Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Fidji en de omliggende eilanden

Fidji en de omliggende eilanden

Fidji en de omliggende eilanden

BIJNA verloren in de uitgestrektheid van de Stille Zuidzee liggen talloze eilandstaten. Tussen het Australische en het Zuidamerikaanse continent steken honderden minuscule eilandjes hun kop boven het oceaanoppervlak uit. De eilanden van de Stille Zuidzee, zo afgelegen, zo vredig, zo warm en uitnodigend, met hun weelderige plantengroei en de typerende kokospalm, zijn door bezoekers dikwijls beschreven als „een stukje paradijs”.

Sommige van deze eilanden zijn niet meer dan atollen die slechts enkele meters boven de zeespiegel uitsteken. Grotere eilanden, die door vulkaanuitbarstingen of verschuivingen van de aardkorst zijn ontstaan, hebben bergen van meer dan 1800 meter hoog en tamelijk grote rivieren. De inheemse dorpjes, die in omvang variëren van enkele families tot honderden inwoners, liggen verspreid in de beschutte kustgebieden, gewoonlijk aan de oevers van rivieren of stroompjes. Er zijn echter ook enkele grotere en kleinere steden.

Wat religie betreft, vormen de methodisten, de London Missionary Society, de rooms-katholieken en de anglicanen de voornaamste organisaties op de eilanden. De zendelingen van de christenheid kwamen in de loop van de negentiende eeuw, en wat korter geleden zijn veel van de kleinere protestantse groeperingen hier met hun activiteiten begonnen.

DE EILANDERS VAN DE STILLE ZUIDZEE

Jaren geleden waren de eilanden erg geïsoleerd van de rest van de wereld. Van luchtvaartdiensten was hier toen nog geen sprake! De contacten met de buitenwereld bleven beperkt tot de schaarse bezoeken van vracht- en passagiersschepen, misschien eens per maand of nog minder.

De eilanders hebben verschillende achtergronden — Melanesisch, Micronesisch en Polynesisch. Maar voor het overgrote deel hebben zij fundamenteel dezelfde instelling. Zij zijn vriendelijk, onbekommerd en ongedwongen in hun kijk op het leven, zij genieten van iedere dag en zijn tevreden met weinig goederen van deze wereld. Dikwijls is de inheemse levensfilosofie frustrerend voor mensen met een Europese achtergrond, omdat zij er meestal op ingesteld zijn om naar materiële vooruitgang te streven.

HET WERK COÖRDINEREN IN EEN UITGESTREKT GEBIED

Het bijkantoor van de Watch Tower Bible and Tract Society in Australië heeft vanaf zijn oprichting in 1904 de leiding gehad over het werk in de Stille Zuidzee, en wel tot 1958, toen er een bijkantoor werd opgericht in Suva, de hoofdstad van de Fidji Eilanden.

De landen die onder het nieuwe bijkantoor kwamen, waren de Fidji Eilanden, Nieuw-Caledonië, Vanuatu (voorheen de Nieuwe Hebriden), West-Samoa, Amerikaans Samoa, Tonga, Niue, Tahiti, Tuvalu (voorheen de Ellice Eilanden), Kiribati (voorheen de Gilbert Eilanden), de Tokelau Eilanden en de Cook Eilanden.

Een factor die de vooruitgang van het Koninkrijkswerk in de Stille Zuidzee heeft belemmerd, is dat de verschillende eilanden zo ver uit elkaar liggen. De Fidji Eilanden, die ten opzichte van de overige eilanden van het bijkantoorgebied centraal liggen, vormen als het ware de naaf van een reusachtig wiel, waarbij de andere eilanden zich als spaken vanuit het middelpunt verspreiden. Zou iemand bijvoorbeeld vanaf de Fidji Eilanden oostwaarts reizen, dan zou hij na ongeveer 700 kilometer Tonga bereiken, na 960 kilometer Niue en na 3540 kilometer Tahiti.

Reist men vanaf de Fidji Eilanden in noordoostelijke richting, dan bereikt men na 1350 kilometer de Samoa Eilanden. Ongeveer 1100 kilometer ten noorden van de Fidji Eilanden ligt de eilandengroep Tuvalu en nog eens zo ver ten noorden van Tuvalu ligt de hoofdgroep van de eilanden van Kiribati. Iets meer dan 960 kilometer ten westen van de Fidji Eilanden belandt de reiziger in Vanuatu, en na 1120 kilometer komt hij in Nieuw-Caledonië aan. Van oost naar west strekt het gebied zich uit over ongeveer 4800 kilometer oceaan! Ten gevolge van de ligging van de internationale datumgrens behoren Jehovah’s Getuigen op de Fidji Eilanden jaarlijks tot de eersten die de herdenking van Jezus’ dood vieren, en hun broeders in Samoa tot de laatsten, 23 uur later.

Op een gegeven ogenblik had het bijkantoor op de Fidji Eilanden het opzicht over het Koninkrijkswerk in twaalf landen, het grootste aantal dat ooit tot een bijkantoor heeft behoord. Het bijkantoor voerde correspondentie in dertien hoofdtalen. Kring- en districtsopzieners reisden wel 4800 kilometer van het ene eind van het gebied naar het andere, waarbij zij voortdurend met allerlei immigratiebepalingen te maken hadden.

Laten wij, om enig inzicht te krijgen in het predikingswerk op deze eilanden, eens een blik werpen op de geschiedenis van elke eilandengroep. Vervolgens zullen wij zien hoe het prediken van het goede nieuws op gang is gekomen en hoe het tot op de dag van vandaag onder Jehovah’s leidende hand vorderingen is blijven maken. Wij zullen met de Fidji Eilanden, de grootste groep, beginnen.

DE FIDJI EILANDEN

De Fidji Eilanden bestaan uit meer dan 300 eilanden, waarvan ongeveer een derde bewoond is. In totaal bedraagt het landoppervlak 18.275 vierkante kilometer. Deze voormalige Britse kroonkolonie is sedert 1970 een natie met zelfbestuur. De eilanden zijn schitterend — bergachtig en vruchtbaar.

De oorspronkelijke bewoners, Fidjianen genaamd, vormen ongeveer 40 procent van de bevolking. Het is een ras van Melanesische herkomst met een donkere huid. De voorheen woeste, oorlogszuchtige kannibalen (de Fidji Eilanden stonden vroeger bekend als de Kannibalen Eilanden) zijn nu geciviliseerd en de meesten zijn bekeerd tot het naam-christendom.

Ongeveer 50 procent van de bevolking stamt af van arbeiders die uit India waren gehaald om op de suikerrietplantages te werken. Hoewel veel Indiërs nog steeds op de rietvelden werken, zijn er nu veel winkeliers en zakenlieden onder hen. Ook is er een afnemende Europese bevolking en een klein aantal Chinezen, en er zijn bevolkingsgroepen van vrijwel alle andere eilanden in de Stille Zuidzee. Dat maakt de Fidji Eilanden tot een echte smeltkroes.

Suva, de hoofdstad, breidt zich snel uit, en heeft naar schatting meer dan 100.000 inwoners. De Fidji Eilanden hebben thans in totaal een bevolking van meer dan 600.000. Ongeveer de helft van de bewoners is hindoe of moslim, de overigen behoren tot een van de twintig sekten van de christenheid.

DE FIDJI EILANDEN HOREN HET GOEDE NIEUWS

Hoe heeft het goede nieuws zijn intrede op deze eilanden gedaan? Het schijnt dat al in de eerste tien jaar van deze eeuw enkele publikaties van het Wachttorengenootschap de Fidji Eilanden hebben bereikt. De eerste actieve getuige van Jehovah kwam in 1913 aan. Hij was door zijn werkgever van Sri Lanka hierheen overgeplaatst. Tijdens zijn verlof ging deze broeder naar de Verenigde Staten en woonde een congres van de Bijbelonderzoekers bij. Hij bracht het Photo-Drama der Schepping mee terug en vertoonde het voor uitpuilende zalen op de Fidji Eilanden. Er werden ook lezingen in het Fidji vertaald, en in grote steden en in buitengebied werden voorstellingen gegeven.

In een verslag over een van deze voorstellingen merkte de Fiji Times van 28 juni 1915 op: „Het tweede deel van deze reeks religieuze beelden werd gisteravond in het Universal Theatre op het scherm gebracht. Vanaf ongeveer 6.30 uur n.m. stonden er honderden wachtenden in de rij langs de veranda van het postkantoor en op het trottoir of in groepjes onder de iviboom [inheemse kastanje]. Om 7.30 uur n.m. gingen de deuren open en vijf minuten later was de zaal vol.” Na deze gebeurtenis werd er ongeveer vijftien jaar geen prediking gerapporteerd.

TWEE PIONIERS VERSPREIDEN VEEL LECTUUR

In 1930 kwamen Andy Auchterlonie en A. L. McGregor op de eilanden aan. Na in Suva van huis tot huis te hebben gewerkt, reisden zij per boot langs de kust naar de westkant van het hoofdeiland, Viti Levu (Groot Fidji). Zij verspreidden overal op het eiland een grote hoeveelheid bijbelse lectuur bij de mensen en gaven getuigenis aan iedereen met wie zij konden spreken.

Met de hulp van een Fidjiaanse gids reisden zij in een uitgeholde boomstam als kano naar het binnenland van Viti Levu en verspreidden honderden brochures in het Fidji. Ook predikten zij op het eiland Vanua Levu (Groot Land), het op een na grootste van de Fidji Eilanden. Per boot kwamen zij in contact met de meeste dorpelingen daar en verspreidden veel lectuur.

ER WORDEN VRUCHTEN VOORTGEBRACHT

Eén bezoek dat vruchten voortbracht, was bij het gezin van Leonard Heatley. Hij vertelt ons: „Mijn vader, Edward, die voor een deel van Fidjiaanse afkomst was, had een uitstekende kennis van zowel het Engels als het Fidji en had voor diverse organisaties vertaalwerk gedaan. Hij was bereid om tegen betaling de brochure Hel te vertalen. Maar tot betalen is het nooit gekomen, want tegen de tijd dat mijn vader klaar was met de vertaling van de brochure, had hij de waarheid aanvaard! Hij verliet de Katholieke Kerk en tot aan de dag van zijn dood in 1959 is hij een onwankelbare ondersteuner van het Koninkrijkswerk geweest.

Hij heeft zes brochures, het boek Bevrijding en veel bijbelse toespraken van Rutherford op de grammofoonplaat vertaald in het Fidji. Hiervan werden grammofoonplaten in het Fidji gemaakt, die met behulp van een grammofoon voor duizenden Fidjianen in tientallen dorpen werden afgespeeld.” Leonard Heatley zelf was de eerste Fidjiaan die de Gileadschool bezocht.

Nog meer vruchten werden voortgebracht toen Harry en Louisa Scott (nu beiden overleden) het goede nieuws aanvaardden. Zuster Scott zei: „Een vriend van mijn man, Ted Heatley, kwam op een avond bij ons op bezoek en speelde een van broeder Rutherfords toespraken op de grammofoon af. De eenvoud en duidelijkheid van de boodschap spraken ons aan. Wij aanvaardden ze als de waarheid.” Het derde gezin dat in diezelfde tijd de waarheid aanvaardde, was de familie Marriott. Alle drie de gezinnen (de Heatleys, Scotts en Marriotts) waren vruchten van die twee eerste pioniers.

ANDERE PIONIERS KOMEN NAAR DE FIDJI EILANDEN

Nadat de broeders Auchterlonie en McGregor naar huis waren teruggekeerd, zond het Australische bijkantoor andere pioniers naar de Fidji Eilanden. Omstreeks 1933 heeft een pionier te voet, per fiets, te paard en per boot bijna het hele gebied van de Fidji Eilanden bezocht en duizenden stuks lectuur verspreid. Helaas is deze broeder later uit de waarheid gegaan, maar wijd en zijd waren waarheidszaden uitgezaaid.

Broeder Eric Ewins vertelt hoe hij door die pionier voor het eerst met de boodschap van de waarheid in contact kwam: „Het was de moeilijkste tijd van mijn leven: Mijn vrouw was pas gestorven en ik moest voor een zoontje van twaalf maanden zorgen. Ik herinner mij dat ik een geestelijke naar de reden heb gevraagd waarom zulke dingen gebeuren, en hij antwoordde dat God haar in de hemel wilde hebben en haar daarom tot zich had genomen. De situatie maakte mij zo van streek dat ik God vroeg mij te laten sterven, aangezien ik de zin van een leven onder zulke omstandigheden niet kon inzien.

Slechts enkele dagen later stapte een onbekende mijn kantoor binnen en na zich te hebben voorgesteld begon hij ongeveer aldus: ’In 1914 was er oorlog in de hemel en werden Satan en zijn demonen naar de aarde geslingerd. Sedertdien zijn zij bezig geweest alle natiën voor te bereiden op de strijd tegen God in de oorlog van Armageddon, waar zij zullen worden vernietigd, en Gods koninkrijk in handen van Christus zal voor eeuwig over de aarde regeren.’ Het dynamische van de boodschap, zo totaal anders dan wat de kerken ons hadden voorgeschoteld, trof mij onmiddellijk.

Ik nodigde de Getuige uit een paar dagen bij mij te blijven logeren. Dat deed hij en wij bespraken de boodschap tot in de vroege morgenuren. Ik had er niet veel dagen voor nodig om overtuigd te raken dat dit de waarheid was en dat het Gods antwoord was op mijn wanhopige gebed.” Broeder Ewins voegde zich bij de eerste drie inheemse gezinnen die Getuigen waren geworden.

EEN GELUIDSWAGEN WORDT IN GEBRUIK GENOMEN

In het jaar 1937 maakten de eilanden kennis met een geluidswagen, en die werd ongeveer zes maanden lang op het eiland Viti Levu gebruikt. Jaren later ontmoetten broeders mensen die zich die geluidswagen nog steeds herinnerden. Een inheemse dorpsoudste zei in de jaren vijftig: „Zij waren moedig. Zij parkeerden hun auto altijd aan de oever van de rivier en de boodschap schalde over ons allen hier in het dorp. Wij hoorden elk woord: ’De Duivel is de leidsman van hen allen. De religieuze leiders onderwijzen leugens. De bijbel leert de waarheid. Gods koninkrijk is de hoop der mensheid. Er is geen hellevuur.’ Ja, in beide talen, Engels en Fidji!”

J. F. RUTHERFORD BEZOEKT DE FIDJI EILANDEN

In mei 1938 bracht de toenmalige president van het Genootschap, J. F. Rutherford, één dag door op de Fidji Eilanden tijdens een rondreis die hem door Australië, Nieuw-Zeeland en het gebied van de Stille Oceaan voerde. De stadsgehoorzaal in Suva was weken van tevoren gehuurd en er was uitvoerig publiciteit gegeven aan de openbare toespraak die door broeder Rutherford zou worden gehouden. Maar op de dag van zijn aankomst verboden de autoriteiten de broeders de toegang tot de zaal. Hoewel het niet mogelijk was de stadsgehoorzaal te gebruiken, hield broeder Rutherford toch een vergadering met de weinige plaatselijke broeders en bij zijn lezing in een particuliere woning waren ongeveer veertig personen aanwezig. Hoewel de politie broeder Rutherford die dag overal waar hij ging op de voet volgde, slaagde hij erin de broeders op de Fidji Eilanden ten zeerste aan te moedigen.

BIJBELSE LECTUUR WORDT VERBODEN

In 1936 had men op de Fidji Eilanden een wet aangenomen waarbij de invoer van enkele bijbelse publikaties van het Genootschap werd verboden. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, legde de koloniale regering een verbod op alle lectuur van het Genootschap. Het verbod had tot gevolg dat enkele boeken werden vernietigd. In januari 1939 bijvoorbeeld liet het hoofd der douane de hele zending van het boek Bevrijding in het Fidji vernietigen. De broeders slaagden er echter toch in wat lectuur het land in te krijgen en geestelijk goed gevoed te blijven. Zuster Scott vertelde over een van de manieren waarop dit in zijn werk ging:

„Broeder Ashcroft werkte als doktersassistent op een passagiersschip dat tussen Australië en Canada voer. Hij haalde in Sydney altijd een voorraad lectuur op, en als het schip dan Suva aandeed, gingen een paar broeders aan boord met jassen aan, stouwden brochures in hun binnenzak en liepen dan de loopplank af naar een wachtende auto. Met tussenpozen liepen de broeders dan telkens weer de loopplank op, tot broeder Ashcrofts hele voorraad uitgeput was.

Op een keer kwam broeder Ashcroft met een grote zending, die wij niet op de gebruikelijke manier aan land konden krijgen. Daarom huurde zuster Tupe Marriott een Chinese marktboot en roeide ’s nachts de haven door naar de kade waar de Niagara lag. Zij deed alsof zij aan het vissen was en zei toen hardop tegen haar zoontje dat zij bij zich had: ’Laten wij deze kant op gaan (weg van de kade), ik geloof dat hier meer vis zit.’ Dit was het sein voor broeder Ashcroft om een aantal dozen met lectuur langs de zijkant van het schip neer te laten. Vervolgens roeide zuster Marriott weer terug door de haven, zwaar beladen met ’vis’.”

Het Australische bijkantoor ondernam herhaaldelijk pogingen om het verbod opgeheven te krijgen. In 1940 werd Harold E. Gill naar de Fidji Eilanden gezonden en hij deed een rechtstreeks beroep op de gouverneur. Het werk werd weldra echter geheel verboden, zoals in de meeste landen van het Britse Gemenebest in die tijd.

BEPERKINGEN OPGEHEVEN

In 1945 werd als gevolg van de petities die door de broeders bij de regering werden ingediend het verbod op de predikingsactiviteiten opgeheven en de publikaties mochten de Fidji Eilanden binnen, mits ze eerst door de gouverneur en de raadsvergadering waren goedgekeurd. Vervolgens werden er in 1959 nog meer beperkingen opgeheven. Lectuur werd toegelaten, mits van iedere nieuwe publikatie die op de eilanden werd ingevoerd een exemplaar werd toegezonden aan de commissaris van politie. In 1970 hief de eerste minister alle beperkingen op.

AANKOMST VAN GEGRADUEERDEN VAN GILEAD

Hoewel er in de jaren vóór de Tweede Wereldoorlog wel enig werk was verricht, kwam het werk gedurende de oorlog vrijwel stil te liggen. In 1946 deden de president van het Genootschap, N. H. Knorr, en zijn secretaris, M. G. Henschel, de Fidji Eilanden aan en hielden ieder een lezing voor het kleine groepje broeders. Broeder Knorr maakte bekend dat het Genootschap zendelingen van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead zou sturen. Op 5 april 1947 kwamen William Checksfield, een doorgewinterde Engelse broeder, en Cecil Bruhn, een Australiër, beiden gegradueerd van de achtste klas van Gilead, op de Fidji Eilanden aan. „Leden van drie gezinnen”, weet broeder Bruhn zich te herinneren, „de enige Getuigen op het eiland, kwamen ons verwelkomen.” Broeder Ewins, die nu hertrouwd was en een gezin had, was na een afwezigheid van acht jaar eveneens naar de Fidji Eilanden teruggekeerd.

EERSTE GEMEENTE OPGERICHT

In september 1947 werd in Suva de eerste gemeente op de Fidji Eilanden opgericht. Deze bestond uit de twee zendelingen, zuster Connie Clark en leden van de families Ewins, Heatley, Marriott en Scott.

Met de hulp van de zendelingen groeide de gemeente in de daaropvolgende vijf jaar geleidelijk uit van 9 tot 37 verkondigers. Een van de nieuwelingen was een man uit Tuvalu, Foua Tofinga, de eerste bewoner van Tuvalu die de waarheid aanvaardde en gedoopt werd. Nog steeds dient hij Jehovah getrouw, nu als één van de drie leden van het Fidjiaanse bijkantoorcomité.

Broeder Bruhn herinnert zich dat het in die tijd voor de zendelingen onmogelijk was het goede nieuws ook op de andere eilanden te verbreiden, maar broeder Harry Scott vulde die leemte en verbreidde de boodschap wijd en zijd. Hoe was dat mogelijk? Zuster Scott legde uit: „Mijn man was kapitein van de Adi Beti (Lady Betty), het staatsjacht van de gouverneurs op de Fidji Eilanden. Waar het jacht ook heenging, daarheen ging bijbelse lectuur! Op veel van de her en der verspreide eilanden was de lectuur die op deze wijze werd achtergelaten, het enige contact dat de mensen met de waarheid hadden.”

Helaas was broeder Bruhn in 1949 om gezondheidsredenen genoodzaakt naar Australië terug te keren. Broeder Checksfield ging door en werd een zeer bekende figuur op het hoofdeiland Viti Levu. Hij kon de broeders helpen en opleiden, ook de jongeren zoals Len Heatley en Eunice Marriott, die pas twaalf jaar was toen de zendelingen kwamen.

In maart 1951 bezochten de broeders Knorr en Henschel Suva opnieuw en moedigden de broeders aan. Diezelfde maand waren er dertig verkondigers in het veld werkzaam — een nieuw hoogtepunt.

DE EERSTE GEWONE PIONIER

Eunice Marriott was diep onder de indruk van dit bezoek en zij zou de eerste gewone pionier op de Fidji Eilanden worden. Zij vertelt ons: „Tal van jongeren die door godvrezende ouders in de waarheid zijn opgevoed, hebben dikwijls een bijzondere belevenis nodig om hen ervan te doordringen wat de waarheid nu eigenlijk inhoudt. In 1951 was ik hevig geïnteresseerd in een hogere schoolopleiding en had net als zovelen hier het verlangen van deze kleine eilandstaat weg te trekken naar een groter land. Daarom troffen mijn zuster en zwager in Nieuw-Zeeland voorbereidingen om mij over te laten komen en mij daar een hogere schoolopleiding te laten volgen. Terwijl ik wachtte tot de laatste voorbereidingen voor de reis getroffen waren, brachten de broeders Knorr en Henschel een bezoek aan de Fidji Eilanden.

