Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Zwitserland en Liechtenstein

Zwitserland en Liechtenstein

Zwitserland en Liechtenstein

WANNEER u de naam Zwitserland hoort, waar denkt u dan aan? Aan bergen, horloges, kaas of een heerlijke reep chocola? Welnu, er is in Zwitserland iets dat veel waardevoller is dan dit alles. Maar laten wij u eerst wat over het land zelf vertellen.

Gedurende de eeuw voordat Jezus Christus zijn openbare bediening in Israël verrichtte, trachtten Keltische volken, de Helvetiërs genaamd, vanuit Centraal-Europa naar mildere streken in het zuiden te verhuizen. Maar het Romeinse leger onder Julius Caesar versperde de weg. Na een strijd die op een massale slachting uitliep, werden de Helvetiërs die nog in leven waren in 58 v.G.T. gedwongen terug te keren en zich opnieuw in de laaglanden tussen de Rijn en het Meer van Genève te vestigen. In de loop van vele eeuwen ontwikkelde zich een statenbond die de naam kreeg: Confoederatio Helvetica, of gewoon Helvetia. Ongetwijfeld is dit land bij u bekend onder zijn huidige naam, Zwitserland.

Zwitserland is een klein land in het hart van Europa — een land van slechts 41.293 km2. Ten noorden ervan ligt Duitsland, ten westen Frankrijk, ten zuiden Italië; en Oostenrijk en Liechtenstein liggen ten oosten ervan. Hoewel de oppervlakte gering is, bieden maar weinig landen op zo’n oppervlakte zoveel variatie in natuurschoon. Hoge bergen met besneeuwde toppen maken deel uit van het landschap; ook lanen met palmen erlangs in het zuiden. De bijna 6,5 miljoen bewoners behoren tot een van de vier cultuur- en taalgroepen: Duits, Frans, Italiaans en Raetoromaans. Degenen die Raetoromaans spreken, kennen gewoonlijk ook Duits of Italiaans. Daarnaast zijn hier veel buitenlanders komen werken of wonen, en die spreken weer een aantal andere talen.

DE RELIGIEUZE SITUATIE

De meeste bewoners van Zwitserland behoren tot het protestantse of het rooms-katholieke geloof. Hoewel de aanhangers van deze beide geloofsovertuigingen tegenwoordig in de steden zij aan zij wonen, zijn er nog gebieden waar één van beide godsdiensten overheerst. Genève en Zürich staan bijvoorbeeld historisch bekend als de steden van de protestantse hervormers Calvijn en Zwingli. Bern, Basel en Lausanne zijn eveneens overwegend protestant, terwijl St. Gallen, Luzern en Lugano in hoofdzaak katholiek zijn en de oude stad Fribourg een bolwerk van de Roomse Kerk is vanwege haar katholieke universiteit en talrijke seminaries.

Vaak is de grens van een kanton (dat wil zeggen een staat of provincie) tevens een religieuze grens, aangezien de bevolking van een bepaald kanton òf voornamelijk katholiek òf voornamelijk protestant is. Een Zwitser zal bijvoorbeeld onmiddellijk aan het katholicisme denken wanneer er gesproken wordt over Midden-Zwitserland, Valais of Ticino. Maar personen uit de kantons Bern, Neuchâtel of Zürich — om er maar enkele te noemen — behoren gewoonlijk tot het protestantse geloof.

Er zijn natuurlijk ook andere religieuze groeperingen, zoals de Christlich Katholische Kirche, de joden, de methodisten en vele andere. En in bepaalde dorpen worden zowaar tientallen verschillende religieuze groeperingen aangetroffen.

Zou de Koninkrijksboodschap op prijs gesteld worden door zo’n religieus gezinde bevolking? Wij zullen zien.

DE BIJBELSE WAARHEID BEREIKT ZWITSERLAND

In 1891 maakte de eerste president van het Wachttorengenootschap, Charles T. Russell, een reis door de verschillende landen van Europa en het Midden-Oosten. Hij deed onder andere Bern (Zwitserland) aan. Om het doel van zijn reis te verklaren, deelde hij mee dat hij „niets om bijzondere en oude ruïnes, kastelen, enz.” gaf, maar dat hij „de mensen wilde ontmoeten om zich een oordeel te kunnen vormen over hun levenswijzen, hun denkpatronen en hun geneigdheden”. Later maakte hij er in zijn verslag in Zion’s Watch Tower (Zions Wachttoren) van november 1891 melding van dat hij had bemerkt dat het veld in Zwitserland, evenals in andere landen, „gereed en rijp was om geoogst te worden”.

Om deze reden stelde hij Adolf Weber voor „in de wijngaard des Heren” in Zwitserland te gaan werken. Broeder Weber was een Zwitsers staatsburger die de waarheid in de Verenigde Staten had leren kennen en part-time werkte als tuinman voor broeder Russell. Zonder aarzelen aanvaardde broeder Weber deze missie. Hij was er zeer geschikt voor, aangezien hij twee van de voornaamste Zwitserse landstalen sprak. Hij vestigde zich in januari 1900 in zijn geboorteplaats Les Convers, in het Juragebergte.

Broeder Weber verdiende de kost als tuinman en boswachter, maar zijn voornaamste belangstelling ging uit naar het zaaien van waarheidszaden. Hij begon bij de mensen met wie hij werkte en breidde zijn gebied vervolgens uit door naar andere dorpen en steden te lopen en gesprekken te beginnen met de mensen die hij waar maar ook ontmoette. ’s Winters ging hij altijd te voet naar Frankrijk en zelfs zo ver zuidelijk als Italië om er te prediken. In de lente keerde hij dan naar Les Convers terug. Afgezien van de meest noodzakelijke levensbehoeften, laadde hij in zijn rugzak zoveel lectuur als hij kon dragen.

Toen broeder Weber op een dag in het kanton Bern een brug over het Hagneckkanaal overstak, ontmoette hij een man aan wie hij getuigenis kon geven. Maar toen hij zijn rugzak afdeed, gleed er een boek uit en viel in het ondiepe water aan de zijkant van de sluis in het kanaal, net voor de roosters. Toen de sluiswachter later de roosters kwam schoonmaken, vond hij het boek, droogde het en ging het lezen. Het was een exemplaar van broeder Russells Schriftstudiën, Deel I. De sluiswachter en zijn vrouw verbaasden zich over wat zij leerden en raakten ervan overtuigd dat zij de waarheid hadden gevonden.

BELANGSTELLING OPGEWEKT DOOR MIDDEL VAN ADVERTENTIES

Broeder Weber liet geen middel onbeproefd om dingen op gang te brengen. Behalve dat hij in eigen persoon aan het getuigeniswerk deelnam, plaatste hij ook in verscheidene kranten advertenties voor de Schriftstudiën, hoewel dit soort publiciteit gewoonlijk nogal prijzig was. Hij zorgde ervoor dat enkele boekhandelaars de Schriftstudiën in hun collectie opnamen. Het duurde niet lang of mensen uit diverse delen van het land schreven om de boeken. Degenen die in dezelfde streek woonden, werden met elkaar in contact gebracht en hun werd het voorstel gedaan bijeen te komen en met elkaar te studeren. In die dagen was er op het gebied van ontspanning niet veel, dus bekenden en vrienden bezochten zulke vergaderingen graag wanneer zij werden uitgenodigd. Gewoonlijk regelden zij onderling wie de studie zou leiden, en vaak deden zij dit om de beurt.

Traktaten speelden in die vroege beginperiode een belangrijke rol. De weinige opgedragen broeders raapten genoeg moed bijeen om ze vóór de kerk uit te delen, of zij verzonden ze bij duizenden naar gezinshoofden in het Duitssprekende deel van Zwitserland. Ook broeders in de Verenigde Staten hielpen mee om het werk hier op gang te brengen door Duitse uitgaven van Zion’s Watch Tower over de post naar vrienden en verwanten in Zwitserland te sturen. Sommigen van hen hebben later de waarheid aanvaard. — Pred. 11:1.

DE PRESIDENT OP DE STOEP

Tot de eersten die door bemiddeling van broeder Weber de waarheid aanvaardden, behoorde mevrouw Anna Bachmann in Basel. Hoewel zij een trouw bezoekster van de Evangelisch-Gereformeerde Kerk was, werd haar belangstelling voor bijbelstudie gewekt toen broeder Weber met haar sprak over Gods voornemen met de mensheid en de fundamentele waarheden uit de bijbel. Zij nam het Goddelijke Plan der Eeuwen en bestudeerde dit in haar eentje, aangezien er niemand in de omtrek was om haar te helpen. Na een jaar kwam broeder Weber terug, beantwoordde op zijn kalme manier haar vragen en moedigde haar aan Gods Woord te blijven bestuderen.

Toen werd zij in mei 1903 verrast doordat er twee bezoekers op haar stoep stonden. De een was een Bijbelonderzoeker uit het nabijgelegen Mülhausen (destijds een Duitse stad, maar nu behorend tot Frankrijk), en de ander was de president van het Wachttorengenootschap, broeder Russell, in eigen persoon. Het door de Bijbelonderzoeker vertaalde gesprek was heel opbouwend en hielp mevrouw Bachmann vorderingen te maken. Na verloop van tijd werd zij een toegewijde dienstknecht van Jehovah, en zowel haar man als later haar zoon Fritz aanvaardden de waarheid. Verscheidene andere personen toonden ook belangstelling en daarom ging er vanaf 1909 in Basel een studiegroep functioneren. Fritz Bachmann, nu een bejaard man, zit nog steeds in een van de Baselse gemeenten.

BEHOEFTE AAN FRANSE PUBLIKATIES

Sinds 1897 werd Zion’s Watch Tower in de Verenigde Staten in het Duits gedrukt. Toen het tijdschrift in 1903 ook in het Frans begon te verschijnen, verheugde broeder Weber zich, maar hij was van mening dat er, ten einde begrip van de bijbel aan te kweken, ook een dringende behoefte bestond aan de Schriftstudiën in het Frans. Daarom ging hij deze publikatie zelf vertalen. Andere publikaties volgden, en in 1903 werd in Yverdon een klein bureau van het Genootschap met een lectuurdepot gevestigd.

Het aantal van hen die Jehovah in dit land dienden, was niet erg groot. Vergaderingen en zelfs congressen werden in particuliere huizen gehouden. Maar de toekomst was rooskleurig en de broeders waren ijverig. Adolf Weber werd aangesteld als beheerder van het werk in het Franse veld. Ten behoeve van het Duitse deel van Zwitserland werd in Zürich een klein kantoor gevestigd waar men lectuur en inlichtingen kon verkrijgen en dat onder toezicht stond van het bijkantoor in Barmen-Elberfeld in Duitsland.

OPBOUWENDE BEZOEKEN VAN BROEDER RUSSELL

Vanaf het allereerste begin van het werk speelden „algemene congressen” een belangrijke rol. Op één zo’n congres, dat in 1910 in Zürich werd gehouden, waren ongeveer 100 personen aanwezig. Van jaar tot jaar nam het aantal bezoekers toe. Broeder Russell bevond zich vaak onder de aanwezigen.

Iemand die terugblikt, moet wel onder de indruk komen van zijn ondernemende geest. Reizen was in het begin van de 20ste eeuw niet zo gerieflijk en ging niet zo snel als tegenwoordig, en toch getroostte broeder Russell zich vrijwel ieder jaar de moeite om de oceaan over te steken ten einde de broeders in Europa te sterken en het werk een stimulans te geven. En wat een druk bezet schema had hij!

In 1912 bezocht hij Genève, Basel, Zürich en St. Gallen. Zijn openbare lezing „Aan gene zijde van het graf” werd aangekondigd met behulp van grote aanplakbiljetten met daarop een afbeelding van een vinger die naar een processie van geestelijken wees, en de woorden: „Wee u . . . want gij hebt den sleutel der kennis weggenomen” (Luk. 11:52, Statenvertaling). Het onderwerp opende mensen werkelijk de ogen en bracht opschudding teweeg. In de hele stad spraken de mensen erover dat er niet kan worden bewezen dat er een hellevuur is, dat de doden zich van niets bewust zijn en dat er hoop is dat zij opnieuw zullen leven (Pred. 9:10; Hand. 2:22-31; 24:15). Het nieuws verbreidde zich als een lopend vuurtje. De zalen die gehuurd werden, schenen nooit groot genoeg te zijn. Dikwijls moesten hele menigten wegens plaatsgebrek weggestuurd worden. Deze bekendmaking van de waarheid omtrent de toestand van de doden deed de gevestigde religie op haar fundamenten wankelen.

PIJNLIJKE VRAGEN VOOR DE GEESTELIJKHEID

Sommigen begonnen hun predikant pijnlijke vragen te stellen. Een van hen was Clara Adler, die van een familielid een brochure met de titel Waar zijn de doden? had gekregen en deze met veel belangstelling gelezen had. Deze duidelijke uiteenzetting van de toestand van de doden en de hoop voor de gehele mensheid zetten haar ertoe aan naar haar predikant te snellen om hem in haar enthousiasme te laten delen.

’Hij heeft beslist nog nooit zo iets prachtigs gelezen’, dacht zij. Maar helaas, zijn reactie was: „Ik weet ’t, ik weet ’t, . . . maar het zou veel beter voor u zijn zulke dingen niet te lezen.” Zuster Adler liet zich niet ontmoedigen. Zij zegt: „Hoewel ik destijds heel weinig kennis van de waarheid had, betekenden de woorden van de bijbel meer voor mij dan wat de predikant zei. Nu besefte ik dat er geen theologische studie voor nodig was om het Woord van God te begrijpen. God had de mens daarentegen met een denkvermogen begiftigd om er een goed gebruik van te maken.” Zij deed dit dan ook, en zij heeft vele anderen geholpen dit eveneens te doen.

Hoewel de waarheden die door broeder Russell werden onderwezen veel geestelijken ernstig verontrustten, waren er enkelen die zijn pogingen om nauwkeurige kennis van de bijbel op de voorgrond te stellen, een warm hart toedroegen. Een van hen was Ludwig Reinhardt. In 1877 publiceerde hij een Duitse vertaling van „Het Nieuwe Testament”, die opmerkenswaardig is omdat Lukas 23:43 er als volgt in wordt weergegeven: „En Jezus zei tot [de boosdoener]: Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn.” In 1908 schreef deze protestantse predikant in een briefwisseling met een Bijbelonderzoeker: „U ziet dus dat ik de ’Millennial Dawn-​beweging’ zeer goed ken en de vurige en zelfopofferende toewijding van broeder C. T. Russell en al zijn medewerkers bijzonder op prijs stel . . . Aangezien ik erop gebrand ben zoveel mogelijk onnauwkeurigheden te verwijderen en een vertaling uit te geven die zo getrouw en exact mogelijk is, zou ik u en broeder Russell zeer dankbaar zijn indien u al de punten zou willen noteren waartegen u in mijn vertaling bezwaar maakt.”

„PELGRIMBROEDERS” VERSTERKEN DE GETROUWEN

„Pelgrimbroeders” waren reizende vertegenwoordigers van het Genootschap, zoals de kringopzieners dat thans zijn. Hun krachtsinspanningen versterkten de eenheid onder de broeders en zusters en brachten hen in nauwer contact met Gods organisatie. Het Genootschap kondigde in Zions Wachttoren altijd de voorgenomen reisroute van de pelgrimbroeders aan, en gemeenten en kleinere groepen langs deze route schreven dan en uitten hun wens bezocht te worden. De pelgrimbroeders waren uitmuntende sprekers en hun openbare lezingen werden gewoonlijk goed bezocht. In 1913 bijvoorbeeld bezochten in Zwitserland totaal zo’n 8000 personen zulke door de pelgrimbroeders geleide vergaderingen.

Enkelen kunnen zich de uit Duitsland afkomstige broeders Herkendell en Buchholz, en ook andere pelgrimbroeders, nog herinneren wegens hun liefdevolle hulp. Zij bleven in iedere plaats maar één of twee dagen, maar wendden hun kennis van de bijbel aan om de broeders en zusters geestelijk inzicht te geven en om pasgeïnteresseerden ervoor te waarschuwen zich niet door tegenstanders te laten intimideren. Het favoriete onderwerp van broeder Wellershaus was chronologie. Hij hield altijd breedvoerige lezingen, gebaseerd op tekeningen en tabellen, en telkens wanneer dat werk ter sprake komt, denken degenen die toen aanwezig waren daar weer aan terug.

IN AFWACHTING VAN 1914

Sinds 1876 was de aandacht van de Bijbelonderzoekers gericht geweest op het jaar 1914 als een keerpunt in de geschiedenis. De 2520 jaar die bekendstonden als de tijden der heidenen zouden dan eindigen (Luk. 21:24). Zuster Berta Obrist herinnert zich hoe haar familie haar dikwijls bespotte wanneer zij hun vertelde over een oorlog die moest komen. „Houd er nu maar mee op over dat 1914 te praten!” zei haar grootmoeder dan kwaad. Maar wat was haar grootmoeder verbaasd en geïmponeerd toen er in 1914 inderdaad oorlog uitbrak!

In Schaffhausen konden de ouders van de kleine Hulda maar niet geloven dat er, zoals een kennis hun herhaaldelijk aan de hand van de bijbel had verklaard, in 1914 een grote verandering in de wereldgebeurtenissen zou plaatsvinden. Maar zuster Hulda Peter weet nog dat haar moeder geheel buiten zichzelf was toen de oorlog echt uitbrak. Nu zat zij vol vragen en zij wilde per se een bijbel hebben. Toen de waarheid zich voor haar ogen ontvouwde, aanvaardde zij die van ganser harte, verliet haar vroegere kerk en droeg zich aan Jehovah God op.

Ook anderen werden geholpen geestelijk wakker te worden en aandacht te schenken aan de betekenis van de gebeurtenissen die zich vanaf 1914 op het wereldtoneel afspeelden. Om de mensen hier verder bij te helpen, werd onder Jehovah’s leiding een wonderbaarlijk instrument gereedgemaakt. Het was een serie van vier lezingen met lichtbeelden en films.

