerpen terug, maar daar vernam ik dat onze kamer verzegeld was, dat de vrouw van de huiseigenaar, die geïnteresseerd was in de waarheid, door de Gestapo was weggevoerd en dat de eigenaar verplicht was mij bij de Gestapo aan te geven zodra ik thuiskwam. Ook daar werd de toestand slechter; ik moest onmiddellijk uit Antwerpen vertrekken.

Dus ging ik op weg naar Limburg om de gemeenten te bezoeken. Twee uur na mijn vertrek uit Waterschei, waar ik gelogeerd had, drong de Gestapo het huis binnen en doorzocht het van onder tot boven. De situatie verslechterde snel. Zij waren eropuit om mij te pakken te krijgen, kennelijk door de demonen geleid.”

BROEDER FLORYN LOOPT IN EEN VAL

Op dezelfde dag dat broeder Wozniak vertrok, na de arrestatie van broeder Hankus, kwam broeder Floryn, de verbindingsman, op de fiets bij het huis van broeder Hankus aan met 400 brochures en 24 boeken. Het was 7 juni 1941. Omdat haar man net was gearresteerd, smeekte zuster Hankus de broeder zo snel mogelijk weg te gaan. Hij vertrok, en nam de schoenen van broeder Wozniak mee, om die ergens anders achter te laten. Hij had verder moeten gaan naar het huis van broeder Glowacz, maar met het oog op deze gebeurtenissen keerde hij nog diezelfde dag doodmoe terug naar zijn huis in Brussel.

Toen hij thuiskwam, vernam hij dat de Gestapo het huis had doorzocht en alle publikaties die er verstopt lagen, had meegenomen: 20 bijbels, 500 boeken en 4000 brochures. Zijn vrouw en schoonouders hadden de hele dag onder bewaking gestaan. Hij was in de val gelopen. Om vijf uur de volgende ochtend verscheen de Gestapo en voerde hem geboeid weg. Hij ging naar de gevangenis en vandaar naar de Duitse concentratiekampen tot het einde van de oorlog. Zijn vrouw onderging een jaar later hetzelfde lot; zij moest haar twee kleine kinderen onder de hoede van haar ouders achterlaten.

VERHEVIGDE ACTIVITEIT VAN DE GESTAPO

Omstreeks diezelfde tijd begon een Gestapochef, die in Duitsland vele Getuigen had gearresteerd, zijn werkzaamheden in België. Kort na zijn aankomst in Brussel vonden deze arrestaties plaats en werd de jacht op broeder Wozniak verhevigd. Tot de arrestanten behoorden broeder Midi, broeder Schockaert, broeder Martin (de vroegere bijkantooropziener) alsook broeder en zuster Michiels en broeder en zuster Coenen.

Broeder Hankus, die broeder Wozniak in zijn huis had verborgen en daarom door de Gestapo was gearresteerd, werd door Hitlers trawanten afgeranseld en bewusteloos geslagen omdat hij weigerde de namen van de broeders te onthullen. Op 6 juli 1941 werd hij overgebracht naar de St.-Gillisgevangenis in Brussel. Ondanks aanhoudende martelingen weigerde broeder Hankus namen prijs te geven. Vervolgens werd hij naar de Centrale Gevangenis in Leuven gebracht en van daaruit stuurden de nazi’s hem naar hun vernietigingskampen. Nadat hij aan het eind van de oorlog uit het concentratiekamp was vrijgelaten, heeft hij nog vele jaren als gemeenteopziener gediend.

REORGANISATIE VAN HET BIJKANTOOR IN WEERWIL VAN GEVAREN

Een maand na die reeks van arrestaties kwam broeder Hartstang in het geheim uit Nederland aan om het predikingswerk te reorganiseren. Ten huize van een zuster in Antwerpen hield hij een besloten vergadering met de drie kringopzieners en twee broeders die voor de contacten zorgden. Deze zuster woonde alleen op de benedenverdieping, en bij deze gelegenheid scheelde het maar een haar of deze zes broeders waren door de Gestapo gearresteerd. Hoe kwam dat?

Tijdens de vergadering ging de bel, en wie stonden daar? Drie Gestapo-agenten! Zij informeerden naar een jood en zijn zoon, die op de tweede verdieping zouden wonen. De zuster vertelde hem dat de joden bij het uitbreken van de oorlog waren gevlucht. Een van de agenten ging nu op wacht staan bij de ingang, terwijl de beide anderen boven en op zolder alle hoeken en gaten doorzochten.

Intussen baden de broeders dat Jehovah de ogen van de vijand mocht verblinden. Als zij ontdekt waren, zou dat betekend hebben dat alle voornaamste opzieners in België in één keer waren gearresteerd. Maar dat stond Jehovah niet toe. De Gestapo vertrok, en dat deden de broeders ook, één voor één, om nooit meer naar dat huis terug te keren. Twee weken later kwam de Gestapo onverwachts terug en deze keer doorzochten zij het hele huis.

POGINGEN VAN DE VIJAND OM BROEDER HARTSTANG TE PAKKEN TE KRIJGEN

Hoewel broeder Hartstang aan het begin van zijn verblijf in België alleen kwam, voegde zijn vrouw zich zes maanden later bij hem. Zij kwam op dezelfde manier: op de fiets over de ongerepte landwegen langs de Belgisch-Nederlandse grens. Zij is gedurende de hele oorlog aan zijn zijde gebleven, behalve wanneer hij bijzonder gevaarlijke reizen moest maken.

Binnen de kortste keren kwam de Gestapo erachter dat broeder Hartstang zich in België bevond en begon jacht op hem te maken. Door middel van een in beslag genomen brief was de vijand te weten gekomen waar de broeder en zijn vrouw ongeveer moesten zitten. Uitgerust met grote foto’s van het echtpaar zocht de Gestapo overal, precies zoals wanneer men naar een gevaarlijke misdadiger zoekt. Maar de broeder en zijn vrouw ontkwamen altijd aan de vallen die voor hen werden uitgezet, soms nog maar net op het nippertje. Ja, zij werden op de een of andere manier veilig bewaard.

Op een dag zat de eerder genoemde Gestapochef, die de hevige vervolging van de Getuigen had ontketend en die vastbesloten was broeder Hartstang te pakken te krijgen, voor het raam van zijn kantoor, toen hij het geronk van een vliegtuigmotor hoorde. In de mening verkerend dat het een Duits vliegtuig was, zocht hij geen dekking. Plotseling openden de machinegeweren van het vliegtuig het vuur en de Gestapochef werd dodelijk getroffen. Het bleek een Brits vliegtuig te zijn, met een Belgische piloot.

DE VIJAND WORDT VERBLIND

Vele ervaringen tonen aan dat de vijand door Jehovah’s engelen kan worden verblind. Aan de zusters Michelic en Golic was bijvoorbeeld de taak toevertrouwd een brief uit Limburg naar Nederland te brengen die bestemd was voor de broeder die de leiding had over het werk in dat land. Dit moest in het geheim gebeuren. Zuster Golic stopte de brief in haar handtas en zo vertrokken zij via de binnenwegen naar Nederland. Zij werden onderschept door douanebeambten en gefouilleerd. Allereerst fouilleerden zij zuster Michelic en keken onder meer haar handtas door. Toevallig hadden de zusters Golic en Michelic precies dezelfde tassen. Toen zuster Golic aan de beurt was, pakte de beambte haar tas. Hij gaf hem haar onmiddellijk terug met de woorden: „O, die heb ik al bekeken!” Zo kreeg zij haar handtas terug, waar die kostbare brief in zat!

Bij een andere gelegenheid, in Namen, hielp broeder Fevrier broeder Schütz zijn zware bagage naar het station te dragen. In Montagne-Sainte-Barbe werden zij aangehouden door een Duitse patrouille. Omkeren was onmogelijk. Broeder Schütz zei tegen broeder Fevrier: „Doe net of wij niet bij elkaar horen; misschien kan een van ons ontsnappen!”

Broeder Fevrier bleef wat achter. Broeder Schütz kwam zonder moeilijkheden door de controle, waarschijnlijk door zijn Zwitserse paspoort. Toen was broeder Fevrier aan de beurt en hij overhandigde zijn identiteitspapieren. Hij had een Ausweis (vrijstelling van avondklok) bij zich, die door de bezetters aan het spoorwegpersoneel was uitgereikt. De soldaat nam er genoegen mee. Hij vroeg de broeder echter zijn bagage open te maken, waar een Wachttoren-studieartikel in zat over de oorlog tussen de nazi-koning van het noorden en de democratische koning van het zuiden uit Daniëls profetie. Net zoals Nehemía had gedaan, bad de broeder in stilte (Neh. 2:4). Hij boog zich voorover om de bagage te openen. Op datzelfde ogenblik arriveerde er een vrachtwagen; de soldaat holde erheen om hem de weg te versperren en vergat de broeder, die er met een zucht van verlichting stilletjes vandoor ging.

In Ougrée kwam broeder Armand Hebrant terug van een bezoek dat hij bij broeder Heuse thuis had gebracht. In zijn zak droeg hij drie identiteitskaarten met valse namen. Een van de kaarten was voor broeder Hartstang, die ondergronds werkte, en een andere voor broeder Schrantz, kringopziener. Broeder Hebrant werd op de brug over de Maas door een patrouille aangehouden en daar werd hij systematisch gefouilleerd, waarbij zelfs zijn sokken niet werden overgeslagen.