Broeder Knorr hield een verhandeling waarin hij de moedige bijbelse figuur Daniël besprak, wiens leven werkelijk indruk op mij maakte. Ik kan mij nog herinneren dat ik mij, zo jong als ik was, steeds dieper onderuit liet glijden in mijn stoel om maar niet gezien te worden door broeder Knorr die met autoriteit sprak en zo’n naar het mij toescheen doordringende blik had. Na de lezing sprak broeder Henschel met mij persoonlijk heel aanmoedigend over de pioniers- en zendingsdienst. ’Broeder Henschel,’ zei ik, ’als ik naar Gilead zou gaan, zou ik nooit toegewezen willen worden aan zulke piepkleine eilandjes als de Fidji Eilanden.’ Hij liep met mij naar een wereldkaart aan de muur en zei dat zij mij misschien wel naar Brazilië zouden uitzenden, waar miljoenen mensen wonen. Ik was zo aangemoedigd om de pioniersdienst tot mijn levensdoel te maken, dat ik de afspraken om naar Nieuw-Zeeland te gaan ongedaan maakte en ging pionieren.

Ik ben nooit aan de Gileadschool toegekomen, omdat er hier op de Fidji Eilanden pioniers nodig waren en nog steeds nodig zijn, maar ik heb genoten van elke minuut van dienst hier. Nadat ik 27 jaar in de pioniersdienst was geweest, kreeg ik het voorrecht mijn man [Don Clare] in 1978 te vergezellen naar Brooklyn, waar hij de speciale Gileadcursus voor bijkantoorcomitéleden bijwoonde. Wij echtgenotes waren overgelukkig omdat wij iedere dag twee uur aanwezig mochten zijn bij de bijbelbesprekingen.”

Anderen volgden haar voorbeeld en het jaar daarop (1952) begonnen Lydia Pedro en Len Heatley met de pioniersdienst. Deze drie jonge pioniers, Lydia, Len en Eunice, hebben samen met broeder Checksfield hard gewerkt om de gemeente Suva op te bouwen. Van deze drie zijn de pioniersgelederen uitgegroeid tot negentig alleen al op de Fidji Eilanden en 130 in het hele bijkantoorgebied. Twee van de eerste drie pioniers zijn nog steeds in de volle-tijddienst. De derde, zuster Lydia Pedro, is in 1969 in Nieuw-Zeeland gestorven.

ER KOMEN MEER ZENDELINGEN

Don Clare, de huidige coördinator van het bijkantoorcomité, zag de Fidji Eilanden voor het eerst in 1952 toen hij per schip op weg was naar de Gileadschool, samen met zestien andere studenten uit Australië. Broeder Clare zei: „Ik herinner mij hoe ik op het dek van de oceaanstomer stond en voor het eerst de haven van Suva zag, omringd door prachtige heuvels en gehuld in allerlei donkergroene tinten. Ik dacht: ’Wat een verrukkelijk oord voor het werk van een zendeling!’ Die dag brachten wij door met een groepje van ongeveer twintig plaatselijke verkondigers en één enkele zendeling, broeder Bill Checksfield. Het was een heerlijke dag. Wij waren het er alle zeventien over eens dat Fidji een geweldige zendingstoewijzing zou zijn.”

Wat gebeurde er? Broeder Clare vervolgt: „Toen onze cursus in juli 1952 ten einde liep, wachtten wij vol spanning op de bekendmaking van onze zendingstoewijzingen. Wat een heerlijke verrassing was het voor vier van ons, Harold en Lena Cater, Clive Taylor en ik, te horen dat wij aan de Fidji Eilanden waren toegewezen! En het was een nog grotere verrassing toen ons werd gevraagd werelds werk aan te nemen om een verblijfsvergunning voor de Fidji Eilanden te krijgen.”

Waarom was dit noodzakelijk? Welnu, het Genootschap deed al jaren pogingen om zendelingen op de Fidji Eilanden toegelaten te krijgen. De regering bleef hen afwijzen. Dus moest er een nieuwe methode worden toegepast om deze vier gegradueerden van Gilead op de Fidji Eilanden te krijgen. Zij moesten als toerist het land binnenkomen en dan proberen werelds werk te krijgen. Dit deden zij in maart 1953. Zij kregen opdracht enkele maanden geen vergaderingen bij te wonen en uitsluitend buiten de stad te prediken om niet de aandacht te trekken. Ten slotte konden zij hun theocratische activiteiten echter geleidelijk uitbreiden en konden zij de enige zendeling, broeder Checksfield, ondersteunen.

„Ik ben er altijd van overtuigd geweest dat het Jehovah’s wil was dat wij destijds door het Genootschap naar de Fidji Eilanden werden gezonden”, overpeinst broeder Clare. „Om in aanmerking te komen voor een permanente verblijfsvergunning zodat wij aan de zendingsdienst konden beginnen, moesten wij uitsluitend op de Fidji Eilanden verblijf houden en vijf jaar lang werelds werk verrichten. In latere jaren kwamen er broeders uit Australië, Canada en Engeland naar de Fidji Eilanden om te dienen waar de behoefte sterker werd gevoeld, maar zij kregen allemaal moeilijkheden met het immigratiebureau zodra men hoorde dat zij Getuigen waren. Het gevolg was dat zij de kolonie moesten verlaten als hun verblijfsvergunning afliep.”

PREDIKEN OP DE FIDJI EILANDEN

Broeder Cater beschrijft het werk in die tijd: „De mensen waren vriendelijk en huldigden de aloude filosofie van malua, ’morgen is het nog vroeg genoeg’, die zo kenmerkend is voor de eilanden. Voor het grootste deel van het jaar was het klimaat warm en vochtig. Er was tot op die tijd erg weinig aandacht besteed aan afgelegen gebieden, en daarom begonnen wij daar met onze prediking. In het begin was het moeilijk, want de meeste mensen spraken hier weinig Engels en wij volgden nog steeds lessen in het Fidji. Maar al spoedig was ik in staat korte toespraakjes in het Fidji te houden. In de dorpen ging het werk in verband met openbare toespraken vooruit, en wij konden een Fidjiaanse broeder aanmoedigen ons te vergezellen. De procedure die gevolgd werd, was contact zoeken met het dorpshoofd, hem getuigenis geven en via hem een plaats afspreken voor het houden van de openbare toespraak. Na de toespraak werkten wij van strohut tot strohut. Geen deurbel te bekennen! In plaats van stoelen werden ons matten op de vloer aangeboden.”

ZENDELINGEN KRIJGEN EEN PERMANENTE VERBLIJFSVERGUNNING

Na vijf jaar werelds werk te hebben gedaan, kregen de vier gegradueerden van Gilead die in 1953 waren gekomen hun permanente verblijfsvergunning, en de broeders Clare en Taylor namen het volle-tijdpredikingswerk weer op. Broeder en zuster Cater zijn nog enkele jaren gebleven om de broeders te helpen tot rijpheid voort te gaan. Toen moesten zij in 1960 na de geboorte van hun zoon naar Australië terug.

DIENEN WAAR DE BEHOEFTE GROTER IS

In het begin van de jaren vijftig ging er een oproep uit tot de broeders om te dienen waar de behoefte groter was — op de eilanden. In de daaropvolgende jaren hebben veel broeders uit Australië op deze uitnodiging gereageerd. Zij hebben een grote invloed gehad op de groei van het werk. Op een gegeven moment waren er 120 van die broeders en zusters op de Fidji Eilanden. Velen van hen hebben Fidji geleerd om de mensen zo goed mogelijk te kunnen helpen. Op deze wijze werd een aantal gemeenten opgericht met deze gezinnen als kern. In 1956 werd in Lautoka een tweede gemeente opgericht. Later werd er in Navua een opgericht en in 1958 een in Mba (Ba). Thans zijn er in het gehele gebied van de Fidji Eilanden 24 gemeenten en bovendien op sommige van de verder afgelegen eilanden geïsoleerde verkondigers.

Het was voor deze broeders niet gemakkelijk te dienen waar de behoefte groter was. Niet alleen hadden zij te maken met de problemen die het verhuizen naar een ander land met zich brengt, maar ook werden zij door de immigratie-autoriteiten uitgewezen zodra men ontdekte dat zij Getuigen waren. De broeders moesten zich dus enkele maanden onopvallend gedragen. Dan, als zij goed en wel op dreef waren in hun wereldse werk, begonnen zij geleidelijk bijeen te komen met de plaatselijke Getuigen totdat zij uiteindelijk hun volledige predikingsschema weer konden opnemen.

De eilanders leren begrijpen was ook een uitdaging. Hier is het leven ontspannen. Een bijbelstudent zal misschien een afspraak maken voor een studie, maar zich er dikwijls niet aan houden. Waarom? Zo doet men dat op de eilanden nu eenmaal. Zij leven erg in het heden; het verleden is vergeten, de toekomst laat men zorgeloos buiten beschouwing. De gebeurtenissen van het ogenblik krijgen de volle aandacht, ongeacht het relatieve belang van de zaak.

Ook de beleefdheid van de eilanders kan voor buitenstaanders een probleem vormen. Respect tonen is nog altijd een fundamenteel aspect van de levenswijze van de eilanders. Daarom zal een eilander u vertellen wat hij denkt dat u wilt horen, in plaats van wat hij vindt. Dit betekent dat men een goede onderwijzer moet zijn, met inzicht en veel onderscheidingsvermogen.

Wanneer kringopzieners het buitengebied bewerken, vragen zij wel eens: „Hoe ver is het lopen naar het volgende dorp?” Een broeder die op het eiland woont, weet dat het, laten we zeggen, acht kilometer is. Maar de Europese kringopziener is moe. Dus liever dan een moedeloze uitdrukking op het gezicht van zijn broeder te zien, zal de eilander vanuit de pure goedheid van zijn hart, uit het oprechte verlangen behulpzaam en aanmoedigend te zijn, zeggen: „Zowat anderhalve kilometer.” Menige buitenlandse broeder heeft op die manier de langste „anderhalve kilometer” van zijn leven gelopen!

EERSTE KRINGOPZIENERBEZOEKEN

In 1955 stelde het Australische bijkantoor Len Helberg als de eerste kringopziener op de Fidji Eilanden aan. Hij bezocht ook broeders in West-Samoa, Amerikaans Samoa en Nieuw-Caledonië, en hij is erin geslaagd het werk in Tonga en op Tahiti op gang te brengen.

Het kringwerk op de eilanden vereiste veel reizen in kleine vaartuigjes, die soms kip-en-varkensbootjes werden genoemd vanwege de verscheidenheid van hun lading. De passagiers zochten ergens een plaatsje tussen de levende have, het timmerhout en de levensmiddelen. Sommige vaartuigjes waren beter dan andere, maar vaste vaartijden kenden ze niet. Zo kon het een kringopziener overkomen dat hij een maand of langer geïsoleerd op een of ander eiland vastzat in afwachting van de volgende boot.

Wanneer de kringopziener grote steden bezoekt, logeert hij misschien in een modern huis met alle gemakken van warm en koud stromend water, toiletten met waterspoeling en een bed. De volgende week verblijft hij misschien in een dorp waar hij op een mat op de vloer slaapt en waar de wasgelegenheid bestaat uit een beek of een emmer water die hij in de open lucht over zich heen giet.

HET EERSTE DISTRICTSCONGRES OP DE FIDJI EILANDEN

Het eerste districtscongres op de Fidji Eilanden was het „Zegevierend koninkrijk”-congres, dat in 1956 in Suva werd gehouden. Twee dagen voor het congres kreeg Suva een cycloonwaarschuwing. Huizen en gebouwen werden zo goed mogelijk verankerd, de wegen waren overvol en daardoor niet te gebruiken, en alle vliegverkeer werd opgeschort toen de cycloon naderbij kwam. Maar de avond voor het congres veranderde de cycloon van koers en liet Suva ongemoeid, en de openingsdag werd door rustig weer begroet.

Het vliegtuig dat broeder Don Adams van het hoofdbureau van het Genootschap naar de Fidji Eilanden moest brengen, had vertraging ten gevolge van het slechte weer. Toen het aankwam, brachten de broeders hem naar Suva in een voertuig met vierwielaandrijving, en nadat ze met het water tot aan hun borst door een gezwollen rivier waren gewaad, leverden zij hem precies een uur voordat hij de openbare lezing moest houden bij het congresterrein af.

Van toen af hebben de broeders vrij geregeld congressen gehad, die een overweldigende bijdrage hebben geleverd tot de groei van het werk en tot de geestelijke opbouw van Jehovah’s volk.

VERGADERINGEN IN HET FIDJI

Tot op die tijd werd op alle vergaderingen Engels gesproken. Maar voor sommigen van de broeders was het niet gemakkelijk lezingen in het Engels te houden. Daarom gaf de zoneopziener in 1957 de aanbeveling om in de gemeenten het Fidji te gebruiken, en het jaar daarop is dat ook doorgevoerd. Ook werd er elke maand een bijlage in het Fidji uitgegeven bij de Australische Koninkrijksdienst. Dit bleek een enorme hulp te zijn.

ER WORDT EEN NIEUW BIJKANTOOR OPGERICHT

Op 1 september 1958 werd het opzicht over de Koninkrijksbelangen in de Stille Zuidzee overgedragen aan een nieuw bijkantoor in Suva (Fidji Eilanden). Len Helberg, een gegradueerde van de 31ste klas van de Gileadschool, werd de eerste bijkantooropziener. Len Heatley, die de eerste inheemse gegradueerde van Gilead was, assisteerde hem en diende ook als reizende opziener. Aanvankelijk werd het bijkantoor ondergebracht in een kamer ten huize van broeder Eric Ewins in Suva. Later werd een klein huis met twee slaapkamers in Suva gehuurd.

Don Clare, die in 1954 getrouwd was met Eunice Marriott, de eerste inheemse pionierster op de Fidji Eilanden, werd in 1960 bijkantooropziener en thans verricht hij nog steeds dienst als coördinator van het bijkantoorcomité. Len Helberg moest naar Australië terugkeren en Len Heatley is tot op de dag van vandaag in verschillende takken van volle-tijddienst werkzaam geweest.

PROBLEMEN WAARMEE HET NIEUWE BIJKANTOOR WERD GECONFRONTEERD

Stel u de problemen eens voor waarmee het nieuwe bijkantoor werd geconfronteerd. Er moesten destijds acht verschillende eilandgebieden worden beheerd. Ze gebruikten verschillende munteenheden, spraken vele verschillende talen en waren gescheiden door de internationale datumgrens. Bovendien stond elk van de eilandengroepen onder een andere regering. De traagheid van de postdiensten maakte de problemen nog gecompliceerder. Het duurde wel tot tien weken voor er uit sommige onder het bijkantoor ressorterende gebieden antwoord kwam op een brief.

Niettemin betekende het rechtstreekse beheer over het hele eilandengebied door het nieuwe bijkantoor onder de leidende invloed van Jehovah’s geest een grote versnelling van het werk. In het eerste jaar dat het werkzaam was, steeg alleen al op de Fidji Eilanden het aantal verkondigers van 111 tot 176.

DE WAARHEID OVERWINT DEMONISME

Hoewel het merendeel van de Fidjiaanse bevolking tot de kerken van de christenheid behoort, houden sommigen nog vast aan hun oude gebruiken waarbij demonisme is betrokken, zoals het rituele door het vuur lopen.

Seremaia Raibe raakte in demonisme verwikkeld toen hij van school kwam en lid werd van een groep die bekendstond onder de naam Vukea (Helper). Deze groep geloofde dat hun de macht over de dood zou worden gegeven. Hij deed tot in de vroege ochtenduren mee aan het drinken van kava (een inheemse drank die geest en lichaam bedwelmt) om contact te krijgen met de demonen en macht te ontvangen om de dood te overwinnen.

Op een dag in 1957 werd hij bezocht door broeder Checksfield. De zendeling gebruikte de bijbel om de oorzaken van de kritieke toestanden in de wereld te verklaren. Seremaia raakte zo geïnteresseerd dat hij de bijbel begon te lezen, ook al had de Vukea geprobeerd die in diskrediet te brengen. Toen hij in Johannes 5:28 las dat de opstanding uit de doden door bemiddeling van Jezus Christus zou plaatsvinden, besefte hij dat de leringen van de Vukea verkeerd waren. Toen het hoofd van de sekte stierf — iets wat Seremaia voor onmogelijk had gehouden — verliet hij de groep en zei hij het demonisme vaarwel. Hij werd in 1958 gedoopt, begon met de pioniersdienst en hielp het werk in Niue op gang te brengen. Thans is hij ouderling in Nieuw-Zeeland.

HET BIJEENVERGADERINGSWERK ONDERSTEUND DOOR HET GEBRUIK VAN HET FIDJI

Als gevolg van het gebruik van het Fidji op de vergaderingen kwamen er meer Fidjianen in de waarheid. Vanaf juli 1961 verscheen De Wachttoren maandelijks in het Fidji. Ook werd een aantal brochures in de landstaal beschikbaar gesteld.

Broeder Aminiasi Cakau nam het grootste deel van dit vertaalwerk op zich. Hoewel hij een groot gezin had, zat hij dikwijls tot in de vroege ochtenduren te vertalen. De laatste jaren van zijn leven, tot aan zijn dood in december 1980, heeft hij gediend als lid van het bijkantoorcomité.

Een van de huidige leden van het bijkantoorcomité is broeder Emosi Laucala, die de waarheid door zijn tante heeft leren kennen. In 1960 begon deze Fidjiaanse vrouw de bijbel te bestuderen toen zij in Suva was en keerde daarop naar haar dorp terug. Toen haar vader stierf, stelden de dorpelingen haar herhaaldelijk geestelijk op de proef vanwege haar nieuwe geloof en omdat zij niet meer bang was voor de doden. Verscheidene anderen, die haar geloof zagen, begonnen te luisteren naar hetgeen zij hun uit de bijbel vertelde. Een van hen was haar neef, Emosi, een zevendedagadventist. Hij reisde haar achterna naar Suva toen zij terugging en wilde haar „kerk” onderzoeken. Gedurende de week dat hij in de stad was, kreeg hij iedere dag bijbelstudie, bezocht de vergaderingen en keerde vervolgens met publikaties naar huis terug. In 1962 werd hij gedoopt.

VERLIES VAN DE EERSTE ZENDELING OP DE FIDJI EILANDEN

Ook in 1962, tijdens het districtscongres in Lautoka, stierf de eerste zendeling op de Fidji Eilanden, broeder Checksfield. Hij had vijftien jaar trouw in het Fidjiaanse veld gediend en had gezien hoe Jehovah zijn inspanningen zegende. Er zijn tijden geweest dat hij meer dan twintig bijbelstudies per week leidde.

In de loop der jaren waren de Fidjiaanse broeders bang geweest dat broeder Checksfield naar Engeland zou terugkeren, maar hij antwoordde altijd dat hij er niet naar verlangde terug te gaan, want er bestond voor hem geen betere plek op aarde dan de Fidji Eilanden. Een voortreffelijk voorbeeld van een zendeling die in zijn toewijzing heeft volhard!

CONGRESSEN BRENGEN DE BROEDERS BIJ ELKAAR

Af en toe wordt er een eilandencongres gehouden, dat de broeders uit alle delen van de Stille Zuidzee bij elkaar brengt. In 1963 werd het eerste grote internationale congres in Suva gehouden. Dit congres behoorde tot een reeks congressen, die in 24 verschillende landen over de gehele wereld werden gehouden met als thema „Eeuwig goed nieuws”. Velen uit andere gebieden onder het beheer van het bijkantoor kwamen erheen en voegden zich bij de broeders op de Fidji Eilanden. Wat een vreugde was het elkaar voor het eerst van aangezicht tot aangezicht te ontmoeten, na zo veel over elkaar te hebben gehoord!

Op de vriendelijke wijze die hun eigen is, genoten de broeders van de eilanden de vijf dagen van het congres van elkaars gezelschap. En wat was het opwindend voor hen ook bijeen te zijn met broeders van het hoofdbureau van het Genootschap, onder wie de broeders F. W. Franz en Grant Suiter. De openbare lezing, die door broeder Franz werd gehouden, werd bijgewoond door 1080 personen, bijna tweemaal zoveel als op enig eerder gehouden congres op de Fidji Eilanden. Er waren 25 dopelingen, de vruchten van de bediening in een aantal verschillende landen. Het programma werd gebracht in vier talen: Engels, Fidji, Frans en Samoaans. Het congres was een markante gebeurtenis in de vroege dagen van de theocratische vooruitgang op de Fidji Eilanden.

LEDEN VAN HOOFDMANNENFAMILIES AANVAARDEN DE WAARHEID

In de Fidjiaanse samenleving kent men een aantal hoofdmannenfamilies, die deze onderscheiding vele jaren geleden hebben verdiend door wapenfeiten in de oorlog. De mannen dragen namen als Ratu en Ro, en de vrouwen worden Adi en Bulo genoemd. Deze namen worden via de mannelijke lijn van de ouders op de kinderen overgedragen, en personen die zulke namen dragen, staan in hoog aanzien.