PHOTO-DRAMA DER SCHEPPING

De vertoning van het Photo-Drama der Schepping was een groot succes. De eerste voorstelling in Bern vond plaats enkele weken nadat ten gevolge van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog de algehele mobilisatie van het Zwitserse leger was afgekondigd, maar niettemin bedroeg het totale aantal aanwezigen over een periode van twee weken meer dan 12.000. Vervolgens werd het Photo-Drama aan andere dankbare menigten in dorpen en steden vertoond.

Tot de 3000 personen die hun naam en adres opgaven met een verzoek om meer informatie, behoorde Heinrich Heuberger, die in het dorpje Safenwil het Photo-Drama zag. Het programma duurde vier avonden, en hij zorgde ervoor dat hij er niet één van miste. Hij vertelt: „Ik was gewoonweg met geestdrift vervuld. Ik wilde meer weten, dus vulde ik een daartoe bestemde kaart in en deed hem diezelfde avond nog op de post. Spoedig daarna ontving ik een traktaat van de Bijbelonderzoekers. Enige tijd later nam ik een uitnodiging aan voor een openbare lezing en daar kwam ik in het bezit van het eerste deel van de Schriftstudiën.” Zijn werkgever, de zwager van een protestantse predikant, wond er geen doekjes om dat hij het boek niet goedkeurde. Maar Heinrich was hevig geïnteresseerd en bracht zijn vrije uren in het bos door waar hij het boek ongestoord kon lezen.

In 1915 zou het Photo-Drama in het stadje Brugg in de plaatselijke herberg „Zum Rothen Haus” vertoond worden. De zaal was lang voor de aangekondigde tijd al helemaal vol, dus sloot de politie de deuren en stuurde degenen die later kwamen weg. Maar een paar onverschrokken jongeren, vastbesloten de voorstelling niet te missen, plaatsten ladders tegen de andere kant van het gebouw en verschaften zich toegang via de open ramen op de eerste verdieping.

ONTWIKKELINGEN IN HET FRANSE GEBIED

Gedurende de jaren vóór 1914 was er in het Duitssprekende deel van Zwitserland een goede groei, maar de resultaten van het werk in het Franssprekende gebied beantwoordden niet aan de verwachtingen. Daarom werd er speciale aandacht geschonken aan dit veld door middel van openbare lezingen en vertoningen van het Photo-Drama der Schepping. Dit alles wierp goede vruchten af.

In 1912 werd het in Yverdon gevestigde lectuurdepot naar Genève verplaatst en werd het een officieel bijkantoor. Van daar uit werd er niet slechts over het werk in het Franssprekende deel van Zwitserland maar over het Franse gebied in heel Europa opzicht gevoerd. Het bureau werd later naar een ander pand in dezelfde straat verhuisd. Het bijkantoor droeg nu de zorg voor 23 gemeenten, en het bericht over de Gedachtenisviering in 1916 gaf een bezoekersaantal van 256 voor het Franssprekende deel van Zwitserland en 108 voor Frankrijk te zien. In 1917 woonden in totaal 56.550 personen de vertoningen van het Photo-Drama bij.

BEPROEVINGEN OP GETROUWHEID HEBBEN EEN LOUTERING TOT GEVOLG

Het jaar 1918 bracht beproevingen op getrouwheid en een loutering, zodat de slakken werden uitgezuiverd en degenen die Jehovah’s wegen werkelijk liefhadden, openbaar werden (Mal. 3:1-3). Als gevolg van de oorlog was niet alles onbeperkt verkrijgbaar, en dit gold vooral voor brandstof. Dit leidde ertoe dat enkele vergaderingen werden afgelast. Bovendien hadden bepaalde ontwikkelingen op het hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn een nadelige invloed op de activiteit van de broeders hier. Sommigen werden bevreesd. Anderen geloofden dat het werk ten einde liep, en Armageddon werd ieder moment verwacht. Er ging weinig aanmoediging uit van de verantwoordelijke broeders. Zo was de situatie toen de oorlog op 11 november 1918 eindigde.

Ernstiger waren de moeilijkheden die werden veroorzaakt door L. A. Freytag, die belast was met de verantwoordelijkheid voor het bureau in Genève. Hij was gemachtigd een Franse vertaling van de Engelse editie van De Wachttoren en van de Schriftstudiën uit te geven. Maar hij maakte misbruik van zijn positie door zijn eigen ideeën te publiceren. Toen broeder Rutherford, de president van het Genootschap, dit vernam, werd Freytag onmiddellijk ontslagen en werd het bureau in Genève gesloten. Freytag wilde echter de eigendommen van het Genootschap in Genève blijven beheren en weigerde verantwoording af te leggen inzake financiële aangelegenheden. Bovendien wilde hij zijn eigen tijdschrift onder de naam La Tour de Garde (De Wachttoren) uitgeven. Op grove wijze de feiten verdraaiend, beweerde hij dat het Genootschap dingen die zijn eigendom waren, van hem had gevorderd. Het werd noodzakelijk wettelijke stappen tegen Freytag te ondernemen. Hij verloor alle drie de rechtszaken, moest ten slotte huisraad en lectuur aan het Genootschap teruggeven, evenals het Photo-Drama der Schepping, en werd gedwongen zijn financiële beheer te verantwoorden. Daarna werden de relaties verbroken en wierp Freytag zich op tot hoofd over een eigen beweging.

Hoewel de gemeenten nadrukkelijk gewaarschuwd en vriendelijk vermaand werden, waren er velen die Freytag volgden. Droevig genoeg bleven er van de 304 personen die in 1919 voor de Franstalige Gedachtenisviering waren bijeengekomen, slechts 75 met het Genootschap verbonden, en zelfs van hen keerden er naderhand heel wat naar de wereld terug.

Ondanks deze ontwikkeling bleef Jehovah’s geest de getrouwen sterken. In alle delen van het land kwamen meer geïnteresseerde personen opdagen, en dezen gingen de vreugden van het voor hen liggende Koninkrijkswerk binnen. Alice Berner was een van hen. Als jong meisje had zij Psalm 103 van buiten geleerd en werd zij diep bewogen door de woorden: „Loof den HERE, mijne ziel, en al wat binnen in mij is, Zijnen heiligen Naam” (SV). Deze jonge vrouw maakte het de predikanten van haar kerk lastig. Zij herinnert zich: „Mijn uittreding uit de Protestantse Kerk veroorzaakte nogal wat tumult. Twee predikanten probeerden mij te bepraten om bij hun kerk te blijven. Maar deze gesprekken hielpen mij alleen maar om duidelijker in te zien hoe noodzakelijk het was mij af te scheiden van een stelsel dat niet volledig op de bijbelse waarheid gebaseerd was.” Binnen enkele jaren wijdde zuster Berner al haar tijd aan Jehovah’s dienst. Het feit dat zij op 85-jarige leeftijd nog steeds een vreugdevolle en actieve Bethelwerker (nu in Duitsland) is, bewijst dat zij nooit spijt heeft gekregen van haar beslissing.

De lente van 1919, hetzelfde jaar waarin Alice Berner voor het eerst met de waarheid in aanraking kwam, bracht goed nieuws van overzee: de broeders van het hoofdbureau in Brooklyn, met inbegrip van de president van het Genootschap, J. F. Rutherford, waren op 25 maart 1919 uit hun onrechtvaardige gevangenschap ontslagen! Weldra ontving Jehovah’s volk via de bladzijden van De Wachttoren de nodige instructies om hen te helpen beseffen dat er nog een groot werk gedaan moest worden. Het getuigeniswerk was niet tot een einde gekomen doch moest in plaats daarvan krachtiger dan ooit tevoren voortgezet worden!

CENTRAALEUROPEES BUREAU OPGERICHT

Het jaar daarop bracht broeder Rutherford een bezoek aan Zwitserland om dingen in beweging te brengen. Ten einde het werk in het door oorlog verscheurde Europa te reorganiseren, scheen het het beste een Centraaleuropees Bureau op te richten, en Zwitserland werd als een goede plaats daarvoor beschouwd omdat het land niet actief bij de oorlog betrokken was geweest. Uiteindelijk werden zowel het bijkantoor voor Zwitserland als het Centraaleuropees Bureau samen in de Usteristrasse 19 in Zürich gevestigd. In 1924 werkte daar een staf van tien personen. Conrad Binkele voerde het beheer en een van de medewerkers was Max Freschel, die later op het hoofdbureau in Brooklyn diende, waar hij bekend kwam te staan als de geliefde Maxwell Friend.

Het Centraaleuropees Bureau voerde het opzicht over het werk in Zwitserland, Frankrijk, België, Nederland, Luxemburg, Oostenrijk, Italië, Hongarije, Roemenië, Bulgarije, Tsjechoslowakije, Joegoslavië, Polen en een tijdlang zelfs Duitsland. Sommige landen hadden hun eigen plaatselijke beheerder, maar deze broeders stonden in nauw contact met het Centraaleuropees Bureau, waar zij hun maandelijks bericht naartoe stuurden. Het bureau op zijn beurt telde de berichten bij elkaar op en stuurde het totaalbericht naar Brooklyn. Op dit bureau rustte tevens de taak om de landen die eronder ressorteerden van publikaties in verschillende talen te voorzien.

Gedurende deze jaren had broeder E. Zaugg, die de verantwoordelijkheid droeg voor het werk in de Franse gebieden, zijn kantoor in Bern. Eveneens in Bern hadden enkele broeders op eigen initiatief een drukkersfirma opgericht, en zij waren ermee begonnen publikaties voor het Genootschap te vervaardigen tegen tarieven die gunstig lagen omdat alle werkers opgedragen personen waren. Mettertijd nam het Genootschap die drukkerijfaciliteiten over, breidde de drukkerij uit en installeerde een rotatiepers waarop met ingang van oktober 1922 het tijdschrift Het Gouden Tijdperk in het Duits werd gedrukt. Brochures en traktaten in meer dan een dozijn talen werden in grote hoeveelheden vervaardigd.

Tijdens het bezoek van broeder Rutherford in 1924 trad echter duidelijk aan het licht dat er grotere faciliteiten nodig waren om aan de enorme vraag naar lectuur in het naoorlogse Europa te voldoen. Er werd een stuk grond gekocht aan de overzijde van de straat en men begon met het werk aan een nieuw „Bijbelhuis”, dat tegen het voorjaar van 1925 voltooid werd. In de nieuwe drukkerijruimte werd nu nog een rotatiepers geïnstalleerd. In de loop der jaren werd de doeltreffendheid van deze drukkerij steeds verder verbeterd, tot ze ten slotte 500.000 gebonden boeken en één miljoen brochures per jaar produceerde, nog afgezien van tijdschriften en traktaten in ten minste zestien talen.

EEN VERHUIZING EN EEN BESTUURSVERANDERING

Het was een belangrijke gebeurtenis toen op 1 april 1925 het Centraaleuropees Bureau naar dit nieuwe gebouw aan de Allmendstrasse 39 verhuisde.

Josef A. Bick herinnerde zich nog goed de omstandigheden in verband met deze verhuizing. „Wij zagen ernaar uit ons nieuwe pand te betrekken,” zei hij, „maar door de geest van alle stafmedewerkers speelde één grote vraag: Wie zou met het toezicht belast worden? Er kwamen drie broeders in aanmerking: C. C. Binkele, tot die tijd verantwoordelijk voor het bureau in Zürich; E. Zaugg, die reeds in Bern zat en verantwoordelijk was voor het werk daar en in het Franse gedeelte; en dan was er Jakob Weber, die de zorg droeg voor het colporteurs- en predikingswerk.”

Waren de broeders er in de eerste plaats in geïnteresseerd de belangen van de ware aanbidding te bevorderen, of zouden persoonlijke trots en belangstelling voor een positie van invloed zijn op hun bekwaamheid om nederig dienst te verrichten? „Het waren dagen vol spanning,” aldus broeder Bick, „maar de president doorzag de situatie goed.” Aangezien broeder Binkele’s gezondheid hem in de steek liet, werd hem aangeraden voor behandeling naar de Verenigde Staten te gaan. In zijn plaats werd broeder Zaugg met het toezicht belast. Na verloop van tijd keerden echter zowel Binkele als Zaugg de ware aanbidding de rug toe.

ERNSTIGE BEPROEVINGEN IN 1925

Het jaar 1925 begon veelbelovend met de ingebruikneming van het nieuwe Bethelhuis en de nieuwe drukkerij in Bern. De broeders waren gelukkig en werden aangemoedigd om krachtig voort te gaan met het werk. Enkelen hadden echter hun eigen persoonlijke overtuigingen met betrekking tot het jaar 1925. Zouden zij de waarschuwing in The Watch Tower van 1 januari 1925 ter harte nemen? Deze waarschuwing luidde:

„Het jaar 1925 is aangebroken. Met gespannen verwachting hebben christenen naar dit jaar uitgezien. Velen hebben vol vertrouwen verwacht dat gedurende dit jaar alle leden van het lichaam van Christus de verandering tot hemelse heerlijkheid zullen ondergaan. Dit zou al dan niet kunnen geschieden. God zal op zijn eigen bestemde tijd zijn voornemens met betrekking tot zijn volk verwezenlijken. Christenen dienen zich niet zo sterk bezig te houden met wat er zich gedurende dit jaar zou kunnen voordoen dat zij nalaten vreugdevol te doen wat de Heer van hen verlangt.”

Jakob Weber, die de verantwoording had voor het dienstbureau op Bethel, behoorde tot degenen op wie dit geen indruk maakte. Hij was er zo zeker van dat alle gezalfden tegen het eind van het jaar in de hemel verheerlijkt zouden worden, dat hij een „totale uitverkoop” hield. Hij zond grote hoeveelheden lectuur naar de gemeenten zonder daar bestellingen voor te hebben ontvangen en gaf ze instructies de publikaties vóór het einde van 1925 kosteloos in hun gebied te verspreiden.

Alle pogingen van de broeders op Bethel om hem tot andere gedachten te brengen, waren vruchteloos. Ten slotte verliet hij niet alleen Bethel maar ook de waarheid en veroorzaakte veel ellende onder de broeders in het hele land omdat hij velen met zich meetrok. Enkele gemeenten werden tot minder dan de helft van hun vroegere omvang teruggebracht.

Er kwam nog een droevige situatie binnen de Bethelfamilie aan het licht. Enkelen hadden immoraliteit bedreven. Snelle actie werd ondernomen door het bureau van de president van het Genootschap. Toen kwam in februari 1926 Martin C. Harbeck vanuit Brooklyn aan om het beheer over het bureau in Bern over te nemen.

ZWITSERSE VERKONDIGERS DRAGEN ZORG VOOR LIECHTENSTEIN

Op dit punt van ons verslag gekomen, schijnt het passend te zijn iets te vermelden over Liechtenstein, een van de kleinste landen ter wereld, gelegen aan de overkant van de Rijn tussen Zwitserland en Oostenrijk. De Liechtensteiners noemen het graag het Ländle (Kleine Landje), een passend verkleinwoord gezien de lengte van maar 27 km en een gemiddelde breedte van nog geen 6 km. De meesten van de 27.076 bewoners vinden het heerlijk in plattelandsgemeenten te wonen zonder de spanningen van het stadsleven. De in een prachtig berglandschap gelegen hoofdstad, Vaduz, telt maar 4927 inwoners.

De verantwoordelijkheid om het licht van de bijbelse waarheid in dit katholieke bolwerk te laten schijnen, rust op de schouders van de verkondigers in Zwitserland. In de jaren ’20 stuitten enkele verkondigers uit Rorschach op hevige tegenstand toen zij in Liechtenstein predikten. Zij werden gearresteerd en het land uit gezet. Maar in overeenstemming met Jezus’ profetie in Markus 13:10 voelde Louis Meyer, een voormalig officier van het Leger des Heils die in 1923 de waarheid had aanvaard, een dringende verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de met schapen te vergelijken mensen in Liechtenstein de gelegenheid kregen de waarheid te horen. „Eenmaal hebben wij een poging gedaan om ieder huisgezin te bereiken door ze een brochure te sturen”, vertelde hij. „De autoriteiten reageerden door een proces aan te spannen tegen de ’onbekende afzender’, maar hun pogingen faalden omdat de Zwitserse posterijen weigerden de naam van de afzender prijs te geven.”

Na overleg met het bijkantoor organiseerde broeder Meyer een ééndaags congres in het Hotel Rosengarten in Bad Ragaz, niet ver van de grens met Liechtenstein. De ochtenduren waren voor de van-huis-tot-huisprediking gereserveerd. Verantwoordelijke broeders van de dienstafdeling en de wettelijke afdeling van Bethel zouden voor alle zekerheid aanwezig zijn. De velddienstinstructies waren klaar en duidelijk: Geef een kort getuigenis, overhandig wat lectuur, noteer de aangetroffen belangstelling en vertrek. Mocht de politie verschijnen, bel dan onmiddellijk het hotel.

Broeder Meyer bericht: „Aanvankelijk leek alles goed te gaan. Maar bij het middageten ontbraken de verkondigers die in Liechtenstein gepredikt hadden! Toen kwam het telefoontje: ’Allen zijn gearresteerd en er wordt een aanzienlijk bedrag als borgsom geëist.’ Terwijl zij voor het regeringsgebouw in hun bus werden vastgehouden, zongen zij liederen uit ’Zions Zangbundel’. De autoriteiten konden dit niet verbieden, maar het maakte hen behoorlijk zenuwachtig daar het de aandacht van de mensen in de omgeving trok.”

Door tussenkomst van de broeder die dienst verrichtte op de wettelijke afdeling van het Genootschap werden de verkondigers ten slotte zonder borgtocht vrijgelaten. Zij waren van mening dat hun gezang ook tot hun vrijlating bijgedragen had.

ONVERGETELIJKE BOODSCHAPPEN BEKENDMAKEN

Door de jaren heen hebben degenen die reeds lang getuigen van Jehovah zijn het voorrecht gehad vele onvergetelijke boodschappen bekend te maken aan het Zwitserse publiek. Een daarvan was de lezing „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven”. Grote menigten kwamen luisteren. Zelfs thans herinneren bejaarde mensen die wij getuigenis geven zich nog de titel van die lezing! Sommigen hebben de titel in het Duits gekscherend een beetje veranderd door de letters st van het woord sterben (sterven) weg te laten, zodat de titel wordt: „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer erven” (in het Duits, erben). Maar waar het om gaat, is dat mensen zich de boodschap herinneren.