Alle zakken van zijn colbertje werden doorzocht, evenals een binnenzak van zijn mantel. Telkens als de soldaat aan de kant voelde waar de kaarten zaten, pakte hij per ongeluk het colbertjasje en de mantel tegelijk en stak zijn hand in de binnenzak van het jasje. Wanneer de soldaat echter de kleding van de broeder aan de buitenkant van zijn mantel betastte, voelde de broeder de documenten zelf heel duidelijk. Vele malen herhaalde de soldaat dezelfde bewegingen en iedere keer vergat hij die ene zak, alsof een onzichtbare hand hem tegenhield. De drie kaarten waren voorzien van foto’s van de drie broeders, maar natuurlijk met valse namen, en de broeder zou het feit dat hij deze identiteitspapieren bij zich had, nooit hebben kunnen verklaren.

STRATEGISCH TE WERK GAAN

Broeder Gheys vertelt hoe hij strategisch te werk moest gaan om de vijand te slim af te zijn. Nadat hij enkele geïnteresseerden had bezocht, werd hij in de loop van de avond door een Duitse patrouille aangehouden. Een soldaat duwde zijn geweer in de rug van de broeder, terwijl een ander hem met zijn zaklantaarn pal in het gezicht scheen. Zij vroegen naar zijn identiteitspapieren. Om die te kunnen pakken, moest hij zijn aktentas tussen zijn knieën klemmen. Toen begonnen zij hem te fouilleren. Om het hun gemakkelijker te maken, maar ook uit strategische overwegingen, stak hij zijn armen omhoog, met zijn aktentas in de ene hand. De soldaat onderzocht zijn kleding zorgvuldig, maar vergat in zijn aktentas te kijken waar lectuur in zat!

ONDER BESCHERMING VAN ENGELEN

Bij tijd en wijle was het duidelijk dat de gebeurtenissen zo werden geleid dat de broeders werden beschermd. Op een dag ging broeder Hartstang naar zijn geheime adres in Ougrée terug met de trolleybus, die hij gewoonlijk helemaal tot aan het eindpunt nam. Plotseling kwam hij op de gedachte om vóór het eindpunt uit te stappen zodat hij zijn benen even kon strekken, aangezien hij dikwijls aan huis gebonden was. Toen hij op zijn bestemming aankwam, vond hij daar iedereen zo wit als een doek. De Duitse soldaten hadden een strenge controle ingesteld bij het eindpunt en het gezin vreesde het ergste voor de broeder. Zonder het te weten, was hij aan de val ontsnapt.

In zijn kosthuis bevonden zich niet alleen geheime drukapparatuur en een voorraad papier maar ook publikaties die men aan het drukken was. Aan dezelfde binnenplaats woonde nog een man. Hij was oud en doof en stond nooit vóór een uur of acht, negen op. Op zekere ochtend stond hij omstreeks vier uur op. Niemand is er ooit achter gekomen waarom. Hoe het ook zij, hij ging de binnenplaats op om een luchtje te scheppen. Op dat moment arriveerde er, zwaaiend met revolvers, een Duitse patrouille.

Het was een razzia naar aanleiding van een wilde staking door de arbeiders van de Cockerill-fabriek. De staking was uitgebroken naar aanleiding van de deportatie van 500 arbeiders. De Duitsers hadden het adres van een van de stakingsleiders en waren naar hem op zoek. Zij vroegen de oude man waar deze persoon woonde. Hoe ongelooflijk het ook mag schijnen, deze dove oude man verstond wat de soldaten vroegen en wees het huis in de volgende straat aan waar de gezochte man woonde. Als die man daar niet op dat ongewone uur was geweest, zouden de soldaten verder zijn binnengedrongen en zouden zij, zoals hun gewoonte was, op de deur hebben gebonsd. Men kan zich gemakkelijk voorstellen wat er dan binnen zou zijn gebeurd en hoe grondig de soldaten verder zouden hebben gezocht als zij op deze „hoofdprijs” waren gestuit. Maar Jehovah hield de wacht.

De ruimte die voor het drukken van de publikaties werd gebruikt, was tevens de slaapkamer van broeder en zuster Hartstang. Voordien was het een varkensstal geweest, en aan de buitenkant zag het er nog steeds zo uit. Gewoonlijk stonden broeder en zuster Hartstang tussen half zeven en zeven uur op en bespraken dan de dagtekst. Maar op een bepaalde dag hadden zij moeite om wakker te worden en dat werkte als een bescherming voor hen. Wat was er buiten aan de hand?

Vroeg in de ochtend hadden de Duitse soldaten het hele gebied omsingeld en doorzochten systematisch het ene huis na het andere, mogelijk op zoek naar broeder Hartstang. Bij deze gelegenheid klopten zij aan de deur van de eerder genoemde bejaarde dove man en schreeuwden luid zoals gewoonlijk, en dat op slechts een meter of twee van broeder en zuster Hartstang! Maar de soldaten klopten niet aan de deur van de „varkensstal”, en het echtpaar werd, ondanks al het lawaai buiten, niet wakker. Als zij wakker geworden waren, zou dat waarschijnlijk tot hun arrestatie hebben geleid. Het is gemakkelijk voor te stellen wat hun instinctieve reactie geweest zou zijn: Zij zouden via een andere deur hebben geprobeerd te ontsnappen en zouden in de val gelopen zijn. Gelukkig zorgden Jehovah’s engelen ervoor dat zij vast in slaap bleven en verhinderden daardoor spontane reacties en misschien wel rampzalige gevolgen. Pas na het vertrek van de soldaten kwamen zij te weten wat er zich had afgespeeld.

MOED VEREIST

Broeder Schütz maakte een andere typerende ervaring mee. In Doornik werd hij gearresteerd door de Waalse Garde, dat wil zeggen door Belgen die voor de Gestapo werkten. Zijn identiteitspapieren waren niet in orde en daarom werd hij voor ondervraging naar het hoofdkwartier gebracht en vervolgens naar de gevangenis van Doornik. Na zijn ondervraging werd hij naar huis gestuurd met de opdracht zijn papieren door de plaatselijke autoriteiten in orde te laten maken. Zijn koffer, die een aantal exemplaren van de brochure Fascisme of vrijheid bevatte, moest hij op het hoofdbureau achterlaten.

Hij begaf zich naar Kortrijk, maakte zijn papieren in orde en keerde vervolgens terug naar Doornik om ze te laten zien en zijn koffer op te halen. Daar was moed voor nodig, als men bedenkt wat er in de tussentijd had kunnen gebeuren, gezien de inhoud van de koffer. Alles ging goed en hij kreeg zijn koffer terug. Het moet beslist aan de tussenkomst van engelen te danken zijn geweest dat de vijand de koffer niet openmaakte.

VOLHARDING TOT HET EINDE

Niet alle broeders ontsnapten aan de klauwen van de nazi’s. Veertien broeders en zusters werden gearresteerd en ondergingen een wrede behandeling toen zij in de gebruikelijke Gestapostijl werden verhoord. Sommigen werden na enkele weken of enkele maanden vrijgelaten. Zeven, onder wie twee zusters, werden gedeporteerd en naar concentratiekampen of gevangenissen gestuurd. Broeder Alphonse Midi is in de gevangenis gestorven en broeder Lodewijk Schockaert werd gedood.

Broeder Midi was tot 55 maanden gevangenisstraf veroordeeld wegens zogenaamde propaganda tegen Duitsland, omdat men exemplaren van de brochure Fascisme of vrijheid in zijn bezit had aangetroffen. Hij stierf in 1943 in de gevangenis van Hagen aan gangreen dat was ingetreden als gevolg van een verwaarloosde wond. Hij stierf in zijn cel, aan zijn lot overgelaten door zijn cipiers, die hem geen medische hulp verleenden.

Broeder Schockaert was communist geweest voordat hij de waarheid aanvaardde. De nazi’s arresteerden hem op de beschuldiging dat hij communist was. Zodra hij in het kamp Sachsenhausen in Duitsland was aangekomen, ging hij naar de kampcommandant van de SS om hem te vertellen dat hij een van Jehovah’s Getuigen en geen communist was. Hij kreeg een paarse driehoek, het identificatieteken van Jehovah’s Getuigen in het kamp. In 1943 werd deze broeder, terwijl hij naar een ander kamp werd overgebracht, door SS-soldaten doodgeschoten.

Wat broeder Hankus betreft, hij is in 1954 gestorven aan de gevolgen van de slechte behandeling die hij tijdens de oorlog had ondergaan. Zijn vrouw heeft gedurende al die oorlogsjaren getrouw volhard en is tot aan haar dood op 16 mei 1982 actief gebleven.

POGINGEN VAN DE SS OM DE CHRISTELIJKE RECHTSCHAPENHEID TE BREKEN

Als er een Getuige werd gearresteerd, was het draaiboek altijd hetzelfde. Allereerst kwam er een ondervraging in SS-stijl. Door verleiding, met listen of met geweld probeerde de SS de Getuige ertoe te dwingen de namen van andere Getuigen prijs te geven en vervolgens zijn geloof te verloochenen.

Broeder Glowacz heeft de volgende ervaring gehad. Na zijn arrestatie werd hij in het kantoor van de SS verhoord. Vóór hem op tafel stonden een heerlijk wit brood, wat worst en peren. Als de Getuige bereid was te praten, zou hij naar hartelust mogen eten. Zo niet, dan zou hem de vreselijkste behandeling te wachten staan. Toen broeder Glowacz tegen de ondervrager zei dat hij zou handelen volgens het door de apostel Petrus in Handelingen 5:29 geformuleerde beginsel: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen”, werd de nazi wit van woede en brulde: „Best, jij gaat de gevangenis in tot je baard net zo lang is als die van de apostel Petrus!” En dat gebeurde. De broeder bleef negen maanden in de gevangenis zonder zich te mogen scheren.