Wanneer leden van hoofdmannenfamilies de waarheid leren kennen, moeten zij veel veranderingen aanbrengen om in overeenstemming te leven met de woorden van Jezus: ’Gij zijt allen broeders’ (Matth. 23:8). Dikwijls ontmoeten zij veel tegenstand, zoals de ervaring van zuster Alisi Dranidalo aantoont:

„Mijn familie, uit het dorp Lovoni op het eiland Ovalau, bood mij tegenstand. Vooral mijn vader was een tegenstander, omdat hij de titel van hoofdman draagt en zeer actief betrokken was bij het religieuze leven van het dorp. Toen ik in 1962 mijn wereldse werk opgaf om op de Ellice Eilanden [het huidige Tuvalu] te gaan pionieren, onterfde hij mij. Bijna acht jaar lang heeft hij zelfs de brieven die ik hem stuurde niet opengemaakt. Tijdens een vakantie ben ik naar huis gegaan, maar gedurende mijn verblijf van twee weken beschouwde ik me als een vreemdeling, niet als zijn dochter, en legde in alles diep respect aan de dag (zoals de Fidjiaanse gewoonte is wanneer men een vreemdeling is).

Maar dank zij mijn christelijke gedrag, niet door tot hem te prediken, heeft mijn vader mij na verloop van tijd gevraagd met de familie te komen studeren. Een van mijn broers en een zusje zijn nu in de waarheid, en mijn vader staat er zeer positief tegenover. Hij heeft zijn banden met de kerk verbroken en woont vergaderingen en congressen bij.”

Zuster Alisi Dranidalo is nu speciale pionierster en doet veel voortreffelijk werk, zowel in het veld als op het gebied van vertalen.

NIEUW BIJKANTOOR

In 1965 bracht broeder Knorr een bezoek aan de Fidji Eilanden om het „Vrucht van de geest”-districtscongres te bedienen. Bij die gelegenheid gaf hij toestemming voor de aankoop van grond ergens in Suva met het doel er een bijkantoor en een Koninkrijkszaal te bouwen. Er werden stappen ondernomen om het werk wettelijk te laten registreren, en dit gebeurde in 1966 onder de naam International Bible Students Association.

Het was moeilijk een geschikt terrein te vinden, maar uiteindelijk werd er in de buurt van de zakenwijk van Suva grond gekocht. Toen het gebouw in mei 1969 voltooid was, droeg het bij tot een voortreffelijk getuigenis voor iedereen. Bij de inwijding persten de 632 aanwezigen zich in de Koninkrijkszaal, die voor slechts 250 personen bestemd was. De plaatselijke broeders waren diep ontroerd toen zij hoorden dat het geld voor de grond afkomstig was van broeders in Nieuw-Zeeland en dat het kapitaal voor de bouw zelf van de broeders in Australië kwam. Het bijkantoor is een gebouw met twee verdiepingen dat is opgetrokken in een bouwstijl met verspringende niveaus. De bovenste verdieping is kantoor en Bethelhuis en een verdieping lager lag de Koninkrijkszaal. Op de begane grond was de lectuuropslagplaats en de garage. Dit was allemaal vóór de verbouwing in 1983.

CONGRESFACILITEITEN BOUWEN

In de loop der jaren zijn er in verschillende openbare gebouwen congressen gehouden, maar dikwijls moesten de broeders de complete congresfaciliteiten zelf bouwen. In 1970 bijvoorbeeld hebben de broeders in de westelijke districten van de Fidji Eilanden voor het „Mensen van goede wil”-districtscongres zelf de complete congresfaciliteiten in de stad Mba gebouwd. Voornamelijk in de weekenden bouwden zij twee grote met riet gedekte vergaderplaatsen met zitplaatsen van bamboe en nog zes kleinere gebouwen. Het heeft hun drie maanden gekost, maar groot was hun beloning toen 842 personen de openbare lezing bijwoonden en 22 personen werden gedoopt.

ONAFHANKELIJKHEID VOOR DE FIDJI EILANDEN

Op 10 oktober 1970, na 96 jaar een Britse kroonkolonie te zijn geweest, werden de Fidji Eilanden een onafhankelijke natie. Deze gebeurtenis was van invloed op het werk op de Fidji Eilanden, aangezien de nieuwe regering zich ten doel stelde plaatselijke inwoners de wereldse functies te geven die destijds door buitenlanders werden bekleed. Velen van de broeders die hierheen waren gekomen om te dienen waar de behoefte groter is, en die werelds werk hadden gekregen, keerden terug toen plaatselijke inwoners hun betrekking overnamen.

Sommige broeders, die al vele jaren op de Fidji Eilanden hadden gediend, moesten beslissen of zij Fidjiaanse burgers wilden worden of niet. Sommigen van de broeders, zoals een gegradueerde van Gilead, broeder Clare, die nog steeds op het bijkantoor dient, hebben dat gedaan.

GROEI IN RECENTERE JAREN

In 1970 bedroeg het aantal aanwezigen bij de Gedachtenisviering 1226, maar in 1983 steeg het tot 3061. Tot aan het begin van de jaren zeventig waren in Suva en de grotere steden ongeveer tien gemeenten geformeerd. Maar nu meer inheemse Fidjianen de waarheid aanvaardden, gaven de daaropvolgende tien jaar de oprichting van nog elf gemeenten te zien.

In de loop van 1977 breidde het werk zich uit tot nieuwe, niet eerder bereikte dorpen en eilanden. Speciale pioniers maakten een begin met het werk in vier nieuwe gebieden en richtten drie gemeenten op. Maar het is moeilijk het werk tot alle 106 bewoonde eilanden uit te breiden. Wanneer Fidjiaanse speciale pioniers eenmaal hun eigen dorp verlaten, zijn zij in andere dorpen gewoonlijk niet welkom, tenzij iemand uit dat dorp hen uitnodigt.

Bij één gelegenheid bracht een bejaarde man een bezoek aan het bijkantoor met het verzoek een bedienaar van Jehovah’s Getuigen aan zijn eiland toe te wijzen. Hij was een methodistenpredikant geweest, maar was ontevreden over zijn religie en over andere religies waarmee hij kennis had gemaakt. Nadat hij op het hoofdeiland contact had gehad met de Getuigen, vond hij dat zij de beste religie hadden die hij tot nu toe was tegengekomen. Aangezien hij onderdak aanbood, kreeg een speciale-pioniersechtpaar de toewijzing het eiland te bezoeken. Zij predikten in acht dorpen en brachten daar twee weken door. Het bleek dat de bejaarde man het opperhoofd van het eiland was en hij vertelde zijn onderdanen dat zij naar Jehovah’s Getuigen moesten luisteren.

EEN GETROUW STANDPUNT BRENGT RESULTATEN VOORT

Het stelsel van dorpsgemeenschappen houdt de mensen op de Fidji Eilanden stevig in de greep. Vroeger was het praktisch onmogelijk voor iemand om een Getuige te worden, tenzij hij verhuisde. Die situatie begint nu te veranderen. In het verleden vluchtten de mensen de rimboe in als zij de Getuigen hun dorp zagen naderen. Maar de hoge morele maatstaven van de broeders, hun reine levenswijze en hun vasthoudendheid in de prediking brengen velen er thans toe gunstig te reageren.

Dit wordt geïllustreerd door de ervaring van zuster Losavati Rokomarama. Zij leerde in Suva de waarheid kennen. Haar echtgenoot deelde haar nieuwe geloof niet, en kort daarop keerde hij terug naar zijn dorp op het eiland Ngau. Daar woont de familie in het grootste dorp van het eiland.

In de jaren die volgden, bleef Losavati standvastig in haar geloof en ging zij ermee voort informeel getuigenis te geven en aldus het goede nieuws te verbreiden. Iedere maand stuurde zij haar bericht op naar het bijkantoor. Iedere zondag hield zij de Wachttoren-studie met haar jonge kinderen, ondanks de hoon van de andere dorpelingen, die allemaal naar de methodistenkerk gingen. Na verloop van tijd ging haar echtgenoot meedoen met de Wachttoren-studie en langzamerhand begon hij de waarheid te aanvaarden. Toen traden ten gevolge van haar informele getuigenis haar zwager en schoonzuster eveneens uit de kerk en samen met de kinderen van de beide gezinnen vergaderde het viertal iedere week voor de studie.

Op een keer werden twee speciale pioniers aan dat gebied toegewezen, en zij logeerden bij zuster Losavati Rokomarama en haar man. Als gevolg van hun ijverige prediking werd het dorp opstandig tegen hen en de predikant belegde een vergadering van alle dorpelingen in de kerk. De predikant beval de pasgeïnteresseerde echtgenoot van zuster Rokomarama de speciale pioniers zijn huis uit te zetten. Dit weigerde hij, en hij gaf hun allen zonder omwegen te verstaan dat de pioniers door hem waren uitgenodigd en dat zij bij hem zouden blijven!

Hoewel aan dat eiland geen speciale pioniers meer zijn toegewezen, vergadert het groepje nog steeds geregeld en zes personen rapporteren iedere maand velddienst.

ZORG BESTEDEN AAN EEN AFGELEGEN EILAND

Op een groot eiland ongeveer 120 kilometer van het hoofdeiland Viti Levu wonen drie geïsoleerde verkondigers. De kringopzieners bezoeken deze verkondigers geregeld, ook al kan het meer dan een dag kosten om er te komen. De kringopziener moet een vrachtbootje nemen om naar het eiland te komen, dat vrijwel geen wegen en geen elektriciteit heeft. Wanneer hij aan de ene kant van het eiland aankomt, duurt het nog uren voordat hij op zijn plaats van bestemming is, want de boot legt in allerlei baaien langs de kust aan om goederen en mensen in en uit te laden. Op zijn plaats van bestemming stapt hij over in een klein bootje dat hem naar de kust brengt. Dan strompelt hij met zijn bagage over de modderige zandbanken. Na een flink aantal kilometers door de rimboe komt hij dan eindelijk bij het huis van een van de broeders aan.

Maar zijn inspanning wordt rijkelijk beloond wanneer hij de waardering en vreugde van de broeders ziet als zij met elkaar praten, samen uittrekken om te prediken en vergaderingen houden. Eén kringopziener koestert de dierbare herinnering aan zijn vertrek van het eiland, toen een Getuigen-gezin tot aan hun middel in zee stond om hem uit te zwaaien tot de boot uit het gezicht was.

Zo wordt het goede nieuws dus op allerlei manieren wijd en zijd op de eilanden verbreid, ook al maken de omstandigheden het onmogelijk pioniers toe te wijzen aan alle plaatsen waar zij nodig zijn.

CYCLOONS TREFFEN DE BROEDERS

Elk jaar worden de Fidji Eilanden van omstreeks november tot april getroffen door tropische stormen (orkanen), die plaatselijk cycloons worden genoemd. In de loop der jaren hebben deze veel schade en verlies aan mensenlevens veroorzaakt, en natuurlijk hebben ook de broeders ervan te lijden gehad.

Heel wat keren zijn er hulpgoederen uitgereikt aan broeders die huis en oogst hadden verloren door overstromingen en aardverschuivingen. De plaatselijke broeders hebben geleerd tijdens zulke rampen voor elkaar te zorgen.

EERSTE VERBLIJFSVERGUNNING VOOR EEN ZENDELING SINDS 1947

Het jaar 1978 was een belangrijk jaar voor het kleine bijkantoor. Ten gevolge van diverse veranderingen en door de dood van een van de kringopzieners, broeder Manoa Baro, ontstond er een grote behoefte aan reizende opzieners. Er waren geen inheemse broeders voor dit werk opgeleid. Dus werd besloten bij de regering toestemming aan te vragen om een ervaren kringopziener uit het buitenland te laten komen. Het bijkantoor had voordien al heel wat aanvragen gedaan, maar al meer dan dertig jaar waren er geen vergunningen voor zendelingen verstrekt!

Groot was de dankbaarheid jegens Jehovah toen bekend werd dat een broeder, Vaughan Guy, vergunning had gekregen om samen met zijn vrouw Jeanne voor een periode van drie jaar naar de Fidji Eilanden te komen om als reizende opziener te dienen. Nu hebben de inheemse broeders een grondige opleiding gekregen en hebben enkele nieuwe kringopzieners het werk ter hand genomen.

PREDIKEN TOT INDIËRS

Veel van de Indiërs die als arbeiders naar de Fidji Eilanden waren gekomen, zijn hier gebleven en hebben vele kinderen grootgebracht. De meerderheid van hen beoefent de hindoereligie en de rest is moslim. Overal op de Fidji Eilanden wordt de handel grotendeels beheerst door de Indiërs, en velen van hen hebben land gepacht en verbouwen suikerriet. Slechts weinig Indiërs hebben naar verhouding de waarheid aanvaard en de verkondigers bestaan vrijwel uitsluitend uit inheemse Fidjianen en bewoners van naburige eilanden.

De Indiër is echter zeer gastvrij. Wanneer men tot een Indiër predikt, vooral in plattelandsgebied, wordt de verkondiger binnengenodigd. Onveranderlijk wordt hem hetzij een koele drank of warme thee met melk en suiker aangeboden. De Indiase huisbewoner zal vrijwel altijd lectuur nemen, aangezien het tot zijn geloof behoort dat men nooit onbeleefd mag zijn tegen iemand die over God spreekt. Hij is een harde werker, is eerzuchtig en heeft gewoonlijk een hecht gezinsleven. Dit is nog een reden die het voor jonge Indiërs erg moeilijk maakt de waarheid te aanvaarden.

Ook de hindoereligie, waartoe de meeste Indiërs behoren, maakt het hun moeilijk de waarheid te leren kennen. Heel vaak hoort men hen zeggen: „Alle religies zijn goed en behagen God.” Toch hebben sommigen met deze achtergrond, zoals Hari Narain die nu ouderling is, de waarheid leren kennen en dienen getrouw in de gemeenten.

In de stad Tavua in het westelijke district smaken een broeder, een gewezen moslim, en zijn vrouw het genoegen met Indiase mensen te studeren. Op het districtscongres van 1980 in Lautoka werd een echtpaar gedoopt dat vroeger het hindoeïsme aanhing. Zo worden er dus vorderingen gemaakt in het bereiken van de Indiase bevolking, met het gevolg dat in het programma van de laatste twee congressen naast Engels en Fidji ook Hindi werd gesproken; en 255 personen hebben de openbare lezing in het Hindi tijdens het „Koninkrijkswaarheid”-districtscongres bijgewoond.

JEHOVAH’S ZEGEN DUIDELIJK ZICHTBAAR

De bewijzen dat Jehovah’s zegen al die jaren op het predikings- en onderwijzingswerk rustte, zijn duidelijk zichtbaar. Van de twaalf verkondigers in 1947, toen de eerste gegradueerden van Gilead arriveerden, heeft de waarheid zich zozeer verbreid dat in juni 1983 een hoogtepunt van 819 werd bereikt. Het „Koninkrijkswaarheid”-districtscongres was het grootste congres dat wij ooit hebben gehad, met 2905 aanwezigen en 47 dopelingen, terwijl in het hele dienstjaar 1982 50 personen werden gedoopt. Grote mogelijkheden voor de toekomst zijn af te lezen aan het feit dat het aantal van 3061 aanwezigen bij de Gedachtenisviering van 1983 ruim drie en een half maal zo groot was als het hoogtepunt in verkondigers!

Om gelijke tred te houden met de expansie hebben de gemeenten de Koninkrijkszaal van het bijkantoor in Suva verlaten en werd de zaal in 1983 verbouwd tot drie privé-kantoren en een lectuur- en verzendafdeling. De voormalige verzendafdeling doet nu dienst als receptie en vertaalkantoor.

De eer voor deze voortreffelijke toename en ontwikkelingen komt toe aan onze Hemelse Vader, Jehovah God, die moed en kracht schenkt aan degenen die worden uitgezonden om het Woord te prediken.

Laten wij nu onze aandacht richten op een ander gedeelte van de Stille Zuidzee, en wel de Samoa Eilanden.

WEST-SAMOA

De Samoa Eilanden behoren tot de mooiste van de Stille Zuidzee. De afgelopen twee eeuwen hebben ze echter de nodige ellende meegemaakt doordat de wereldmachten streden om ze in bezit te krijgen. Hierdoor zijn ze in een economische en sociale situatie terechtgekomen die men in een waar paradijs niet zou verwachten.

Hoewel West-Samoa slechts een paar kilometer van Amerikaans Samoa ligt en de bevolking aan elkaar verwant is, worden ze door afzonderlijke regeringen bestuurd. Sinds 1962 is West-Samoa een onafhankelijke natie, een van de kleinste ter wereld.

De twee grote eilanden (Upolu en Savai’i) beslaan een oppervlakte van slechts 2934 vierkante kilometer, maar ze hebben een bevolking van ongeveer 160.000 inwoners. Ze zijn bergachtig maar zeer vruchtbaar, bedekt met een dichte tropische plantengroei, afgewisseld met voedselplantages en aanplantingen van kokospalmen. De dorpjes zijn schilderachtig; de huizen, die fales worden genoemd, hebben ronde rieten daken en open zijkanten vanwege het warme klimaat. Als het regent, laat men schermen van palmbladeren neer. De hoofdstad Apia telt ongeveer 35.000 inwoners.

De overheersende religies hier zijn de Congregational Christian Church (een afsplitsing van de London Missionary Society), methodisten, rooms-katholieken, mormonen, zevendedagadventisten en pinkstergroepen.

De Samoanen zijn Polynesiërs; zij zijn vriendelijk en gastvrij. Hun huidkleur is lichtbruin en hun gelaatstrekken zijn bijna Europees. In het dorpsleven hanteren zij een sociaal systeem waarin een aantal families een clan vormen; het hoofd van de clan wordt een matai genoemd. Er zijn een aantal matais in elk dorp. Hun posities verschillen in belangrijkheid en autoriteit. Hoog genoteerd staan matais die redenaar en hoofdman zijn, en gewoonlijk is er een opperhoofd dat het hoogste gezag in het dorp vormt.

Zoals men zich kan voorstellen, kunnen de leden van een clan, als zij allemaal dezelfde religie hebben, het erg moeilijk maken voor iemand die zich probeert los te maken van Babylon de Grote.

PREDIKEN IN WEST-SAMOA

Niettemin valt bezoekers in vrijwel ieder Samoaans dorp een vriendelijke ontvangst ten deel. Wanneer een verkondiger van het goede nieuws naar een huis loopt, blijft hij eerbiedig staan op het lage stenen plateau waarop de fale staat, en wacht op een teken dat hij welkom is. Daar komt het — een meisje spreidt binnen een mat uit. Nu gaat de verkondiger naar binnen zonder een woord te zeggen, maar voordat hij naar binnen gaat, trekt hij zijn schoenen uit. Wanneer hij behaaglijk gezeten is, de benen gekruist op de mat, blijft hij beleefd afwachten.

Nu is de huisbewoner aan de beurt. Zij zegt hoe blij zij is dat de bezoeker naar haar huis gekomen is, dat zij hoopt dat het werk van de verkondiger gezegend zal worden, dat haar huis eenvoudig is, maar de zon heet, en dat, zo besluit zij, de verkondiger daarom welkom is. Dan bedankt hij haar en informeert naar de gezondheid van haar gezin. Pas dan staat het hem vrij met de Koninkrijksboodschap voor de dag te komen.

VROEGE KONINKRIJKSWERKZAAMHEDEN

In 1952 begon het goede nieuws van Jehovah’s koninkrijk in West-Samoa wortel te schieten. Een broeder uit Engeland, John Croxford, organiseerde een studiegroepje van geïnteresseerden. Hij was in dienst bij de T.E.A.L. Airlines (thans Air New-Zealand) en werkte op een kantoor aan de Beach Road in Apia. Daar ontmoette hij een kantooremployé die Fuaiupolu Pele heette.

Volgens Pele was broeder Croxford „de aardigste man die ik ooit had ontmoet”. Pele zei dat broeder Croxford hem later had verteld hoe hij, toen hij al die mensen op zondag in het wit gekleed, met de bijbel in de hand, naar de kerk zag gaan, geen idee had waar hij moest beginnen! Maar hij begon, en met voortreffelijke resultaten. Pele vertelt hoe hij er destijds over dacht:

„Ik wist dat hij [broeder Croxford] met mij wilde praten maar ik hield de boot af want ik had er toen geen tijd voor. Als voorzitter van de oud-leerlingenvereniging van de regeringsscholen had ik het erg druk. Maar op een zaterdagavond kwam hij bij mij thuis eten en wij zijn tot ver na middernacht blijven praten. Ik stelde hem allerlei vragen en ieder antwoord dat hij gaf, werd uit de bijbel voorgelezen. Het stond voor mij als een paal boven water dat dit de waarheid was waarnaar ik gezocht had.”

Hoewel Pele blij was dat hij de waarheid leerde kennen, zag hij nogal op tegen de consequenties. Hij en zijn familie waren prominenten in de kerk, en sommigen in zijn familie waren zelfs predikant. Hij was nogal bekend vanwege zijn activiteiten op het terrein van school, sport en kerk. Zo vroeg hij zich steeds af wat de oud-leerlingenvereniging wel zou vinden van de nieuwe religie die hij had aangenomen. Wat zouden de beschermheren van de vereniging, de Hoogheden Malietoa Tanumafili II en Tupua Tamasese III, wel van hem denken en zeggen?

Het is een Samoaanse gewoonte dat matais met een hoge rang veel invloed hebben. Het is vrijwel ondenkbaar dat een Samoaan, zeker als hij geen titel of hoge rang heeft, zich verzet tegen de gebruiken en religie van zijn voorvaders. In die situatie bevond Pele zich toen hij de waarheid aanvaardde.

PELE HEEFT EEN ONTMOETING MET DE HOOGGEPLAATSTE PERSONEN

Pele vertelt ons wat er gebeurde: „Ik bad zoals ik nog nooit gebeden had, en vroeg Jehovah mij de weg te wijzen die ik moest gaan. De maanden daarna studeerde ik aan één stuk door tot diep in de nacht. Op een dag ontving ik een brief van het opperhoofd van onze familie, waarin ik werd ontboden naar een avondbijeenkomst in Faleasiu om deze ’nieuwe kerk’ te bespreken. Taime Solomona, een familielid dat ook belangstelling voor de waarheid had, was eveneens aanwezig. Zodra ik aankwam, opende het opperhoofd de bijeenkomst. In de familievergadering zaten zes hoofden, drie redenaars, tien predikanten, twee godsdienstleraren, het opperhoofd, die voorzitter was, en oudere mannen en vrouwen uit de familie. Zij vervloekten en veroordeelden ons omdat wij smaad wierpen op de naam van de familie en op de kerk van onze voorvaders.