Gedenkwaardig was ook de boodschap die in het traktaat Openlijke aanklacht tegen de geestelijkheid vervat was. De verspreiding van dat traktaat in het midden van de jaren ’20 was een spannende bezigheid. De gemeente in Zürich moest een gedeelte van het katholieke kanton Schwyz bewerken. Een onverschrokken broeder, Gottfried Honegger, besloot de traktaten na afloop van de mis vóór de kerk uit te delen, maar andere broeders redeneerden met hem en zeiden: „Je bent niet goed bij je hoofd. Zij zullen je wat aandoen wanneer je hen op zo’n uitdagende manier provoceert.”

Dus zag broeder Honegger van dat plan af, maar hij deed toch nog iets heel moedigs. Toen de kerkdiensten afgelopen waren en alle mannen de herbergen ingegaan waren voor hun zondagse glaasje, ging hij van herberg tot herberg en van tafel tot tafel en overhandigde snel iedereen een traktaat. Toen zij zagen waar het over ging, brak er een tumult los, dus trok hij zich wijselijk in de stationswachtkamer terug tot de gemoederen bedaard waren.

Jules Feller vertelt over de verspreiding van dat traktaat: „Met vijf broeders van de Bethelfamilie, besloten wij een vallei, de Goms, met dit traktaat te bewerken. Omdat wij allemaal goed geoefende fietsers waren, spraken wij af om met de fiets te gaan, maar het zou twee dagen kosten om die tocht te maken. Wij gingen daarom op een zaterdagmorgen aan het eind van de maand mei vroeg op pad. Alles ging goed tot wij een bergpas bereikten die nog dik onder de sneeuw lag. Dat was een hindernis die wij niet verwacht hadden!”

Wat deden zij daarom? Gingen zij terug? Neen. Hij zegt: „Wij namen moedig onze zwaarbeladen fietsen op de schouders en begonnen zigzagsgewijs de steile helling vóór ons te beklimmen. Maar dat ging heel wat moeizamer dan wij gedacht hadden, en het was nog gevaarlijk ook. Bovendien had een van de broeders geen goede schoenen aan, zodat hij steeds uitgleed op de bevroren sneeuw en meer achteruit- dan vooruitging. Hij raakte zo ontmoedigd dat hij het wilde opgeven.”

De andere vier broeders boden aan om hem te helpen zijn vracht te dragen en ten slotte, na een klim van drie uur en een onweersbui die hen tot op hun huid doorweekte, bereikten zij het eerste dorp aan de andere kant van de pas. Daar deden zij door een maaltijd en een paar uur slaap weer nieuwe krachten op. Broeder Feller vervolgt:

„Om 3.00 uur de volgende morgen begonnen wij de traktaten onder de deuren door te schuiven of in de brievenbussen te doen. Naderhand, toen de mensen opgestaan waren, reikten wij ze persoonlijk aan. Sommigen werden woedend en verscheurden de traktaten. Maar wij gingen er rustig mee door de twintig dorpen in dit streng katholieke gebied te bewerken.”

GETUIGENIS GEVEN BIJ HET GEBOUW VAN DE VOLKENBOND

De bijkantooropziener, Martin C. Harbeck, was een dynamisch persoon, bekwaam om zelfs tot hooggeplaatste personen op een prettige manier over de waarheid te spreken. Hij wist een journalistenlegitimatie te verkrijgen die hem toegang verleende tot bepaalde zittingen van de Volkenbond in Genève. Doordat hij er ernstig moeite voor deed met enkelen van deze mannen te spreken, kreeg hij de gelegenheid lectuur te overhandigen aan Anthony Eden van Engeland, aan de Duitse staatsman Gustav Stresemann en aan Maksim Litvinov van Rusland, die elk hun land vertegenwoordigden in de Volkenbond. Hun aandacht werd aldus gericht op het werkelijke middel om mensen van de natiën in vrede en rechtvaardigheid te verenigen, namelijk Gods koninkrijk in handen van Christus.

Nog een poging om invloedrijke personen, alsook staatshoofden, te bereiken, werd in 1932 ondernomen tijdens de ontwapeningsconferentie in Genève. Overeenkomstig datgene wat lang geleden in Psalm 2:10-12 werd opgeschreven, werd aan hen, en ook aan leidinggevende geestelijken, een exemplaar van de brochure Het Koninkrijk, de hoop der wereld toegezonden, met ingesloten een kaart die hen aanspoorde de grootste aandacht aan deze boodschap te schenken. Op deze wijze werd aan 292 van deze politieke macht bezittende groten der aarde getuigenis gegeven.

EEN ROTATIEPERS VOOR RUSLAND?

In 1933 was Hitler in Duitsland aan de macht gekomen en al gauw werd het werk van Jehovah’s Getuigen daar verboden. Broeder Harbeck ging naar Maagdenburg om te zien hoe het er met de bezittingen van het Genootschap voorstond. Hij werd echter gearresteerd; na tien dagen werd hij vrijgelaten, maar alleen op voorwaarde dat hij het land onmiddellijk zou verlaten.

Toen ging er een broeder van Brooklyn (New York) naar Duitsland om te proberen de verbeurdverklaarde rotatiepers Duitsland uit te krijgen en naar Rusland te verschepen. Het Genootschap was van plan de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk in dat land te bevorderen. Maar de Russische autoriteiten waren van mening dat hun mensen eerder schoenen dan bijbels nodig hadden, dus werd de Maagdenburgse rotatiepers uiteindelijk naar Bern verscheept, waar ze nuttig werk heeft gedaan totdat ze enige jaren na de oorlog naar Duitsland teruggebracht kon worden.

WERKEN MET DE GRAMMOFOON

Een nieuw kenmerk van de Koninkrijksprediking begon in 1934 toen de grammofoon voor het getuigeniswerk werd ingeschakeld. Verkondigers vertelden de huisbewoners dat zij een vijf minuten durende bijbelse preek bij zich hadden die zij graag wilden afspelen. Gewoonlijk luidde het antwoord: „O, maar wij hebben geen grammofoon!” Wanneer de verkondiger dan op de grammofoon wees die hij bij zich had, werd de nieuwsgierigheid de meeste huisbewoners de baas en zij stemden erin toe te luisteren. Op deze wijze werd er veel belangstelling opgewekt en er werd vaak lectuur verspreid.

Het werken met de grammofoon was betrekkelijk eenvoudig. Zelfs schoolkinderen konden het. Ruth Bosshard (nu op Bethel) herinnert zich dat zij in haar vroege tienerjaren op de middag dat zij geen school had, naar het haar toegewezen gebied ging en de platen draaide voor bepaalde dames die haar bezoekjes op prijs stelden. Op zijn minst één van die dames heeft uiteindelijk haar leven aan God opgedragen, tot grote vreugde van die jeugdige Getuige.

Soms deden er zich ongebruikelijke situaties voor. Heinrich Heuberger herinnerde zich: „Op een keer stond een uit zes personen bestaand gezin mij toe een op de plaat opgenomen bijbelse toespraak te spelen. Zij waren allemaal bij elkaar in de woonkamer, maar terwijl de plaat speelde, verdwenen zij stilletjes één voor één, zodat ik aan het eind van de vijf-minutentoespraak alleen was overgebleven. Wat kon ik doen? Welnu, ik pakte mijn grammofoon, riep ’Auf Wiedersehen!’ en ging weg.”

Het vergde geduld en herhaalde contacten om nieuwe gedachten in de geest van deze aan tradities gekluisterde mensen te laten doordringen.

’ONZE GOD IS GEEN GOD VAN WANORDE’

Dat zei Erwin Saner, een broeder in Basel, altijd, onderwijl naar de klok wijzend, wanneer een kind te laat kwam op de zondagsschool van de gemeente. — 1 Kor. 14:33.

Zondagsschool? Ja, inderdaad. Een tijdlang hadden wij een afzonderlijke jeugdgroep voor jongeren van 13 tot 25 jaar en een zondagsschool voor de kleintjes, gebaseerd op de publikatie De weg naar het Paradijs (uitgegeven in 1924 en „Opgedragen aan de jeugd voor de studie in de Heilige Schrift”, door W. E. Van Amburgh). Volwassen leden van de gemeenten gaven op zondagmorgen om de beurt onderricht aan de kinderen. Ulrich Engler uit Thalwil legde uit: „Wij als ouders gingen op zondag prediken, en het was in die tijd niet de gewoonte om de kinderen mee te nemen, noch namen wij ze ’s avonds mee naar de vergaderingen. Toen er dus in Zürich een jeugdgroep gevormd werd, waren wij blij dat de kinderen van de gemeente Thalwil ook werden uitgenodigd.”

De vereniging „Jongeren van Jehovah” had zelfs zijn eigen secretariaat in Bern. Een speciaal tijdschrift met de naam Jongeren van Jehovah werd daar uitgegeven en op de persen van het Genootschap gedrukt. Het voorwoord bij de eerste uitgave werd door broeder Rutherford geschreven. Deze jongeren leidden vergaderingen en hadden een actief aandeel aan het getuigeniswerk. Ook voerden zij op grotere bijeenkomsten die voor de jongeren georganiseerd werden, bijbelse drama’s op. Dit was in werkelijkheid echter een organisatie binnen de organisatie. De bijbel laat zien dat in het oude Israël de voorziening die Jehovah trof hierin bestond dat volwassenen en kinderen samen voor onderricht bijeenkwamen (Deut. 31:12). Toen wij dit vollediger gingen begrijpen, werden deze speciale regelingen voor jongeren afgeschaft. Dit gebeurde in 1936 tijdens het bezoek van broeder Rutherford.

POGINGEN OM HET LICHT TE LATEN SCHIJNEN IN ITALIË

Het Centraaleuropees Bureau was bezorgd over Italië. De dictator Mussolini was daar aan de macht gekomen en het werk van Jehovah’s dienstknechten werd verboden. Er waren maar heel weinig broeders en zusters in Italië en zij werden door de fascistische politie nauwlettend in de gaten gehouden. Bij een particuliere drukkerij in Milaan waren echter 500.000 exemplaren van de brochure Het Koninkrijk, de hoop der wereld gedrukt en deze wachtten op verspreiding.

Daarom werden er plannen gemaakt dat enkele Zwitserse broeders die bereid waren het risico te nemen, naar Noord-Italië zouden reizen en, door een snelle verspreiding van deze brochures, het licht zouden laten schijnen voor personen die in duisternis zaten. Alfred Gallmann uit Basel behoorde tot degenen die graag aan dit werk deelnamen. Hij bericht:

„Samen met een paar andere broeders en zusters reisde ik naar Milaan, waar wij instructies kregen. De veldtocht was goed georganiseerd. Wij werkten twee aan twee; elk koppel had 50.000 brochures om te verspreiden en deze waren reeds naar de respectieve steden gestuurd. Mijn partner en ik zouden de steden Verona, Vicenza en Venetië bewerken. Het werk moest snel uitgevoerd worden ten einde het te vermijden dat de geestelijken een klacht gingen indienen en de politie de brochures in beslag zou nemen.

Zodra wij aankwamen, keken wij uit naar enkele jonge jongens die ons de weg wilden wijzen naar de straten en lanen die elk van ons toegewezen had gekregen. Voor een fooi waren zij bereid ons te helpen door de brochures in de brievenbussen te doen. Deze jongens genoten echt van deze vreemde activiteit, waarbij het hun totaal niets kon schelen waar het allemaal om ging.”

Verliep de veldtocht zonder enige incidenten? Bijna. Enkelen van de broeders werden door de politie aangehouden, maar na een korte uiteenzetting in hun gebroken Italiaans lieten zij hen gaan. Tegen het einde van de week troffen zij elkaar allemaal weer in Milaan, verheugd over de resultaten. Wij waren erin geslaagd de aandacht van ten minste een klein gedeelte van de reusachtige bevolking van Italië op de enige hoop voor vrede en rechtvaardigheid, te richten — Gods koninkrijk.

GEESTELIJK VOEDSEL NAZI-DUITSLAND BINNENSMOKKELEN

Een van de taken van het Centraaleuropees Bureau was contact te onderhouden met de broeders die vervolging te verduren hadden. Hoewel Duitsland niet onder dit bureau ressorteerde, spanden de broeders in Bern zich bijzonder krachtig in om de broeders in Duitsland van het onontbeerlijke geestelijke voedsel te voorzien.

Met dat doel zond het bureau getypte kopieën van Wachttoren-artikelen naar Karl Kalt, opziener in Basel. Hij vertelt: „Het was mijn verantwoordelijkheid om een betrouwbare broeder of zuster op dun papier dertig afschriften van deze artikelen te laten typen en ze voor een bepaalde datum klaar te hebben. Wij werkten gewoonlijk iedere avond tot middernacht.”

Hoe kregen de broeders in Duitsland dit materiaal vervolgens in handen? Omdat Basel een grensstad was, was de afstand niet groot, en in die vooroorlogse jaren was er nog een druk grensverkeer. Een enkele keer werden reizigers echter grondig doorzocht. Broeder Kalt vervolgde:

„Vertrouwde personen uit Duitsland haalden de afschriften bij mij thuis op en brachten ze hetzij in hun schoenen, tussen dubbele zolen, hetzij onder hun kleding de grens over en leverden ze veilig op de plaats van bestemming af. Vaak deden zij dit met gevaar voor eigen leven.” Zulk geestelijk voedsel bereikte niet alleen de Getuigen die zich vrij konden bewegen, maar ook die in de concentratiekampen.

SOLIDARITEIT MET DE GETUIGEN IN DUITSLAND

De broeders in Duitsland stonden onder hevige druk en hun mededienstknechten over de hele wereld voelden met hen mee. Zoals de apostel Paulus schreef: „Wanneer één lid lijdt, lijden alle andere leden mee” (1 Kor. 12:26). Dit werd beklemtoond door wat er op zondag 7 oktober 1934 om 9.00 uur ’s morgens tijdens een speciale bijeenkomst van alle gemeenten plaatsvond. Op dat tijdstip moest er een verzegelde envelop opengemaakt worden. Het bevatte de tekst van een telegram dat naar Hitlers regering moest worden gezonden. Deze luidde:

„Hitlerregering, Berlijn, Duitsland. Uw mishandeling van Jehovah’s getuigen schokt alle goede mensen op aarde en onteert Gods naam. Onthoud u van verdere vervolging van Jehovah’s getuigen, want anders zal God u en uw nationale partij vernietigen.”

Dit telegram werd nog diezelfde dag door gemeenten in vijftig verschillende landen, met inbegrip van die in Duitsland, verzonden. Stel u de stroom van telegrammen voor die op die dag in Berlijn binnenkwamen! Het was niet alleen een waarschuwing aan het adres van Hitler en zijn partij; dit was ook een demonstratie van de eenheid en saamhorigheid van Jehovah’s Getuigen overal ter wereld. Wat de afloop betreft, het lot van Hitler en zijn politieke partij is welbekend.

„KRUISTOCHT TEGEN HET CHRISTENDOM”

Ten einde de aandacht van het grote publiek te vestigen op het verzet van Jehovah’s Getuigen tegen de nazi-terreur, gaf het bureau van het Genootschap in Brooklyn toestemming om het boek Kreuzzug gegen das Christentum (Kruistocht tegen het christendom) te publiceren. Het beschreef uitvoerig het doornige pad van Jehovah’s Getuigen in nazi-Duitsland. Het bevatte de ervaringen van meer dan 100 broeders en zusters en was bovenal een getuigenis van het feit dat mannen en vrouwen in nazi-Duitsland vochten, leden en stierven voor hun geloof. Het boek werd uitgegeven door Europa-Verlag in Zürich, een wereldse uitgeversmaatschappij, en werd in boekhandels en krantenkiosken uitgestald. Het werd in het Frans en het Pools vertaald, maar niet in het Engels.

De bekende schrijver dr. Thomas Mann deelde in een brief aan het Genootschap mee: „ . . . u hebt uw plicht gedaan door met het publiceren van dit boek dingen in de openbaarheid te brengen, en het schijnt mij toe dat niets een dringender beroep doet op ’s werelds geweten dan deze publikatie.” Een protestantse predikant, Th. Bruppacher, merkte in een Zwitserse krant van 19 augustus 1938 op: „De toekomstige kerkhistoricus moet op een dag erkennen dat niet de grote kerken, maar veeleer heel wat van die belasterde en beschimpte sekteleden degenen waren die zich als eersten tegen de woede van de nazi-demon verzetten en overeenkomstig hun geloof tegenstand durfden te bieden. Zij lijden en bloeden omdat zij als ’Jehovah’s Getuigen’ en kandidaten voor het koninkrijk van Christus de aanbidding van Hitler en van het hakenkruis, het brengen van de Hitlergroet en de gedwongen deelname aan de verkiezingen weigeren.”

EEN VEILIGE HAVEN VOOR UITGEWEKEN PIONIERS

In 1936 kocht het Genootschap de boerderij Bärenmoos bij Steffisburg/Thun om de Bethelfamilie te voorzien van gezond voedsel tegen zo laag mogelijke kosten. Twee jaar later werd er nog een andere boerderij, Chanélaz, in de buurt van Neuchâtel, gekocht. Beide boerderijen werden een toevluchtsoord voor pioniers die gedwongen waren hun buitenlandse toewijzing te verlaten en niet naar hun geboorteland konden terugkeren. Dit gold in het bijzonder voor de Duitse pioniers die in de Balkan gediend hadden. Meer dan dertig broeders en zusters werkten als boerenarbeiders op deze boerderijen, wat, tussen twee haakjes, het enige soort van werk was waarvoor door de Zwitserse autoriteiten een verblijfsvergunning werd verstrekt.

Eén broeder die op Bärenmoos diende, was Heinrich Dwenger. Hij was in 1887 in Duitsland geboren en in 1909 in Barmen gedoopt toen hij het bijkantoor daar bezocht. Bij die gelegenheid werd hij voor de volle-tijddienst uitgenodigd. Het was geen eenvoudige beslissing omdat zijn ouders niet in de waarheid waren en hoge verwachtingen hadden van de positie die hun zoon nog eens in de maatschappij zou bekleden. In oktober 1910 ging hij echter in de volle-tijddienst, waarbij hij eerst op het bijkantoor in Barmen en daarna in Maagdenburg diende. Later kweet hij zich van moeilijke toewijzingen in Polen, Hongarije en Tsjechoslowakije. Omdat hij door de Duitse Gestapo gezocht werd, week hij ten slotte op last van het Genootschap naar Zwitserland uit. Als boerenarbeider op Bärenmoos verzorgde hij met alle plezier de varkens. In latere jaren diende hij op de abonnementenafdeling van het bijkantoor in Zwitserland.