HET LEVEN IN DE CONCENTRATIEKAMPEN

De broeders Hankus, Michiels, Floryn en Glowacz werden naar verschillende gevangenissen en concentratiekampen gestuurd, waarvan er een in de buurt van Straatsburg lag. Daar werden zij voor het minste of geringste onophoudelijk geslagen, hetzij met een stok of met een zweep. De Getuigen werden door de SS hemelhonden genoemd. De voedselrantsoenen waren tot het absolute minimum beperkt. Toch werd er van hen geëist dat zij met de meest primitieve gereedschappen zware lichamelijke arbeid verrichtten bij de wegenbouw. Tot dit werk behoorde het laden van wagonnetjes met stenen en vervolgens de wagons over de rails naar de vereiste plek duwen. Soms liep er een wagon van de rails en dan hield de Kommando-Führer (hoofd van een ploeg bewakers) de andere gevangenen op een afstand terwijl hij alleen de vier broeders dwong de wagon weer op de rails te zetten — en dat ondanks het feit dat het ding meer dan een ton woog.

Op een dag hoorde een broeder een korporaal tegen de Kommando-Führer zeggen: „Het is werkelijk een eigenaardig soort mensen, die Bibelforscher [Bijbelonderzoekers]; de andere gevangenen, die fysiek sterker zijn, sterven als ratten, terwijl zij op volle kracht door blijven gaan. Ik geloof dat Jehovah hen helpt!”

DE NEUTRALITEIT ZELFS IN DE KAMPEN OP DE PROEF GESTELD

Broeder Glowacz vertelt een ervaring die hij in Buchenwald heeft doorstaan: „Men wilde de Getuigen op de proef stellen, en daarom kregen wij bevel ons te melden bij het Kommando (werkgroep) van de wapenfabriek om te werk te worden gesteld voor de fabricage van wapens. Na het appel de volgende ochtend weigerden alle broeders zich bij het Kommando aan te sluiten. Een van de broeders verscheen voor de kampcommandant om uit te leggen dat zij iedere soort arbeid in het kamp zouden aanvaarden, behalve het vervaardigen van wapens. Razend van woede beval de commandant de SS ons allemaal naar het executieterrein te brengen en de machinegeweren in de aanslag te brengen. Dit gebeurde.

Toen zei de commandant: ’Denk nu goed na en vertel mij dan of jullie deze taak aannemen ja of nee. Als jullie weigeren, geef ik bevel om jullie allemaal neer te schieten.’ Hij herhaalde zijn dreigement, maar wij bleven allemaal onverstoorbaar, onbeweeglijk staan, zonder een woord te zeggen. Toen hij zag dat hij niets bij ons zou bereiken, veranderde hij van tactiek en zei: ’Hitler is een zeer barmhartig man; hij wenst niet dat jullie neergeschoten worden. Jullie kunnen ieder doorgaan met je vroegere werk.’”

ELKAAR HELPEN TIJDENS DE BEZETTING

De broeders die het opzicht hadden over het ondergrondse werk dat bestond uit het vervaardigen van bijbelse publikaties, ontvingen geen salaris en zelfs niet de rantsoenbonnen die nodig waren om voedsel te kopen. De aanschaf van materialen zoals papier moest op de zwarte markt gebeuren. Hoe zouden de broeders onder deze omstandigheden aan het werk kunnen blijven?

In iedere gemeente werden giften en rantsoenbonnen die door de broeders uit hun toch al schaarse middelen werden geofferd, ingezameld en met de dienstrapporten aan de kringopziener gegeven. Dit stelde de vervolgde broeders in staat de nodige goederen aan te schaffen, zodat zij konden doorgaan met het verstrekken van het benodigde geestelijke voedsel.

Zelfs de kinderen deden het hunne. Op een avond kwamen er bijvoorbeeld onverwacht twee broeders bij de familie Golic aan huis. Het waren broeder Hartstang en een metgezel. De tafel was gedekt voor het avondeten. De twee kinderen, Antoine en Ann-Marie, schenen al gegeten te hebben en gingen naar bed. Pas na de oorlog kreeg broeder Hartstang te horen dat zij het voor de twee kinderen bestemde rantsoen hadden opgegeten. Er was verder niets eetbaars in huis en de kinderen hadden spontaan aangeboden hun maaltijd aan de broeders af te staan en zonder eten naar bed te gaan, een daad die hen tot een goed voorbeeld van intense betrokkenheid bij de theocratische organisatie maakte.

HOE HET PREDIKINGSWERK WERD GEDAAN

Zodra het getuigeniswerk ondergronds was georganiseerd, stelden de broeders zich er niet meer mee tevreden alleen informeel getuigenis te geven. Zij gingen systematischer te werk, zij het uitermate voorzichtig. Alleen de bijbel werd van huis tot huis gebruikt. Ook boden de broeders exemplaren van het Nieuwe Testament of de Evangeliën aan, al naar gelang de mogelijkheden om die publikaties in de protestantse boekhandels te kopen. Dit ging niet zonder moeilijkheden. Ja, de protestantse geestelijken knarsetandden wegens de activiteiten van de Getuigen en weigerden bijbels te verstrekken als zij wisten voor welk doel die werden gebruikt.

Het was dus noodzakelijk strategisch te werk te gaan om bijbels van de protestanten los te krijgen. De pogingen hadden niet altijd succes. Broeder Jules Ista vertelt hoe hij zich op een dag naar de Evangelische Missie in Brussel begaf om wat Nieuwe Testamenten te halen. De beheerder vroeg voor welke kerk ze bestemd waren. De broeder probeerde de vraag te omzeilen, maar toen de geestelijke erachter kwam wie hij was, spuugde hij hem in het gezicht, noemde hem een vuile Bijbelonderzoeker en weigerde hem de boeken te verkopen.

Er waren een paar publikaties van het Genootschap, zoals de brochures Blootgelegd en Vluchtelingen, beschikbaar voor de broeders. Deze werden zeer zorgvuldig gebruikt. Er werd een uitleendienst georganiseerd, waarbij dezelfde publikatie voor vele mensen werd gebruikt. Verder brachten de broeders zich de namen te binnen van mensen die vóór de oorlog boeken hadden genomen. Deze mensen zochten zij op om hen aan te moedigen de publikatie te lezen en aldus hun belangstelling op te wekken. Als de mensen geen belangstelling toonden, stelden de broeders hun voor om de publikatie terug te geven zodat iemand anders ervan zou kunnen profiteren. Soms gaf de persoon het boek terug. Af en toe weigerde de huisbewoner het terug te geven en ging het uit nieuwsgierigheid zelf lezen, waardoor hij belangstelling kreeg voor de Koninkrijksboodschap. Op deze manier zijn sommigen zelfs in de waarheid gekomen.

VAN HUIS TOT HUIS — MAAR OMZICHTIG

Nu het van-huis-tot-huiswerk weer op gang was gekomen, werden er instructies gegeven om met de uiterste omzichtigheid te werk te gaan. Het was bijvoorbeeld van essentieel belang om alleen te werken, nu eens bij een huis hier te prediken en dan weer ergens daar, verderop in de straat, om niet in de gaten te lopen. Als de broeders bepaalde huizen verdacht vonden, sloegen zij die over. Als een verkondiger een uniform in het huis zag, mocht hij geen getuigenis geven maar moest hij gewoon een alledaagse vraag stellen.

Op een dag belde een broeder per ongeluk aan bij een huis waar een Gestapo-agent woonde. De agent nodigde hem binnen, vroeg naar zijn identiteitspapieren, deed de deur op slot en ging toen weg ten einde op te bellen om de Getuige te laten oppakken. In de tussentijd kwam de vrouw van de agent binnen en zei dat hij er maar snel vandoor moest gaan, wat de broeder zich natuurlijk geen twee keer liet zeggen!

NABEZOEKEN

Als iemand belangstelling toonde, werden er enkele bezoeken aan de hand van voorbereide thema’s gebracht, om de bespreking van de fundamentele leerstellingen van de bijbel te vergemakkelijken. Ook werden brochures, zoals Blootgelegd en Vluchtelingen, gebruikt om te komen tot wat in feite een voorloper was van de hedendaagse huisbijbelstudie.

In die dagen werden mensen bij wie een bijbelstudie werd gehouden niet zo snel voor vergaderingen uitgenodigd als thans. Over het algemeen werd iemand pas toegelaten tot een studiegroep als hij al predikte, voor het geval hij een verrader mocht blijken te zijn.

THUIS GEDOOPT

De doop vond in het geheim in particuliere huizen plaats. Bij één gelegenheid werden in Sclessin in de buurt van Luik ongeveer 40 personen gedoopt in een heel klein huisje, de woning van broeder Heuse. Bij een andere gelegenheid werden er 27 gedoopt ten huize van broeder Wladek in Waterschei. Die activiteiten bleven niet altijd onopgemerkt. Men hoorde buiten spelende kinderen zeggen: „Dat is een protestantse mis.”

TOEGENOMEN ZEGENINGEN

In 1941 zag het ernaar uit dat de vijand de overwinning had behaald — het aantal verkondigers was gedaald van 275 naar 86. Maar in 1942 was het aantal Koninkrijksstrijders weer gestegen tot 253, onder wie 8 pioniers. In dat door de oorlog verscheurde jaar hadden zij 10.000 exemplaren van de brochure Kiest rijkdom of ondergang in het Nederlands gedrukt, en 7455 exemplaren van het tijdschrift De Wachttoren. In de loop van 1943 deed Jehovah het aantal Koninkrijkspredikers in België toenemen tot 396. Dezen werkten meer dan 46.000 uur, waarbij zij 7868 boeken, 17.106 brochures en 2234 tijdschriften verspreidden. Het aantal gemeenten steeg tot 19. De ondergrondse drukkerij produceerde 11.000 brochures en 14.500 tijdschriften.