Toen zei de voorzitter: ’Wij kunnen beter een debat houden. Jullie geven jullie leerstellingen en geloofsopvattingen; wij geven de onze en dan kijken wij wie er gelijk heeft.’ Ik voelde me net als Jeremia, van binnen brandend van verlangen om te praten. Ook al schreeuwden sommigen: ’Doe die bijbel weg! Laat die bijbel erbuiten!’, beantwoordde ik al hun vragen aan de hand van de bijbel en ontzenuwde hun argumenten. Wat was ik dankbaar dat ik Gods Woord als nooit tevoren had bestudeerd!

Het ging de hele nacht door, tot vier uur in de ochtend. Uiteindelijk zwegen zij in alle talen. Hun hoofden waren gebogen. Toen zei het opperhoofd met zwakke stem: ’Jij hebt gewonnen, Pele.’ Ik antwoordde: ’Neem mij niet kwalijk, mijnheer. Ik heb niet gewonnen. Vannacht hebt u de boodschap van het Koninkrijk gehoord. Ik hoop oprecht dat u er acht op zult slaan.’ Na ons vertrek zochten wij een bus naar huis, moe maar gelukkig vanwege de overwinning van Gods waarheid. Het waarheidszaad had wortel geschoten op Upolu.”

DE STUDIEGROEP GROEIT

Op een middag in juli hoorde een jonge man, Maatusi Leauanae genaamd, twee mannen praten over de „nieuwe waarheid”. Maatusi vroeg: „Waar is die nieuwe waarheid?” Een van de mannen werkte in het ziekenhuis en hij legde uit dat er iedere week, op deze dag, een bijbelstudiegroep in het ziekenhuis vergaderde. Maatusi was er hevig in geïnteresseerd iets over deze „nieuwe waarheid” te horen. Daarom ging hij naar het ziekenhuis en keek eens naar binnen. Toen hij daar een grote groep bijeen zag, werd hij verlegen en wilde weggaan. Bij het hek kwam hij John Croxford tegen, die juist arriveerde om de studie te leiden. Broeder Croxford nodigde hem hartelijk uit om de studie bij te wonen, en dat deed Maatusi. Daar werd hij voorgesteld aan Fuaiupolu Pele en verscheidene anderen, twee of drie artsen, een douaneambtenaar, verscheidene kantooremployés en een man van het departement van landbouw. Toen volgde een studie van een uur uit het boek „God zij waarachtig”.

In 1952 symboliseerden Pele en zijn vrouw Ailua hun opdracht aan Jehovah door de waterdoop. Wat Maatusi Leauanae hoorde beviel hem, maar enige maanden lang bleef hij ongeregeld komen. Toen hij weer geregeld kwam studeren, overtuigden de liefde en belangstelling die hij van de broeders ondervond en de waarheid die hij had gehoord hem ervan dat hij de ware religie had gevonden. Weldra voegde een jonge regeringsambtenaar, Siemu Taase, zich bij de groep. Hij en Maatusi werden in 1956 gedoopt.

John Croxford vertrok in 1953 uit West-Samoa, maar hij had het waarheidszaad in goede bodem geplant. Velen van hen die hier genoemd zijn, dienen nog trouw in Jehovah’s werk. Er zouden er nog meer komen.

EERSTE GEMEENTE OPGERICHT

Begin 1953 hechtte het Genootschap zijn goedkeuring aan de oprichting van de eerste gemeente in West-Samoa. In mei 1953 arriveerde er een speciale-pioniersechtpaar uit Australië, Ronald en Olive (Dolly) Sellars, en zij hielpen de gemeente te organiseren. De autoriteiten wilden hun verblijfsvergunning voor het land niet verlengen en daarom verhuisden zij in januari 1954 naar Amerikaans Samoa.

Broeder Pele vertelt ons: „Toen broeder Croxford vertrok, dacht iedereen dat dit het einde was van de ’nieuwe kerk’. Maar wij hadden geregeld meer dan veertig aanwezigen. Broeder Ted Jaracz kwam ons opzoeken toen hij in 1953 van het congres in New York terugreisde naar Australië. Wij kwamen ’s avonds in mijn huis bij elkaar en hij hield een paar lezingen voor ons, die ik vertaalde.”

Kort daarop noemde broeder Pele zijn pasgeboren zoontje naar de drie broeders die naar West-Samoa waren gekomen, John Croxford, Ron Sellars en Ted Jaracz. Zijn naam is in het Samoaans Uitinesesioneronitete, of in het Engels Witness-John-Ron-Ted.

DIENEN WAAR DE BEHOEFTE STERKER WORDT GEVOELD

Een aantal Getuigen uit Australië kwam naar West-Samoa om te dienen waar de behoefte sterker wordt gevoeld. Richard en Gloria Jenkins, Bill en „Girlie” Moss en anderen hebben veel voortreffelijk werk gedaan. Telkens werden de aanvragen van zendelingen van het Genootschap om het land binnen te mogen afgewezen, en daarom zorgden de broeders die dienden waar de behoefte sterker wordt gevoeld, voor de stabiliteit en de rijpe leiding die de plaatselijke broeders in die tijd nog misten.

Een broeder, van huis uit een West-Samoaan die in Nieuw-Zeeland de waarheid had leren kennen, besloot zijn broeders „thuis” een tijdje te gaan helpen. Daarom keerden Charles Pritchard en zijn vrouw Judy in 1960 met hun twee kinderen terug naar West-Samoa. Zij zijn vijf jaar gebleven en hebben veel hulp kunnen bieden aangezien hijzelf een Samoaan was en wist wat de broeders nodig hadden en hoe hij het in hun eigen taal aan hen moest overbrengen. Toen keerden zij voor vijftien jaar terug naar Nieuw-Zeeland. Sedert april 1981 dienen Charles en Judy Pritchard in West-Samoa als zendelingen, samen met hun zoon Paul.

GEGRADUEERDE VAN GILEAD MAG HET LAND IN

In 1958 gradueerde zuster Tia Aluni, van geboorte een Westsamoaanse die in Nieuw-Zeeland had gewoond, van de Gileadschool en werd toegewezen aan het nabijgelegen Amerikaans Samoa. Aangezien zij toegang had tot West-Samoa nodigde het Genootschap haar uit te kiezen tussen in het zendingswerk blijven in Amerikaans Samoa of als speciale pionierster naar West-Samoa gaan. Zij koos voor het laatste en heeft drie jaar (1961-64) doorgebracht op het grootste eiland, Savai’i, waar zij met een plaatselijke speciale pionierster samenwerkte. Zo werd er een begin gemaakt met het werk op Savai’i.

Er heeft daar een zendelingenechtpaar gediend in een kleine gemeente in Fogapoa, maar nu bezoeken zij de gemeente eens per maand vanaf het eiland Upolu. Het werk is langzaam gevorderd vanwege gebruiken, tradities en religieuze opvattingen, en de angst die de mensen hebben om oude gewoonten te laten varen. De plaatselijke verkondigers leveren trouw elke maand bericht in.

DE BIJEENVERGADERING GAAT VOORT

Fagalima Tuatagaloa, een kreupele man met slechte ogen, aanvaardde de waarheid. Hij werd in 1953 gedoopt en ging onmiddellijk aan het werk als vakantiepionier (de huidige hulppioniersdienst). Hij leerde de waarheid zo grondig dat hij veel schriftplaatsen uit het hoofd kende. Een kringopziener die met hem van huis tot huis werkte, merkte op dat hij schriftplaatsen zonder bril correct voorlas en vroeg of zijn ogen beter werden. Fagalima antwoordde dat hij zijn bril had verloren en dat hij alleen maar deed alsof hij in de bijbel las. In werkelijkheid citeerde hij uit het hoofd.

Fagalima ging in de volle-tijddienst en heeft vele jaren als speciale pionier gediend. Heel lang heeft hij bij het gezin van broeder Pele ingewoond. Toen hij in 1977 aan kanker bleek te lijden en ernstig ziek werd, hebben zij hem tot aan zijn dood in 1979 verzorgd.

KRINGBEZOEKEN ONDANKS HINDERNISSEN

Toen Len Helberg, de eerste kringopziener op de Fidji Eilanden, in 1957 naar de Gileadschool vertrok, nam Paul Evans de kring over. Deze kring reikte in die tijd van Tahiti in het oosten, via de Samoa Eilanden, Niue, Tonga en de Fidji Eilanden tot Nieuw-Caledonië in het westen. In 1958 werd een tweede kring geformeerd, met Don Clare als kringopziener. In 1960 kwam er een derde kring bij. Hiermee waren alle twaalf landen van het bijkantoor op de Fidji Eilanden ingedeeld. Dertien jaar lang heeft broeder Evans, vergezeld door zijn vrouw, enkele van deze landen als kringopziener bediend. Wanneer zij niet op reis waren, werkten zij als zendelingen in Amerikaans Samoa.

Het was niet gemakkelijk West-Samoa binnen te komen, zelfs niet voor korte kringbezoeken. Broeder Evans herinnert zich: „Tweemaal hebben wij de gemeente op doorreis per boot bediend. De eerste reis konden wij slechts drie nachten en twee dagen bij de broeders doorbrengen. De volgende keer verging het ons beter. Wij kregen passage op een kleine vrachtboot vanaf de Fidji Eilanden en kwamen op een dinsdag vroeg in de ochtend in West-Samoa aan. Aangezien het schip waarop wij reisden, door de Westsamoaanse regering was gecharterd voor een zevendaagse reis naar andere eilanden en ons niet mee mocht nemen, moesten wij die zeven dagen in Apia aan land blijven wachten. Dit was precies wat wij nodig hadden, en wij hebben een geestelijk zeer nuttige week van ’wachten’ doorgebracht met het bedienen van de gemeente.” In 1959 heeft broeder Evans driemaal een poging moeten ondernemen voordat hij toestemming kreeg West-Samoa binnen te gaan.

OORZAKEN VAN DE TRAGE VOORUITGANG

Hoewel het prettig is in de velddienst tot Samoanen te prediken, is het moeilijk resultaten te bereiken. Er kunnen wel bijbelstudies worden opgericht, maar ze geregeld leiden en vorderingen boeken is een heel ander verhaal. De broeders hebben het er echter goed afgebracht, in aanmerking genomen dat zij het vele jaren zonder de hulp van zendelingen hebben moeten stellen. Een andere oorzaak van de trage groei is het beperkte aantal publikaties in hun taal.

DE GEMEENTE REINIGEN

Een kwestie die de vooruitgang in vroeger jaren heeft belemmerd, was het feit dat sommigen van de broeders, mogelijk door trots, er moeite mee hadden zich te schikken naar de theocratische regelingen. Er waren er die zich niet wilden vernederen, en zo kwam er in 1958 een schiftingswerk op gang. Een tijdlang had een handjevol opstandigen geprobeerd de gemeente tot verdeeldheid te brengen en een eigen organisatie opgericht. Dit was de climax van verscheidene jaren waarin zij voortdurend storend waren opgetreden en in hun onverzettelijke trots verlieten zij de gemeente.

De zuivering leidde tot het verlies van een kwart van de verkondigers, van wie sommigen werden uitgesloten. Jehovah bewees dat hij zijn organisatie steunde, en hij zegende degenen die hun rechtschapenheid belangrijker vonden dan hun persoonlijke trots. De gemeente bleef groeien en beleefde in 1959 een toename van 35 procent door de werkelijk hartelijke geest van liefde en samenwerking die er heerste. Broeder Pele bleef samen met zijn vrouw en verscheidene familieleden loyaal en is nog actief in de mate waarin zijn leeftijd en gezondheid dit toelaten. Het gezin is nu verbonden met een Samoaanse gemeente op Hawaii.

Maar er was meer betrokken bij het reinigen van de gemeente. Een groot aantal broeders en zusters moest worden uitgesloten wegens seksuele immoraliteit. In West-Samoa is dit soort immoraliteit heel gewoon en een aantal speciale pioniers en dienaren moest vanwege zulk wangedrag worden verwijderd.

DIENST MET EEN ONVERDEELD HART

Hoewel de bewoners van West-Samoa een overvloed aan stoffelijk voedsel hebben, zijn zij in financieel opzicht arm. Maar de broeders hebben datgene wat zij bezitten, gebruikt om voorwaarts te gaan in het Koninkrijkswerk, en Jehovah heeft hen dienovereenkomstig gezegend. Laten wij bijvoorbeeld eens kijken naar de moeite die broeder Fagalima Tuatagaloa heeft moeten doen om een congres op de Fidji Eilanden bij te wonen. Hij was niet jong, maar oud; niet sterk, maar ziekelijk; niet gezond van leden, maar had een klompvoet; niet begiftigd met een goed gezichtsvermogen, maar aan één oog blind. Om naar het congres te kunnen gaan had hij geld nodig, en om daaraan te komen moest hij kokosnoten verzamelen. Die droeg hij met ongeveer vijftien stuks tegelijk ruim drie kilometer verderop naar de plek waar hij ze ontbolsterde, het vruchtvlees eruit sneed en dat uitspreidde om te drogen, waarna hij het kokosvlees, de kopra, verkocht.

Vier weken lang werkte hij in zijn eentje op het verste uiteinde van het eiland. Toen ging hij zijn reisgeld betalen, maar kwam tot de ontdekking dat de prijs inmiddels gestegen was. Hij klaagde niet en raakte niet ontmoedigd; hij vroeg niet om hulp. Hij ging weer aan het werk om meer kopra te produceren, waarmee hij het extra geld verdiende. Dit deed hij allemaal om het congres bij te wonen dat zou worden gehouden in twee talen die hij niet kende. Wat een beloning voor hem, toen hij bij zijn aankomst ontdekte dat het Genootschap voorzieningen had getroffen om het grootste deel van het programma ook in zijn taal te presenteren!

Dank zij deze met een onverdeeld hart verrichte dienst en Jehovah’s zegen groeide het aantal verkondigers van 37 in 1958 tot een hoogtepunt van 109 in 1971. In maart 1983 bereikten zij een hoogtepunt van 161. Er ligt beslist nog grote toename in het vooruitzicht voor West-Samoa, hetgeen valt af te leiden uit het aantal van 594 aanwezigen bij de Gedachtenisviering van 1983.

ZENDELINGEN KOMEN HET LAND BINNEN

Jarenlang kregen zendelingen van buiten West-Samoa geen toestemming om in het land te wonen. Maar in 1970 kwamen er enkele personele veranderingen in de regering. Daarom schreef de gemeente Apia aan de eerste minister, onder wiens leiding het immigratiebureau staat, en vroeg toestemming voor Paul en Frances Evans om als zendelingen naar West-Samoa te komen en voor een periode van drie jaar te blijven met de mogelijkheid van verlenging na afloop. Wat waren de broeders opgetogen toen de aanvraag werd ingewilligd — na het negentien jaar achtereen te hebben geprobeerd!

Broeder Evans was juist op dat moment als kringopziener in West-Samoa. Hij hield dus ter plaatse op met het kringwerk en nam samen met zijn vrouw de zendingsdienst op zich. Zij zijn nog steeds in West-Samoa en werken nu hard aan het vertalen van publikaties in de Samoaanse taal.

Dat was nog niet het eind van het zendelingenverhaal. In januari 1977 bracht broeder M. G. Henschel van het Besturend Lichaam een bezoek aan West-Samoa om de situatie in ogenschouw te nemen. Als gevolg daarvan werden meer zendelingen naar het Samoaanse veld gezonden.

ONROEREND GOED AANGEKOCHT

In november 1977 kwam Robert Kawasaki uit Hawaii als zoneopziener naar West-Samoa. Hij informeerde of er ergens grond te koop was waar het Genootschap zou kunnen bouwen en kreeg te horen dat er wel iets was in het gebied van Sinamoga, ongeveer drie kilometer landinwaarts van de voornaamste stad Apia. Het mat ongeveer 0,4 hectare en er stonden drie huizen en een oud uit cementblokken opgetrokken gebouw op. Hij deed het Besturend Lichaam de aanbeveling het door het Genootschap te laten kopen. In oktober 1978 werd de koop gesloten, en de zendelingen verhuisden naar een tijdelijk onderdak in een van de huizen. In 1979 werden twee gebouwen afgebroken en een groot huis van twee woonlagen werd gerenoveerd om dienst te doen als zendelingenverblijf. In 1981 werd een gloednieuw zendelingenhuis gebouwd op grond die van een broeder in Faleasiu, 19 kilometer van Apia, was gepacht. Op eigen kosten kwamen broeders uit Australië, Hawaii, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten om samen met de plaatselijke broeders aan de bouw van deze zendelingenhuizen te werken.

LECTUUR IN HET SAMOAANS

In december 1957 kwam broeder Earl Stewart van het bijkantoor op de Filippijnen als zoneopziener naar Samoa. Hij deed bij het Genootschap de aanbeveling De Wachttoren in het Samoaans te drukken. Broeder Pele nam de leiding in het vertaalwerk en de eerste gestencilde uitgave verscheen in mei 1958.

Al eerder werden er enige traktaten en de brochure „Dit goede nieuws van het Koninkrijk” in het Samoaans vertaald. Andere brochures volgden. Toen kwam begin 1972 de Samoaanse uitgave van het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt. Er zijn in de loop der jaren vele duizenden exemplaren van het Waarheid-boek verspreid en overal waar Samoaanse mensen worden aangetroffen, wordt het voor bijbelstudies gebruikt. De vertaling van het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven in het Samoaans vordert goed, en het zal een geweldig instrument zijn om in het Samoaanse veld te gebruiken.

Een aantal jaren is de Samoaanse Wachttoren in een uitgave van 16 bladzijden gedrukt in Brooklyn, New York. Met ingang van de uitgave van januari 1981 werd deze uitgebreid tot 24 bladzijden. Er worden exemplaren verzonden naar Nieuw-Zeeland, Hawaii en de westkust van de Verenigde Staten, waar onder grote Samoaanse bevolkingsgroepen gemeenten te vinden zijn.

VOORUITGANG IN DE LOOP DER JAREN

Het werk van Jehovah’s volk in West-Samoa is onder zijn leiding langzaam maar zeker vooruitgegaan. Het aantal verkondigers is gegroeid van één in 1952 tot 161 nu. Er werken nu tien zendelingen, vijf gewone en speciale pioniers plus de gemeenteverkondigers in het veld, en vele mensen horen de Koninkrijksboodschap. Ongeveer 270 personen bezoeken geregeld de vergaderingen, waaruit het potentieel voor nieuwe dienstknechten van Jehovah blijkt.

Maar laten wij de Samoa Eilanden nog niet helemaal vaarwel zeggen; laten wij liever oversteken naar Amerikaans Samoa en iets horen over de vorderingen van het Koninkrijkswerk aldaar.

AMERIKAANS SAMOA

De afstand tussen de beide Samoa’s bedraagt slechts ongeveer tachtig kilometer. Amerikaans Samoa behoort reeds vanaf het moment dat de koloniale machten in 1899 de Samoa Eilanden verdeelden, tot het gebied van de Verenigde Staten. Het heeft een bevolking van ongeveer 32.000 mensen, die op zes eilandjes wonen. Het grootste, Tutuila, telt bijna 30.000 inwoners.

De haven van Tutuila, die Pago Pago heet, is de bekendste bezienswaardigheid van Amerikaans Samoa. Ze ligt in de krater van een uitgebluste vulkaan op een diepte van wel 122 meter. De met groen bedekte wanden, steil oprijzend tot toppen van wel 550 meter boven het blauwgroene water, bieden een schitterende aanblik. In een periode van vijftig jaar heeft het gebied van deze baai jaarlijks gemiddeld meer dan vijf meter regen gehad! Het vochtigheidsgehalte is hoog, gemiddeld ongeveer 84 procent, hoewel de temperatuur gewoonlijk niet boven de 32° Celsius komt.

Net als in West-Samoa zijn de mensen hier kerkgangers en hangen een van de verschillende religies van de christenheid aan. Het is heel gewoon als de matai van een dorp ’s avonds een gong luidt als signaal dat iedereen in het dorp naar binnen moet om te bidden. Gedurende deze periode mag niemand buiten rondlopen. Na tien of vijftien minuten wordt de gong weer geluid ten teken dat de gebedstijd ten einde is.

DE WAARHEID BEREIKT HET EILAND TUTUILA

Toen de president van het Wachttorengenootschap, J. F. Rutherford, in 1938 met zijn gezelschap uit Australië terugkeerde, legden zij in Amerikaans Samoa aan en brachten wat lectuur van het Genootschap aan land. Er is echter geen bericht voorhanden dat iemand destijds de waarheid heeft aangenomen, en er zouden vele jaren voorbijgaan voor het werk in dit veld in de Stille Zuidzee vorderingen zou maken.

In 1952 kwam zuster Lydia Pedro bij familieleden in Amerikaans Samoa op bezoek en vertelde hun over het goede nieuws. Als gevolg van deze reis leerde haar neef Uaealesi (Wallace) Pedro, de waarheid kennen.

VASTE GROND ONDER DE VOETEN

Op 5 januari 1954 zetten de in Australië geboren Ronald en Olive (Dolly) Sellars voet op het eiland; zij hadden een voorlopig visum met de geldigheidsduur van één maand gekregen om als zendelingen het land binnen te komen. Nadat de minister van Justitie had opgemerkt dat hun toestemming was geweigerd om op West-Samoa te verblijven, zei hij: „Wij hebben hier vrijheid van godsdienst in Amerikaans Samoa, en ik zal erop toezien dat u net als iedere andere religie deze vrijheid zult bezitten.”