Terugblikkend op zijn leven in Jehovah’s dienst, zei broeder Dwenger: „Ik ben heel gelukkig dat ik de schriftuurlijke verantwoordelijkheid om het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken, ernstig heb opgevat. Ik heb een groot deel van mijn leven op Bethelhuizen in verschillende landen gediend, waar het niet aan mij was om het werk te kiezen dat ik leuk vond, maar veeleer om de taken te vervullen die mij toegewezen werden. Wat ben ik gelukkig dat ik altijd getracht heb de leiding van Jehovah door middel van zijn aardse organisatie te volgen door mij getrouw van deze toewijzingen te kwijten! Want deze gehoorzaamheid is werkelijk een bron van rijke zegeningen geweest.”

Op 30 januari 1983, toen broeder Dwenger 96 jaar was, beëindigde hij zijn aardse loopbaan. Heinrich Dwenger blijft in de herinnering van talloze broeders en zusters, zowel in Zwitserland zelf als daarbuiten, voortleven als een voorbeeld van bescheidenheid, nederigheid en gehoorzaamheid — een voorbeeld om na te volgen.

Toen Oskar Hoffmann en zijn vrouw Anni tijdelijk op de boerderij Chanélaz werkten, genoten zij vooral van het gezelschap van Adolf Weber, die in 1900 een begin had gemaakt met de prediking van het goede nieuws in Zwitserland. Hij had velen een veelbelovend begin zien maken in Jehovah’s dienst maar hen daarna zien terugkeren tot wat zij achtergelaten hadden. Hoewel sommigen hadden toegelaten dat gevoelens van eigendunk de overhand kregen, was broeder Weber Jehovah loyaal en nederig blijven dienen. Hij was op hoge leeftijd gekomen en was ziekelijk, dus bracht hij de wintermaanden op de boerderij door. Zijn bescheidenheid, sterke geloof en ijverige dienst maakten diepe indruk op allen die hem kenden.

Ten slotte beëindigde hij in februari 1948 op 85-jarige leeftijd zijn aardse loopbaan.

EEN KATHOLIEK BOLWERK AANVALLEN

In 1922 was er in verband met een van broeder Rutherfords bezoeken besloten om te proberen in Luzern, een bolwerk van het katholicisme, regelingen te treffen voor een openbare lezing. De broeders waren erin geslaagd een zaal te vinden met 850 zitplaatsen, en iedere stoel was bezet. Er werd geboeid en met onverdeelde aandacht geluisterd, en niemand verliet voortijdig de zaal. Het gehoor betuigde zijn volledige instemming door een langdurig en herhaald applaus, en broeder Rutherford moest wel nogmaals het podium opkomen. Daar nam hij afscheid van het publiek door uit te roepen: „Auf Wiedersehen!”

Hij hield zijn belofte. Er werden regelingen getroffen voor een internationaal congres in Luzern, dat van 4-7 september 1936 gehouden zou worden. Er waren broeders aanwezig uit vrijwel ieder Europees land, enkelen zelfs uit nazi-Duitsland, ofschoon zij daardoor hun leven en vrijheid op het spel zetten. In werkelijkheid fotografeerden nazi-agenten in het geheim Duitse congresgangers, die bij hun thuiskomst onmiddellijk werden gearresteerd.

De wijd en zijd aangekondigde lezing van broeder Rutherford was getiteld „Armageddon, de strijd van God de Almachtige”. Op het laatste moment werd de lezing echter door de kantonnale autoriteiten van Luzern verboden voor het publiek. De broeders en zusters konden ernaar luisteren, maar een menigte van ongeveer 2000 anderen werd door de politie verhinderd de zaal binnen te gaan. Niettemin waren de broeders vastbesloten dat het publiek de boodschap zou vernemen. Zij hadden een drukkerij gevonden die bereid was het materiaal in zes uur te drukken; zodoende was de tekst van de lezing beschikbaar voor verspreiding aan allen die men belet had de zaal binnen te gaan. Op die manier werd aan de stad Luzern een getuigenis gegeven dat een langduriger uitwerking had, tot grote ontsteltenis van de geestelijkheid, die achter het verbod zat.

Toen algemeen bekend werd op welke wijze de vrijheid van vergadering was onderdrukt, verschenen er vele betuigingen van verontwaardiging in de Zwitserse pers. De National-Zeitung van Basel stelde aan het eind van een lang artikel de vraag: „Waar gaat het heen met de vrijheid waar wij zo trots op waren?”

INSPANNINGEN VAN DE GEESTELIJKHEID KOMEN OP HUN EIGEN HOOFD TERUG

Broeder Rutherford, een moedig man en rechtdoorzee, legde de congresgangers de volgende dag een resolutie voor. Deze luidde gedeeltelijk: „Wij richten nu tot de heersers in Duitsland en de rooms-katholieke hiërarchie, en al zulke organisaties die de ware en getrouwe volgelingen van Christus Jezus vervolgen, de waarschuwing dat God verklaart dat het lot van zulke personen en organisaties volledige vernietiging is (Ps. 145:20).” Een exemplaar van deze resolutie werd per aangetekende brief aan zowel de paus als Hitler gezonden.

Maar dat was niet alles. Op de laatste dag van het congres verspreidden ongeveer 1000 Getuigen in en om Luzern meer dan 10.000 exemplaren van de brochure Kiest rijkdom of ondergang. Enkele verkondigers werden gearresteerd en hun lectuur werd in beslag genomen. Verscheidene kranten bekritiseerden de maatregelen die door de autoriteiten waren genomen, maar in feite werd er op deze wijze een veel uitgebreider getuigenis gegeven. Wat meer is, er werd een speciale uitgave van Het Gouden Tijdperk vervaardigd die alle feiten omtrent dit congres bevatte.

Hier ziet u de voorpagina van dat tijdschrift, met daarop een afbeelding van een zwarte priesterhoed op een staak, tegen de achtergrond van Luzern! De tekst onder de afbeelding luidt: „Der neue Gesslerhut” („De nieuwe Gessler-hoed”). Wie was deze Gessler? In Friedrich Schillers epos Wilhelm Tell wordt Gessler afgeschilderd als een onderdrukkende baljuw die in de 13de eeuw de vrijheidlievende mensen rond het Meer van Luzern trachtte te onderwerpen. Van hem wordt gezegd dat hij zijn hoed op een staak bevestigde en de mensen dwong er als blijk van onderworpenheid en trouw voor te buigen. Het symbool van despotisme — Gesslers hoed — prijkte dus op de voorpagina van deze speciale uitgave van Het Gouden Tijdperk, daarmee zinspelend op de onderdrukking van de vrijheid van spreken waartoe de geestelijkheid bij deze gelegenheid had aangezet.

Er werden 100.000 exemplaren van deze uitgave gedrukt, waarvan er 20.000 gratis naar alle gezinnen in Luzern en omgeving verzonden werden. Een herdruk van 18.000 exemplaren werd noodzakelijk, en ook deze werden binnen enkele dagen allemaal verspreid. Zelfs thans herinneren velen zich nog dat in 1936 gehouden congres in Luzern!

Eén persoon wiens aandacht door die speciale uitgave van Het Gouden Tijdperk werd opgewekt, was Edouard Zysset, die in Bern woonde. Hij nam contact op met het Genootschap, en na een levendige discussie met de verantwoordelijke redacteur, broeder Zürcher, vertrok hij met een stapel lectuur onder zijn arm. Vier jaar later, in 1940, werden zowel hij als zijn vrouw Yvonne gedoopt. Vooral sinds die tijd zijn zij beiden een grote hulp geweest voor het Genootschap door publikaties proef te lezen en mee te werken aan het gereedmaken van onze Franse bijbelconcordantie, en ook door Franse gemeenten te versterken. Bij twee verschillende gelegenheden hebben zij als leden van de Bethelfamilie gediend.

STRIJD IN DE GERECHTSHOVEN GEDURENDE DE JAREN ’30

Zwitserland staat over de hele wereld bekend als een van de oudste democratieën. Geschiedkundigen verheerlijken de door de grondleggers van de Confederatie gevoerde strijd om vrij te blijven van buitenlandse overheersing, en de Zwitsers zijn trots op hun grondwet, die onder andere vrijheid van godsdienst en geweten waarborgt. Des te verbazingwekkender was daarom de intensieve strijd in de gerechtshoven die nodig was voor „het verdedigen en wettelijk bevestigen” van ons recht om mondeling en via de gedrukte pagina van huis tot huis te prediken (Fil. 1:7). Deze strijd duurde bijna dertig jaar. Alleen al in 1935 moesten 111 gerechtelijke geschillen behandeld worden, waarvan ongeveer de helft in ons voordeel werd beslist.

Wat waren de redenen van al die moeilijkheden die de aankondigers van Gods koninkrijk bezorgd werden en wie zat erachter? De leidinggevende vertegenwoordigers van „Babylon de Grote”, die misnoegd waren over de toenemende activiteiten van Jehovah’s Getuigen. De symbolische sprinkhanenplaag die in de profetieën van Joël en de Openbaring afgebeeld wordt, had hen bereikt en zij voelden zich door de oordeelsboodschap gepijnigd.

De brochure Vlucht naar het Koninkrijk bracht een katholieke priester er bijvoorbeeld toe te verklaren: „Deze publikatie bevat een hoop verdraaiingen van de bijbel, ongerijmdheden en gemene laster, bedoeld om de mensen te misleiden, en doet een min beroep op de zinnelijke neigingen van de mensheid. En moeten wij als katholieken dergelijke manipulaties tolereren? Er zijn stellig wettelijke voorzieningen om deze laag-bij-de-grondse lieden en volksmenners onschadelijk te maken. Dienen wij geen gebruik te maken van onze macht? Wij verzoeken de bevoegde autoriteiten dringend om streng tegen deze verderfelijke Bijbelonderzoekers op te treden en hun hun verdiende loon te geven.”

ZIJ MAAKTEN INDERDAAD GEBRUIK VAN HUN MACHT

De gevolgen van de aanhoudende door de geestelijken uitgeoefende druk op de autoriteiten begon voelbaar te worden. Op instigatie van plaatselijke priesters arresteerde de politie regelmatig verkondigers wanneer zij in de velddienst waren. De beschuldigingen liepen uiteen van belediging van godsdienstige gevoelens door de krachtige zegswijzen of illustraties die in onze publikaties werden gebruikt, tot verstoring van de religieuze vrede of het overtreden van de wet aangaande de zondagsrust. Vaak werden wij ook beschuldigd van venten zonder vergunning.

In het kanton Luzern werd de publikatie Licht, Deel Eén, verboden vanwege bepaalde afbeeldingen die erin stonden. In een ander katholiek kanton, Fribourg, werden enige verkondigers voor het gerecht beschuldigd van verregaande kritiek op de Katholieke Kerk door hun verspreiding van het boek Bevrijding!, en wij verloren de zaak. Het kanton Graubünden verbood de verspreiding van al onze lectuur, en het katholieke kanton Zug verbood de „vrede verstorende activiteit” van Jehovah’s Getuigen. Daarna volgde het kantonnale bestuur van Luzern dit voorbeeld.

In deze en tientallen andere gevallen betwistten wij de wettigheid van de tegen ons genomen maatregelen. Dit vereiste strijd via de gerechtshoven, soms helemaal tot het federale hooggerechtshof toe. Wij leden nederlagen maar verheugden ons ook in overwinningen. Jehovah steunde zijn volk, en het was geloofversterkend te zien hoe de verkondigers deelnamen aan deze strijd voor de vrijheid om de waarheid te prediken. Zij bleven ermee voortgaan aan de velddienst deel te nemen, al volgde in bepaalde gebieden vrijwel zeker een arrestatie.

HET DOEL VAN DE VIJAND: EEN ALGEHEEL VERBOD

„Het is hoog tijd om een eind te maken aan de activiteit van de Bijbelonderzoekers alias Jehovah’s Getuigen”, was een uitspraak die geregeld gedaan werd, in het bijzonder in de katholieke pers. Doordat onze vijanden in Zwitserland zagen dat Jehovah’s Getuigen in nazi-Duitsland verboden waren, voelden zij zich aangemoedigd om te proberen hetzelfde te bereiken. Laster en een valse voorstelling van zaken waren hun wapens.

Een krachtig middel was de Zwitserse Perscorrespondentie, een maandelijks informatieblad dat aan alle autoriteiten en redacteuren van kranten werd gezonden. Het onderhield nauwe betrekkingen met het in 1931 in St. Gallen opgerichte „Genootschap voor Kerk en Paus”. Dit blad deed het heel graag voorkomen alsof Jehovah’s Getuigen een zeer verdachte, tegen de staat gerichte organisatie waren, die de idee van een joodse wereldregering ondersteunde. Ten einde eropaan te sturen dat er een verbod werd uitgevaardigd tegen ons werk en de verspreiding van onze lectuur, beweerde het blad: „Deze modderstroom die van Bern uitgaat en alle landen van Europa overspoelt, legt ons, katholieken in Zwitserland, de verplichting op ervoor te zorgen dat het [Zwitserse] hoofdkwartier wordt opgeheven. Wij mogen niet toelaten dat ons schitterende land misbruikt wordt als beginpunt van een verraderlijke bolsjewistische actie.” Weer zo’n absurde bewering!

De verantwoordelijke directeur van dit blad, de heer Toedtli, ondernam gerechtelijke stappen tegen Martin C. Harbeck en Franz Zürcher, vertegenwoordigers van het Genootschap. De aanklacht was „ontering van godsdienst”. Tijdens dezelfde processen moest uitgemaakt worden of de publikaties van het Genootschap „minderwaardige propaganda” vormden of niet. De beschuldigingen die door de heer Toedtli werden ingebracht, waren gebaseerd op een uitvoerig advies van de heer Fleischhauer, lid van het Nationaal Front en leider van het Anti-Joodse en Nationaal-Socialistische Propagandacentrum in Erfurt (Duitsland). Deze man beweerde ten onrechte dat de Bijbelonderzoekers gecamoufleerde communisten waren, „die samen met de vrijmetselaars en de joden streefden naar de gewelddadige omverwerping van alle christelijke regeringen ten einde op de puinhopen van het christendom een joods rijk te vestigen”.

BROEDER RUTHERFORD AANWEZIG BIJ DE VERHOREN

Toen de zaak op 26 augustus 1936 voor een rechtbank in Bern behandeld werd, was broeder Rutherford in Zwitserland. Hij verscheen bij de rechtszitting en legde als auteur van de betreffende lectuur getuigenis af. „Indien de publikaties waarvan in de tenlastelegging sprake is, ’minderwaardige propaganda’ zijn, zoals de beschuldiging luidt, dan is het Woord van de Almachtige God ook ’minderwaardige propaganda’”, betoogde hij, aangezien èn de vergelijkingen èn de illustraties waartegen bezwaar was gemaakt op teksten in de bijbelboeken Ezechiël, Jeremia en Openbaring gebaseerd zijn. „Het is duidelijk dat de wetgevers niet het oogmerk hadden om de verspreiding van de Heilige Schrift of een gepubliceerde verklaring daarvan te verbieden. Deze publikaties bevatten de waarheid en niets dan de waarheid; en de Heer Jezus Christus zei: ’Heilig hen in uw waarheid; uw woord is de waarheid’ (Joh. 17:17).”

Na vijf uur van argumentatie pro en contra kwam de voorzitter van de rechtbank, de heer Lehmann, tot de conclusie dat de functionarissen van het Wachttorengenootschap, Martin C. Harbeck en Franz Zürcher, niet schuldig verklaard konden worden aan overtreding van de wet tegen „minderwaardige propaganda” en dat in de publikaties die door de drukkerij van het Genootschap in Bern geproduceerd waren, de godsdienst ook niet omlaaggehaald werd. De gedaagden werden vrijgesproken en de aanklager kreeg bevel iedere gedaagde Sfr. 150 (ƒ 100) te betalen als een bijdrage in de proceskosten.

De katholieke pers overal in het land sprak schande van de rechtbank en noemde het „een ongelooflijk verkeerde beoordeling”. De heer Toedtli bracht de zaak in hoger beroep en ze werd op 28 mei 1937 opnieuw behandeld, ditmaal door het hooggerechtshof van Bern. De door de eerste rechtbank gedane uitspraak werd herroepen en nu werden de vertegenwoordigers van het Genootschap veroordeeld tot het betalen van een boete van Sfr. 100 (ƒ 67) wegens „ontering van godsdienst”. Niettemin bleef de rechtbank van oordeel dat er van overtreding van de wet tegen „minderwaardige propaganda” geen sprake was.

Amper een jaar later werden de aanstichters achter Toedtli ontmaskerd toen hij voor de rechtbank werd gedaagd en schuldig bevonden werd aan spionage ten gunste van nazi-Duitsland. Hij had zich echter al uit de voeten gemaakt en werd bij verstek tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld.

OFFICIEEL VERBOD OP BROCHURE

In het jaar 1939 was de situatie in Europa gespannen. Zwitserland was bijna helemaal door totalitaire machten omgeven. Hoewel men over het algemeen niet achter hun ideologieën stond, zorgden de Zwitserse autoriteiten er wel voor het te vermijden deze gevaarlijke buren te provoceren. De situatie werd nog meer gespannen toen de Duitse nazi-troepen Zwitserland aan alle kanten omringden — ten westen ervan in Frankrijk, ten oosten in Oostenrijk en ten zuiden in Italië. Zwitserland en Liechtenstein waren volkomen geïsoleerd, als een eiland in een bulderende zee. In deze atmosfeer verspreidde Jehovah’s volk moedig de brochure Fascisme of Vrijheid, die de volgende strijdvraag opwierp: „Zal de wereld in rechtvaardigheid geregeerd worden door Christus, de op de troon geplaatste Koning van Jehovah? of zal ze geregeerd worden door zelfzuchtige, eigenmachtige dictators?” Die brochure bestempelde Hitler als ’een vertegenwoordiger van Satan’ en stelde de rooms-katholieke hiërarchie aan de kaak omdat ze „dikke vrienden is met de fascisten”!