Het volgende jaar werd nog meer gezegend. Nu steeg het aantal bedienaren tot 545. Wat een overwinning voor Jehovah op de valse religie en haar despotische bondgenoten! Bij de Gedachtenisviering waren 609 aanwezigen, en dank zij de medewerking van een drukker in Brussel werden 6000 exemplaren van het boek Kinderen gedrukt.

Tussen 1942 en 1944 verzetten de broeders een gigantische hoeveelheid werk. Zij drukten meer dan 64.000 boeken, brochures en tijdschriften. Samen met de voorraad die ten tijde van de nazi-invasie was verstopt, stelde dit hen in staat tijdens de oorlog 107.587 stuks lectuur te verspreiden. De nazi’s zijn er nooit in geslaagd het werk te vernietigen, en evenmin hebben zij ooit Bethel gevonden, waar aan het eind van de oorlog vijf broeders werkten.

INSTRUCTIES GEWETENSVOL OPGEVOLGD

De broeders hielden zich gewetensvol aan de instructies die van het Genootschap kwamen en probeerden niet meer te weten dan nodig was. Zelfs de kinderen gehoorzaamden de instructies zorgvuldig. Op een dag bijvoorbeeld kwam broeder Schrantz in Waterschei en liet een doos publikaties achter ten huize van broeder Golic. Alleen de kleine Ann-Marie, negen jaar oud, was thuis. Broeder Schrantz gaf haar de doos en vertelde haar dat zij er tegen niemand iets over mocht zeggen, behalve tegen haar vader.

Zij verstopte de doos onder haar bed. Toen haar moeder thuiskwam, repte zij met geen woord over het bezoek van broeder Schrantz. Het werd bedtijd, maar zij weigerde naar bed te gaan. Zij moest eenvoudig opblijven om haar vader te spreken. Zuster Golic vond het allemaal maar erg geheimzinnig. Ann-Marie bleef op tot haar vader thuiskwam, en toen pas, en alleen tegen haar vader, sprak zij over het bezoek en onthulde dat er een doos lectuur onder het bed stond.

1944 — DE OORLOG LOOPT TEN EINDE

Het land juichte toen de Geallieerden de Duitse legers steeds sneller terugdrongen naar hun eigen land. De Gestapo en haar agenten waren verdwenen! Daarom hadden de broeders nog slechts één gedachte: Zo spoedig mogelijk een congres beleggen. Inderhaast werden vergaderingen georganiseerd; het verlangen om samen te komen was sterk. Op 23 december 1944 werd in Waterschei, in een onverwarmde zaal zonder ramen, een congres gehouden met 70 aanwezigen.

Gelijktijdig werd in Luik nog een congres georganiseerd in een zaal die de littekens van een nog steeds niet geëindigde oorlog vertoonde. Later werden er congressen in Brussel en vervolgens in Charleroi georganiseerd. Broeder Hartstang was op elk congres aanwezig, nu onder zijn ware naam.

DE DREIGING VAN DE VLIEGENDE BOM

Maar Hitler wilde zijn nederlaag niet erkennen. In de loop van 1944 ging hij over tot het gebruik van zijn nieuwe wapen, de vliegende bom, die door de Duitsers Vergeldingswapen Eén werd genoemd. Nadat zijn legers waren teruggedreven, gebruikte hij dit wapen eerst tegen Engeland en vervolgens tegen België. Deze geleide raket, die bekendstond als de V-1, had ongeveer een ton aan explosieven bij zich. V-1’s begonnen neer te komen op de industriecentra en havens van Luik en Antwerpen, waar zij grote verwoestingen en verliezen aan mensenlevens veroorzaakten. Onder die omstandigheden werd begin 1945 in Luik in de zaal van het Home des Invalides een congres georganiseerd dat op grotere schaal dan gewoonlijk werd aangekondigd. In de stad was men zich scherp bewust van de dreiging van de V-1 raketten.

De zaal, met een capaciteit van 500 mensen, was vol. Terwijl het congresprogramma in volle gang was, hoorde men een vliegende bom naderen. Het luide, hortende gedreun van de motor was onmiskenbaar. Zolang het lawaai van de motor te horen was, viel er niets te vrezen. Als de motor ophield, ging de bom niet verder en stortte ter aarde. Zo’n bom vloog nu boven de stad. Plotseling hield de motor op en de bom kwam naar beneden. Waar zou hij neerkomen?

In de zaal waren de broeders bezig met het zingen van een lied, en niemand verliet zijn plaats. In tegenstelling hiermee vluchtte al het personeel van het huis, met inbegrip van de directeur, naar de schuilkelders. De V-1 ontplofte niet ver van de zaal. Toen de broeders E. Heuse Sr. en M. Smets de volgende dag terugkwamen om de zaalhuur te betalen, vroeg de directeur hun: „Wat zijn jullie toch voor mensen? Gisteren verroerde niemand in de zaal zich toen die V-1 neerkwam!” Het was een mooie gelegenheid om hem een grondig getuigenis te geven.

UIT DE ONDERGRONDSE ACTIVITEIT TE VOORSCHIJN KOMEN

Zodra de Duitse troepen waren vertrokken, werd Bethel in Brussel gevestigd, in het huis van broeder Notebaert. Vervolgens huurde broeder Hartstang twee kamers in de Rubensstraat te Schaarbeek, waarvan de ene werd gebruikt als slaapkamer en kantoor en de andere als keuken en verzendafdeling. Het was winter, en kolen waren schaars en op de bon. Het was zo koud dat broeder en zuster Hartstang zittend in bed moesten werken.

In die tijd werd er in La Cour de Tilmont een congres gehouden. Men zag broeders uit de mijndistricten Limburg en Luik arriveren met zware koffers en pakketten en een bezoek brengen aan het Bethelhuis voordat zij hun reis naar het congres vervolgden. Wat hadden zij toch bij zich, dat zo zwaar was? Kolen? Ja, deze kolendelvende broeders waren beter bedeeld met brandstof en daarvan wilden zij hun minder bedeelde broeders op Bethel laten profiteren. Zo werd de kolenkelder van Bethel gevuld.

Er waren werkers nodig om Bethel te reorganiseren. Er werd een oproep gedaan en er kwam een jonge broeder, José Nicolas Minet, naar Bethel. Omdat er in de Rubensstraat geen plaats voor hem was om te wonen, werkte hij overdag daar en sliep bij broeder Notebaert thuis. Het was noodzakelijk een ruimere behuizing te vinden, maar er was gebrek aan woonruimte in de stad. Na veel zoeken werd ten slotte een huis gehuurd in Elsene, Wayenbergstraat 47. Omdat het aantal medewerkers echter was toegenomen, konden broeder en zuster Hartstang niet op dit adres wonen.

HET WERK REORGANISEREN

Het verging de broeders net als iemand die moeite heeft om weer aan het daglicht te wennen nadat hij lange tijd in het donker heeft gezeten. De gemeenten werden nu uitgenodigd om hun bericht in te zenden op een speciaal daarvoor gedrukte briefkaart. Die kaart werd wel gebruikt, maar hij werd in een envelop gedaan om de informatie geheim te houden! Men bleef initialen gebruiken om de afzender aan te duiden, en de gemeente werd geïdentificeerd door de code die gedurende de oorlog was gebruikt en niet door de naam van de plaats, zoals nu werd voorgesteld.

De activiteiten van de geheime nazi-politie hadden zo’n sterke nawerking bij de broeders, dat ongeveer anderhalf jaar na het vertrek van de SS het Genootschap de broeders eraan moest herinneren dat zij niet langer ondergronds werkten en dat het weer mogelijk was openlijk te werk te gaan.

Een van de redenen voor die traagheid waarmee de aanpassing aan de nieuwe situatie verliep, was dat de meerderheid van de broeders in België nooit had meegemaakt wat het was om in vrijheid te kunnen prediken. De 86 verkondigers uit het begin van de oorlog waren nu aangegroeid tot 747 in augustus 1945. Zij moesten nog veel leren op het gebied van de prediking en de organisatorische methoden, om zich te kunnen meten met hun broeders in andere landen, waar het werk niet verboden was geweest.

In december 1945 bracht de president van het Genootschap, N. H. Knorr, in gezelschap van broeder M. G. Henschel, een bezoek aan Brussel om te zien wat er gedaan kon worden om de reorganisatie van het getuigeniswerk te bespoedigen. Toen kwam op 15 januari 1946 de eerste zendeling die op Gilead was opgeleid in België aan. Dat was broeder Calvin Holmes, die een grote steun zou worden bij het reorganiseren van het werk. Hij kwam in Oostende aan land en werd op het spoorwegstation in Brussel opgewacht door de voltallige Bethelfamilie. Het was een hele gebeurtenis!

Broeder Holmes werd als bijkantooropziener aangesteld. Met blijdschap schikte broeder Hartstang zich in deze nieuwe regelingen — hij die gedurende die moeilijke oorlogsjaren alles had gedaan wat hij kon. Broeder Hartstang stond bekend als een zeer nederige broeder en ook als een enthousiast en vastberaden werker in Jehovah’s dienst. Hij is getrouw blijven dienen tot hij op 5 april 1964 in de dood ontsliep. Zuster Hartstang, thans 83 jaar oud, dient Jehovah nog steeds, en werkt op het Bethelhuis in Nederland.

DE GEMEENTEN ZUIVEREN

In sommige gemeenten moest een zuivering plaatsvinden, en broeder Holmes nam die taak op zich, wat niet altijd gemakkelijk voor hem was, aangezien hij geen Frans en geen Nederlands kende. In sommige gevallen, zoals in Brussel en Ieper, moest deze reiniging met de nodige strengheid geschieden, om immorele personen te verwijderen die onrust en tweedracht veroorzaakten. Broeder Holmes bezocht ieder weekend een gemeente, en bracht op die manier een nauwer contact met het Genootschap tot stand.