Uiteindelijk deelde het bureau van de minister van Justitie in een schrijven mee dat er geen bezwaar tegen was dat het Wachttorengenootschap een organisatie in Amerikaans Samoa vestigde. Broeder en zuster Sellars kregen een visum voor een verblijf van onbepaalde duur. Later kregen andere zendelingen toestemming naar de eilanden te komen. In de loop der jaren is dit in het hele gebied van het bijkantoor op de Fidji Eilanden het enige land geweest dat nieuwe zendelingen vrij heeft toegelaten.

EEN JONGE MAN NEEMT ZIJN STANDPUNT VOOR DE WAARHEID IN

De komst van de zendelingen stimuleerde Wallace Pedro vorderingen te maken in de waarheid. Hij vertelt ons zijn ervaring: „Toen de zendelingen kwamen, zag ik de noodzaak in mij bij Jehovah’s volk aan te sluiten. Wij woonden met slechts zeven personen geregeld de vergaderingen bij die in het zendelingenhuis werden gehouden. Op 30 april 1955 werd ik de eerste die in Amerikaans Samoa werd gedoopt. Mijn familie was er niet erg blij mee, vooral niet toen ik heel actief werd in het predikingswerk.

Toen ik op een dag thuiskwam van de gemeenteboekstudie, trof ik mijn familie in conferentie bijeen. Ik werd voor de keus gesteld: Ophouden met Jehovah’s Getuigen om te gaan of het huis uit! Ook al moest ik nog een jaar middelbare school afmaken en had ik geen financiële middelen om in mijn levensonderhoud te voorzien, toch stond ik vast in mijn besluit ten gunste van de waarheid. Toen verstootte mijn familie mij en zette mij de deur uit met niets dan de kleren die ik aan had! Jehovah verschafte mij liefdevol een onderdak — het zendelingenhuis; en broeders in de Verenigde Staten stuurden mij kleren.”

Wallace woonde een tijdje bij de zendelingen in en maakte zijn school af; toen werd hij pionier en later speciale pionier. Hij is in zijn land blijven dienen totdat hij omstreeks 1960 naar de Verenigde Staten verhuisde. In 1979 keerde broeder Pedro met zijn vrouw en vier kinderen terug naar Amerikaans Samoa. En hoe staat het met zijn familie die hem verstoten had? Een van zijn broers, zijn zuster en een van zijn nichtjes zijn Getuigen geworden. Vervolgens werd in 1980 op 72-jarige leeftijd zijn moeder gedoopt! Zelfs zijn vader heeft vóór zijn dood de bijbel bestudeerd. Het standpunt van deze jonge man ten gunste van Jehovah en van de waarheid heeft hem en zijn familie beslist zegeningen gebracht.

EERSTE BEZOEK VAN KRINGOPZIENER

In 1955 kreeg het groepje voortreffelijke hulp toen broeder Len Helberg als de eerste kringopziener in Amerikaans Samoa aankwam. Tijdens zijn bezoek werd de film van het Genootschap De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie overal op het eiland vertoond; 3227 personen hebben deze voorstellingen bezocht. Dit was een schitterend getuigenis, want het hielp de mensen zien dat Jehovah’s Getuigen een wereldomvattend werk doen.

Twee maanden na deze filmvoorstellingen werd er officieel een gemeente opgericht met drie verkondigers en de zes zendelingen.

Hoewel in Amerikaans Samoa veel meer mensen Engels verstaan dan in West-Samoa, is de voornaamste taal nog steeds het Samoaans. Daarom was het een grote hulp voor de gemeente toen ze een zending van 16.000 exemplaren van de brochure „Dit goede nieuws van het Koninkrijk” in het Samoaans ontving.

ER KOMEN MEER PIONIERS EN ZENDELINGEN

Veel verkondigers, pioniers en zendelingen hebben op de eilanden gediend en hebben getrouwe, liefderijke hulp geboden om de broeders op te bouwen. Op een zeker moment herbergde het eilandje Tutuila negen zendelingen en drie gewone pioniers. Dit leverde resultaten op — bij de Gedachtenisviering van 1960 waren 118 aanwezigen.

GETROUW AANWEZIG OP DISTRICTSCONGRESSEN

In 1960 mochten de broeders tot hun grote opgetogenheid gastheer zijn voor enkele Getuigen van de Fidji Eilanden alsmede voor hun broeders uit West-Samoa. Dit was tijdens het „Vredezoekende bedienaren”-districtscongres. In 1966 waren op een ander districtscongres bijna 300 afgevaardigden aanwezig uit acht onder het bijkantoor ressorterende landen en uit Australië en Nieuw-Zeeland. In die tijd waren er slechts 26 verkondigers in heel Amerikaans Samoa, dus wat een getuigenis was het zo’n grote menigte te zien!

De broeders in Amerikaans Samoa hebben enkele districtscongressen op de Fidji Eilanden en enkele in West-Samoa bijgewoond. Hoewel er gewoonlijk nogal wat reizen aan te pas komt, is het voortreffelijk te zien dat de congressen al meer dan twintig jaar lang elk jaar zijn gehouden en dat de broeders altijd aanwezig waren om het geestelijke voedsel vol waardering te ontvangen.

ZWAKKE GEZONDHEID GEEN BELEMMERING

In 1962 aanvaardde Tafia Pula, toen 66 jaar oud, de waarheid. Hoewel hij vrijwel aan huis gebonden was door filariasis, een ziekte die zowel zijn armen als zijn benen aantastte, heeft hij toch vele uren in Jehovah’s dienst doorgebracht. Doordat zijn ledematen zo gezwollen en zwaar waren, kon hij zelfs met behulp van een stok nauwelijks lopen, maar toch zette zijn ijver voor Jehovah hem ertoe aan meer te prediken dan sommigen die jonger waren dan hij.

Hij wilde gedoopt worden, maar zijn familie was bang dat het zijn dood zou worden als hij de zee in ging en ondergedompeld werd. Hij zei tegen hen: „Als ik tijdens mijn doop kom te sterven, ben ik gelukkig, omdat ik dan sterf terwijl ik Gods wil doe.” Hij werd gedoopt en stierf niet!

In 1972, het laatste jaar van zijn leven, was hij met een van de broeders in de dienst en zei tegen hem: „Ga jij maar door, want ik houd je maar op. Ik denk dat ik beter terug kan gaan naar de auto en onderweg ga prediken tot iedereen die ik tegenkom.” Toen de broeder omkeek, zag hij broeder Tafia Pula met voorbijgangers staan praten. Hij had een boodschap te brengen, en die bracht hij, tot aan het einde toe. Toen hij de laatste twee dagen van zijn leven in het ziekenhuis lag, belde hij zijn dochter op en vroeg haar om hem zijn velddiensttas te brengen zodat hij die naast zijn bed bij de hand had om te kunnen gebruiken.

FACTOREN DIE DE VOORUITGANG BELEMMERDEN

In de loop van de jaren zestig vorderde het werk langzaam, en het aantal verkondigers nam toe van 22 in 1961 tot 44 in 1970. Talrijk waren de tegenslagen doordat sommigen, onder wie zelfs speciale pioniers, ten prooi vielen aan immoraliteit en uit de gemeente verwijderd moesten worden. Dit is op de eilanden een voortdurend probleem, evenals in veel andere delen van de wereld.

Een andere oorzaak waardoor de groei traag scheen te zijn, is het feit dat de Samoanen zo gemakkelijk toegang hebben tot de Verenigde Staten. Dikwijls verhuizen nieuwelingen, die net met de prediking zijn begonnen, naar de Verenigde Staten. Velen van hen hebben zich verbonden met de Samoaanse gemeenten op Hawaii en aan de westkust van de Verenigde Staten en dienen Jehovah daar.

HET GOEDE NIEUWS WORDT GEPREDIKT

Dank zij de stevig verankerde gemeente op het grootste eiland van Amerikaans Samoa heeft de Koninkrijksboodschap de oren van vrijwel alle mensen in dit gebied bereikt. Terwijl de verhouding van verkondigers van het goede nieuws tot de bevolking in West-Samoa nog steeds ongeveer één op de duizend bedraagt, is dat in het kleinere Amerikaans Samoa niet het geval, want daar is het één op de ongeveer vierhonderd.

De groep van drie eilanden die bekendstaan onder de naam Manua Eilanden, de eilanden Tau, Ofu en Olosega, hebben de boodschap eveneens gehoord. In 1980 bijvoorbeeld hebben de kringopziener John Rhodes, zijn vrouw Helen en vijf andere verkondigers vijf dagen besteed aan de prediking op dit eilandengroepje. Zij hebben alle dorpen bewerkt en 159 boeken, 126 brochures en 268 tijdschriften verspreid en 66 abonnementen afgesloten. Nu bezoekt de gemeente op Tutuila deze afgelegen eilanden tweemaal per jaar.

Met een hoogtepunt van 81 verkondigers in het afgelopen dienstjaar en een vergaderingbezoek van gemiddeld 167 personen bij de openbare lezingen, zijn de vooruitzichten voor verdere toename goed. Alle dank gaat uit naar Jehovah God wegens zijn zegen op de inspanningen die worden gedaan om de ware christelijke gemeente op deze prachtige eilanden in de Stille Zuidzee te vestigen.

Laten wij ons van het uiterste oosten van het bijkantoorgebied noordwaarts verplaatsen in de richting van de evenaar, naar de eilandengroepen Kiribati en Tuvalu (voorheen de Gilbert Eilanden en de Ellice Eilanden) en horen hoe het Koninkrijkswerk zich daar heeft ontwikkeld.

KIRIBATI EN TUVALU

Deze twee eilandengroepen stonden oorspronkelijk onder hetzelfde koloniale bestuur, dat sedert het eind van de Tweede Wereldoorlog het hoofdkwartier had op Tarawa, een van de Gilbert Eilanden. Omdat de eilanders van twee verschillende rassen afkomstig zijn en twee verschillende talen hebben, werden de groepen in de loop van 1975 en 1976 gescheiden. Vervolgens verkregen zij onafhankelijkheid van Groot-Brittannië, waarbij de Gilbert Eilanden de republiek Kiribati werden en de Ellice Eilanden de staat Tuvalu.

Kiribati, het grootste van de twee eilandstaten, bestaat uit 33 eilanden die over een gebied van ongeveer vijf miljoen vierkante kilometer verspreid liggen. Daartoe behoren de 16 Gilbert Eilanden, de 8 Phoenix Eilanden, 8 van de Line Eilanden en Ocean Eiland. Gevoegd bij de 9 eilanden van Tuvalu beslaat het landoppervlak in totaal slechts ongeveer 745 vierkante kilometer. De meeste eilanden van Tuvalu zijn ringvormige koraalriffen die lagunes omsluiten.

Bijna alle eilandjes zijn erg klein en steken nauwelijks boven de zee uit; in Tuvalu komt het land zelfs nergens meer dan 4,6 meter boven de zeespiegel uit. Ten gevolge van de slechte bodemgesteldheid groeien er slechts zeer weinig verschillende voedingsgewassen behalve kokospalmen, schroefpalmen en broodbomen, en verder als hoofdprodukt wortelgewassen zoals pulaka en taro.

Deze eilanden, die tot de dichtstbevolkte van de Grote Oceaan behoren, tellen in totaal meer dan 60.000 bewoners. Tuvalu heeft een bevolking van 8000 personen, van wie er ongeveer 2300 op het eiland Funafuti, het hoofdeiland, wonen. De meeste Tuvaluanen zijn Polynesiërs en spreken Tuvalu; velen zijn tevens de Engelse taal machtig. Het merendeel van de inwoners van Kiribati zijn Micronesiërs en spreken Gilbertees, hoewel velen van hen ook Engels spreken.

RELIGIE EN GEBRUIKEN

In het midden van de vorige eeuw werden er enige protestantse zendingsposten en later een katholieke missiepost gevestigd. In het begin waren de mensen niet erg toeschietelijk, maar de zendelingen begonnen hen voor zich te winnen door kleding en tabak uit te delen.

Ten slotte slaagden de kerken erin vat op de mensen te krijgen en land te verwerven. Het boek Kiribati, Aspects of History bericht: „Sommige mensen die tabak wilden hebben, gaven de zendelingen land in ruil voor een paar sigaretten. Zo wist de katholieke missie in Nonouti land te bemachtigen waarop ze haar missiepost kon bouwen.” De LMS (London Missionary Society) en de katholieke missie beheersten verschillende gedeelten van Kiribati, maar Tuvalu kwam uitsluitend onder beheer van de LMS-groep.

Hoeveel macht de zendingsposten over de eilanders hadden, blijkt uit de gebeurtenissen in Tuvalu. De Samoaanse predikanten kwamen en begonnen de mensen de Samoaanse taal en gebruiken op te leggen. Omstreeks het midden van de jaren veertig hadden de kerken daardoor een sterke greep op vrijwel ieder aspect van het leven op de eilanden. Ieder dorpje bestond uit rondom een indrukwekkende kerk gebouwde hutten met rieten daken. Sommige voorgangers kregen zo veel macht dat zij het voor elkaar wisten te krijgen dat alcoholgebruik en fietsen op zondag verboden werd.

HET KONINKRIJKSWERK KOMT OP GANG IN KIRIBATI EN TUVALU

Bill Checksfield, die in Suva op de Fidji Eilanden aan het prediken was, had geen flauw vermoeden van de gevolgen van zijn nabezoek bij een Tuvaluaanse man, Foua Tofinga genaamd. Nadat hij vier jaar de bijbel had bestudeerd, werd Foua Tofinga in 1951 gedoopt — de eerste Tuvaluaan die in de waarheid kwam. Zijn vrouw Selepa werd in 1957 gedoopt. Uiteindelijk werd broeder Tofinga ouderling in de gemeente Suva en op het ogenblik is hij lid van het bijkantoorcomité op de Fidji Eilanden.

Hoewel broeder Tofinga niet in staat was naar Tuvalu terug te keren, werd vanuit zijn huis in Suva een begin gemaakt met het verbreiden van de waarheid in Kiribati en Tuvalu. Zowel broeder Tofinga’s vader als zijn schoonvader waren voorgangers in de LMS-kerk, dus toen hij en zijn vrouw de waarheid aanvaardden, veroorzaakte dat grote opschudding in de Tuvaluaanse gemeenschap.

Volgens de gewoonte van het eiland brengt bijna iedere Tuvaluaan die naar de Fidji Eilanden komt, ook een bezoek aan het gezin van broeder Tofinga. Natuurlijk hebben zij daardoor veel gelegenheid gehad om tot Tuvaluanen te prediken. Zo begon de Koninkrijksboodschap steeds meer door te dringen in Kiribati en Tuvalu.

Beschouw bij wijze van illustratie van de manier waarop dit gebeurde eens de ervaring van Saulo Teasi, een Tuvaluaan. Saulo, die op een schip werkte, kwam tegen het eind van de jaren veertig op de Fidji Eilanden, waar bleek dat hij een week in Suva kon blijven. Hij bracht een bezoek aan de moeder van zuster Tofinga, die inmiddels belangstelling voor de waarheid had gekregen. Toen ook broeder Checksfield een bezoek bracht aan dit huis, zat Saulo stilletjes op de achtergrond bij een bijbelbespreking. Hij raakte onder de indruk van het feit dat broeder Checksfield altijd de bijbel gebruikte om vragen te beantwoorden. Toen Saulo hoorde dat deze zendeling over enkele dagen terug zou komen, zorgde hij dat hij ook aanwezig was. Saulo vertrok van de tweede bespreking met een exemplaar van het boek „God zij waarachtig” en wist zeker dat hij de ware religie had gevonden.

Intussen hadden ook anderen, onder wie Lise, de zus van zuster Tofinga, belangstelling voor de waarheid gekregen. Omstreeks die tijd waren deze geïnteresseerden verhuisd naar Tarawa (Kiribati) en weldra werd op Tarawa een studiegroepje van ongeveer tien personen opgericht. Hoewel geen van hen gedoopt was, hielden zij ondanks voortdurende tegenstand vol. Zo bleken zij het fundament te zijn voor het begin van het werk in Kiribati en Tuvalu.

In het midden van de jaren vijftig kwam Saulo na afloop van een arbeidscontract op Tarawa aan en in afwachting van vervoer naar Tuvalu logeerde hij in het huis van Lise. Hij en zijn gezin hadden veel gelegenheid om met Lise te praten over onderwerpen die met de bijbel verband hielden, en al spoedig besloot hij op Tarawa te blijven en daar te gaan werken. Saulo was opgetogen toen hij ontdekte dat wat hij leerde hetzelfde was als wat hij op de Fidji Eilanden van broeder Checksfield had gehoord. Weldra bezochten Saulo en zijn vrouw Uto de vergaderingen van het groepje.

DE GROEP IN KIRIBATI ONTVANGT HULP

Deze groep ontving zeer veel hulp toen in 1961 een uit vier personen bestaand gezin uit Nieuw-Zeeland arriveerde. Broeder Huia Paxton was als chemicus in dienst bij de regering van Kiribati. Drie jaar lang zijn hij en zijn gezin een enorme aanmoediging voor de plaatselijke broeders geweest. Zij namen zelfs les in het Gilbertees en leerden het vloeiend spreken. Niet alleen correspondeerden zij met geïnteresseerden, onder andere op Ocean Eiland, maar ook kochten zij een klein jacht om anderen op nabijgelegen eilanden te bezoeken. Toen de kringopziener, Fred Wegener, hen in 1965 bezocht, hadden vier geïnteresseerde families, vijftien volwassenen en hun kinderen, zich bij hen aangesloten.

Toen zijn arbeidscontract in 1967 afliep, keerde broeder Paxton met zijn gezin terug naar Nieuw-Zeeland. Op de terugweg deed hun schip Ocean Eiland aan, waar zij de gelegenheid hadden enkelen van degenen met wie zij gecorrespondeerd hadden te ontmoeten en hen aan te moedigen. Toen de kringopziener zes maanden later Tarawa bezocht, bleek de groep in aantal gegroeid te zijn en geregeld te vergaderen, waarbij zij de Engelstalige uitgave van het boek „Vergewist u van alles” gebruikten. Er waren in die tijd nog geen publikaties in het Gilbertees.

Hoewel deze broeders geen hulp hebben van zendelingen of pioniers, blijft een kleine gemeente van Jehovah’s volk vanuit het hoofdeiland Tarawa het goede nieuws verbreiden. Sedert 1 september 1980 valt Kiribati onder het nieuwe bijkantoor op Guam, dat het opzicht heeft over het werk in heel Micronesië.

VOORUITGANG IN TUVALU

Toen Saulo Teasi in het begin van de jaren zestig terugkeerde naar Funafuti, het hoofdeiland van Tuvalu, trof hij daar tot zijn verrassing een groepje mensen die regelmatig bijeenkwamen om De Wachttoren te bestuderen. Deze groep werd behartigd door een gewezen arts, Uili Opetaia (Willy O’Brien), die de waarheid in Suva had leren kennen toen hij medicijnen studeerde, in Samoa gedoopt was en nu verkondigde wat hij had geleerd. Weldra kreeg deze groep versterking van Apelu Teagai en zijn vrouw Lumepa. Evenals Saulo had Apelu de waarheid leren kennen toen hij in Suva was.

In die tijd begon Saulo’s vrouw Uto hem hevig tegenstand te bieden, hoewel zij aanvankelijk belangstelling aan de dag had gelegd. Elke zondag scheen er ruzie te zijn als Saulo niet met haar mee naar de kerk wilde gaan. Een onverwachte zegening zou echter voor de oplossing zorgen.

Dat gebeurde in mei 1962, toen de zusters Lydia Pedro en Alisi Dranidalo, beiden speciale pioniersters van de Fidji Eilanden, aan Tuvalu werden toegewezen. Zuster Pedro was in Tuvalu geboren en zuster Dranidalo was een geboren Fidjiaanse. De plaatselijke regering had er bezwaar tegen dat deze twee zusters bleven, en daarom moesten zij Tuvalu in januari 1963 verlaten. Gedurende hun verblijf leidden de zusters een aantal bijbelstudies, ook al mochten zij niet van huis tot huis prediken. De twee speciale pioniersters hebben vooral Uto, de vrouw van Saulo, geholpen haar standpunt voor de waarheid in te nemen. Als gevolg van hun werk constateerde de kringopziener toen hij in 1964 naar Tuvalu kwam, dat Saulo en Apelu gereed waren voor de doop. Toen werd het jaar daarop Uto gedoopt, samen met de vrouw van Uili, Melapa.

KRINGOPZIENERS BEZOEKEN TUVALU

Vanaf het midden van de jaren zestig tot het eind van de jaren zeventig is deze kleine gemeente ondanks veel tegenstand doorgegaan. Mettertijd werd het gemakkelijker kringopzieners het land binnen te krijgen. Deze voorziening van Jehovah was iets waarvoor de broeders grote waardering hadden.

Het is voor deze reizende opzieners niet gemakkelijk geweest aan de levenswijze op de eilanden te wennen. Een van de broeders die een bezoek bracht aan Funafuti was herstellende van een aanval van knokkelkoorts toen hij besloot in de prachtige lagune te gaan zwemmen. Na een poosje zag hij een vreemd voorwerp voorbijdrijven en dacht: ’Nee, dat kan niet!’ Toen hij er later nog meer ontwaarde, zag hij pas de toiletten op palen boven het water! Nodeloos te zeggen dat het de laatste keer was dat hij in de lagune had gezwommen!