Miljoenen exemplaren van deze brochure werden verspreid in de landen die onder het Centraaleuropees Bureau ressorteerden. Het kwam evenwel niet als een verrassing toen de brochure, volgend op een beslissing van de Federale Raad, door het Zwitserse Openbaar Ministerie werd verboden. Niettemin werd er in de pers veel over deze maatregel gedebatteerd. Het Genootschap reageerde met een traktaat, waarvan 400.000 exemplaren door heel Zwitserland werden verspreid. Een lawine van tegenstand volgde, aangezien wij er dikwijls van beschuldigd werden propaganda te maken voor de communisten. Heel wat vergaderingen in katholiek gebied werden verhinderd of verstoord, maar, zoals Josef Dvorak uit Luzern verklaarde: „Er kan gezegd worden dat juist wanneer de moeilijkheden het grootst waren, er in de gemeente de beste geest heerste.” Wanneer Jehovah’s geest de broeders niet had ondersteund, hadden zij het moe kunnen worden en hadden zij kunnen verslappen in het weerstaan van de aanhoudende aanvallen van de vijand. Maar in plaats daarvan waren zij bereid „onvermoeid te strijden voor het geloof”, en hun vertrouwen in Jehovah werd beloond. — Jud. 3.

Een voorbeeld van hun bereidwilligheid wordt door de gemeente Buchs (St. Gallen) gemeld. Deze gemeente had een flinke voorraad van de brochure Fascisme of Vrijheid, die in Zwitserland verboden was. De broeders besloten dat zij de brochure het beste in het buitenland konden verspreiden — in het buurland Liechtenstein. Wegens het tolverbond met Zwitserland is er geen controle bij het oversteken van de grens. Karl Dangelmeier was een van de broeders die zijn avonden gebruikte om de brochure in Liechtenstein te verspreiden. „Stel u de beroering voor onder de mensen,” zo verhaalt hij, „in het bijzonder wegens de afbeelding van de paus in gezelschap van Hitler en Mussolini! De kranten publiceerden verontwaardigde artikelen, en de katholieke jeugdbeweging had ons graag aangevallen, maar wij waren voorzichtig en hadden nooit een tas bij ons. Zodoende voltooiden wij onze veldtocht zonder betrapt te worden en de brochures bereikten de mensen.”

1939: DE TWEEDE WERELDOORLOG BREEKT UIT!

Het was geen gemakkelijke taak voor de Zwitserse regering om te navigeren in de schaduw van totalitaire machten die land na land onder de voet liepen. Het leger werd gemobiliseerd om de grenzen te bewaken. Aangezien militaire dienst verplicht is, bracht dit grote beproevingen met zich voor mannen die Jehovah exclusief toegewijd waren. Omdat de meeste getuigen van Jehovah de stem van hun christelijke geweten volgden, weigerden zij de wapens op te nemen (Jes. 2:2-4; Rom. 6:12-14; 12:1, 2). Een aanzienlijk aantal Getuigen werd hierom voor militaire rechtbanken gedaagd. De opgelegde gevangenisstraffen varieerden van verscheidene maanden tot vijf jaar. Vaak werden de broeders, nadat zij hun tijd hadden uitgezeten, weer opgeroepen voor het leger en begon de hele procedure opnieuw. De tweede maal werd hun altijd een langere gevangenisstraf opgelegd.

Van alle Getuigen die als gewetensbezwaarden veroordeeld werden, zat Fernand Rivarol uit Genève het langst in de gevangenis. Dit kostte hem zijn wereldse baan, en het leverde begrijpelijkerwijs problemen op voor zijn vrouw en dochtertje. Maar Jehovah voorzag voor hem in aanmoediging in de persoon van een gevangenbewaarder die op dat tijdstip al interesse had voor de waarheid. Al naar gelang zijn werkzaamheden dit toelieten, greep hij elke gelegenheid aan om broeder Rivarol, en ook de twee broeders die met hem gevangenzaten, zowel lichamelijk als geestelijk te verkwikken. Het vastberaden standpunt van deze dienstknechten van God droeg ertoe bij dat de gevangenbewaarder, Emile Bolomey, een ijverige broeder van ons werd.

Uit het standpunt dat onze broeders innamen, concludeerden de autoriteiten ten onrechte dat de activiteiten van het Genootschap tegen de belangen van de staat gericht waren en weloverwogen aansporingen tot antimilitaristische actie inhielden. Zij beschuldigden het Genootschap zelfs van omverwerpende activiteiten. Wat was dit onbillijk!

HET CENTRAALEUROPEES BUREAU SLUIT

Met het begin van de Tweede Wereldoorlog werd de activiteit van het Centraaleuropees Bureau ernstig belemmerd doordat het ene land na het andere onder totalitair bewind kwam. Het contact met de broeders werd erg moeilijk of hield helemaal op. Het werk van het Centraaleuropees Bureau diende niet langer zijn doel, dus keerden broeder Harbeck en zijn vrouw in het begin van de zomer van 1940 naar de Verenigde Staten terug, waar zij aan het zone- en kringwerk werden toegewezen.

De verantwoordelijkheid voor het werk in Zwitserland werd nu in handen gelegd van Franz Zürcher, die in 1923 in de Betheldienst was gegaan. Hij had een aandeel gehad aan de vertoning van het Photo-Drama der Schepping in België, het Saarland, het dal van de Nahe, het Rijnland, Elzas-Lotharingen en natuurlijk overal in Zwitserland. Naderhand was hem het redactionele werk voor de Duitse uitgave van Het Gouden Tijdperk toevertrouwd. In verband met het dienstbureau had hij ook met vreugde zorg gedragen voor de bijna 100 pioniers in de landen die onder de zorg van het Centraaleuropees Bureau vielen.

Broeder Zürcher nam de verantwoordelijkheid voor het bijkantoor in Zwitserland in een heel moeilijke periode over. Hij moest krachtig op Jehovah’s leiding vertrouwen. Het doel van onze vijanden was niets minder dan een algeheel verbod op het werk van Jehovah’s Getuigen. In de katholieke pers verschenen artikelen waarin de beschuldiging werd geuit dat Jehovah’s Getuigen politieke doeleinden najaagden en dat hun activiteiten schadelijk waren voor de staat. Deze artikelen verschenen onder koppen als „De Ernstige Bijbelonderzoekers — pioniers van het bolsjewisme” en „Handlangers van Moskou — de Bijbelonderzoekers”.

In dit klimaat voelden de militaire autoriteiten zich geroepen actie te ondernemen. Vroeg in de middag van 5 juli 1940 bezette een vrachtwagenlading soldaten het bijkantoor en de drukkerij van het Genootschap in Bern. De Bethelfamilie kreeg de opdracht in de eetzaal bijeen te komen en moest daar blijven tot alles grondig doorzocht was. Enkele kamers werden verzegeld en een grote hoeveelheid lectuur werd verbeurdverklaard en meegenomen. Zij zochten een of andere bewering waaruit zou blijken dat het Genootschap rechtstreeks aanzette tot dienstweigering. Er kwam een onderzoek op gang.

HUIZEN VAN BROEDERS DOORZOCHT

Spoedig daarna gebeurde het dat men op een gegeven dag en op een vastgestelde tijd in heel Zwitserland een aantal huizen van opzieners en verkondigers binnendrong en ze doorzocht. Lectuur werd verbeurdverklaard en ondervragingen door beambten werden op schrift gesteld.

Emile Walder vertelt: „Om 7.00 uur ’s morgens ging de bel van onze flat in de Marchwartstrasse 37 in Zürich-Wollishofen. Twee stoere mannen, rechercheurs van de kantonnale politie, toonden een bevelschrift tot huiszoeking en stapten zonder aarzelen binnen. Zij onderzochten alles en vonden mijn tas met de paperassen en de bijdragen van de vergadering van de vorige avond, aangezien ik toen comptabiliteitsdienaar was. Zij keken alles na en legden er beslag op. Ik moest hen naar het politiebureau vergezellen. Daar probeerden zij mij een kleine hersenspoeling te geven in de hoop meer namen en adressen van broeders te weten te komen, maar zonder succes. Later ging een andere rechercheur met mij mee naar de bank waar ik werkte ten einde mijn privé-kluis te controleren om te zien of er iets gevonden kon worden wat bezwarend was voor het Genootschap. Maar het was vergeefs.”

ONDERWERPING AAN CENSUUR

Zonder het resultaat van het onderzoek af te wachten, plaatste de Zwitserse generale staf De Wachttoren onder voorafgaande censuur. Hier kon het Genootschap niet mee instemmen. Hoe zou het van Jehovah afkomstige geestelijke voedsel gecensureerd kunnen worden door militairen van dit samenstel van dingen? De officiële publikatie van De Wachttoren werd daarom stopgezet. Maar de broeders — inmiddels meer dan 1000 — leden geen geestelijk gebrek hierdoor. Zij ontvingen getypte en gestencilde artikelen voor persoonlijke studie, en deze werden in de gemeente aan elkaar doorgegeven. Op deze wijze bleven zij op de hoogte van het steeds voortschrijdende licht.

Ten einde echter lectuur te hebben voor de verspreiding in het veld, werd er van de autoriteiten die met de censuur belast waren toestemming gevraagd en verkregen om het tijdschrift Vertroosting (voorheen Het Gouden Tijdperk) en brochures te drukken. Het constante verzoek van de autoriteiten om voorzichtige bewoordingen te kiezen wanneer het om de situatie in de wereld ging, weerspiegelde hun vrees voor hun machtige buren.

Broeder Jules Feller, nu meer dan zestig jaar in de Betheldienst, was aangesteld om de manuscripten naar het bureau van de censor te brengen. „Gewoonlijk maakten zij geen bezwaar tegen de tekst”, herinnert hij zich. „Zo nu en dan vonden zij een uitdrukking te direct en vroegen zij het iets anders te formuleren. Natuurlijk kunnen dingen op verschillende manieren gezegd worden zonder water bij de wijn te doen. Op een dag werd ik echter heel vijandig ontvangen. De beambten verweten Jehovah’s Getuigen dat zij wel van de staat profiteerden maar niet bereid waren er iets voor te doen, zoals bijvoorbeeld militaire dienst. Zij vielen mij hier echt op aan.

Er ontspon zich een langdurige discussie. Twee uur lang werd ik door de vier mannen die daar die dag waren, met vragen bestookt. Ik ervoer werkelijk de waarheid van Jezus’ woorden in Matthéüs 10:18, 19: ’Gij zult . . . ter wille van mij voor bestuurders en koningen worden gesleept, hun en de natiën tot een getuigenis. . . . Maakt u er [echter] niet bezorgd over hoe of wat gij moet spreken, want wat gij moet spreken, zal u op dat uur gegeven worden.’ Het gesprek liep uit op een overwinning voor de waarheid. Daarna werden wij tot aan het einde van de oorlog voorkomend behandeld.”

BROEDER ZÜRCHER VEROORDEELD

Ten gevolge van het onderzoek door de militaire autoriteiten werd er echter actie ondernomen tegen de bijkantooropziener, broeder Zürcher. Hij werd er valselijk van beschuldigd het militaire gezag te ondermijnen en in strijd te handelen met het verbod op staatsgevaarlijke propaganda. Er verstreken twee jaar voordat de zaak ten slotte op 23 en 24 november 1942 voorkwam. Het betoog van de militaire aanklager was als een verpletterende hagelbui. Hij noemde broeder Zürcher een demagoog van de ergste soort die achter slot en grendel thuishoort. Er werden aanhalingen gedaan uit de publikatie Licht, Deel Twee, de bladzijden 171-174, waar staat dat het overblijfsel tijdens de geweldige afslachting van degenen die Satans organisatie vormen, met inbegrip van koningen, aanvoerders en machtigen, vanuit een veilige plaats zal toekijken. Aangezien een van de beschuldigingen ondermijning van het militaire gezag betrof, was het duidelijk waarom zo’n verklaring de woede van de aanklager opwekte. Hij brulde: „Dit is ontduiking van de dienstplicht, militaire lafheid in de hoogste graad. Hier hebt u een beeld van hun houding ten aanzien van het Zwitserse leger!”

De advocaat, de heer Johannes Huber, een zeer gerespecteerd lid van het parlement en van de Nationale Raad, maakte er gewag van dat hij gedurende zijn veertigjarige praktijk nooit eerder een zaak behandeld had in zo’n atmosfeer van volslagen vooroordeel. Volgens hem was dit proces in werkelijkheid niet tegen de beschuldigde persoon maar veeleer tegen Jehovah’s Getuigen als geheel gericht. Het was een poging hun het zwijgen op te leggen. Tot besluit van zijn pleidooi zei hij: „Het was voor mij daarom niet louter een kwestie van het vervullen van een opdracht van een cliënt, maar ik gevoelde het als mijn plicht om, ondanks ons verschil van opvattingen, op te komen voor deze mensen die zo verkeerd begrepen worden en jegens wie zo’n bittere onrechtvaardigheid wordt begaan. Om deze reden verzoek ik het hof om vrijspraak.” Desondanks werd broeder Zürcher veroordeeld tot twee jaar dwangarbeid in de gevangenis en het verlies van bepaalde burgerrechten.

Onze advocaat tekende hoger beroep aan bij het hof van appel. De uiteindelijke beslissing werd op 16 april 1943 bekendgemaakt. Het vonnis werd gewijzigd in één jaar dwangarbeid, voorwaardelijke veroordeling en een vijfjarig verlies van enkele burgerrechten. Met het oog op de heersende omstandigheden was dit een buitengewoon mild vonnis.

VERBINDINGEN MET BROOKLYN IN 1942 ONDERBROKEN

Al vanaf het allereerste begin van de vijandelijkheden werden alle aan het Genootschap gerichte brieven gecensureerd, maar toen de Verenigde Staten zich in de oorlog begaven, werden alle verbindingen met het hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn verbroken. De Engelse editie van De Wachttoren werd dus maar ontvangen tot en met de uitgave van 1 oktober 1942, die het artikel bevatte „Het enige licht”. Hoe zou, nu het niet langer mogelijk was de Engelse exemplaren te ontvangen, het bijkantoor geestelijk voedsel verkrijgen voor de broeders en zusters die onder het toezicht ervan stonden?

Jehovah zag erop toe dat het mogelijk werd in contact te komen met het bijkantoor in Zweden, nog een van de weinige Europese landen die niet bij de oorlog betrokken waren geraakt. Van daar uit kregen wij de lopende uitgaven van De Wachttoren, maar in het Zweeds! Er was onder de Zwitserse broeders niemand die die taal machtig was, maar er was duidelijk een zekere overeenkomst tussen het Zweeds en het Duits. Door dat feit aangemoedigd, begon Alice Berner, nu op het bijkantoor in Duitsland maar destijds een lid van de Bethelfamilie in Bern, Zweeds te leren. Na een betrekkelijk korte tijd was zij in staat De Wachttoren in het Duits te vertalen, en zo konden de broeders gedurende de daaropvolgende twee jaar van geestelijk voedsel worden voorzien. In totaal werden op deze wijze 42 artikelen en twee brochures verschaft.

Toen de oorlog voorbij was, zond het hoofdbureau in Brooklyn een volledige collectie van alle artikelen die in de Engelse Wachttoren verschenen waren in de tijd dat het contact verbroken was. Hoeveel artikelen hadden de Zwitserse broeders gedurende de oorlog gemist? Niet één! In de eerste Zweedse uitgave die ontvangen was, stonden de artikelen van de Engelse uitgave die op het artikel „Het enige licht” aansloot. De stroom van de wateren der waarheid had gedurende al deze oorlogsjaren ononderbroken gevloeid! U zult kunnen begrijpen hoe dankbaar wij Jehovah, de grootse Verzorger, waren! — Vergelijk Genesis 22:14.

FINANCIËLE PROBLEMEN

Niet alleen op geestelijk maar ook op materieel gebied hielp Jehovah zijn volk door de moeilijkheden heen. Niettemin waren er financiële problemen. Hoe kwam dat? Het werk werd door vrijwillige bijdragen ondersteund, en veel van de broeders en zusters stonden gedurende de oorlogsjaren financieel onder een zware druk. Ook kwam er, omdat wij gestopt waren met het drukken van De Wachttoren en er geen lectuur meer naar andere Europese landen gezonden kon worden, vanuit die bron minder geld. Onder deze omstandigheden was er niet genoeg werk voor alle leden van de Bethelfamilie, dus gaf een aantal broeders en zusters te kennen dat zij bereid waren Bethel te verlaten, al waren zij het erover eens dat hun jaren op Bethel de gelukkigste tijd van hun leven waren geweest.

De ernstige financiële problemen duurden echter voort. Deze situatie maakte het noodzakelijk om onder andere de toelagen van de werkers op Bethel en op de boerderij tot Sfr. 10 per maand (ongeveer ƒ 7) te verlagen, doch de broeders gingen zonder klagen akkoord met deze economische maatregel.

EEN BOEK IN DE KLEUR VAN JE KEUZE

In 1942, in het midden van de oorlogsjaren, werd er een opwindend congres gehouden in Zürich. Op zondagmorgen waren de voorste rijen van de congreszaal gevuld met stralende jonge gezichten! Dit zou een speciale gebeurtenis voor hen worden. In een lezing die tot hen in het bijzonder gericht was, werden zij eraan herinnerd ijverig, gedienstig, behulpzaam en vriendelijk te zijn en bovenal in overeenstemming met de bijbelse raad hun ouders te gehoorzamen. Aan het einde van deze lezing werd het boek Kinderen vrijgegeven, en elk van deze jonge mensen zou een gratis exemplaar ontvangen.

Er stapten broeders het podium op, elk met een voorraad boeken in negen verschillende kleuren. Toen werden alle kinderen uitgenodigd over het podium te lopen, en iedereen kreeg een boek in de kleur van zijn keuze. Wat waren de kinderen daar blij mee! Zo werden meer dan 400 boeken in de handen van toekomstige Getuigen gelegd. Heel wat van deze kinderen werden ijverige werkers en zijn nog steeds actief in Jehovah’s organisatie.