DE AANKOOP VAN EEN BETHELHUIS

Het gehuurde pand dat als Bethelhuis werd gebruikt, werd te klein. Na veel zoeken werd een huis met een grote werkplaats aan de achterkant gekocht. Het bevond zich in Schaarbeek, een voorstad van Brussel, Generaal Eisenhowerlaan nr. 28. Vergeleken met wat de familie tot dan toe had gekend, was dit huis een paleis. Er konden daar grotere hoeveelheden publikaties in voorraad worden genomen om te voldoen aan de voortdurend toenemende behoefte. Meubilair was schaars. Gelukkig had het Zwitserse bijkantoor juist een oude boerderij verkocht, en het meubilair werd als geschenk naar België gestuurd, hetgeen bijzonder op prijs werd gesteld.

PIONIERSDIENST

In 1945 werd er een oproep gedaan voor pioniers, en in oktober van dat jaar waren er 18 pioniers in België. In december was dat aantal gegroeid tot 24 en werden er 3 speciale pioniers aangesteld. Het pioniersleven in die dagen was niet gemakkelijk. Een van de pioniers vertelde dat hij op een matras op de vloer sliep. De hele keukenuitrusting die hij bezat, bestond uit één kookpan en een koekepan, en daar moest hij alles mee doen. De maaltijden waren trouwens toch erg eenvoudig, maar Jehovah heeft zijn dienstknechten nooit in de steek gelaten.

HULP VAN AMERIKAANSE BROEDERS

Eén broeder, wiens ouders geen Getuigen waren, gaf een goedbetaalde baan op en ging pionieren. Hij zei dat zijn moeder snikkend tegen hem zei toen hij wegging: „Wie zal er voor je zorgen? Hoe zul je nu kleren voor jezelf kunnen kopen?” Hij antwoordde: „De vogels zaaien niet en toch blijven ze in leven en hebben het nodige voedsel!”

Enige maanden later kreeg deze pionier een uitnodiging om een bezoek te brengen aan Bethel in Brussel. De broeders in de Verenigde Staten hadden een grote hoeveelheid kleding bijeengebracht en daarvan had het Genootschap wat naar België gestuurd om de broeders te helpen die door de oorlog in behoeftige omstandigheden waren geraakt. De pioniers waren de eersten die van deze kledingschenking profiteerden, en deze broeder kreeg twee kostuums, een overjas, enkele overhemden en twee paar schoenen. Kort daarop bezocht hij zijn moeder, die uitriep toen zij hem zag: „Wat zie je er piekfijn uit! Waar heb je toch al die mooie kleren vandaan?” Glimlachend antwoordde de broeder: „Uit de hemel!”

Deze zending kleren, die in totaal 10.500 kilogram woog, werd samen met 1550 kilogram schoenen in de loop van de jaren 1946 en 1947 door de Amerikaanse broeders gestuurd. Dit alles werd onder 1431 broeders verdeeld en dat stelde hen in staat goed gekleed te gaan als zij het goede nieuws van het Koninkrijk predikten.

In diezelfde tijd werd er een groot naoorlogs congres gehouden. Dat vond van 4 tot 6 oktober 1946 plaats in het Koninklijk Circus in Brussel, met een programma dat in twee talen werd gebracht. Ongeveer 2000 personen kwamen naar de openbare lezing „De Vredevorst” luisteren.

NATIONALISTISCHE ONDERDRUKKING STEEKT DE KOP WEER OP

Het nazi-regime was verslagen, maar de nationalistische geest werd fanatieker dan ooit tevoren. Dit begon Satan te gebruiken als een nieuw wapen tegen degenen die Gods koninkrijk vertegenwoordigden. Nu zij niet langer ondergronds hoefden te werken, maakten de buitenlandse broeders die aan de klauwen van de nazi’s waren ontsnapt, hun aanwezigheid aan de Belgische en Amerikaanse autoriteiten bekend. Broeder en zuster Hartstang vroegen een vestigingsvergunning aan bij de autoriteiten. Die werd niet alleen geweigerd, maar op 4 juni 1947 gaf de minister van Justitie hun acht dagen om het land te verlaten! Alle tegen deze onrechtvaardige beslissing ingediende bezwaren bleken nutteloos.

De pioniers Fritz Schneider, Erwin Klose en Willy Klopper werden gevangengezet en ervan beschuldigd dat zij nazi-agenten waren. Dat was werkelijk het toppunt — zij die als wilde beesten door de Gestapo waren opgejaagd! Broeder Schneider kreeg gevangenisstraf en keerde later naar Duitsland terug als een ziek man met een longaandoening. Hij is enkele jaren later gestorven. Broeder Klose ging samen met nazi-agenten voor 11 maanden de gevangenis in, ondanks petities van honderden broeders en zelfs van plaatselijke autoriteiten. De Amerikaanse en Britse militaire autoriteiten probeerden, zij het tevergeefs, te bewijzen dat hij een nazi-agent was!

BEZOEKERS VAN HET HOOFDKANTOOR IN BROOKLYN

Ondanks de tegenstand van nationalistische elementen overschreed het aantal verkondigers voor het eerst de duizend. Er waren 57 pioniers. In juni 1947 brachten de broeders F. W. Franz en Grant Suiter een bezoek aan België. Bij deze gelegenheid werden er twee congressen tegelijk gehouden, het ene in de Nederlandse taal en het andere in het Frans. De bezoekers van het hoofdkantoor van het Genootschap hielpen het werk op het bijkantoor efficiënter te organiseren en versterkten de theocratische structuur van de organisatie.

Enkele maanden later werd de eerste naoorlogse kringvergadering gehouden in La Louvière. Er waren 295 verkondigers in de kring, maar de openbare lezing werd bijgewoond door een enthousiaste menigte van 485 personen. Dat jaar waren er 1525 aanwezigen bij de Gedachtenisviering, vergeleken met 1099 het jaar daarvoor.

ER KOMEN MEER ZENDELINGEN

Het Genootschap probeerde meer zendelingen te sturen om de broeders te helpen, maar door tegenstand van de nationalistische elementen werd hun komst vertraagd. Tegen eind 1947 arriveerden broeder en zuster Buisset, en zij bleven vele jaren lang als zendelingen in België. Zij werden in de loop van 1948 gevolgd door vijf andere zendelingen, onder wie Elmer Johnston, die tot aan zijn dood in 1972 getrouw in zijn zendingstoewijzing is blijven dienen.

In 1949 kwamen er nog eens tien zendelingen, onder wie Allan Coville en Gijsbertus van der Bijl, gevolgd door Markus Hartlief in 1955 en Aalzen Wiegersma in 1965, die hier alle vier nog steeds zijn en als reizende opzieners dienst verrichten.

PRIESTERS OEFENEN DRUK UIT

Naarmate de naam Jehovah meer bekendheid kreeg bij het publiek, begon de geestelijkheid de Getuigen op talloze manieren tegen te staan. In Lantin bijvoorbeeld werden de broeders op instigatie van de priester het dorp uit gejaagd, doordat men hen met vuurwerk bekogelde. In Bolland, een dorpje in de buurt van Herve, deelde de pastoor een pamflet onder zijn parochianen uit. Daar stond in wat zij moesten doen als de Getuigen kwamen: „(1) Sluit uw deur voor deze venters van de Duivel; (2) als zij onverhoeds binnenkomen, zet uw radio dan hard aan of, als dat niet mogelijk is, lukt het wel met twee tegen elkaar geslagen pannedeksels.”

Ten gevolge van de druk die de geestelijkheid uitoefende, was het erg moeilijk een zaal te huren om lezingen te houden. In Tervuren zei de pastoor tegen een zaaleigenaar dat hij nog liever zou zien dat de zaal ’aan de communisten werd verhuurd dan aan de propagandisten van deze nieuwe god’. In een ander dorp trommelde de pastoor alle kinderen op en stuurde hen naar de zaal, waar zij zo’n spektakel maakten met pannedeksels dat de lezing niet kon worden uitgesproken. Bij een andere gelegenheid dreigde de pastoor de eigenaar van een zaal dat zijn bedrijf kapotgemaakt zou worden als hij de zaal aan de Getuigen verhuurde. De pastoor zou ervoor zorgen dat geen van zijn parochianen meer in de winkel van die man zou kopen.

De houding van de dorpelingen tegenover de Getuigen in die tijd wordt goed geïllustreerd door de volgende ervaring. Broeder Schrantz moest een broeder bezoeken, maar hij wist diens adres niet. Daarom vroeg hij eenvoudig aan de eerste persoon die hij in het dorp tegenkwam: „Weet u hier een man met een vreemde godsdienst te wonen?” Het huis werd hem onmiddellijk aangewezen, zonder dat hij zelfs maar de naam van de broeder had genoemd!

VERBOD OP DE VERZENDING VAN BIJBELSE LECTUUR

In 1950 verkeerde België in staat van grote beroering vanwege de terugkeer van koning Leopold III. Bij de terugkeer van de koning uit ballingschap bleek de Belgische bevolking het ten aanzien van de koningskwestie oneens te zijn, en zij toonden dit door demonstraties, stakingen en de dreiging van een burgeroorlog. De Getuigen, die nu 2462 bedienaren telden, namen te midden van al die opwinding een neutraal standpunt in. Gedurende deze periode van nationale onrust en slechts twee dagen nadat er een nieuwe katholieke regering aan de macht was gekomen, probeerde Satan opnieuw het Koninkrijkswerk lam te leggen.