Een andere broeder en zuster die tijdens een bezoek aan Kiribati op een grindvloer onder een muskietennet lagen te slapen, werden opgeschrikt door een vreemd geluid. De broeder deed zijn zaklantaarn aan en ontdekte dat zij belegerd werden door krabben die door het muskietennet heen probeerden te komen! Toen zij later in Tuvalu aankwamen, bleek dat de meeste van de huizen door de orkaan Bebe waren verwoest. Daarom logeerden zij bij een broeder en zijn gezin in een klein hutje. Hier werden zij ’s nachts wakker gehouden door ratten die op het nooddak speelden.

Deze broeders hebben geleerd zich aan veel verschillende omstandigheden aan te passen. Zo begon het tijdens een periode van waterschaarste in Kiribati plotseling te stortregenen en men zag een van de kringopzieners in zwembroek een douche nemen onder een lekkende goot. Hij maakte een goed gebruik van die regenbui!

Hoewel het dus niet altijd gemakkelijk was voor de broeders die de gemeenten op deze eilanden kwamen bedienen, werden hun inspanningen beslist gezegend.

RECHTSCHAPENHEID EN REINHEID BEWAREN

De toets of de waarheid in een land werkelijk stevig is bevestigd, is altijd of de broeders en zusters ondanks de hevigste tegenstand standvastig in de waarheid blijven. Neem nu het voorbeeld van zuster Lumepa, die in maart 1970 gestorven is. Zij leed al twee jaar lang aan inwendige bloedingen en moest geopereerd worden, maar kreeg te horen dat dit zonder bloedtransfusie niet kon. Twee jaar lang hebben artsen, ziekenhuispersoneel, vrienden en naaste familieleden geprobeerd haar over te halen om bloedtransfusie te aanvaarden, maar zij bleef vasthouden aan Jehovah’s wetten en is als een getrouwe Getuige gestorven. Zelfs op een geïsoleerd eiland is Jehovah’s geest aanwezig om degenen te sterken die geloof in hem stellen.

Zoals reeds is opgemerkt, hebben de missies van de christenheid ertoe bijgedragen het roken op deze eilanden populair te maken, zodat bijna alle eilanders verslaafd zijn geraakt aan tabak. Er zijn enkele voortreffelijke voorbeelden geweest van personen die toen zij Jehovah’s vereisten leerden kennen onmiddellijk met de gewoonte hebben gebroken. — 2 Kor. 7:1.

ER KOMEN BROEDERS UIT HET BUITENLAND

Oktober 1978 was een keerpunt in de activiteiten van Jehovah’s volk in Tuvalu. Er gebeurden twee belangrijke dingen. Ten eerste kreeg een Australische broeder, Lon Bowman, die op Papoea Nieuw-Guinea had gediend, werelds werk in Tuvalu. Ten tweede gaf de Tuvaluaanse regering twee Australische zendelingen toestemming twee jaar in Tuvalu te wonen, en daar dienen zij nog steeds.

Broeder Bowman hielp de broeders een betere routine voor hun vergaderingen en bijbelstudiewerk te ontwikkelen. Toen de zendelingen, Geoffrey en Jeanette Jackson, een paar maanden later arriveerden, bleek de kleine gemeente op ordelijke wijze te functioneren.

Binnen korte tijd leidde dit kleine ploegje broeders en zusters meer dan veertig bijbelstudies. Tegen de tijd dat broeder Bowman en zijn gezin vertrokken, waren er twaalf verkondigers van het goede nieuws. In 1982 bereikte het aantal verkondigers een hoogtepunt van 22.

CONGRESSEN BIJWONEN

Ten gevolge van hun isolement en de hoge reiskosten zijn maar heel weinigen van de Tuvaluaanse broeders in staat geweest een congres van Jehovah’s volk bij te wonen. In 1979 hebben de broeders en zusters zich echter een speciale krachtsinspanning getroost om het districtscongres op de Fidji Eilanden bij te wonen. Zij hebben het meest uiteenlopende werk aangepakt, van chocolade maken en verkopen tot zand sjouwen, en zij waren blij dat zij, met enige hulp van hun geestelijke broeders in het buitenland, een delegatie van acht broeders en zusters naar het congres konden zenden. Onder hen bevond zich zuster Uto Teasi die, hoewel zij in 1965 gedoopt was, nog nooit naar een congres was geweest. Ook al sprak zij geen Engels of Fidji (de talen waarin het programma werd geboden), zij was opgetogen dat zij met meer dan 1300 anderen daar op dat congres bijeen kon zijn. Nog iets dat haar vreugde schonk was het weerzien met zuster Alisi Dranidalo, die haar destijds in 1962 had geholpen de waarheid te aanvaarden.

ANDERE EILANDEN BEREIKEN

De afgelopen paar jaar heeft niet alleen het hoofdeiland Funafuti grondig getuigenis gekregen, maar ook hebben de zendelingen samen met anderen in de gemeente geregeld de verder gelegen eilanden van de Tuvalugroep bezocht. Veel geïnteresseerden op de afgelegen eilanden krijgen nu bijbelstudie per brief.

Af en toe brengt de gemeente op Funafuti een vijftien minuten durend radioprogramma dat op alle eilanden van Tuvalu te horen is. Wanneer de zendelingen de afgelegen eilanden bezoeken, krijgen zij veel uitingen van waardering te horen over de bijbelse waarheden die men van die radiouitzendingen leert.

De geestelijkheid oefent echter druk uit op de regering om een eind aan de programma’s te maken. Op uitnodiging van de beheerder van het radiostation woonde broeder Jackson een vergadering bij waar hij een van de geestelijken boos hoorde uitroepen: „De mensen stellen veel te veel vragen als zij naar die programma’s geluisterd hebben. Dat kunnen wij niet gebruiken!” De geestelijken eisten dat een kerkcommissie alle programma’s zou keuren voordat ze werden uitgezonden. Maar later werden een nieuwe beheerder en een nieuwe programmamaker aangesteld en die waren niet bang voor de geestelijkheid. Dus bereikt het goede nieuws de afgelegen eilanden nog steeds via de radioprogramma’s.

VOORUITGANG MET BEHULP VAN LECTUUR IN HET TUVALU

Al die jaren hebben de broeders op Funafuti lectuur in de Samoaanse taal bij hun vergaderingen gebruikt. Sommigen van de ouderen verstaan Samoaans, maar voor de meesten in de gemeente is dit moeilijk. Dus werd met vereende krachten geprobeerd enkele publikaties te vertalen voor plaatselijk gebruik, en het Besturend Lichaam heeft zijn goedkeuring gehecht aan het drukken van deze lectuur in het Tuvalu.

De Getuigen op deze eilanden gaan dus voort met het verkondigen van het goede nieuws, en ondertussen zien zij uit naar verdere toename, vooral met het oog op hun Gedachtenisviering van 1983, waar 155 personen aanwezig waren, van wie 68 op het eiland Funafuti. Dit was ongeveer één op de 34 personen van het hele eiland Funafuti, het hoofdeiland.

Laten wij nu onze aandacht richten op het enige overgebleven koninkrijk in de Zuidzee-eilanden van Polynesië — Tonga.

TONGA

Het koninkrijk Tonga bestaat uit ongeveer 200 eilandjes, waarvan er slechts enkele bewoond zijn. Er zijn drie hoofdgroepen: Tongatapu, Haapai (laaggelegen groepen koraalriffen) en Vavau, dat bergachtig is. Het landoppervlak bedraagt 670 vierkante kilometer. Nukualofa is de hoofdstad, gelegen op het grootste eiland, Tongatapu, dat ongeveer 700 kilometer ten zuidoosten van Suva (Fidji Eilanden) ligt.

De Britse ontdekkingsreiziger Captain James Cook bracht in 1773 een bezoek aan de eilanden en noemde ze de Vriendschaps Eilanden. En inderdaad zijn de mensen, van wie de meesten Polynesiërs zijn, vriendelijk. Hun taal is het Tonga, maar tegenwoordig leren de meeste schoolkinderen ook Engels. Op deze eilanden wonen meer dan 90.000 mensen en de meesten van hen zijn zeer religieus.

Tonga was een protectoraat van Groot-Brittannië, totdat het in 1970 volledig onafhankelijk werd. De regering is een constitutionele monarchie, en de koning wordt bijgestaan door een kabinet, een parlement en een kroonraad.

REACTIE OP DE WAARHEID

De waarheid kwam voor het eerst naar Tonga via een van de eerste pioniers die door het Australische bijkantoor werden uitgezonden. De pionier, die op de Fidji Eilanden werkte, deelde brochures uit aan iedereen die hij tegenkwam. Een bewoner van Tonga, die als kapitein op een zeilschip voer, nam de brochure Waar zijn de doden? Bij zijn terugkeer in Tonga gaf hij de brochure aan een vriend die Charles Vete heette, een medewerker op het departement voor telecommunicatie. Dat was in 1932. Charles las de brochure en was ervan overtuigd dat hij de waarheid had gevonden. Tot die tijd was hij lid geweest van de methodistenkerk, maar nu trok hij zich terug uit de kerk en verkondigde de boodschap van de bijbel, hoewel hij niet met Jehovah’s Getuigen verbonden was.

Charles schreef naar het hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn om meer informatie. Die kreeg hij in de vorm van series boeken. Bovendien vroeg de toenmalige president van het Genootschap, J. F. Rutherford, of Charles de brochure Waar zijn de doden? in het Tonga wilde vertalen. Hij nam de toewijzing aan en na verloop van tijd arriveerde er een zending van 1000 brochures. Charles werd ertoe bewogen er een bijdrage voor te sturen en begon ze te verspreiden. Menig ambtenaar onder zijn collega’s hoorde de waarheid op deze manier. Zo begon in 1933 het eerste predikingswerk in het koninkrijk Tonga.

Ongeveer 25 jaar lang stond Charles Vete er alleen voor wat de verkondiging van het goede nieuws in Tonga betreft. Zijn werk bracht hem van het hoofdeiland Tongatapu, met de hoofdstad Nukualofa, naar het noorden, naar de eilanden Vavau en Niuatoputapu. Op deze eilanden heeft hij veel brochures verspreid. Hoewel een aantal mensen belangstelling toonde, werden er niet veel vorderingen gemaakt, doordat er geen gemeente was waarmee men omgang kon hebben. Maar de brochure Waar zijn de doden? werd op grote schaal verspreid. Zelfs nu nog komt een verkondiger als hij van huis tot huis gaat mensen tegen die zich deze brochure en de verspreiding ervan door Charles Vete weten te herinneren. Door zijn predikingswerk in al die jaren kwam hij bekend te staan als een getuige van Jehovah, hoewel hij pas in 1964 werd gedoopt.

Met ingang van maart 1955 brachten kringopzieners korte bezoekjes aan deze eilanden, maar ten gevolge van de sterke invloed van de methodisten en de rooms-katholieken werden er geen zendelingen van de Getuigen in het land toegelaten en konden geen buitenlandse broeders het land binnenkomen om de plaatselijke verkondigers te helpen. Daardoor hebben de Getuigen in Tonga zich voornamelijk zonder hulp van anderen moeten ontplooien.

HET INITIATIEF NEMEN

Door het initiatief te nemen, hebben de broeders vorderingen gemaakt. Hier is een voorbeeld van hun ijver: In 1964 kregen zij het script voor een speciale openbare lezing toegestuurd. Hoewel de broeder die de groep leidde nog nooit een toespraak had gehouden, bereidde hij zich voor en hield de lezing; Jehovah heeft zijn oprechte krachtsinspanningen gezegend met een aantal van 22 aanwezigen.

Nog een aanwijzing van het verlangen van de broeders om vorderingen te maken in de waarheid is de moeite die zij hebben gedaan om te zorgen voor vertalingen van studieartikelen uit De Wachttoren. Broeder Charles Vete vertaalde ze in het Tonga; met de hand werden afschriften gemaakt en dan door de groep als studiemateriaal gebruikt. Hetzelfde werd gedaan met het boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs.

Toen kringopziener Fred Wegener en districtsopziener Donald Clare in 1965 een bezoek brachten aan Nukualofa, waren zij onder de indruk van de ijverige inspanningen die men zich getroostte om de organisatie zonder hulp van buitenaf gaande te houden. Een jaar later waren de broeders daar opgetogen toen zij naar het Genootschap konden schrijven dat zij zojuist een Koninkrijkszaal hadden gebouwd op een stuk grond dat door broeder Osaiasi Tovi op zijn eigen erf ter beschikking was gesteld; de zaal is groot genoeg voor dertig personen.

HULP VAN BUITEN

In de loop der jaren zijn enkele regeringsfunctionarissen vervangen door mensen die de Getuigen gunstiger gezind zijn. Zo maakten de Tongaanse immigratieambtenaren in 1969 na bijna veertien jaar bekend dat de reizende vertegenwoordigers van het Genootschap een verblijfsvergunning voor zes maanden konden krijgen. Dus zond het genootschap kringopziener Len Helberg en zijn vrouw Rita er voor twee maanden heen, en wat een heerlijke opleidingstijd is dat geweest!

De broeders kwamen verscheidene dagen per week bijeen in het huis van broeder Vete om les te krijgen in gemeenteorganisatie. Hoogtepunt van het bezoek was de Gedachtenisviering, die door 53 personen werd bijgewoond, en een kringvergadering, die hielp een sterker gevoel van liefde en eenheid aan te kweken. De broeders kookten het eten voor die dag op hete stenen die zij in een oven in de grond begroeven, en zij aten onder een groot tentzeil dat aan bomen achter de Koninkrijkszaal was opgehangen. Op matten op de grond stonden lage feesttafels gedekt, die aan broeder Tovi waren uitgeleend door de koning van Tonga, voor wie broeder Tovi als chauffeur werkt. Die maand bereikte Tonga een nieuw hoogtepunt van achttien verkondigers.

GEMEENTE OPGERICHT

Met een hoogtepunt van twintig verkondigers die bericht inleverden, werd in 1970 de gemeente Nukualofa opgericht. Sedertdien heeft iedere kringopziener de broeders opgeleid in theocratische procedures en tevens met hen in het veld samengewerkt. Er is groei geweest, en in april 1983 bereikte het aantal verkondigers een hoogtepunt van 41.

Op het ogenblik worden er nog steeds geen zendelingen in Tonga toegelaten. Sommige regeringsfunctionarissen voelen er weinig voor de groei van de waarheid aan te moedigen, hoewel zij erkennen dat Jehovah’s Getuigen geen nieuwe religie op de eilanden zijn.

DE KONINKRIJKSBOODSCHAP BEREIKT DE MENSEN

Aangezien de meerderheid van de bevolking op het hoofdeiland Tongatapu woont, waar de gemeente Nukualofa gevestigd is, bereikt de Koninkrijksboodschap velen. De eerste plaatselijke zuster die speciale pionierster werd, is in 1978 met deze dienst begonnen, en nu zijn er vier speciale pioniers. Zelfs in Haapai in het noorden verkondigt een kleine groep het goede nieuws. De broeders en zusters daar doen veel moeite om naar Nukualofa te komen als de kringopziener op bezoek komt, en dit wordt gecombineerd met een districtscongres voor één gemeente.

In de loop van de jaren zeventig zijn enkele broeders naar Tonga gekomen om te dienen waar de behoefte groter is. David Wolfgramm en zijn gezin uit Nieuw-Zeeland hebben hier enkele jaren met de gemeente samengewerkt. Aangezien hij een burger van Tonga is, kreeg hij toegang tot het land. De behoefte op de eilanden van Tonga is werkelijk groot, want de verhouding van het aantal Getuigen tot de totale bevolking is één op 2198.

Maar als het Jehovah’s wil is, zal daar nog meer worden gedaan voordat de „grote verdrukking” een eind maakt aan Jehovah’s „dag van redding” (Matth. 24:21, 29; 2 Kor. 6:1, 2). Er zijn nieuwelingen die naar de Koninkrijksboodschap luisteren. De vooruitzichten voor toename zijn goed, gezien de 164 aanwezigen bij de Gedachtenisviering van 1983. Broeder en zuster Wolfgramm zijn in mei 1983 teruggekomen om zich op Vavau te vestigen, waar zij een begin maakten met het werk. Twee speciale pioniers hebben de toewijzing ontvangen met hen samen te werken. Het is de vurige hoop van Jehovah’s Getuigen in dit land dat de hernieuwde pogingen om zendelingen in Tonga toegelaten te krijgen, succes zullen hebben. Of dit nu al dan niet lukt, de getrouwe groep broeders en zusters zal ermee voortgaan Jehovah’s Woord bekend te maken aan het vriendelijke volk van het koninkrijk Tonga.

Ongeveer 480 kilometer ten noordoosten van Tonga ligt een hoogst ongewoon eiland, Niue geheten.

NIUE

Dit land bestaat uit slechts één eilandje, ongeveer 19 kilometer lang en ongeveer 16 kilometer breed, met een totale oppervlakte dus van slechts 259 vierkante kilometer. Niue wordt in de hele Stille Zuidzee als uniek beschouwd. De bodem bestaat uit kalksteen en overal waar men op het eiland komt, ziet men in de kalksteenrotsen de overblijfselen van schelpen en koralen die eens onder de oppervlakte van de oceaan hebben gelegen. In tegenstelling tot de andere eilanden heeft het geen stranden. Hoge kliffen rijzen steil op uit de oceaan; verderop is het land een vrijwel vlak plateau. Niue is doorzeefd met grotten, waardoor het voor amateur-ontdekkers een paradijs is.

Hoewel Niue in 1974 van Nieuw-Zeeland zelfbestuur heeft gekregen, geniet het volk de bescherming van het burgerschap van Nieuw-Zeeland. De Grondwet voorziet in vrij verkeer met Nieuw-Zeeland en een Wetgevende Vergadering van twintig leden, van wie er veertien uit de dorpskiesdistricten en zes van een algemene lijst worden gekozen. Het bestuur en beheer over het eiland ligt in handen van een uit vier leden bestaand kabinet. Op plaatselijk niveau bestaat het bestuursapparaat uit dorpsraden, waarvan er veertien zijn, met raadsleden die voor een ambtstermijn van drie jaar worden gekozen. De oudere mannen in iedere gemeenschap hebben medezeggenschap in zaken die betrekking hebben op hun eigen dorp.

De bewoners van Niue zijn een mengeling van Samoanen, Tonganen en Cook-eilanders, die honderden jaren geleden daarheen zijn verhuisd; zij hebben zich vermengd tot één etnische groep. Hun taal is een mengeling van Samoaans en Tonga. In tegenstelling tot de meeste andere eilanders in de Stille Oceaan hebben de inwoners van Niue geen hoofdmannen die hun ambt erven, maar geeft het hoofd van elke familie zelf de leiding.

De afgelopen jaren zijn er ongeveer 9000 Niueanen naar Nieuw-Zeeland verhuisd, zodat er in de dorpen heel wat huizen leeg staan. De overheersende religie is de Ekalesia Niue, die uit de London Missionary Society is voortgekomen.

DE WAARHEID BEREIKT NIUE

De theocratische geschiedenis van Niue begon in februari 1960 toen de zusters Tia Aluni en Ivy Kawhe, zendelingen die in Amerikaans Samoa dienden, gevraagd werd een maand op Niue door te brengen. In die tijd legde een schip dat tussen de eilanden voer er slechts eens per maand aan, dus als iemand van boord ging, moest hij een maand wachten op het volgende schip. Aangezien op Niue geen Getuigen werden toegelaten, vroegen de zusters het land binnen te mogen om familie te bezoeken. Zuster Aluni had een tante op het eiland en zij hebben bij haar gelogeerd.

De zusters hebben in één maand meer lectuur verspreid dan in hun eigen gebied in een heel jaar! Er werd heel wat belangstelling gewekt, en ook heel wat tegenstand. Een van de personen aan wie zij getuigenis gaven was Samuel Makatongia. Hij was lid van de LMS-kerk, maar hij legde zeer veel belangstelling voor de waarheid aan de dag; hij had al enige jaren een abonnement op De Wachttoren. Hoewel de zusters ongeveer twintig kilometer moesten fietsen om hem te vinden, was hun beloning groot. Dit is een zegen voor het werk op Niue gebleken, want deze broeder is de stuwende kracht voor het werk daar en is presiderend opziener van de plaatselijke gemeente.

EEN FIDJIAANSE PIONIER KOMT HELPEN

Niet lang nadat de zusters het eiland hadden verlaten, trof het bijkantoor regelingen om Seremaia Raibe, een inheemse Fidjiaanse pionier, erheen te laten gaan met een arbeidscontract bij het departement van openbare werken. Hij gebruikte de avonden en weekenden om de plaatselijke broeders te helpen.

Nadat broeder Raibe daar enige maanden had gewoond, ontbood de gouverneur hem onder druk van de religieuze leiders voor een onderhoud. De gouverneur vroeg broeder Raibe, een grote, stevig gebouwde Fidjiaan, waarom hij als „arbeider” naar het eiland was gekomen, als hij in feite was gekomen om te prediken. Broeder Raibe antwoordde dat iedereen op het eiland scheen te weten dat hij een getuige van Jehovah was, en dat hij, als de gouverneur het hem op de dag dat hij kwam, had gevraagd, zou hebben bevestigd dat hij een Getuige was. Toen zei de gouverneur dat het ter wille van de vrede op het eiland het beste zou zijn als hij niet van huis tot huis ging, ook al garandeert de Grondwet vrijheid van aanbidding. Niet lang hierna werd broeder Raibes verblijfsvergunning voor het eiland ingetrokken, en hij keerde naar de Fidji Eilanden terug. In september 1961 nam de Wetgevende Vergadering van Niue het besluit geen Getuigen in het land toe te laten.

Maar toen hij nog op het eiland was, organiseerde broeder Raibe geregeld vergaderingen. De Duivel bediende zich van zijn oude intimidatietactiek en stookte de plaatselijke dorpelingen op, het huis waar de vergaderingen gehouden werden met stenen te bekogelen; maar deze tactiek faalde toen de voornaamste stenengooiers belangstelling voor de waarheid kregen en zelf de vergaderingen begonnen te bezoeken!