THEOCRATISCHE BEDIENINGSSCHOOL VERVANGT DE GRAMMOFOON

In het jaar 1944 ging in de Zwitserse gemeenten een nieuwe regeling van start, de theocratische bedieningsschool. In het begin van het jaar begon men op het Bethelhuis in Bern met deze opleiding. Gedurende de daaropvolgende maanden werd in alle gemeenten van het land een begin gemaakt met de cursus voor het spreken in het openbaar, waarbij tevens nuttige raad werd gegeven met betrekking tot de wijze waarop men de Koninkrijksboodschap aan de huisbewoners moest aanbieden. Naarmate de broeders grotere bekwaamheid ontwikkelden in het uiteenzetten van het goede nieuws, werden de grammofoonplaten vervangen door de korte toespraakjes van de verkondigers zelf.

Veel Getuigen waren erg enthousiast over deze verandering van predikingsmethode, want sommigen hadden het geen kleinigheid gevonden om in de velddienst een zware grammofoon en een tas met lectuur te dragen. Meer nog, de verandering kenmerkte een vooruitgang in de kwaliteit van onze bediening.

HET EINDE VAN DE OORLOG IN ZICHT

Op 6 juni 1944 vielen de Geallieerden Normandië (Frankrijk) binnen en op 15 augustus zetten de geallieerde strijdkrachten voet aan wal op de Franse Middellandse-Zeekust. Toen het steeds duidelijker werd dat een ineenstorting van het nazi-regime en een overwinning van de Geallieerden ophanden was, begonnen de autoriteiten in Zwitserland de tegen Jehovah’s Getuigen en het Genootschap genomen maatregelen te verzachten. Het was zoals in Openbaring 12:16 voorzegd is: „De aarde [de meer stabiele democratische machten] kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond en verzwolg de rivier [van totalitaire tegenstand] die de draak uit zijn bek had gebraakt.”

De verantwoordelijke broeders op het bijkantoor slaakten een zucht van verlichting! Broeder Rutherford had er bij hen op aangedrongen om, indien mogelijk, te voorkomen dat er een algeheel verbod op het werk in Zwitserland zou komen en het bijkantoor in dat land gesloten zou worden. Zij hadden heel wat hachelijke situaties doorgemaakt, maar nu was het ergste achter de rug. Het bijkantoor functioneerde nog en het werk vond voortgang! De broeders voelden zich als David toen hij Psalm 34:19 componeerde: „Talrijk zijn de rampspoeden van de rechtvaardige, maar uit die alle bevrijdt Jehovah hem.”

Spoedig werd de lectuur die in juli 1940 door de Zwitserse generale staf verbeurdverklaard was, aan het Genootschap teruggegeven. Het kostte de soldaten verscheidene dagen om de publikaties nauwkeurig te tellen. Later werd er van al deze lectuur een dankbaar gebruik gemaakt in het veld.

Hoe zou u zich voelen als u, na vier jaar van onderbreking, weer een gedrukt exemplaar van De Wachttoren in uw handen had? Welnu, de Duits- en Franssprekende broeders waren buiten zichzelf van vreugde toen het tijdschrift met ingang van 1 oktober 1944 weer regelmatig uitgegeven werd, hoewel maar eens per maand. Ongeveer een jaar later werd het weer halfmaandelijks gepubliceerd.

DE TWEEDE WERELDOORLOG EINDIGDE, MAAR ONZE STRIJD DUURDE VOORT

Op 8 mei 1945 vierden de westerse natiën het einde van de Tweede Wereldoorlog in Europa, maar in Zwitserland duurde de strijd voor vrijheid van aanbidding en het recht om te prediken voort. In de meeste delen van het land genoten wij meer vrijheid van handelen dan tijdens de oorlog, maar in katholieke gebieden was er nog veel tegenstand.

Toen bijvoorbeeld in januari 1946 in de stad Zug de openbare lezing „Zal de mens als wereldbouwer succes hebben?” gehouden werd, verscheen de politie plotseling in de zaal en dwong de spreker met zijn lezing op te houden. Het Genootschap ondernam gerechtelijke stappen en bracht de zaak voor het federale hooggerechtshof in Lausanne. Als gevolg hiervan werd het ongrondwettige verbod dat door de autoriteiten van Zug was opgelegd, opgeheven, en kranteberichten droegen koppen als „Jehovah’s Getuigen hebben hun rechten verkregen” en „Vrijheid van aanbidding moet gehandhaafd worden”. U kunt er echter van verzekerd zijn dat de katholieke pers niet zo positief over dit vonnis schreef.

HULP VOOR DE BROEDERS IN DUITSLAND

Toen er berichten binnenkwamen over de bedroevende omstandigheden waarin onze getrouwe broeders zich bevonden toen zij uit de concentratiekampen kwamen, ’sloten’ de Zwitserse broeders ’de deur van hun gevoelens van teder mededogen’ niet (1 Joh. 3:17). Zij ondernamen een hulpactie naar het voorbeeld van wat er in de vroege christelijke gemeenschappen werd gedaan (Hand. 11:29, 30; 2 Kor. 8:1-4). Er werden grote hoeveelheden voedsel en huisraad geschonken, en enkele zusters boden hun tijd en hun diensten aan om erop toe te zien dat alle artikelen in goede staat verkeerden. Ten slotte werden er in 1946 en 1947 444 kisten met een netto gewicht van zo’n 25 ton naar Duitsland verscheept. De waarde van dit hulpprogramma bedroeg in totaal meer dan Sfr. 262.000 (in die tijd ongeveer ƒ 175.000). „Toen wij hoorden van de vreugde en dankbaarheid van onze Duitse broeders en zusters, waren wij heel gelukkig en voelden wij ons rijkelijk beloond voor het extra werk dat deze campagne van ons geëist had”, herinnerde een zuster zich die een helpende hand geboden had.

Hoezeer er ook materiële hulp nodig was, er bestond ook een dringende behoefte aan geestelijk voedsel om de broeders te versterken en hen een goede start te geven voor de naoorlogse activiteit. Derhalve werd er vanuit het bijkantoor in Zwitserland ook bijbelse lectuur naar Duitsland gestuurd, en wij beschouwden het als een groot voorrecht om aldus op kleine schaal tot de wederopbouw van het werk in Duitsland bij te dragen.

LANGVERWACHT BEZOEK VAN BROEDER KNORR

Wij konden het eerste naoorlogse bezoek van de president van het Genootschap nauwelijks afwachten. Er waren acht veelbewogen jaren verstreken en broeder Knorr was president geworden. Zijn bezoek aan Bern in 1945 was erg kort, maar in mei 1947 kwam hij terug. Omdat wij er een belangrijke gebeurtenis van wilden maken, troffen wij regelingen voor een congres in de schitterende Congreszaal in Zürich.

„De vreugde voor heel het volk” was het thema van zijn openbare lezing op de vrijdagavond van het congres. De verkondigers waren inderdaad vreugdevol toen zij 100.000 strooibiljetten verspreidden, aanplakbiljetten ophingen en door de straten van de stad marcheerden terwijl zij borden droegen. Ook de kranten publiceerden aankondigingen van de openbare lezing. Wij wilden iedereen in Zürich laten weten wat er aan de hand was!

Ten slotte woonden 1540 personen de lezing bij. Aan het eind van de vergadering werd er aan allen die geen Getuigen waren een brochure overhandigd. Aangezien er 800 brochures werden uitgedeeld, namen wij aan dat de meerderheid van de aanwezigen uit geïnteresseerden bestond die aan onze uitnodiging gehoor hadden gegeven. Dit was werkelijk voldoening schenkend!

DE PIONIERSDIENST BEKLEMTONEN

Vanaf de tijd van de vroege colporteurs waren er altijd enkele getrouwe volle-tijdpredikers geweest die in zowel de Duitse als de Franse gebieden dienden. Maar er moet toegegeven worden dat het er heel weinig waren. In 1945 bijvoorbeeld waren slechts 3 van de 1462 verkondigers in de pioniersdienst! Broeder Knorr vond dat dit aantal niet in verhouding stond tot de overvloedige gelegenheden die het land bood. Hij kwam tot de conclusie dat één factor die tot dit kleine aantal pioniers bijdroeg, was dat er veel lectuur gratis werd verspreid om niet met de ventverordeningen in botsing te komen, met als gevolg dat de verkondigers zelf alle onkosten en uitgaven voor het predikingswerk droegen.

Zijn waarneming was juist. Sommige broeders hadden de volle-tijddienst moeten verlaten omdat zij hun onkosten niet meer konden bestrijden. Ten einde degenen te helpen die aan het pionierswerk zouden willen deelnemen, moest het probleem van het vragen om vrijwillige bijdragen opgelost worden.

HOE LOSSEN WIJ HET OP?

Broeder Knorr werd vergezeld door Hayden Covington, toentertijd de advocaat van het Genootschap in Brooklyn. Op het congres deelde hij mee dat de broeders in de Verenigde Staten geprocedeerd hadden voor het recht om zonder een ventvergunning nodig te hebben, vrijwillige bijdragen te aanvaarden voor lectuur die in verband met de prediking van het evangelie verspreid wordt. Het bijkantoor van Zwitserland zou voor de rechten en privileges van de christelijke bediening een wettelijke strijd moeten voeren tot voor de hoogste rechtbanken van het land en het niet moeten opgeven totdat deze kwestie opgehelderd was. Het zou een verenigde actie moeten zijn van alle verkondigers in Zwitserland. Een enthousiast applaus toonde hun bereidheid om mee te werken. Dat congres in Zürich bleek een mijlpaal te zijn in de geschiedenis van het Koninkrijkswerk in Zwitserland.

DE KWESTIE VAN HET VENTEN ZONDER VERGUNNING

Al in de jaren ’30 waren er broeders gearresteerd en beboet wegens „venten zonder een vergunning”. Nu zou, door de aanmoediging die op het congres in Zürich ontvangen was, die kwestie beslecht worden. Net zoals de apostel Paulus dit in het oude Filippi gedaan had, zouden de broeders ertoe overgaan ’het goede nieuws te verdedigen en wettelijk te bevestigen’. — Fil. 1:7.

De verkondigers zouden weer vrijwillige bijdragen gaan aanvaarden voor lectuur die in de velddienst verspreid werd. Onmiddellijk volgde er in alle delen van het land een lawine van politionele aanklachten. Maar het Genootschap was vastbesloten een beslissing te forceren. Wat was het resultaat?

Het hooggerechtshof in het overwegend protestantse kanton Bern bijvoorbeeld had vanouds vastgehouden aan de mening dat het tegen vrijwillige bijdragen verspreiden van publikaties onder de ventverordeningen viel. Tientallen jaren lang had dit hof ten nadele van ons beslist. Nu, in 1948, werd opnieuw een broeder door een lagere rechtbank tot een boete van Sfr. 20 (ƒ 14) veroordeeld. Er werd hoger beroep aangetekend. Ditmaal vond er een doorbraak plaats! In zijn motivering verklaarde het hooggerechtshof van Bern:

„Nog afgezien van het feit dat er geen winst werd gemaakt, onthult niets in het gedrag van de beschuldigde dat zijn activiteit een professioneel karakter draagt. Er kan niet worden bewezen dat het oogmerk was door middel van venten winst te behalen — hetzij voor hemzelf of ten voordele van Jehovah’s Getuigen. De omstandigheden laten ruimte voor de gevolgtrekking dat de beschuldigde, zonder zich door enige zelfzuchtige neiging te laten leiden, uitsluitend met een edele en onzelfzuchtige bedoeling handelde. Het aanbieden van de brochures werd niet gedaan in de verwachting van een betaling die op zijn minst de produktiekosten zou dekken. De beste beloning van de beschuldigde bestond duidelijk in de toename van het aantal ingewijden van de sekte en in de gunstige ontvangst die zijn evangelisatie ten deel viel. Indien het zo is dat de ventverordeningen bedoeld zijn om het publiek te beschermen tegen degenen die hen lastig willen vallen, dan zou het te ver gaan om religieuze propaganda van huis tot huis te verhinderen onder de dekmantel van de wet op de handel in koopwaar en aldus de vrijheid van meningsuiting, zoals deze door de grondwet gewaarborgd is, te schenden.”

Door deze vrijspraak herzag het hooggerechtshof van Bern de jurisprudentie waaraan het in deze kwestie veertig jaar lang had vastgehouden. Hoewel de beslissing niet bindend was voor andere kantons, bleek die toch van buitengemeen belang te zijn voor veel rechtbanken in andere kantons.

HEVIGSTE STRIJD IN HET KANTON VAUD

Het langdurigste en hardnekkigste conflict inzake venten, deed zich voor in het Franstalige kanton Vaud. In 1935 was de daar geldende wet inzake venten bij amendement gewijzigd. Dit amendement stelde dat het aanbieden van koopwaar waarvan de prijs, in plaats van vastgesteld te zijn, aan het oordeel van de koper werd overgelaten, gelijkstond aan venten. De officier van justitie in Lausanne greep dit aan als basis om Jehovah’s Getuigen gerechtelijk te vervolgen.

In 1948 veroordeelde de arrondissementsrechtbank van Payerne een pionier, Jean Siegenthaler, tot een boete wegens venten zonder vergunning. Hij beriep zich op het hooggerechtshof, dat de beslissing van de lagere rechtbank bekrachtigde, namelijk dat de activiteit van de appellant precies datgene was waartegen de wet gericht was.

In het kielzog van deze uitspraak volgde een strijd voor onze rechten en onze vrijheid die meer dan vijf jaar zou duren. In de meeste gevallen beschermden de lagere arrondissementsrechtbanken ons recht door ons vrij te spreken. Maar de officier van justitie was heel vijandig en bracht de zaken voor het hooggerechtshof, dat dan de uitspraak van de lagere rechtbank herriep. Het Genootschap bracht zelfs een zaak voor de hoogste gerechtelijke instantie, het federale hooggerechtshof. Maar schandelijk genoeg wees dit gerechtshof het beroep af.

EEN MOEDIGE RECHTER DURFT VAN MENING TE VERSCHILLEN

Toen kwam op 3 september 1951 een zaak voor de arrondissementsrechtbank van Lausanne. Het betrof Gilberte Schneeberger. Deze zaak was weinig hoopgevend, en het Genootschap had besloten het zonder de diensten van een advocaat te stellen. Kunt u zich voorstellen hoe deze jonge pionierster zich gevoeld moet hebben toen zij moederzielalleen in de rechtszaal zat?

De rechter, de heer Zweifel, kwam binnen. Nadat hij de zitting had geopend, zei hij op vaderlijke toon: „Beste mademoiselle, uw zaak is identiek aan die waarover het federale hooggerechtshof een ongunstige uitspraak heeft gedaan. Ikzelf ben aan de wet gebonden en kan die uitspraak niet herroepen.”

Toen ging onze jonge zuster staan en vroeg of zij zich mocht verdedigen.

„Natuurlijk, mademoiselle, natuurlijk. Ik luister.” De rechter leunde achterover in zijn stoel en concentreerde zich op de uiteenzetting van de jongedame. Zij las een memorandum voor dat door de wettelijke afdeling van het Genootschap was opgesteld.

De argumenten maakten zeer veel indruk op de heer Zweifel. Hij begon werkelijk te twijfelen (dat is de betekenis van zijn Duitse naam, Zweifel) en hij verdaagde de uitspraak van het vonnis. Twee dagen later kwam de uitspraak: Vrijgesproken!

Wat een verrassing! Dat vereiste werkelijk moed van de zijde van de heer Zweifel. Wat meer is, hij durfde het vonnis van zowel het hooggerechtshof als het federale hooggerechtshof als twijfelachtig en onbevredigend te kwalificeren. Wat zou de toekomst in petto hebben?

EEN OPRECHTE GEESTELIJKE GETUIGT IN ONS VOORDEEL

Enige tijd later werd er een andere zaak behandeld door de arrondissementsrechtbank van Aigle. Daar werd onder andere een protestantse geestelijke in de getuigenbank geroepen. Hij had twee boeken genomen van de verkondiger en Sfr. 4 (ƒ 2,70) als vrijwillige bijdrage gegeven. Deze geestelijke stelde bij de rechtszitting duidelijk vast dat de getuige van Jehovah niet bij hem was gekomen met het doel boeken te verkopen, maar om religieuze onderwerpen te bespreken. De geestelijke bezag deze jongeman beslist als een evangelist en niet als een venter. De verkondiger werd vrijgesproken.

Daar stond tegenover dat Karl Maurer, een getrouwe pionier in Payerne, een dag en een nacht in de gevangenis moest doorbrengen omdat hij niet bereid was de hem opgelegde boete te betalen.

EEN KOPPIGE OFFICIER VAN JUSTITIE VERLIEST UITEINDELIJK DE STRIJD

Dit conflict liep in 1953 ten slotte op een krachtmeting uit. De officier van justitie, vastbesloten het van Jehovah’s Getuigen te winnen en geïrriteerd over het feit dat lagere rechtbanken de negatieve jurisprudentie van de hogere rechtbanken negeerden, volgde de gedragslijn om zaken waarin de lagere rechtbanken de gedaagde hadden vrijgesproken, in hoger beroep te brengen. Dus moest het hooggerechtshof van het kanton Vaud voor de vierde maal sinds 1948 dezelfde kwestie berechten.

En nu gebeurde het onverwachte: Het hof, samengesteld uit een nieuwe groep rechters, onderzocht de kwestie helemaal opnieuw en besliste op 26 januari 1953 unaniem dat de activiteit van Jehovah’s Getuigen niet beschouwd kon worden als venten. Het beroep van de officier van justitie werd afgewezen. Eindelijk had het hooggerechtshof van het kanton Vaud de weg gevonden tot een gezonde en liberale jurisprudentie in overeenstemming met de geest en de letter van de wet inzake commerciële activiteiten!

Deze overwinning sloot een opwindend hoofdstuk van de geschiedenis van het werk van Jehovah’s Getuigen in Zwitserland af. Het getuigde van de onbevreesde houding van de verkondigers en de vrijheidsliefde van veel rechters. Bovenal vormde het een bewijs van Jehovah’s zegen op zijn dienstknechten die ijverig streden voor de hun door God geschonken rechten en voor vrijheid van aanbidding.