Op 6 juni 1950 verbood de minister van Verkeerswezen zonder enige voorafgaande waarschuwing de verzending van de publikaties van het Genootschap via de Belgische spoorwegen en posterijen. De regering negeerde alle brieven die het bijkantoor hun over de kwestie toezond. Hoe zouden de broeders en abonnees nu hun geestelijk voedsel ontvangen?

Het Genootschap zorgde ervoor dat de tijdschriften en de lectuur per vrachtwagen aan alle gemeenten werden geleverd. Vervolgens bezorgden de verkondigers de tijdschriften bij de abonnees. Jehovah heeft rijkelijk zijn zegen geschonken aan deze regeling, die de broeders een gelegenheid verschafte om de abonnees geregeld te bezoeken.

Nadat tijdens de tussenliggende 31 jaar herhaaldelijk verzoekschriften waren ingediend, hief de Belgische regering pas op 30 oktober 1981 het verbod op het verzenden van de lectuur van het Genootschap op!

IN DE ARDENNEN EN VLAAMS GEBIED

In 1951 overschreed het aantal verkondigers de drieduizend. De voorspoed van de 80 gemeenten was zeer verontrustend in de ogen van de geestelijkheid, die jammerde dat zelfs in de streng katholieke dorpen van de Ardennen gemeenten van de Getuigen verrezen. De katholieke Belgische krant L’Avenir du Luxembourg (de Belgische provincie Luxemburg) van 2 december 1950 gaf blijk van bezorgdheid door te zeggen: „Wij weten niet wat er gaande is . . . maar wij bemerken dat in verschillende dorpen in de omgeving van Neufchâteau en Bertrix Jehovah’s getuigen vaste voet hebben gekregen.”

Hoewel de invloed van de geestelijkheid op het volk in de grote en kleine steden was afgenomen, probeerden de priesters in de dorpen nog altijd een stevige greep op de bewoners te behouden. In Erps Kwerps (Vlaams gebied) beval een pastoor een pionier het dorp te verlaten, maar de broeder weigerde. De volgende dag beval de pastoor de broeder opnieuw het dorp te verlaten. Aangezien de broeder nog steeds weigerde, begon de pastoor van deur tot deur met hem mee te lopen en beschuldigde hem ervan dat hij een protestant was en bijbels verkocht, die de mensen niet mochten lezen. Aan iedere deur weerlegde de pionier de beschuldigingen van de pastoor. Dat ging zo drie uur lang door. Ten slotte ging de pastoor niet meer mee naar de deuren. Hij ging midden op straat staan en sprak de mensen luidkeels toe, terwijl hij de hele tijd de broeder achterna bleef lopen. Op de derde dag ging de pastoor weer achter de pionier aan, maar deze keer haalde de broeder de politie erbij en de pastoor verdween. De politie danste niet meer naar het pijpen van de geestelijkheid.

DE AUTORITEITEN LEGGEN WANTROUWEN AAN DE DAG

Wegens het standpunt van christelijke neutraliteit dat de Getuigen huldigden, schenen de autoriteiten het vreedzame opvoedkundige werk van de organisatie niet te vertrouwen. Vrijwel alle openbare lezingen werden bijgewoond door twee politieagenten in burger. Die maakten aantekeningen tijdens de lezing. Zodra er een openbare lezing was aangekondigd, waren er twee politieagenten onder het gehoor te vinden, zelfs in kleine gemeenten van rond de 15 verkondigers. Vaak moesten de agenten in de als Koninkrijkszaal ingerichte kleine keuken van een broeder plaatsnemen. Met het oog op de toestand in die tijd werd het raadzaam geacht de buitenlandse broeders, ook de reizende opzieners, geen openbare lezingen te laten houden.

DE PRIESTERS KEREN TERUG TOT HUN VROEGERE METHODEN

De broeders konden nu meer aandacht schenken aan het niet-toegewezen gebied. Gedurende 1952 bewerkten de broeders 591 steden en dorpen, ondanks hardnekkige tegenstand van de priesters, die dachten dat de Getuigen nooit meer terug zouden komen, althans niet in de afgelegen gebieden. Dit keer namen de priesters hun toevlucht tot hun vroegere handelwijze, maar zonder steun van de politie. Zij hitsten de mensen op om de Getuigen de stad uit te jagen. Tijdens een kringvergadering in Bastogne scheurde de pastoor een handvol bladzijden uit de katholieke bijbel die een zuster bij het getuigeniswerk gebruikte, en een andere zuster werd geslagen door een fanatieke vrouw die door de pastoor was opgestookt.

In Antwerpen probeerden andere valse herders een invalide zuster te beletten straatwerk te doen, dat zij in haar rolstoel op een plaats in de buurt van een winkel verrichtte. De winkelier probeerde haar kwijt te raken. Eerst haalde hij de politie erbij, maar de agent zei dat zij in haar recht stond. Toen riep hij de hulp in van twee priesters, die probeerden de zuster te overreden daar weg te gaan, maar tevergeefs. Daarom besloten de priesters haar rolstoel de straat uit te duwen. Daarop kwamen enkele taxichauffeurs aan de overkant van de straat, die het gebeuren hadden gadegeslagen, snel aangelopen en gaven de priesters te verstaan dat zij maar beter konden maken dat zij wegkwamen, als zij geen moeilijkheden wilden krijgen. Onnodig te zeggen dat zij afdropen.

VOORUITGANG MET DE HULP VAN ZENDELINGEN

Ondanks de tegenstand groeide het aantal verkondigers tot 3623. De afgestudeerden van Gilead bleven de broeders versterken en hen helpen meer verantwoordelijkheden op zich te nemen. Al heel snel werd België niet meer als zendingsgebied beschouwd, en dus werden de meeste zendelingen in posities van opzicht gebruikt, hetzij in de Betheldienst of als reizende opzieners. Destijds waren alle districts- en kringopzieners buitenlanders, en op het bijkantoor werkten slechts drie Belgische broeders.

BIJKANTOOROPZIENER HET LAND UITGEZET

Opnieuw brachten de vertegenwoordigers van de katholieke regering hun haat tot uitdrukking door de broeders die de leiding namen, aan te vallen. Op 11 april 1953 kreeg broeder Calvin Holmes, de bijkantooropziener, bericht dat hij het land moest verlaten, hoewel hij met een Belgische zuster getrouwd was. Broeder G. van der Bijl werd in zijn plaats als bijkantooropziener aangesteld.

En hoe verging het broeder André Wozniak, die de Gestapo niet te pakken had kunnen krijgen en die een vroegere katholieke regering in 1934 tevergeefs geprobeerd had uit te wijzen? Deze broeder werd opgeroepen om voor een commissie te verschijnen, die besloot dat hij het land zou worden uitgezet. Maar voordat dit kon gebeuren, vond er een regeringswisseling plaats. De nieuwe minister van Justitie, geen katholiek, bepaalde dat het besluit om broeder Wozniak het land uit te zetten, niet uitgevoerd zou worden. Evenals in 1934 ontsnapte hij ook nu weer aan zijn vervolgers.

De nieuwe regering, liberaler dan de vorige, bleek het Koninkrijkswerk iets gunstiger gezind te zijn. Op 28 juli 1954 schreef een van de ministers van de regering zelfs een brief aan het Genootschap met de mededeling dat het verspreiden van bijbels en bijbelse lectuur niet zou worden aangemerkt als venten maar als liefdadigheidswerk zonder winstoogmerk.

CONGRESTIJD

Wegens de gunstige geografische ligging van België — tussen Londen, Neurenberg, Parijs en Den Haag — was het voor de broeders niet moeilijk om een van de internationale „Zegevierend Koninkrijk”-congressen van 1955 bij te wonen. Er werden twee speciale treinen ingezet. De Franse autoriteiten hielden een van de treinen bij de Franse grens aan. Via luidsprekers riep de Franse staatspolitie de namen van enkele broeders af en verbood hen „om veiligheidsredenen” de toegang tot Frankrijk! De broeders wier namen waren afgeroepen, stapten uit de trein maar kwamen met een gewone trein via een omweg door het Groothertogdom Luxemburg, toch op het congres aan.

DE AUTORITEITEN BETONEN ZICH GUNSTIG GEZIND

Naarmate de tegenstand van de geestelijkheid afnam, kregen de autoriteiten meer respect voor het Koninkrijkswerk. Zij gingen zelfs zo ver dat zij beslissingen ten gunste van de broeders namen om hun grondwettige recht van aanbidding te waarborgen. Aldus werden door een koninklijk besluit van 8 januari 1958, gepubliceerd in de uitgave van 14 maart 1958 van het Belgisch Staatsblad, alle maatregelen nietig verklaard die op 8 juni 1957 door burgemeester en schepenen van de stad Anvaing waren getroffen en waarbij openbare lezingen in de open lucht werden verboden. In het koninklijke besluit werd het college van schepenen ervan beschuldigd dat het zijn bevoegdheden had overschreden door dit verbod uit te vaardigen.

De druk van de geestelijkheid was nu nog slechts merkbaar in plattelandsgebied zoals Orp-le-Grand. In verband met een kringvergadering, die van 23-25 mei 1958 in deze stad gehouden zou worden, had men voorbereidingen getroffen om veel broeders in een groot huis onder te brengen. Vlak voor de vergadering wist de pastoor de annulering van deze accommodatie gedaan te krijgen. Ook dwong hij de plaatselijke bakker zijn toezegging ongedaan te maken om brood te leveren voor de lunch op zondag in de cafetaria. Maar dit kon niet beletten dat de broeders toch het benodigde voedsel kregen en konden slapen. In de congreshal zelf werd een grote slaapzaal ingericht en grote strozakken dienden als bedden. Ondanks de tegenstand bezochten 532 personen de vergadering.