ER KOMT MEER HULP

Intussen woonde een gehuwde Niueaanse broeder, William Lovini, in Nieuw-Zeeland, waar hij de waarheid leerde kennen. In 1961 keerde broeder Lovini terug naar Niue om te dienen waar de behoefte sterker werd gevoeld. Hij werd in dienst genomen door de regering van Niue en een aantal jaren lang nam hij de leiding in de gemeente op zich. Het aantal verkondigers steeg tot 34.

Kringopziener Paul Evans bracht een gedeelte van een dag op Niue door toen het maandelijkse lijnschip tussen de eilanden er aanlegde. Hij sprak met de broeders, besprak hun problemen, analyseerde hun activiteiten en deed suggesties — allemaal in de tijd van ongeveer zes uur voordat het schip vertrok. Toen kregen broeder Evans en zijn vrouw in 1966 toestemming voor een verblijf van zes weken op Niue — op voorwaarde dat zij niet van huis tot huis zouden werken. Het was een prachtige gelegenheid om de broeders op te bouwen.

ONDANKS EMIGRATIE VAN BROEDERS GAAT HET WERK DOOR

Vanaf 1965 liep het aantal verkondigers terug en daalde tot een dieptepunt van negen verkondigers. Hoe kwam dat? De meesten van de broeders, onder wie broeder Lovini, vertrokken om verschillende redenen naar Nieuw-Zeeland.

Degenen die achterbleven, hadden weinig ervaring in gemeentelijke aangelegenheden en bezaten een slechts beperkte kennis van het Engels. Maar zij bleven vergaderen en stuurden geregeld hun velddienstbericht op naar het bijkantoor. Toen kregen zij in februari 1967 bezoek van kringopziener Len Heatley, die een maand bij hen bleef. Er werd een verkorte Koninkrijksbedieningsschool gehouden en tijdens het laatste weekend van het bezoek hielden zij een klein congres.

In 1968 werden de broeders opnieuw gezegend met een kringbezoek van een maand, en daarna hebben zij geregeld elk jaar bezoek gehad. Telkens werd zo’n bezoek besloten met een mini-kringvergadering, waarin de broeders werden aangemoedigd voorwaarts te gaan met het Koninkrijkswerk. Toen de kringopziener in 1970 op bezoek kwam, waren de broeders opgetogen over de 92 aanwezigen bij de openbare lezing en de 111 personen die aanwezig waren bij de Gedachtenisviering.

Sedertdien is de situatie vrijwel onveranderd gebleven. De broeders geven getuigenis aan de ongeveer 3200 Niueanen die nog op het eiland zijn en de verhouding is één verkondiger op 359 inwoners.

Veel bekender dan Niue is Tahiti. Laten wij eens zien hoe het Koninkrijkswerk begonnen is op dit grootste eiland van Frans Polynesië.

TAHITI

Tahiti is het bekendste eiland van de groep die bekendstaat als de Genootschaps Eilanden in Frans Polynesië, ongeveer 3540 kilometer ten oosten van de Fidji Eilanden. Tahiti, dat de vorm van het cijfer acht heeft, is bergachtig met pieken tot wel 2237 meter hoog. Het eiland, dat goed wordt geïrrigeerd door regen en rivieren, biedt een spectaculaire aanblik. De enige grote stad is Papeete, met een interessante gemengde bevolking die Tahitiaans, Frans, Chinees en in toenemende mate Engels spreekt. Wat religie betreft, hangt de bevolking hoofdzakelijk de Rooms-Katholieke en de Frans-Protestantse Kerk aan.

DE WAARHEID BEREIKT TAHITI

Twee reizende opzieners zijn met het predikingswerk op Tahiti begonnen. De eerste, Len Helberg, bracht er in 1956-57 twee maanden door. Hij bezocht mensen die zich schriftelijk hadden geabonneerd op de tijdschriften van het Genootschap. Ook vertoonde hij de film De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie vijfmaal, met een totaal aantal van 618 aanwezigen. De tweede was Paul Evans. In 1957 verspreidde hij meer dan zeventig boeken en bijbels. Maar pas het jaar daarop werd er een basis voor een gemeente gelegd.

Agnes Schenck, een burgeres van Tahiti, woonde met haar man en zoon in de Verenigde Staten toen het gezin in de waarheid kwam. In 1957 hoorden zij broeder Knorr tijdens een congres bekendmaken dat Tahiti, waar het Koninkrijkswerk verboden was en zendelingen de toegang werd ontzegd, een van de landen was waar de behoefte sterker werd gevoeld. Earl en Agnes Schenck besloten er met hun elfjarige zoontje heen te gaan. In mei 1958 vertrokken zij per schip uit Californië.

Een van de broeders die dit gezin had aangemoedigd naar Tahiti te gaan, was Clyde Neill. Na het Internationale „Goddelijke wil”-congres van 1958 in New York kwamen hij en zijn gezin, evenals David Carano en zijn gezin, nog datzelfde jaar Tahiti binnen met toeristenvisa voor drie maanden. Om te voorkomen dat zij de aandacht van de autoriteiten zouden trekken, gingen de broeders iedere week op een andere plaats de Wachttoren-studie houden. De gastvrije Tahitianen serveerden na afloop verfrissingen, hetgeen bijdroeg tot de indruk dat de broeders toeristen waren.

Al spoedig werden er verscheidene bijbelstudies opgericht, ook al vormde de taalbarrière een probleem. De broeders losten dit op door twee boeken te gebruiken, één in het Frans en één in het Engels. Bij tal van gelegenheden is zuster Schenck de anderen met Frans en Tahitiaans te hulp gekomen.

Als een van de Getuigen met een geïnteresseerde Tahitiaan buiten liep, werden zij dikwijls door vrienden of verwanten staande gehouden en gevraagd naar deze nieuwe religie. Eens bespeurde een buschauffeur zijn Tahitiaanse vriend in gezelschap van een Getuige. Hij zette zijn bus midden op straat stil, liet zijn passagiers zitten, en stapte uit om met het tweetal te praten. Er werden daar ter plaatse regelingen getroffen voor een huisbijbelstudie!

NIEUWELINGEN GEDOOPT

De climax van het verblijf van deze broeders op Tahiti kwam vlak voordat zij na drie geestelijk opbouwende maanden het eiland moesten verlaten. Dit was de doop van acht personen, de eerstelingen van Tahiti! Toen moesten de families Neill en Carano naar de Verenigde Staten terug en lieten de familie Schenck en de nieuwelingen achter om het Koninkrijkswerk voort te zetten.

In 1959 werd er in Papeete een gemeente opgericht. Hoewel zendelingen verboden waren, kwam Don Clare als districtsopziener naar Tahiti en hield bij ieder bezoek een kringvergadering. In 1960 waren er 28 verkondigers.

Het jaar 1960 was gedenkwaardig omdat de regering een plaatselijk georganiseerde vereniging van Jehovah’s Getuigen erkenning verleende. Dit gaf het werk een wettige status en stelde de vereniging in de gelegenheid onroerend goed aan te kopen.

EEN TIJD VAN BEPROEVING

Zoals 1 Johannes 2:19 te kennen geeft, zijn er lieden die „niet van ons slag” zijn. Tahiti bleek geen uitzondering, zoals wordt bewezen door de gebeurtenissen in 1961. Een Franse pionier, Claude Bonhomme, had van het Genootschap de toewijzing gekregen op Tahiti te dienen. Wegens zijn rijpheid en ervaring werd hij als opziener aangesteld ter vervanging van de plaatselijke broeder die tot die tijd had gediend. Die plaatselijke broeder werd jaloers en als gevolg daarvan ontstond er tweespalt in de gemeente. Sommigen werden uitgesloten, anderen bezochten geen vergaderingen meer. Hoewel dit een ontmoedigende uitwerking had, is het werk nooit opgehouden en in 1963 was het aantal verkondigers gestegen tot 68.

VERDERE EXPANSIE

Het hoogtepunt van 1963 was de voltooiing van een Koninkrijkszaal in de stijl van de eilanden, en tot vreugde van de Getuigen hadden bij de Gedachtenisviering 198 personen er een plaatsje gevonden. Het volgende jaar hielden de 78 verkondigers daar hun kringvergadering met 220 aanwezigen.

Er moesten grote veranderingen worden aangebracht in het leven van deze beminnelijke eilandbewoners, wilden zij voldoen aan de bijbelse vereisten voor christenen. Neem bijvoorbeeld het geval van een 42-jarige vrouw die 14 buitenechtelijke kinderen had gebaard voordat zij de waarheid vond. Zij leefde samen met een man met wie zij niet getrouwd was. Zij besloot haar leven in het reine te brengen, ook al rezen er moeilijkheden omdat niet al haar kinderen dezelfde achternaam hadden. De kwestie moest voor de rechter komen en dit proces nam een jaar in beslag.

Toen de zaak eindelijk geregeld was, trouwde zij met de man. Een maand later werden zij en een van haar dochters gedoopt. Nu verkondigen ook haar andere kinderen en kleinkinderen het goede nieuws.

De enige gemeente in heel Frans Polynesië was in die tijd de gemeente in Papeete, en deze groeide snel. Het Genootschap stuurde twee speciale pioniers om de gemeente te helpen. Dat waren broeder en zuster Inaudi, die in Frankrijk speciale pioniers waren geweest. Het duurde niet lang of broeder Inaudi werd reizend opziener, die Frans Polynesië, Nieuw-Caledonië en de Nieuwe Hebriden (thans Vanuatu) ging bezoeken.

De Tahitianen staan erom bekend dat zij leis, slingers, schenken aan bezoekers — bloemenleis bij aankomst, en onvergankelijke schelpenleis als blijvend aandenken bij vertrek. Dit gebruik heeft gelegenheden opgeleverd om getuigenis te geven. Zo vertelt broeder Don Clare: „Bij mijn bezoeken aan Tahiti werden wij bij aankomst door wel honderd broeders en zusters en geïnteresseerden begroet, en uitgewuifd als wij weer vertrokken. Bij iedere gelegenheid kregen wij dan wel honderd bloemen- of schelpenleis. Als toeristen op dezelfde vlucht die maar één lei hadden, ons aan boord van het vliegtuig zagen komen met zo veel leis van zeeschelpen over elkaar dat wij nauwelijks konden zien waar wij liepen, vroegen zij of ik de gouverneur van het eiland was. Dit heeft tot veel fijne gesprekken geleid.”

EERSTE INTERNATIONALE CONGRES MAAKT DIEPE INDRUK

Het Internationale „Vrede op aarde”-congres in november 1969 betekende een keerpunt. In die tijd waren er slechts 124 plaatselijke verkondigers, en wat een vreugde was het voor hen bijeen te komen met 210 afgevaardigden uit zestien verschillende landen! De broeders waren enthousiast over het aantal van 488 aanwezigen bij de openbare lezing. Dit was ook de eerste keer dat de plaatselijke krant melding maakte van Jehovah’s Getuigen.

De aanwezigheid van broeder F. W. Franz op het congres bleek een geweldige stimulans te zijn, en zijn woorden motiveerden de broeders om voort te gaan met het vóór hen liggende Koninkrijkswerk op de 62 bewoonde eilanden van Frans Polynesië. Broeder Franz was het eerste lid van het Besturend Lichaam dat Tahiti bezocht, en het nut van dit bezoek en van het congres blijkt uit de toename van 15 procent in verkondigers voor het jaar 1970. In 1971 werd een nieuwe gemeente opgericht.

ER KOMT MEER HULP

In 1971 schreef broeder Sicari in Frankrijk naar het bijkantoor op de Fidji Eilanden omdat hij wilde gaan dienen waar de behoefte sterker werd gevoeld. Het bijkantoor moedigde hem aan naar Tahiti te verhuizen. De reisvoorbereidingen namen enige maanden in beslag, en het gezin verkocht hun meubels en hun auto om de overtocht te kunnen betalen. Zo arriveerden broeder en zuster Sicari in mei 1972 op Tahiti met hun twee dochtertjes, de negenjarige Elizabeth en de zesjarige Helene. Broeder Sicari, die nu in het bijkantoorcomité dient, was blij dat hij zijn steentje kon bijdragen om de broeders te helpen vorderingen te maken. Zuster Sicari ging, hoewel zij twee kinderen had, weer in de gewone pioniersdienst. Dit zette de plaatselijke zusters ertoe aan haar voorbeeld te volgen. Zij is nog steeds in de pioniersdienst en haar oudste dochter, Elizabeth, heeft zich als gewone pionierster bij haar aangesloten.

NIEUWE KONINKRIJKSZALEN EN VERDERE VOORUITGANG

De Koninkrijkszaal in Papeete, gebouwd in Tahitiaanse stijl met een dak van kokosbladeren, moest verbouwd worden en vooral gesloten zijwanden krijgen om de kippen uit de buurt te beletten daar de nacht door te brengen. En zo werd in februari 1973 de nieuwe Koninkrijkszaal van Papeete ingewijd. In september van dat jaar hield de gemeente Punaauia de inwijdingsplechtigheid van haar Koninkrijkszaal. Met het oog op toekomstige groei kon deze zaal 500 personen bevatten en ook konden er kringvergaderingen in gehouden worden.

In 1973 besloten twee Tahitiaanse gezinnen, die de waarheid in Frankrijk hadden leren kennen, naar Tahiti terug te keren. Het gezin van broeder Colson Dean vestigde zich op Tahiti, terwijl broeder en zuster Jamet, die in Frankrijk speciale pioniers waren, naar het eiland Raiatéa gingen, waar de gemeente van 24 verkondigers maar één ouderling had. Weldra werd broeder Jamet als kringopziener aangesteld in plaats van broeder Inaudi, omdat de Inaudi’s een baby verwachtten.

In 1973 groeiden het aantal gemeenten tot vier, en in 1974 werd er met de hulp van een Tahitiaans gezin dat naar het eiland Borabora verhuisde, nog een gemeente gevormd. De Gedachtenisviering werd in 1974 door 740 personen bijgewoond, een opmerkelijk aantal vergeleken bij het totaal van 199 verkondigers.

DE BROEDERS KNORR EN FRANZ BEZOEKEN TAHITI

Vervolgens vernamen de broeders met vreugde dat de broeders Knorr en Franz in het kader van hun dienstreis rond de wereld in 1975 een bezoek aan Tahiti zouden brengen. Dit was broeder Knorrs eerste reis naar Tahiti. Er waren meer dan zevenhonderd personen aanwezig om hun aanmoedigende lezingen te horen. De broeders Knorr en Franz nodigden de opzieners uit voor een vergadering met hen en stelden hen ervan op de hoogte dat het Genootschap overwoog een bijkantoor in Frans Polynesië te openen! De verraste ouderlingen waren eenstemmig van mening dat een plaatselijk bijkantoor hard nodig was, gezien de uitgestrektheid van het gebied. Op dezelfde vergadering werd broeder Alain Jamet aanbevolen om als opziener te dienen voor het nieuwe bijkantoor, dat op 1 april 1975 geopend zou worden. Dus van die tijd af werd het opzicht over het werk in dit gedeelte van de Stille Oceaan van het bijkantoor op de Fidji Eilanden overgedragen aan het bijkantoor op Tahiti.

Jehovah heeft de activiteiten van de broeders in dit afgelegen gebied werkelijk gezegend, zodat Tahiti thans meer dan vijfhonderd verkondigers telt. Maar de geschiedenis van de opwindende vooruitgang van Tahiti als afzonderlijk bijkantoor van het Genootschap zal bij een andere gelegenheid worden verteld.

Laten wij nu onze blikken wenden naar een ander Frans-sprekend gebied dat met theocratische vooruitgang is gezegend — Nieuw-Caledonië.

NIEUW-CALEDONIË

Nieuw-Caledonië, een overzees territorium van Frankrijk, bestaat uit zo’n 25 eilanden ongeveer 1120 kilometer ten oosten van de Noordaustralische kust. De naam Nieuw-Caledonië is van het hoofdeiland van het territorium overgenomen, dat een van de grootste eilanden in de Stille Oceaan is. Het is ongeveer 400 kilometer lang en 50 kilometer breed. De bevolking telt omstreeks 145.000 personen. Nieuwcaledoniërs zijn Franse staatsburgers, en de helft van hen woont in de moderne op Franse leest geschoeide stad Nouméa, de hoofdstad van het territorium.

De inheemse Nieuwcaledoniërs zijn Melanesiërs, maar er zijn thans bijna evenveel Europeanen. Evenals elders op de eilanden is er een grote gemengde bevolkingsgroep van de eilanden, en op het hoofdeiland worden ongeveer 35 verschillende talen gesproken. Iedereen gebruikt echter het Frans als voertaal.

Tot het eind van de negentiende eeuw was kannibalisme er algemeen. Toen omstreeks 1840 de zendelingen van de christenheid arriveerden, was de reactie van de inboorlingen tamelijk gewelddadig — verscheidene zendelingen werden gedood en opgegeten. Maar met de steun van het Franse leger werden er katholieke missieposten gevestigd op het hoofdeiland, waar ze thans de boventoon voeren. De London Missionary Society heeft zendingsposten gevestigd op de eilanden Maré en Lifou, en dit heeft aanleiding gegeven tot veel bloedvergieten, doordat er godsdienstoorlogen uitbraken waarin de katholieken probeerden de protestanten te verdrijven en omgekeerd. Thans zijn er ongeveer 90.000 personen die de rooms-katholieke religie aanhangen en ongeveer 34.000 personen behoren tot de protestantse kerken.

EEN RUSTIG BEGIN VAN HET KONINKRIJKSWERK

In 1954 kwamen John en Ellen Hubler uit Australië om te dienen waar de behoefte sterker werd gevoeld. „Wij begonnen met een toeristenvisum voor één maand”, vertelt broeder Hubler, „en met een grenzeloos vertrouwen in Jehovah.”

Het Australische bijkantoor adviseerde broeder Hubler zo snel mogelijk een baan te zoeken, in de hoop dat zijn werkgever hen zou helpen hun visa verlengd te krijgen. Hij vond een baan, maar toen het zover was, liep hun visum voor een maand al af. Hij ging dus met zijn werkgever praten, die regelingen trof om zich voor hen garant te stellen; zo konden zij een verlenging voor zes maanden krijgen. Broeder Hubler herinnert zich: „Aan het einde van de eerste maand, toen het schip terugvoer naar Australië, stonden wij overgelukkig op de kade toe te kijken hoe het schip afvoer zonder ons, blij in het besef dat wij het eerste gedeelte van onze instructies met succes hadden volbracht.”

Zij begonnen aan de tweede fase van hun werk — bezoeken brengen aan de afgelegen gebieden op het eiland en met de mensen over de waarheid spreken. Zij hadden geen lectuur en gebruikten hun Engelse bijbel. Zij merkten al snel dat wat zij predikten met gretige belangstelling werd ontvangen, en daarom werden er plannen gemaakt voor nabezoeken.

Daar zij geen lectuur hadden om bij geïnteresseerden te verspreiden, vroeg broeder Hubler het Australische bijkantoor om lectuur. Zij kregen bericht dat een machinist op een vrachtschip een pakket meebracht en dat deze geïnteresseerde Nieuwcaledoniër het bij hen zou afleveren. Zo arriveerde de eerste voorraad Franse lectuur. Later bracht een orkestmeester op een toeristenboot nog meer lectuur mee. Bij deze gelegenheid speelde het scheepsorkest op een avond in de Stadsgehoorzaal, zodat de Hublers naar het bal moesten om de lectuur te krijgen. Ten slotte vroeg broeder Hubler enige lectuur via de posterijen te sturen, en hij kreeg de zending zonder problemen door de douane.

ER KOMEN ANDEREN EN EEN GEMEENTE GROEIT

Na de eerste Gedachtenisviering in Nieuw-Caledonië, die door niemand werd bijgewoond dan hen beiden, kwamen er langzamerhand anderen dienen waar de behoefte sterker werd gevoeld. Enkele gezinnen uit Australië konden slechts een paar maanden blijven, maar anderen bleven een paar jaar. Deze ijverige broeders hebben voortreffelijk werk verricht en legden het fundament voor een gemeente.

In 1956 werden er door het bijkantoor regelingen getroffen dat de Hublers in Nouméa zelf zouden gaan prediken, terwijl de andere broeders het afgelegen gebied zouden bewerken. Weldra begonnen er in Nouméa geïnteresseerden naar de vergaderingen te komen, die werden gehouden door de in augustus van dat jaar opgerichte gemeente. De nieuwe gemeente begon met 9 verkondigers, groeide snel uit tot 14, vervolgens tot 21 en 26 en eindigde het jaar met 32 verkondigers.

In 1957 bezocht de kringopziener de gemeente voor het eerst en hij bleef een maand. Kort na zijn bezoek kregen de broeders opdracht hun inspanningen op Nouméa te concentreren. In april 1958 begonnen de eerste plaatselijke inwoners met de velddienst en werden vervolgens gedoopt.

Op 1 september 1958 kwam het opzicht over het werk in Nieuw-Caledonië bij het nieuwe bijkantoor op de Fidji Eilanden te berusten. De broeders waren opgetogen datzelfde jaar hun eerste kringvergadering te kunnen houden, al was het maar een klein groepje met een hoogtepunt van 41 verkondigers.

TERUG IN DE VOLLE-TIJDDIENST

Toen broeder Hubler naar Nieuw-Caledonië ging, moest hij het pionierswerk opgeven, maar hij had altijd de wens gehad weer met de volle-tijddienst te beginnen. Daarom vroeg hij vergunning aan om als volle-tijdbedienaar te blijven. Hij had een onderhoud met een functionaris die de waarheid gunstig gezind was, de secretaris van de gouverneur, en broeder Hubler kreeg te horen dat hij zijn gang kon gaan. Zo begon hij dus in 1959 in de speciale pioniersdienst.