NEUTRALITEIT NOG STEEDS EEN UITDAGING

Wij hebben u reeds verhaald hoe het de broeders verging die gedurende de Tweede Wereldoorlog een neutraal standpunt innamen. Hoewel Zwitserland niet actief bij de oorlog betrokken was en zichzelf plechtig neutraal had verklaard, veroordeelde het land op zeer inconsequente wijze burgers die voor zichzelf op religieuze gronden ditzelfde recht opeisten en zette hen gevangen.

De vonnissen werden na de oorlog milder, maar herhaalde veroordelingen waren nog aan de orde van de dag. Mettertijd raakte het publiek echter steeds meer geïnteresseerd in het probleem van de „gewetensbezwaarden”, en de pers hield zich uitgebreid met de zaak bezig. Interessant zijn de opmerkingen van de voormalige chef van de Zwitserse generale staf, Jörg Zumstein, betreffende rechtszaken die met dienstweigeraars te maken hadden. In februari 1984 werd hij in een krant als volgt geciteerd:

„Ik heb zulke verhoren bijgewoond omdat ik wilde weten wat er aan de hand is. De zaken die met Jehovah’s Getuigen te maken hadden, onderscheidden zich door een zeker niveau, ook van de kant van de gedaagden. Deze mensen verschenen, evenals hun verwanten, in hun zondagse kleren bij de rechtszitting; zij bepleitten hun zaak op een waardige manier. De rechters kenden hun standpunt en legden de strafmaat op die gebruikelijk geworden is, vijf of zes maanden. Jehovah’s Getuigen aanvaarden op de een of andere manier dat de staat personen die niet voor de eisen van de staat zwichten, straft. Maar zij behandelen de staat niet als een ’zwijn’, zoals veel anderen doen die tegenwoordig voor militaire rechtbanken verschijnen.”

De campagne die erop gericht was een oplossing te vinden voor het probleem van de „gewetensbezwaarden”, heeft niettemin een uitwerking gehad op de militaire rechtbanken. Op het ogenblik variëren de vonnissen van drie tot vijf maanden gevangenisstraf, en gewoonlijk worden de broeders ten tijde van hun veroordeling van verdere militaire dienstplicht ontslagen. Vaak dienen de broeders hun straftijd uit door overdag in ziekenhuizen of bejaardentehuizen te werken, en keren zij alleen naar hun gevangeniscel terug om er de nacht door te brengen. Er zijn per jaar echter nog steeds tussen de zestig en de zeventig rechtszaken voor militaire rechtbanken, waarbij het vooral gaat om jonge broeders die aan hun neutraliteit vasthouden.

Deze jonge broeders ’dragen als voortreffelijke soldaten van Christus Jezus hun deel in het lijden van kwaad’ ter wille van de christelijke neutraliteit (2 Tim. 2:3). Zij bieden zich gewillig aan om de dienst die door God vereist wordt, te verrichten. Het is precies zoals zuster Adèle Reichenbach, een van de eerste gezalfde Getuigen in het alpengebied van Gstaad, eens zei. Zij bracht een nabezoek bij de vrouw van een hoge officier toen de kolonel zelf aan de deur kwam, het boek teruggaf dat zijn vrouw genomen had en neerbuigend zei: „Ga weg en neem jullie rommel mee, jullie dienstweigeraars!” Zuster Reichenbach antwoordde: „Mijnheer, wij verrichten de dienst die u weigert.”

KRACHTSINSPANNINGEN OM „NIET-TOEGEWEZEN GEBIED” TE BEREIKEN

Vanaf 1952 werden er speciale krachtsinspanningen in het werk gesteld om in „niet-toegewezen gebied” te prediken. Veel van dit gebied bestond uit afgelegen dalen en streken met boerderijen, dorpjes met kolossale kerkgebouwen en met kruisbeelden die op opvallende plaatsen hier en daar langs de weg stonden. De streng katholieke bevolking die hier woonde, had in het verleden misschien een traktaat ontvangen, maar in enkele van deze afgelegen plaatsen was nooit een grondig getuigenis gegeven.

Sommigen van deze mensen hadden nog nooit van Jehovah’s Getuigen gehoord, en velen hadden nog nooit een bijbel gezien, laat staan dat zij er zelf een bezaten. Dit was echt maagdelijk gebied! De verkondigers namen moedig en met enthousiasme aan deze activiteit deel. Op veel plaatsen stonden zij verbaasd over het succes dat zij hadden. Verrast waren ook de geestelijken, die deze invasie van wat zij als hun weidegronden beschouwden, niet verwacht hadden. Zij waarschuwden hun kudden zo goed zij konden om geen enkele publikatie aan te nemen, of deze anders te verbranden en de politie te roepen. In één dorp gingen ongeveer vijftig katholieke jongeren van huis tot huis om de lectuur in te zamelen die door de Getuigen was achtergelaten. Er werden bedreigingen geuit en men nam zelfs zijn toevlucht tot lichamelijk geweld.

In één geval belde een dorpeling, nadat een broeder hem getuigenis had gegeven, snel de politie op om een aanklacht in te dienen. Het antwoord dat hij kreeg, was echter niet wat hij verwachtte: „Laat deze mensen maar rustig doorgaan met hun werk; zij kennen de wet beter dan wij en zij weten precies wat zij wel en wat zij niet mogen doen.” Onze strijd voor vrijheid van aanbidding had zijn doel niet gemist!

„KERKBODEN” HELPEN BELANGSTELLING OP TE WEKKEN

Soms werkten de pogingen van de geestelijken om de waarheid bij hun parochianen vandaan te houden, als een boemerang. Dit bleek zo te zijn in het geval van het volgende echtpaar: Toen twee jonge pioniers bij hen aanbelden, luisterde de vrouw aandachtig naar hun toespraakje en nodigde hen toen binnen. „Dit zal mijn man interesseren”, zei ze. Ongeveer een uur lang luisterde het echtpaar met ongewone belangstelling naar de schriftuurlijke uiteenzettingen die de pioniers gaven over de grondvesting van een nieuw samenstel waarvan God de Maker is. Zij aanvaardden bijbelse publikaties en er werden afspraken gemaakt voor een nieuw bezoek. Spoedig waren zij verdiept in een studie van de bijbel.

Na het derde bezoek onthulde de echtgenoot de reden voor zijn aanvankelijke belangstelling: „Weet u, in de Kerkbode had ik een kort artikel over Jehovah’s Getuigen gelezen. Daarin stond dat als er twee jonge mensen bij je aan de deur kwamen, goed gekleed, tactvol en met hùn uitleg van de bijbel, je niet naar hen moest luisteren; vertel hun maar dat u uw eigen kerk hebt en dat uw predikant u al deze dingen leert, en sluit dan de deur. Maar ziet u, ik ben een vrij man en ik wil de dingen zelf onderzoeken. Daarom luisterde ik naar u.”

Dit jonge echtpaar maakte goede vorderingen, begon de vergaderingen te bezoeken en nam spoedig deel aan de velddienst. Ook symboliseerden zij hun opdracht aan Jehovah. De Kerkbode had hun aandacht op de waarheid gevestigd!

Er waren ook uitzonderingen onder de geestelijken — degenen die toegaven dat hun kudde hulp nodig had en dat de bezoeken van Jehovah’s Getuigen nuttig voor hen konden zijn. Een predikant publiceerde bijvoorbeeld het volgende artikel in zijn kerkblad:

„Beste Jehovah’s Getuigen,

Ik ben u werkelijk dankbaar, erg dankbaar feitelijk, dat u zo moedig van huis tot huis gaat in onze gemeenschap. Hoewel u niet overal verwelkomd wordt, zorgt u er niettemin voor dat onze mensen zich misschien — maar alleen misschien — weer eens herinneren dat:

Er naast brood en spelen, naast vreugde en rouw, succes en mislukking, naast de strijd om het bestaan en onze zakelijke aangelegenheden, naast werk en ontspanning, ook nog zulke dingen zijn als godsdienst, geloof in het algemeen en geloof in Jezus Christus. Het feit dat u komt, is op zich al een krachtige preek! . . . Misschien heeft men u geantwoord: ’Dank u, wij hebben niets nodig, wij hebben onze kerk.’ Maar mag ik u verzoeken om de mensen, wanneer zij u zeggen dat zij hun eigen kerk hebben, alstublieft de volgende vraag te stellen: ’Maar wat gelooft u in werkelijkheid?’

Ziet u, daarom ben ik u zo dankbaar. Misschien zult u er hier en daar in slagen onze mensen wakker te schudden. Maar ja, ik wil niet unfair zijn, en ik geef toe dat ik deze roep om te ontwaken zelf even hard nodig heb als zij. Ik bewonder uw moed . . . Alle respect voor zo’n toegewijde activiteit; mijn complimenten voor uw goede wil! Ik geloof dat wij allemaal nog veel van u kunnen leren.”

ZENDELINGENHUIZEN OPGERICHT

De eerste op Gilead opgeleide zendelingen die in 1947 in Zwitserland arriveerden, waren drie broeders en een zuster van ons eigen bijkantoor die waren uitgenodigd voor de achtste klas en die weer aan Zwitserland waren toegewezen. Hun opleiding was een grote hulp bij de zich uitbreidende activiteit op het bijkantoor en in het veld. Thans, veertig jaar later, zijn drie van die groep nog steeds leden van de Bethelfamilie — Fred Borys en Willi Diehl in Zwitserland, en Alice Berner vanaf 1956 in Duitsland.

In 1948 kwamen er nog meer zendelingen. Charles Renye en Raymond Leistikow werden aan het kringwerk toegewezen en zij werkten hard om Duits te leren, zodat zij zich van hun taak konden kwijten. Twee echtparen uit de Verenigde Staten, Robert en Elaine Honey en William en Ione Strege, werden aan Genève toegewezen, waar in 1950 het eerste zendelingenhuis geopend werd. Zij getroostten zich veel moeite om de Franse taal meester te worden ten einde beter met de plaatselijke broeders te kunnen samenwerken. Franziska Trackova van de 15de klas van Gilead dient nu getrouw als zendelinge in Lausanne. De gezamenlijke krachtsinspanningen van deze zendelingen hadden een gunstige uitwerking op de gemeente in Genève, getuige de toename daar.

Voor de gemeente in Lausanne kwam er een werkelijke opbloei in 1951 toen daar een zendelingenhuis gevestigd werd voor vier zusters van de 17de klas. Deze opgewekte meisjes hielpen vooral de zusters om hun aanbiedingen aan de deur te verbeteren door een thema te gebruiken.

EEN NIEUWE BIJKANTOOROPZIENER

Door de jaren heen hebben een aantal getrouwe broeders als bijkantooropziener waardevolle leiding gegeven aan het werk in Zwitserland. Tot 1953 behartigde Franz Zürcher die toewijzing. Toen werd er besloten dat de tijd gekomen was om de last van verantwoordelijkheid op jongere schouders te leggen. Filip Hoffmann werd vanuit Duitsland gestuurd. In 1957 werd broeder Hoffmann door Jules Feller vervangen en nu dient hij op het bijkantoor in Denemarken. In 1963 werd het opzicht over het bijkantoor in Zwitserland aan Günter Kulschewski toevertrouwd. En op 1 november 1965 werd Willi Diehl als bijkantooropziener aangesteld.

Broeder Diehl was in 1931 met zijn volle-tijddienst begonnen op Bethel in Bern, waar hij een smoutpers bediende. Vijftien jaar later werd hij uitgenodigd om de Gileadschool te bezoeken. Na zijn trouwen pionierde hij twee jaar lang met zijn vrouw samen. Hij diende ook als kring- en districtsopziener. In 1964 werd hij uitgenodigd om Gilead nogmaals te bezoeken, samen met zijn vrouw, om voordeel te trekken van een meer uitgebreide cursus. Dit alles verschafte een uitstekende achtergrond voor zijn werk als bijkantooropziener.

Zoals dat op alle bijkantoren van het Genootschap het geval is, heeft ook Zwitserland sinds 1976 een bijkantoorcomité. Willi Diehl is de coördinator, en de andere leden zijn Armin Beetschen, Jean-Jules Guilloud, Lars Johansson en Hans Klenk.

HET KANTON TICINO KRIJGT AANDACHT

In het zonnige zuiden van Zwitserland ligt tussen de Alpen en de grens van Italië het kanton Ticino. Hier wordt Italiaans gesproken en de inwoners zijn bijna allemaal katholiek. Het was niet gemakkelijk om de Koninkrijksboodschap hier vaste voet te laten krijgen, maar het Genootschap trof regelingen om zorg te dragen voor de gevonden belangstelling, hoe gering die ook mocht wezen. Geen van de broeders besefte in de verste verte wat een rijke oogst er binnengehaald zou worden!

Andreas Monstein, die van Duits-Zwitserse afkomst was maar Italiaans sprak, werd in 1944 aan Lugano toegewezen. Hij bewerkte het gebied, droeg zorg voor enkele kleine groepjes belangstellende personen en hield openbare lezingen. Het was een klein maar niet te verachten begin. — Zach. 4:10.

In de loop der tijd hielpen ook andere pioniers eraan mee het waarheidszaad in verschillende delen van Ticino te zaaien. Er moest hard gewerkt worden; de mensen waren volkomen onbekend met de bijbel en velen zaten verstrikt in bijgeloof en vrees voor de geestelijkheid. Maar het groepje verkondigers legde volharding aan de dag, en ten slotte kwam er hulp uit een onverwachte bron.

ZENDELINGEN UIT ITALIË

Toen een aantal op Gilead opgeleide zendelingen plotseling gedwongen werd Italië te verlaten, vestigden zij zich in Ticino. Mettertijd konden de meesten van deze zendelingen naar Italië terugkeren of zij gingen om andere redenen weg, maar ondertussen was het fundament gelegd voor het oprichten van verscheidene gemeenten. Een zendeling die men zich lang zal herinneren, is Angelo Fraese. Hij woonde zo’n twintig jaar in het zendelingenhuis te Lugano en werd soms gekscherend „de engel van de gemeente in Lugano” genoemd!

Er zijn vele jaren voorbijgegaan sinds in Ticino het eerste getuigeniswerk verricht werd, en er is nadien nog heel veel gepredikt. Met welke resultaten? Tegenwoordig zijn er elf bloeiende gemeenten met in totaal zo’n 950 verkondigers. Alleen al in Lugano zijn vier actieve gemeenten en nog is dit het einde niet!

PREDIKEN TOT „GASTARBEIDERS”

De economie in Zwitserland nam na de oorlog een geweldige vlucht. De Zwitserse beroepsbevolking had de beste baantjes, maar wie zouden de mindere karweitjes opknappen? In de door oorlog verscheurde landen waren bereidwillige handen genoeg, dus begonnen de immigranten binnen te stromen. Aan het einde van 1968 bedroeg het aantal uit het buitenland afkomstige inwoners 933.000, 15 procent van de totale bevolking. De meerderheid van deze „gastarbeiders” kwam uit Italië. In de prediking ontmoetten onze broeders al gauw door het hele land Italianen. Velen onder hen gaven blijk van belangstelling voor de waarheid.

Kenmerkend is deze ervaring van Rudolf Wiederkehr. In een oud huis in Hunzenschwil trof hij een Italiaanse arbeider. Geen van beide mannen kende veel van de taal van de ander, dus wat stond hun te doen? Onze broeder liet alleen een exemplaar van de Italiaanse Wachttoren achter. Ondanks het taalprobleem ging broeder Wiederkehr terug. Toen de Italiaan hem zag, ging hij vlug dat exemplaar van La Torre di Guardia halen en riep met stralende ogen: “Questo è la verità!” („Dit is de waarheid!”) Door zijn reactie aangemoedigd, zorgde de broeder ervoor dat hij drie „God zij waarachtig”-boeken in het Italiaans te pakken kreeg en begon een studie met de man, signor Pelagatti, zijn vrouw en hun twaalfjarige zoontje Gianni. Het gezin las in de Italiaanse boeken, terwijl broeder Wiederkehr alles in zijn Duitse uitgave volgde. Wanneer zij de juiste woorden niet konden vinden, bedienden zij zich rijkelijk van gebaren! Soms fungeerde het jongetje, dat op school Duits leerde, als tolk.

De oudere dochter en haar man, signor Trombi, deden ook mee met de studie bij het gezin Pelagatti. Alle vijf maakten goede vorderingen. Toen het boek bijna uit was, maakte de hele familie spontaan bekend dat zij uit de Katholieke Kerk waren getreden en nu hun opdracht aan Jehovah wilden symboliseren. Als ijverige Getuigen werden zij degenen door tussenkomst van wie nog veel meer Italiaanse gezinnen geholpen werden de waarheid te leren kennen. Op het ogenblik slaapt broeder Pelagatti sr. in de dood, maar Gianni en zijn gezin dienen nog steeds als getrouwe Getuigen in de Italiaanse gemeente van Reinach, en het gezin Trombi is heel actief in de omgeving van Parma (Italië). En hoe voelt broeder Wiederkehr zich? „Je kunt je de vreugde die ik nog steeds over deze ervaring heb, niet voorstellen!” roept hij uit.

INFORMEEL GETUIGENIS GEVEN MET VERREIKENDE RESULTATEN

In Luzern vertelde Irène Frenzel (die vele jaren in dit gebied pionierde) terloops aan haar Italiaanse kapper dat zij naar de Verenigde Staten ging om het in 1953 te houden congres van Jehovah’s Getuigen bij te wonen. De kapper had nog nooit van Jehovah’s Getuigen gehoord en informeerde wat dat allemaal inhield. Er werd een afspraak gemaakt voor een gesprek na werktijd, en met de hulp van een Italiaanssprekende zuster werd er een studie opgericht.