GEEN TAALBARRIÈRES

Een hoogtepunt van het dienstjaar 1959 was het nationale „Waakzame bedienaren”-congres dat in het Sportpaleis te Brussel werd gehouden en waar 6896 personen de openbare lezing hoorden die gelijktijdig in het Frans en het Nederlands werd uitgesproken. Tijdens dit vijfdaagse congres werden 378 nieuwe Getuigen gedoopt. Wat dit congres zo opvallend maakte, was de eenheid tussen de Vlaamse (Nederlandstalige) en Waalse (Franstalige) broeders, die in dezelfde zaal zij aan zij vergaderden. De geluidsinstallatie was zo opgesteld dat een ieder het programma in zijn eigen taal kon horen. Om dat mogelijk te maken werd het publiek in twee groepen verdeeld. Zulk een tweetalig congres bleef niet onopgemerkt en de bijeenkomst kreeg veel publiciteit.

Bovendien bewees dit congres dat verschillen in taal onder ware christenen geen verdeeldheid veroorzaken. In tegenstelling hiermee is de bevolking van België sterk verdeeld door de taalstrijd; in bepaalde katholieke kerken in Antwerpen en Vilvoorde heeft de politie moeten ingrijpen om Vlaamse katholieken te scheiden van Waalse katholieken. De reden? Enkele Vlaamse katholieken konden er niet tegen dat hun priester de mis in het Frans opdroeg!

VRIJSTELLING VAN ONROERENDGOEDBELASTING

In 1960 werd een belangrijke stap voorwaarts gezet in de verdediging en wettelijke bevestiging van het goede nieuws in dit land. In dat jaar waren er meer dan 7000 verkondigers in het land en bij de Gedachtenisviering waren 10.237 personen aanwezig. De Koninkrijkszalen werden te klein en verscheidene gemeenten waren begonnen hun zalen te vergroten of nieuwe te bouwen. De gemeenten die een Koninkrijkszaal bezaten, vroegen dezelfde vrijstelling van belasting aan die de kerken hebben. Hun aanvraag werd afgewezen op grond van het feit dat Jehovah’s Getuigen geen religie vormen. Bovendien beweerde de fiscus dat er in de Koninkrijkszalen geen openbare aanbidding plaatsvond. Natuurlijk waren zulke beweringen volstrekt uit de lucht gegrepen.

Het Hof van Beroep in Luik verwierp de aanspraken van de staat in zijn beslissing van 29 juni 1960. Nu konden de Koninkrijkszalen profiteren van de vrijstelling van onroerendgoedbelasting. Bovendien besliste het Hof dat de staat de reeds voor de zalen betaalde belasting aan de broeders moest terugbetalen.

BUITENLANDSE VERKONDIGERS

In dit kleine land van 30.513 vierkante kilometer woont het merendeel van de bevolking in grote en kleinere steden. Aangezien de industrie de voornaamste bron van werkgelegenheid is, valt het gemakkelijk te begrijpen waarom er zoveel buitenlandse arbeiders in het land zijn. Om precies te zijn, is ongeveer 10 procent van de bevolking van buitenlandse herkomst, en ongeveer een derde daarvan bestaat uit Italianen.

Bij hun aankomst gingen zij voornamelijk in de kolenmijnen werken. Zo kwam het dat de waarheid onder de buitenlandse bevolking opnieuw in de omgeving van Charleroi, Luik en Limburg werd verbreid. Er werden onmiddellijk bijbelstudies opgericht, en om deze oprechte mensen beter te kunnen helpen, leerden enkele Belgische broeders zelfs Italiaans.

TAALSCHOLEN

Het bericht over 1962 liet zien dat ongeveer 40 procent van de verkondigers uit buitenlanders bestond, die niet in staat waren zich in het Frans of het Nederlands duidelijk uit te drukken. Om dit probleem te overwinnen, werd in de Koninkrijksdienst van februari 1962 aangekondigd dat er een nieuwe school werd opgericht om deze broeders te helpen meer kennis van de taal van het land te krijgen. In plaats van deel te nemen aan de theocratische bedieningsschool leerden deze verkondigers de plaatselijke taal lezen en spreken met behulp van het boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs. Dit heeft hen zeer geholpen om onderwijzers van het Woord te worden. Nu waren zij in staat bijbelse onderwerpen te bespreken in plaats van alleen maar de tijdschriften aan te bieden. Thans zijn verscheidenen van hen ouderlingen en dienaren in de bediening in de gemeenten.

ANDERSTALIGE GEMEENTEN

Van 7-11 juli 1965 vond een heel bijzondere gebeurtenis plaats, de eerste van dit soort in België. Er werd een groot internationaal congres gehouden in Charleroi, waar de waarheid 63 jaar tevoren voor het eerst wortel had geschoten. Broeders uit Noord-Frankrijk en Parijs woonden het congres samen met hun Belgische broeders bij, en op zondag was er een hoogtepunt van 11.710 aanwezigen.

Op dit congres werd het programma ook in het Italiaans geboden, zoals al enkele jaren de gewoonte was. Maar het aantal Italiaanse broeders was geen handjevol meer, want 725 woonden dit „Woord der waarheid”-congres bij. Wat waren zij dankbaar toen broeder Knorr bekendmaakte dat in België tien Italiaanse gemeenten zouden worden geformeerd. Het nieuws werd met daverend applaus begroet. Er volgde een grote toename. Op het moment waarop wij dit schrijven, zijn er meer dan 2500 Italiaanse verkondigers in 32 gemeenten, die zijn ingedeeld in 3 kringen.

Er werden nog meer met schapen te vergelijken personen gevonden onder de Griekse, Spaanse, Portugese, Turkse en Engelse bevolkingsgroepen. Tot de nieuwe gemeenten die werden opgericht, behoorden één Portugese, drie Engelse, zeven Spaanse en acht Griekse. Deze buitenlandse broeders zijn vol ijver voor Jehovah en hun volharding is voorbeeldig. Kijk eens naar de Griekse gemeente in Brussel: Alle 47 gedoopte verkondigers zijn gedurende het dienstjaar 1983 ten minste eenmaal in de hulppioniersdienst geweest!

NIEUW BETHELHUIS

Gedurende een periode van 20 jaar had het Bethelhuis aan de Generaal Eisenhowerlaan nr. 28 te Schaarbeek-Brussel ruimschoots voorzien in de behoeften van het Koninkrijkswerk. Maar er was niet voldoende ruimte voor lectuur of om alle leden van de Bethelfamilie onder één dak te herbergen. In 1966 kreeg broeder Marcel Gillet, die destijds dienst deed als bijkantooropziener en thans bijkantoorcoördinator is, van broeder Knorr de mededeling dat er een nieuw Bethelhuis zou worden gebouwd. In november 1966 begonnen de bouwwerkzaamheden. In februari 1968 was een prachtig, ruim Bethelhuis in de Brusselse voorstad Kraainem gereed voor gebruik. Wat een verschil met het pand dat in 1945 was gehuurd! In 1984 kwam er een nieuwe uitbreiding doordat de expeditie sterk werd vergroot met een vloeroppervlak van 140 m2.

VERWARRING IN DE KATHOLIEKE KERK

Terwijl meer dan 10.000 Koninkrijksverkondigers in de Nederlands- en Franstalige gedeelten van België zich in een hartelijke eenheid verheugden, brak in de Katholieke Kerk verwarring, haat en anarchie uit. Dit keer spaarden de kranten de Kerk niet, maar maakten haar zelfs belachelijk. Veel katholieken vertrouwden de broeders toe: „Niets gaat er goed in onze Kerk”, „Dit is het einde van de Katholieke Kerk”, en „Wij weten niet meer hoe wij moeten bidden.”

In de kerken zelf kwam het tot rellen tussen de katholieken. In Antwerpen, Vilvoorde en elders vielen Vlaamse katholieken de kerken aan omdat de mis in het Frans werd opgedragen voor de Franstalige kerkgangers in deze steden. De politie moest te hulp worden geroepen om een einde aan de rellen te maken. De tijden waren veranderd sinds de katholieke priester de politie erbij haalde om de broeders de stad uit te laten jagen! In Antwerpen schreven katholieke extremisten op de muren: „Stop met het opdragen van de mis in het Frans in Vilvoorde!” Dit is de stad waar de geestelijkheid de bijbelvertaler William Tyndale liet wurgen en verbranden, en waar thans een gemeente is van 70 verkondigers van Jehovah’s koninkrijk die de bijbel liefhebben. In Leuven, beroemd om zijn katholieke universiteit, liepen jonge priesters op straat te schreeuwen: „Weg met de bisschop!” Uiteindelijk moest de regering ingrijpen om de orde te herstellen.

GEVANGENGEZET WEGENS CHRISTELIJKE NEUTRALITEIT

In de loop der jaren hebben honderden van onze jonge broeders wegens de neutraliteitskwestie in de gevangenis gezeten. Tot op dit ogenblik worden onze broeders tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld omdat zij weigeren hun christelijke neutraliteit te schenden. Bijna 40 jaar lang mochten deze broeders in de gevangenis niet bij elkaar komen of bezoek ontvangen van gemeentelijke ouderlingen. Pas op 5 augustus 1976 gaf een ruimer denkende minister van Justitie aangestelde ouderlingen toestemming hen te bezoeken.

EEN ONVERGETELIJKE GEBEURTENIS

Het internationale „Goddelijke zegepraal”-congres dat van 8 tot 12 augustus 1973 in Brussel werd gehouden, was een onvergetelijke gebeurtenis. Dit congres was niet alleen gedenkwaardig vanwege het recordaantal bezoekers, maar ook omdat deze keer onze Spaanse en Portugese broeders waren uitgenodigd om naar Brussel te komen. Zij hadden in hun eigen land nog niet het recht verkregen vrij bijeen te komen, dus zij kwamen in grote getale. Het hoogste aantal aanwezigen bij het Spaanse programma bedroeg 19.687; bij het Franse programma was het 14.625; onze Vlaamse broeders hadden 11.101 aanwezigen en onze Portugese broeders 8152, hetgeen een totaal opleverde van 53.565.