„Op een dag ontbood de secretaris mij op zijn kantoor en vroeg mij wanneer mijn visum vernieuwd moest worden”, herinnert broeder Hubler zich. „Ik antwoordde dat ik nog vijf maanden de tijd had. Toen zei hij dat hij voor een opdracht uitgezonden werd, maar vóór die tijd terug verwachtte te zijn, en intussen kreeg zijn assistent instructies om ons alle nodige hulp te bieden. Maar het liep anders dan hij verwachtte. Hij is nooit meer teruggekomen. Zijn plaats werd ingenomen door een man die lid was van de Katholieke Actie. Toen begonnen de autoriteiten te weigeren visa voor de Australische broeders te vernieuwen.”

Toen het voor de Hublers tijd werd hun visa te hernieuwen kwam het antwoord snel — geen verlenging! Dus moesten zij vertrekken, na vijf jaar in het land verbleven te hebben. Zij waren de laatsten van de 31 broeders en zusters die waren gaan dienen waar de behoefte sterker werd gevoeld. Broeder Hubler is nog steeds in de volle-tijddienst als reizend opziener in Nieuw-Zeeland.

PLANNEN VAN DE TEGENSTANDERS VERIJDELD

Nu de Australiërs verdwenen waren, dacht de geestelijkheid dat het met de Getuigen gedaan was. Zij kondigden zelfs vanaf de kansel aan dat de plaatselijke Getuigen nu tot de kerk zouden terugkeren. Zij werden teleurgesteld. In plaats daarvan nam het Koninkrijkswerk toe.

In 1960 werden alle publikaties van het Genootschap verboden, maar de broeders gingen door met het werk en gebruikten alleen de bijbel. Toen werd het boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs gedrukt, waarin als uitgeversnaam de International Bible Students Association stond vermeld en dit werd in de prediking gebruikt. Er kwamen nog steeds enige tijdschriften aan, hoewel ze dikwijls door ambtenaren van de posterijen werden vernietigd. Om het verbod op De Wachttoren te omzeilen, lieten de broeders de tijdschriften drukken met blanco omslag, en dan konden ze zonder problemen worden verspreid.

Intussen werden er pogingen in het werk gesteld om het verbod op de publikaties opgeheven te krijgen, en in 1963 won het Genootschap het geding. Derhalve hief de staatsraad het verbod op alle publikaties behalve De Wachttoren en Ontwaakt! op. Het verbod op Ontwaakt! werd in 1969 ingetrokken, maar de broeders moesten tot 1975 wachten voordat het verbod op De Wachttoren werd opgeheven.

HET KONINKRIJKSWERK VORDERT

Gedurende 1962 vorderde het werk, en 37 personen rapporteerden velddienst. In 1966 steeg het aantal verkondigers tot 104 en het werk breidde zich over het hele eiland uit, terwijl sommigen van de plaatselijke broeders een toewijzing kregen als speciale pionier. In 1975 waren de broeders opgetogen toen zij hun eerste gegradueerden van Gilead, broeder en zuster Fosset, mochten begroeten.

Enkele jaren lang werden de gemeentevergaderingen gehouden in de garage van broeder Jonvaux; die garage was een vliegtuighangar uit de Tweede Wereldoorlog. Tot 1975 werd deze tevens gebruikt als accommodatie voor de kringvergaderingen. Toen kocht de gemeente Anse Vata in Nouméa in 1975 een stuk land en begon met de bouw van de eerste echte Koninkrijkszaal in Nieuw-Caledonië. Deze werd binnen een jaar voltooid en in juni 1976 ingewijd.

In diezelfde maand opende het Genootschap een bijkantoor in Nieuw-Caledonië, en dit nieuwe bijkantoor kreeg nu het opzicht over Vanuatu en Wallis et Futuna. Het aantal verkondigers in Nieuw-Caledonië was gegroeid van de twee Australiërs in 1954 tot 315 in 1975. Op het ogenblik heeft Nieuw-Caledonië meer dan vijfhonderd verkondigers, en het aantal dat bijeenkwam voor de Gedachtenisviering van 1983 bedroeg 1456. Zo wordt in nog een gedeelte van de Stille Oceaan het goede nieuws van het Koninkrijk ijverig gepredikt.

Maar laten wij nu onze aandacht richten op Vanuatu (voorheen de Nieuwe Hebriden) en zien hoe het predikingswerk daar is begonnen.

VANUATU

Vanuatu is een Y-vormige keten van ongeveer tachtig eilanden, die zich over een lengte van meer dan achthonderd kilometer uitstrekt in het zuidwesten van de Stille Oceaan. Negentig procent van het landoppervlak wordt echter in beslag genomen door alleen de tien grootste eilanden. Vanuatu ligt ongeveer 960 kilometer ten westen van de Fidji Eilanden. Voor de helft zijn het maar piepkleine eilandjes of net boven het water uitstekende rotsen; de andere helft is bergachtig en de noordelijke en centrale eilanden zijn bedekt met weelderige tropenwouden. Het land wordt gekenmerkt door zware regenval en een vochtig, tropisch klimaat. De mensen zijn van Melanesische herkomst en de meesten van hen wonen in dorpen.

Aangezien de 125.000 inwoners van het land meer dan honderd talen spreken, heeft de behoefte aan een goede communicatie geleid tot de ontwikkeling van een lingua franca, het Bislama genoemd, een combinatie van hoofdzakelijk Engelse woorden en Melanesische grammatica. De meeste mensen in Vanuatu spreken Bislama, naast Frans en Engels. Zowel het Frans als het Engels werden ingevoerd als gevolg van de gezamenlijke heerschappij van Frankrijk en Engeland over de Nieuwe Hebriden. Daaraan is op 30 juli 1980 een eind gekomen, toen de Nieuwe Hebriden onafhankelijk werden verklaard en de nieuwe naam Vanuatu kregen.

In de loop der jaren zijn er mensen komen werken uit Maleisië, Vietnam en China, alsook van Wallis, Kiribati, Tonga en de Fidji Eilanden. Zo komt het dat er vele rassen te zien zijn in de straten van de twee belangrijkste steden, Vila, de hoofdstad (op het eiland Efate), en Santo op het eiland Espíritu Santo.

GEBRUIKEN EN RELIGIE

Het leven van de Ni-Vanuatu draaide en draait tot op zekere hoogte nog steeds om de aanbidding van voorouders. De mensen leven in vrees voor de geesten van hun overleden voorouders. Hun geloofsopvattingen worden dus sterk beïnvloed door spiritisme en dit heeft zelfs tot kannibalisme geleid. Wie op het eiland Ambrim bijvoorbeeld tot een spiritistische gemeenschap wilde toetreden, moest een man doden en opeten.

Hoewel enkelen van de vroege zendelingen van de christenheid werden gedood, wonnen de kerken langzaam maar zeker aan invloed en macht, en ze hebben het eiland onderling verdeeld, waarbij de anglicanen het noorden en de presbyterianen het zuiden namen. Tegenwoordig bemoeien de kerken zich intensief met de politiek en versterken daarmee hun greep op de mensen. Er zijn ongeveer 50.000 presbyterianen, ongeveer 20.000 rooms-katholieken en 17.500 anglicanen.

Gezien deze achtergrond is het begrijpelijk waarom het werk van Jehovah’s Getuigen zich in dit deel van de wereld langzaam heeft ontwikkeld.

HET LICHT DER WAARHEID BEGINT TE SCHIJNEN

In de jaren dertig reisde broeder George Winton per zeilschip de eilanden af en verbreidde de eerste waarheidszaden. Zelfs toen zijn boot schipbreuk leed op het eiland Paama liet hij zich niet tegenhouden. Kennelijk werd hij omstreeks 1940 gedeporteerd wegens het prediken van het goede nieuws. Een andere broeder, Alfred Rice, heeft ook nog onder de bevolking gewerkt, maar hij stierf op Paama aan malaria.

In 1958 kwamen Lewis Newton en zijn vrouw uit Australië om te dienen waar de behoefte sterker werd gevoeld. „Toen wij de haven van Vila binnenvoeren, werden wij getroffen door de schoonheid van de baai met de huizen die hier en daar tussen het weelderige groen te zien waren”, herinnert broeder Newton zich. „Overal waren de felle kleuren van hibiscus, bougainvillea en allerlei bladplanten. De stad bestond uit zowat een dozijn miniwinkeltjes en twee grotere winkels.”

Broeder Newton kreeg voor zes maanden werk bij de eigenaar van een kokosplantage en zo reisden hij en zijn vrouw naar hun nieuwe huis aan de andere kant van het eiland. De Newtons gingen behoedzaam te werk bij hun pogingen om het predikingswerk op gang te brengen. Hoewel zij het toen niet wisten, zouden zij daar ongeveer 25 jaar blijven, totdat zij in 1983 naar Australië terugkeerden.

Toen de Newtons in 1959 na een congres op de Fidji Eilanden thuiskwamen, ontdekten zij dat de eigenaar van de plantage zich tegen hen had gekeerd vanwege de waarheid en hen had ontslagen. Zij hadden al hun geld uitgegeven om naar het congres te gaan en konden de borgsom om in het land te mogen blijven niet betalen. Twee planters die zij nauwelijks kenden, boden echter aan hun het geld te lenen en een week later vond broeder Newton aan de andere kant van het eiland een nieuwe baan bij een Franse planter.

AANMOEDIGING DOOR KRINGOPZIENER EN ANDEREN

Door deze verhuizing zaten zij nog maar ongeveer twintig kilometer van Vila af en met behulp van een geleende, gammele auto predikten zij wat in de stad. „Wij werden erg aangemoedigd”, zegt broeder Newton, „toen de kringopziener, Len Helberg, ons in april 1960 bezocht.”

In 1961 arriveerde een Canadees echtpaar, broeder en zuster Hinsche, en zij konden enkele maanden blijven tot het immigratiebureau hen dwong te vertrekken. In de tijd die het echtpaar op dit eiland doorbracht, verspreidden zij veel exemplaren van het boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs, en de inheemse bevolking nam de boeken mee terug naar hun eigen eiland. Zo werden de waarheidszaden uitgezaaid. Bij één gelegenheid werd Audrey Newton in de auto omsingeld door wat er uitzag als een groep dreigende inboorlingen. Wat een opluchting toen zij merkte dat het hun alleen maar om exemplaren van het boek te doen was!

In 1963 waren de Newtons opgetogen toen de vijf leden van het gezin Bates, van wie er vier verkondiger waren, uit Engeland aankwam. Voor het eerst in vijf jaar hadden de Newtons gezelschap bij de Gedachtenisviering. Nu werkten er zes verkondigers op het eiland Efate.

DE EERSTE INHEEMSE VERKONDIGER

Op een dag gaf zuster Jeanne Bates getuigenis aan mensen die op land van de Rooms-Katholieke Missie woonden. Een van de bijbelstudies die daar werd opgericht, was met Helen Pita, een inheemse vrouw die niet kon lezen en schrijven. Het vereiste veel geduld en vindingrijkheid om met haar te studeren, want zij was niet alleen analfabeet, maar zij leefde ook onder moeilijke omstandigheden. Haar echtgenoot verdronk al hun geld en zij moest tien kinderen grootbrengen. Zij maakte langzaam maar gestadig vorderingen en werd de eerste plaatselijke verkondigster, gedoopt in 1967. Zij dient Jehovah nog steeds loyaal naar haar beste vermogen.

Een belangrijke stap voorwaarts werd in 1964 gedaan, toen alle vergaderingen in de stad werden gehouden. Er waren geregeld tussen de tien en twintig personen aanwezig. Maar de regering weigerde het contract van broeder Bates te vernieuwen en dus keerde het gezin in 1966, na drie jaar in Vanuatu te zijn geweest, naar Engeland terug.

KRINGVERGADERINGEN EN GROEI

In augustus 1967 beleefde het kleine ploegje in Vanuatu de vreugde van hun eerste kringvergadering. Deze werd gehouden in de voortuin van het huis van de Newtons. (Inmiddels waren zij naar de stad verhuisd.) Len Helberg, de kringopziener, vertoonde de film De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie voor ongeveer veertig personen.

In 1970 sloten broeder Allan Taylor en zijn gezin uit Australië zich bij de broeders aan, waardoor het totale aantal verkondigers in het dienstjaar 1971 opliep tot vijftien. Dit gezin heeft getrouw met de anderen samengewerkt, tot zij in 1975 naar de Fidji Eilanden verhuisden. Rond de tijd dat dit gezin arriveerde, moedigde het bijkantoor Frans-sprekende broeders aan daarheen te verhuizen en er kwam een aantal gezinnen uit Frankrijk.

De enkele plaatselijke broeders waren bijzonder aangemoedigd toen zij voor de kringvergadering die in maart 1971 werd gehouden, ongeveer veertig broeders uit Nieuw-Caledonië mochten begroeten. De garage die zij voor de vergaderingen gebruikten, puilde aan alle kanten uit toen 147 personen de vertoning bijwoonden van een van de films van het Genootschap, waarbij het commentaar simultaan werd gegeven in het Frans en het Bislama.

In 1972 konden de broeders een stukje grond kopen aan de rand van de stad en begonnen zij met de bouw van een Koninkrijkszaal. Toen de palen stonden en het dak gereed was, gebruikten zij de zaal reeds voor de eerstvolgende kringvergadering. Daarbij dienden palmbladeren als zijwanden. Om de zaal te helpen financieren, verdienden de plaatselijke broeders geld door bootjes van houtsnijwerk te maken en aan toeristen te verkopen.

LECTUUR EN ZENDELINGEN OM IN DE BEHOEFTEN TE VOORZIEN

Toen in juni 1976 het nieuwe bijkantoor in Nieuw-Caledonië zijn werkzaamheden begon, kreeg het tevens het opzicht over Vanuatu. Het Besturend Lichaam hechtte er zijn goedkeuring aan dat er zendelingen naar Vanuatu werden gestuurd, maar alle pogingen om verblijfsvergunningen voor Britse zendelingen los te krijgen, waren tevergeefs. De eersten die toestemming kregen het land binnen te komen, waren broeder en zuster Casteran uit Frankrijk. Dat was in 1977. Dat jaar werd ook De Wachttoren in het Bislama vertaald en sedertdien zijn alle vergaderingen hoofdzakelijk in deze taal gehouden.

Toen broeder Casteran in Vila was, gaf hij getuigenis aan een oude man die Jonah Sak-Sak heette. Deze studeerde drie maanden, woonde het districtscongres van 1978 bij en keerde vervolgens terug naar zijn eiland Ambrim. Hij kreeg De Wachttoren in het Bislama per post thuisgestuurd. Later besloten enkele broeders Jonah een bezoek te brengen. Wat waren zij verrast te zien dat hij geregeld vergaderingen hield in een mooie Koninkrijkszaal die hij zelf had gebouwd! Alleen al door De Wachttoren te lezen had hij de noodzaak ingezien geregeld vergaderingen te houden en actief te zijn in het predikingswerk. Op het ogenblik dat dit geschreven wordt, vergadert er een groep van negentien personen in zijn dorp voor de Wachttoren-studie en komt een andere door hem opgerichte groep voor vergaderingen bij elkaar in een ander gedeelte van het eiland. Hoewel zijn gezondheid te wensen overlaat en hij nog niet is gedoopt, leidt Jonah veertig bijbelstudies.

De 38 verkondigers die in 1975 bericht inleverden, zijn in vier jaar tijd uitgegroeid tot 57. Gedurende één maand in 1979 was er een hoogtepunt van 64 personen die velddienst rapporteerden, en dat jaar waren er 159 aanwezigen bij de Gedachtenisviering.

ONAFHANKELIJKHEID EN DE UITWERKING ERVAN

De broeders waren enthousiast toen zij begin 1980 het Waarheid-boek in het Bislama ontvingen. Dit was beslist een voorziening te rechter tijd. Hoe dat zo? Omdat het land, nu het weldra onafhankelijk zou worden van Groot-Brittannië en Frankrijk, een nieuw tijdperk zou ingaan. De onafhankelijkheid werd op 30 juli 1980 een feit en dit bracht met zich mee dat veel Europeanen, onder wie velen van de broeders, naar hun eigen land moesten terugkeren. Vervolgens weigerde de regering visa te verstrekken aan alle zendelingen van Jehovah’s Getuigen die in Vanuatu werkten, en tegen het einde van januari 1981 waren zij allen naar andere toewijzingen vertrokken. Zo waren dus de Ni-Vanuatu broeders op zichzelf aangewezen, afgezien van slechts enkele Europese broeders die visa kregen om te blijven.

Na de onafhankelijkheid bleven er slechts 34 verkondigers in twee goedgefundeerde gemeenten over. Maar Jehovah’s werk ging voort, en nu zijn er meer dan vijftig verkondigers, die overgelukkig waren toen 211 personen de Gedachtenisviering van 1983 bijwoonden.

IN DE STILLE ZUIDZEE WORDT HET GOEDE NIEUWS GEHOORD

Ondanks hun unieke, geïsoleerde ligging hebben de eilanden in de Stille Oceaan de boodschap van Gods koninkrijk gehoord en blijven ze die horen. De broeders en zusters die gingen dienen waar de behoefte sterker werd gevoeld, vooral uit Australië, hebben enorm veel tot de huidige geestelijke welvaart bijgedragen. Er zijn nu zes verschillende bijkantoren die het opzicht voeren over het veld in de Stille Zuidzee: Australië, Fidji, Guam, Nieuw-Caledonië, Nieuw-Zeeland en Tahiti. Dit is niet gemakkelijk geweest. Met zo veel verschillende regeringen, hardnekkige pogingen van overheidspersonen om het werk te belemmeren, plus de reis- en communicatieproblemen, is het uitsluitend aan Jehovah’s kracht te danken geweest dat het Koninkrijkswerk tot bloei kwam.

Ten gevolge van de uitgestrektheid van de Grote Oceaan is het contact met de broeders en zusters beperkt, en de reizende opzieners vervullen een bijzonder belangrijke rol door het contact tussen de broeders en zusters onderling en met Gods organisatie te onderhouden. In één jaar tijd heeft een districtsopziener zo’n 48.000 kilometer afgelegd om de verspreide groepen te bezoeken. Daarmee zijn aanzienlijke bedragen gemoeid en de broeders in dat deel van de wereld, die over het algemeen arm zijn aan materiële bezittingen, zijn de broeders elders dankbaar voor hun edelmoedige ondersteuning, waardoor het predikingswerk hier mogelijk wordt gemaakt. Om het met de apostel Paulus te zeggen: Er is „gelijkheid” tot stand gebracht. — 2 Kor. 8:14.

Het resultaat van deze activiteiten is thans zichtbaar in de „grote schare” die deelneemt aan het levenreddende predikings- en onderwijzingswerk. Alle soorten van mannen en vrouwen, van verschillende rassen, die vele talen spreken en uit verschillende landen afkomstig zijn, hebben Gods weg van redding aanvaard (Openb. 7:9, 10). De Getuigen daar zien, evenals de Getuigen overal elders, reikhalzend uit naar de tijd waarin onder Jehovah’s koninkrijk ieder in de schaduw van zijn eigen statige palm zal kunnen zitten en volop zal kunnen genieten van de Koninkrijkszegeningen, met inbegrip van de natuurlijke schoonheid van de eilanden in de Stille Zuidzee.

[Kaart op blz. 160]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Stille Zuidzee

SCHAAL BIJ DE EVENAAR

KM 0 500 1000

EVENAAR

OCEAN EILAND

KIRIBATI

PHOENIX EILANDEN

TUVALU

TOKELAU EILANDEN

WALLIS ET FUTUNA

WEST-SAMOA

AMERIKAANS SAMOA

COOK EILANDEN

TAHITI

NIUE

TONGA

FIDJI EILANDEN

VANUATU

NIEUW-CALEDONIË

[Illustratie op blz. 170]

William Checksfield is tot aan zijn dood in 1962 in zijn zendingstoewijzing op de Fidji Eilanden gebleven

[Illustraties op blz. 175]

Foua Tofinga was een van de eersten met wie broeder Checksfield de bijbel bestudeerde. Hij is thans lid van het Fidjiaanse bijkantoorcomité

Enkelen van de eerste verkondigers op de Fidji Eilanden (omstreeks 1956)

[Illustratie op blz. 176]

Donald Clare, de huidige coördinator van het bijkantoorcomité, en zijn vrouw Eunice, de eerste pionierster op de Fidji Eilanden

[Illustratie op blz. 183]

Leonard Heatley en zijn vrouw Clara. Hij was de eerste Gileadgegradueerde van de Fidji Eilanden en pioniert nog steeds

[Illustratie op blz. 188]

Het Fidjiaanse bijkantoor aan de Robertson Road nr. 66 in Suva

[Illustratie op blz. 199]

Fuaiupolu Pele en zijn vrouw behoren tot de eerste inheemse Getuigen van West-Samoa

[Illustratie op blz. 202]

Koninkrijkszaal in Apia (zonder zijwanden)

[Illustratie op blz. 207]

Paul Evans die, vergezeld door zijn vrouw Frances, als kringopziener een uitgestrekt gebied in de Stille Zuidzee heeft afgereisd en de broeders heeft aangemoedigd

[Illustratie op blz. 213]

Zendelingen die in 1961 in Amerikaans Samoa dienden

[Illustratie op blz. 223]

Saulo Teasi (hier met vrouw en zoon) heeft geholpen een begin te maken met het Koninkrijkswerk in Kiribati en Tuvalu

[Illustratie op blz. 229]

De eerste Koninkrijkszaal van Tonga, die in Nukualofa werd gebouwd; op de voorgrond een groep inheemse broeders en zusters

[Illustratie op blz. 237]

Het geestelijke paradijs breidt zich op Tahiti en de naburige eilanden uit