Omdat de Belgische broeders zich rekenschap gaven van de vervolging waaraan de Spaanse en Portugese broeders vele jaren lang hadden blootgestaan, troffen zij voorbereidingen om hen gastvrij te ontvangen en een van harte betoonde liefde jegens hen tot uitdrukking te brengen. De Spaanse en Portugese broeders en zusters, die reeds bekendstaan om hun gastvrijheid, waren eveneens vastbesloten blijk te geven van hun diepe liefde en overweldigende dankbaarheid omdat zij met hun broeders in België bijeen konden komen. Ontelbaar waren de uitingen van liefde en de uitwisselingen van geschenken tijdens die vreugdevolle gelegenheid!

BUITENLANDSE VERKONDIGERS KEREN NAAR HUIS TERUG

Vele organisaties hebben hun hoofdkwartier hier in België, zoals de NAVO (Noord-Atlantische Verdrags Organisatie), de EG (Europese Gemeenschappen) en SHAPE (het Europese NATO-hoofdkwartier). Dat brengt veel mensen van verschillende nationaliteiten naar het land. Daardoor leren velen de waarheid hier in België kennen en keren dan als Jehovah’s Getuigen terug naar hun land van herkomst. In de loop der jaren is dit ook het geval geweest met veel Italianen, Spanjaarden en Grieken, die aanvankelijk gekomen waren om in de kolenmijnen te werken. Dan keerden zij na een korter of langer verblijf in België naar huis terug en leverden een enorme bijdrage aan het predikingswerk in hun geboorteland. Ten gevolge van de moeilijke economische situatie zijn deze remigraties in aantal toegenomen.

HUIDIGE GEESTELIJKE VOORSPOED

Thans is de boodschap van het „goede nieuws van het koninkrijk” in heel België verspreid. Er zijn geen niet-toegewezen gebieden meer. Het hele land is verdeeld onder de 288 gemeenten. En in april 1984 werd een hoogtepunt van 20.499 verkondigers in België bereikt.

Hoe is de huidige situatie in het land? Hoe reageren de mensen in het algemeen op het predikingswerk? De invloed die vroeger van de Katholieke Kerk uitging, is sterk afgenomen. Ook al beweren veel katholieken nog steeds dat zij religieus zijn, is het duidelijk dat materieel gerief velen ertoe heeft gebracht een materialistische zienswijze te ontwikkelen. Dit, gepaard aan een volstrekt gebrek aan belangstelling voor religieuze zaken, heeft tot een enorme onverschilligheid onder de mensen geleid. Het is daardoor moeilijk met hen over God en zijn voornemens te spreken. Deze houding vormt een uitdaging voor de verkondigers en zet hen ertoe aan, door middel van pakkende inleidingen te proberen enige belangstelling voor de Koninkrijksboodschap te wekken.

CONGRESHALLEN

Het huren van zalen voor kringvergaderingen was heel dikwijls een erg kostbare zaak, en vele ervan voldeden niet aan onze behoeften. Daarom troffen de kringen regelingen voor de aanschaf van eigen zalen. In 1980 werden twee zalen gekocht, de ene in Bioul en de andere in Bornem. Enthousiast droegen de broeders en zusters zowel geld als tijd bij om deze hallen geschikt te maken voor kringvergaderingen. Aangezien deze Congreshallen voortdurend schoongehouden worden, hoeven de broeders niet meer een gigantisch schoonmaakkarwei te verrichten voordat zij een zaal in gebruik nemen.

JEHOVAH’S LIEFDERIJKE GOEDHEID — EEN KROON

In 1902 zou broeder Tilmant, als de allereerste Koninkrijksverkondiger in België, zich heel goed kunnen hebben afvragen: „Hoe zullen zij . . . horen zonder dat iemand predikt?” (Rom. 10:14) Wie zou gedacht hebben dat de eerste waarheidszaden die deze getrouwe broeder destijds uitzaaide, na 80 jaar meer dan 20.000 moedige getuigen voor Jehovah zouden hebben voortgebracht?

Men kan zich voorstellen hoe opgetogen de broeders Smets en Poelmans geweest moeten zijn, toen zij in 1952 zagen hoe de vijf personen die getrouw aan Jehovah waren gebleven na de beproeving van 1918, waren uitgegroeid tot meer dan 3500!

Die moedige christenen zijn gestorven met de woorden van Jezus in gedachten: „Verheugt u en springt op van vreugde, want uw beloning is groot in de hemelen” (Matth. 5:12). Nu zij medeërfgenamen met Christus in de hemel zijn, kan men zich hun vreugde voorstellen bij het zien van de overvloedige zegeningen die Jehovah over zijn volk uitstort.

Jehovah zij geprezen voor zijn liefderijke goedheid! Wij danken hem omdat hij in deze tijd zo veel getrouwe Getuigen heeft verwekt. Eigenlijk hebben wij bij het samenstellen van dit verslag maar één ding betreurd: Plaatsgebrek belet ons nog honderden andere broeders en zusters te vermelden die, net als Andrónikus en Junias, hoewel minder bekend, als pilaren en „mannen van aanzien” waren en getrouw hebben gearbeid in het werk van de Heer. — Rom. 16:7.

De schitterende voorbeelden van volharding van deze getrouwe broeders, evenals de leiding die Jehovah zijn volk hier in België via „de getrouwe en beleidvolle slaaf” geeft, vormen een krachtige bron van aanmoediging voor ons allen. Dit spoort ons ertoe aan om „de voortreffelijke strijd van het geloof” te blijven strijden tot de dag waarop Jehovah bij monde van zijn Koning Jezus Christus zal zeggen: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.” — 1 Tim. 6:12; Matth. 25:34.

Wanneer die glorierijke dag aanbreekt, zullen de weiden en velden van België niet langer gevaar lopen in slagvelden te worden veranderd, zoals sedert 1914 tot tweemaal toe is gebeurd. Nee, deze velden, evenals de rest van Europa, ja, de hele aarde, zullen worden veranderd in een wereldomvattend paradijs, gereinigd van alle oorlog en onderdrukking. Tot dat ogenblik herhalen zij die rechtvaardigheid liefhebben in België en elders de woorden van de apostel Johannes: „Amen! Kom, Heer Jezus.” — Openb. 22:20.

[Voetnoten]

^ ¶8 Later werd deze serie aangeduid als de Schriftstudiën.

[Kaart op blz. 71]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

België

Antwerpen

Bornem

Mechelen

Vilvoorde

Erps Kwerps

Leuven

Kraainem

Schaarbeek

Brussel

Elsene

Tervuren

Orp-le-Grand

Beringen

Bree

Waterschei

Eisden

Genk

Heure-le-Romain

Vivegnis

Visé

Herstal

Lantin

Luik

Bolland

Flémalle-Haute

Engis

Ampsin

Amay

Sclessin

Herve

Ougrée

Eupen

Verviers

Val St. Lambert

Maas

Namen

Bioul

Dinant

Ciney

Bertrix

Bastogne

Neufchâteau

La Louvière

Haine St. Paul

Carnières

Roux

Jumet

Charleroi

Couillet

Braine-le-Comte

Doornik

Anvaing

Kortrijk

Ieper

Oostende

Gent

[Illustratie op blz. 79]

Broeder Ernest Heuse Sr. en zijn familie — allemaal in de volle-tijddienst

[Illustratie op blz. 80]

Tijdens een congres in Luik, in 1952, verheugen de broeders Poelmans en Smets zich erover dat de 5 verkondigers tot meer dan 3000 waren uitgegroeid

[Illustratie op blz. 87]

Broeder Emile Schrantz samen met zijn vrouw tijdens het kringwerk. (In het midden staat broeder Fevrier.) De reis naar de volgende gemeente ging per fiets

[Illustratie op blz. 90]

Werner Schütz, een onvervaard strijder voor de theocratie. Hij is 47 jaar lang, tot aan zijn dood in 1972, in de volle-tijddienst geweest

[Illustratie op blz. 113]

André Wozniak, tijdens de Tweede Wereldoorlog een sleutelfiguur in de voortgang van het ondergrondse predikingswerk, werd door de Gestapo gezocht maar nooit gepakt

[Illustratie op blz. 121]

Broeder en zuster Hartstang kwamen in het geheim uit Nederland aan. Gedurende die moeilijke tijden heeft hij als bijkantooropziener gediend en wist hij te ontkomen aan gevangenneming door een vastbesloten Gestapochef

[Illustraties op blz. 122]

François Hankus, een van de 14 broeders en zusters die naar verschillende gevangenissen en concentratiekampen in Duitsland werden gestuurd

Zuster Hankus heeft getrouw volhard en is tijdens de gevangenschap van haar man en daarna actief blijven dienen tot aan haar dood in 1982

[Illustratie op blz. 124]

Broeder en zuster Floryn na hun terugkeer uit de concentratiekampen

[Illustratie op blz. 127]

Broeder Glowacz, een van de Getuigen die met executie werd bedreigd toen hij in Buchenwald weigerde te werken aan de fabricage van wapens

[Illustratie op blz. 150]

Het Belgische bijkantoor in de Brusselse voorstad Kraainem

[Illustraties op blz. 155]

Gezicht op de Congreshal in Bioul, een van de twee gebouwen die in 1980 werden aangekocht

Gezicht op het interieur van de Congreshal in Bornem