De kapper, Bruno Quilici, was zeer leergierig maar kwam tegelijk voor zijn katholieke geloof op. Er werden verhitte discussies vóór en tegen het hellevuur gevoerd. „Ons is geleerd dat er wel degelijk een hel is!” schreeuwde hij herhaaldelijk, terwijl hij met zijn vuist op tafel sloeg. Maar uiteindelijk won de bijbel het van de valse leer, en de heer Quilici raakte zo in de bijbel verdiept dat hij tweemaal per week wilde studeren. Al die tijd zong hij nog in het kerkkoor. Mettertijd echter maakte hij zich los uit de ketenen van valse aanbidding en droeg zich op aan de God der waarheid, Jehovah. Maar luister als hij zelf de resultaten van zijn inspanningen vertelt:

„Allereerst stemde het mij erg gelukkig dat mijn vrouw, die van Duits-Zwitserse afkomst is, de waarheid eveneens aanvaardde. Zodoende waren wij in staat onze twee kinderen overeenkomstig bijbelse beginselen groot te brengen. Toen wij naar het kanton Aargau verhuisden, bleek ik een van de eerste Italiaanse verkondigers in die streek te zijn en ik voelde mij geroepen om tot in de wijde omtrek onder alle Italiaanse arbeiders te prediken. Mijn krachtsinspanningen werden gezegend aangezien talrijke gezinnen de waarheid aanvaardden, en wanneer ik aan de zeven Italiaanssprekende gemeenten denk die daar in de loop der tijd uit zijn voortgekomen, dan dank ik Jehovah werkelijk voor de intense vreugde die dit mij schenkt.”

Was broeder Quilici tevreden met de resultaten in zijn directe omgeving? Neen. Hij dacht ook aan zijn verwanten in Italië. Hij zegt: „Zo snel ik kon, ging ik naar Italië om belangstelling op te wekken bij mijn familie. Het was niet tevergeefs. Twee van mijn vleselijke zusters en hun gezinnen werden de eerste Getuigen in de omgeving van Lucca. En tegenwoordig zijn daar vijf bloeiende gemeenten.”

Inmiddels is broeder Quilici met pensioen gegaan en heeft hij zich bij zijn dochter aangesloten in de gewone pioniersdienst. Zijn zoon en schoondochter verrichten eveneens volle-tijddienst voor Jehovah.

ONGELOOFLIJK SNELLE GROEI

Voor de Zwitserse verkondigers kwam het als een verrassing dat de Italianen zo spontaan op de waarheid reageerden en er zich zo’n snelle groei onder hen voordeed. Zij waren gewend aan de zich jarenlang voortslepende studies met Zwitsers — maar zo ging het bij de Italianen niet! Wanneer zij een punt van het bijbelse onderwijs begrepen, brachten zij dit dadelijk in praktijk. Wij hoefden hen geen tweemaal uit te nodigen vóór zij naar een vergadering kwamen, en zij kwamen zelden alleen. Verwanten en vrienden werden meegenomen en vrees voor wat de buren zouden denken, was er niet bij. Hoewel sommigen tegenstand van familieleden hebben moeten overwinnen, droeg het feit dat zij van huis weg waren en niet echt in de Zwitserse bevolking waren opgenomen, veel bij tot de snelle groei van de Koninkrijkszaden die in hun ontvankelijke harten gezaaid waren.

Volgens Arturo Leveris waren er negen Italiaanse gemeenten en een aantal kleine groepjes die bezocht moesten worden toen hij in het begin van de jaren ’60 met het Italiaanse kringwerk begon. Hij vertelt: „Al snel schoten door het hele land Italiaanse gemeenten als paddestoelen uit de grond. Dit betekent dat er ook in Duits- of Franstalige gebieden Italiaanse gemeenten gevormd werden om zorg te dragen voor de belangstelling onder hun landgenoten.” Mettertijd werden er vijf Italiaanse kringen geformeerd, en de goedbezochte kringvergaderingen gaven nog een verdere stimulans aan het werk onder de Italianen.

VOORTREFFELIJKE EIGENSCHAPPEN VAN OUDERLINGEN

Gezinsbanden zijn hecht bij de Italianen. Buitengewone liefde voor hun kinderen is kenmerkend, maar zij hebben ook grote eerbied voor hun bejaarde ouders en zorgen gewoonlijk goed voor hen. Deze tedere gevoelens helpen hen klaarblijkelijk om goede ouderlingen te worden in de gemeente, het grote christelijke gezin. De vriendelijke en zorgzame maar toch krachtige houding van de ouderlingen heeft onmetelijk veel tot de expansie in het Italiaanse veld bijgedragen.

Zij geven een goed voorbeeld door geregeld het hele gezin mee te nemen naar de vergaderingen, waardoor zij de raad in Hebreeën 10:25 en Deuteronomium 31:12 toepassen. Deze goede gewoonte wordt door nieuwelingen nagevolgd, die ook hun kinderen meenemen. Bij tijden komt het voor dat de kleintjes die nog niet in staat zijn om de dingen te begrijpen die in de Koninkrijkszaal onderwezen worden, een beetje ongedurig zijn en huilen. Maar het is beter hen op de vergadering te hebben dan thuis te laten. Op de duur leren zij ervan en groeien zij in wijsheid.

Vaak zitten de zalen propvol en wordt het er onaangenaam warm. Maar de broeders verduren dit geduldig totdat er een oplossing voor het probleem is gevonden. Heel wat Franse en Duitse gemeenten hebben naar een grotere zaal moeten uitzien, niet voor henzelf, maar vanwege de Italiaanse gemeente die van dezelfde zaal gebruik maakte.

Kenmerkend voor deze situatie is het geval van de gemeente in Neuchâtel. Er waren al een Franse en een Duitse gemeente in deze stad. Later kwamen er een Italiaanse en een Spaanse gemeente bij, en daarna werd daar de eerste Portugese gemeente in ons land opgericht. De toename in het anderstalige veld noodzaakte de broeders dus naar een geschiktere vergaderruimte uit te zien. Zij kochten een etage van een gebouw en maakten er twee Koninkrijkszalen van; hierin vergaderen nu vijf gemeenten!

NA DE ITALIANEN, DE SPANJAARDEN

Nog een groep „gastarbeiders”, lang niet zo talrijk als de Italianen, zijn de Spanjaarden. Waakzame verkondigers hebben velen van deze Spanjaarden geholpen de Koninkrijksboodschap te leren kennen, zoals geïllustreerd wordt door hetgeen Hans Bodenmann sr. uit Basel verhaalt:

„Toen ik op een dag terugkwam van een onvruchtbaar bezoekje, merkte ik aan de kant van de weg twee jonge mannen op, van wie er één in een boek las dat op een bijbel leek. Ik begroette hen en bemerkte dat het Spanjaarden waren. Het boek was inderdaad de bijbel. Met wat moeite maakte ik hun duidelijk dat ik de volgende avond op dezelfde plek zou terugkomen met iemand die Spaans sprak.

Toen broeder Siegenthaler, die vele jaren in Spanje gewoond had, mij de volgende avond vergezelde, troffen wij vier Spaanse mannen aan die stonden te wachten. Hoewel zij Jehovah’s Getuigen nooit eerder ontmoet hadden, stemden zij er direct mee in eenmaal per week in een particulier huis bijeen te komen voor een bijbelstudie.

Op de eerste bijeenkomst waren zes personen aanwezig, daarna acht. Wij lieten hun een van de films van het Genootschap zien, wat een voortreffelijke indruk achterliet. Het eerste jaar waren er heel wat ’ups and downs’. Sommige bijbelstudenten kwamen niet meer, andere keerden terug naar Spanje, maar er kwamen nieuwe voor in de plaats. Het maakte mij gelukkig te zien dat Juan Pérez, een van de mannen met wie ik het eerst gesproken had langs de kant van de weg, en ook zijn vrouw, zeer actieve verkondigers werden.”

Ten slotte werd de Spaanse studiegroep in december 1969 tot een gemeente georganiseerd, Basel-española, de tweede Spaanse gemeente in Zwitserland. (De eerste was in 1965 in Luzern opgericht.) Juan Pérez werd de gemeenteopziener. Vervolgens keerden hij en zijn vrouw in mei 1970 naar Spanje terug om de speciale pioniersdienst op zich te nemen.

Er werden meer Spaanse gemeenten georganiseerd, en met ingang van 1972 vormden zij een eigen kring. Hun eerste kringvergadering werd door slechts 185 personen bezocht, maar sindsdien is de kring uitgegroeid tot zestien gemeenten, met bijna 1200 verkondigers.

In verband met het Italiaanse en het Spaanse veld in ons land zijn wij blij dat wij broeders hebben die naast een van de in Zwitserland gebruikelijke talen ook deze talen spreken. Max Wörnhard bijvoorbeeld, van Duits-Zwitserse afkomst en zeer begaafd op het gebied van talen, draagt de zorg voor een gezin maar dient ook part-time op het bijkantoor en als districtsopziener voor de Italiaanse en Spaanse kringen.

FILMS VAN HET GENOOTSCHAP GEWAARDEERD

Niet alleen de Spaanse „gastarbeiders” trokken er voordeel van de vertoningen van de films van het Genootschap bij te wonen. Wij allemaal waren er enthousiast over. Aangezien veel broeders en zusters verbonden waren met kleine gemeenten op het platteland, vonden zij het moeilijk zich een voorstelling te maken van de omvang van Jehovah’s werk wereldwijd. Daarom maakten de verscheidene films die lieten zien hoe broeders en zusters van vele rassen en nationaliteiten met elkaar samenwerken, zeer veel indruk op hen, evenals op het publiek. Wat zij zagen, was niet een klein, onbeduidend groepje, maar een wereldomvattende organisatie.

Er waren veel gunstige commentaren over de beelden van onze zwarte broeders die aan de Koninkrijksbediening deelnamen. Een dame maakte zich zorgen toen zij zag dat Afrikaanse doopkandidaten volledig gekleed ondergedompeld werden. Zij was bezorgd dat zij kou zouden vatten als zij naderhand in hun natte kleren rondliepen. Maar ja, de temperatuur in Afrika is anders dan in Zwitserland!

Deze films zijn een uitstekend middel geweest om mensen zover te krijgen dat zij een Koninkrijkszaal binnenstapten en met eigen ogen de vervulling zagen van Jezus’ woorden: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën.” Matth. 24:14.

PIONIERS BANEN DE WEG IN LIECHTENSTEIN

Het laatste wat wij u over Liechtenstein verteld hebben, betrof de verspreiding van de brochure Fascisme of Vrijheid. Wat gebeurde er in de daaropvolgende jaren in het lieflijke Liechtenstein?

Een pionierster, zuster Helen Knechtli, kreeg in 1956 Liechtenstein als toewijzing. Zij logeerde in Buchs, aan de Zwitserse kant van de Rijn, en wandelde dagelijks de brug over naar Liechtenstein. Er werd alleen met de bijbel van huis tot huis gepredikt, maar wanneer er belangstelling werd aangetroffen, werden er bij nabezoeken publikaties achtergelaten. Zuster Knechtli was heel vriendelijk en geduldig, en deze eigenschappen ontlokten bij velen een gunstige reactie. Zij slaagde erin verscheidene huisbijbelstudies op te richten. Eindelijk kreeg de waarheid vaste voet in het Ländle!

Ongeveer twee jaar later werd Blanka Hertenstein, die de Gileadschool had bezocht, van Oostenrijk naar Zwitserland overgeplaatst en aan het werk in Liechtenstein toegewezen. Zij ging bij haar activiteiten zo slim te werk dat de politie anderhalf jaar heeft moeten zoeken — in een land van maar 160 km2 — voordat zij haar ten slotte tegen het lijf liepen! Omdat zij Christus’ raad toepaste om ’er blijk van te geven zo omzichtig als slangen en toch zo onschuldig als duiven te zijn’, bezocht zuster Hertenstein een paar personen in het ene gebied en ging dan naar een ander (Matth. 10:16). Aangezien zij in het gelukkige bezit was van een auto die haar door edelmoedige broeders ter beschikking was gesteld, begon zij ’s morgens aan het ene einde van het land en predikte in dorp na dorp tot zij haar dag besloot aan het andere einde. Iedere keer daarom dat de politie gebeld werd en haar kwam zoeken, was Blanka verdwenen alsof zij door de aarde verzwolgen was!

De politieagenten verboden haar van deur tot deur te gaan, maar de zuster had al enkele personen gevonden die oprecht in de waarheid geïnteresseerd waren, en zij bleef voor hen zorgen. De politie kon zulke privé-bezoeken niet verbieden.

HET LÄNDLE BEGINT VRUCHTEN VOORT TE BRENGEN

In 1961 werd op een congres in Hamburg de eerste zuster uit Liechtenstein gedoopt. Een jaar later waren er zeven Koninkrijksverkondigers en werd er een wekelijkse Wachttoren-studie gehouden in een particulier huis.

Hoewel de Katholieke Kerk in die jaren de bevolking stevig in haar greep had en de macht van de staat handig wist aan te wenden om Jehovah’s Getuigen gerechtelijk te vervolgen, ging het Koninkrijkswerk voorwaarts. In 1965 waren er elf verkondigers actief. Enkelen hiervan verhuisden naderhand, en twee broeders die uit Duitsland gekomen waren om te dienen waar de behoefte groter was, moesten het land verlaten. Andere verkondigers werden inactief. Maar het licht van de waarheid bleef schijnen in Liechtenstein.

ONTWAAKT!-ARTIKEL OVERWINT VOOROORDEEL

De Ontwaakt!-uitgave van 8 augustus 1966 (in het Nederlands 8 september 1966) bevatte een aantrekkelijk artikel over het onderwerp „Liechtenstein— een juweel in de Alpen”. Deze uitgave werd door het hele land verspreid en verkondigers van zowel Zwitserland als Liechtenstein namen geestdriftig aan deze speciale veldtocht deel.

Het artikel werd heel erg gewaardeerd. De mensen waren toegankelijk en namen graag een exemplaar. Zij vonden het een prettig idee dat het verslag over hun land over de hele wereld gelezen zou worden door personen die tot 26 verschillende taalgroepen behoorden (het aantal talen waarin Ontwaakt! toen gedrukt werd). Het Genootschap ontving een brief van de persdienst van de regering, waarin dank tot uitdrukking gebracht werd voor het voortreffelijke artikel.

Na deze veldtocht merkten de broeders dat het vooroordeel tegen het werk van Jehovah’s Getuigen minder werd. Bijgevolg heeft het predikingswerk vanaf 1966 minder moeilijkheden ondervonden dan daarvoor.

EEN GEÏNTERESSEERDE DIE OP HET KASTEEL WERKTE

Wanneer u de hoofdstad van Liechtenstein nadert, ziet u al van verre het kasteel dat boven de nette huizen van Vaduz uittorent. Neen, het is niet slechts een overblijfsel uit voorbijgegane eeuwen, maar de werkelijke verblijfplaats van de regerende vorst. In feite is het Vorstendom Liechtenstein een constitutionele erfelijke monarchie op een democratische en parlementaire grondslag.

Nu wilde het geval dat Amalija, een jonge Joegoslavische vrouw die in de bijbelse waarheid geïnteresseerd was, werk vond in de huishouding van de vorst. Zij kende Jehovah’s Getuigen vanuit haar geboorteland en had enige kennis van Gods Woord vergaard. Er werd van haar verwacht dat zij, zoals gebruikelijk was, gebedsdiensten in de kapel van het kasteel zou bijwonen, maar om wat zij uit de bijbel geleerd had, weigerde zij. „Hare Hoogheid zal zeer ontstemd zijn wanneer u niet met ons meegaat naar de kapel”, zei haar superieur. „Maar God zal ontstemd over mij zijn als ik wèl ga”, antwoordde zij. En dus werd zij met rust gelaten.

Amalija had echter een probleem dat door de taalbarrière nog bemoeilijkt werd: Hoe kon zij in contact komen met Jehovah’s Getuigen? Zij nam het boek Van het verloren naar het herwonnen Paradijs mee en ging naar het nabijgelegen spoorwegstation in Buchs (Zwitserland). Terwijl zij het boek aan voorbijgangers liet zien, probeerde zij met behulp van een hele hoop gebaren te weten te komen waar zij mensen kon vinden die zulke lectuur verspreidden. Maar niemand begreep haar. Teleurgesteld schreef zij naar haar geboorteland om hulp, en uiteindelijk werd zij via de bijkantoren met de broeders in contact gebracht.

Aangezien deze jonge vrouw een goede en betrouwbare kracht was, werd zij onder het personeel in de vorstelijke huishouding enorm gewaardeerd. Om deze reden kreeg zij in 1969 toestemming om naar het internationale „Vrede op aarde”-congres in Neurenberg te gaan, waar zij met groot enthousiasme het Joegoslavische programma bijwoonde. Zij was een van de 5095 personen die bij die gelegenheid gedoopt werden.

EEN GEMEENTE OPGERICHT

Vanaf 1967 is het kleine groepje Koninkrijksverkondigers in Liechtenstein gesteund door een echtpaar in de speciale pioniersdienst, Oskar en Anni Hoffmann. Zij hebben getrouw en met volharding het veld omgeploegd en zaden van Koninkrijkswaarheid gezaaid; zij hebben de jonge opgroeiende plantjes opgekweekt en verzorgd. De oogst is weliswaar niet overweldigend, maar in Schaan is nu een gemeente van zo’n 45 actieve Getuigen en deze vergadert in een aantrekkelijke Koninkrijkszaal. Enkele verkondigers uit Zwitserland helpen de gemeente door in de behoefte aan bekwame ouderlingen te voorzien.

Het verslag over het werk in het Vorstendom Liechtenstein samenvattend, zegt broeder Hoffmann: „Wij hebben tegenstand van de geestelijkheid en inmenging van de politie geduld. Die tijd is voorbij. Nu moeten wij het opnemen tegen een materialistische denkwijze en onverschilligheid ten aanzien van geestelijke zaken, maar onze getrouwe broeders in Liechtenstein zijn vastbesloten ook aan deze uitdaging het hoofd te bieden.” Zij zullen er met Jehovah’s hulp beslist in slagen.

OP DE RADIO — EEN ZELDZAME GELEGENHEID

Aangezien het protestantse en het katholieke geloof de voornaamste godsdiensten in Zwitserland zijn, worden kleinere groeperingen zelden over de radio gehoord. Maar in 1956 werd ons een gelegenheid geboden.

Verscheidene andersdenkende religieuze groeperingen waren uitgenodigd voor een radiodiscussie met vertegenwoordigers van de Evangelisch-Gereformeerde Kerk, maar wij waren de enigen die de uitnodiging aanvaardden. De Kerk werd vertegenwoordigd door een hoogleraar in de theologie aan de Universiteit van Bern, een leraar aan de middelbare school en een onderwijzeres; het Genootschap zond Alfred Rütimann en Fred Borys van de staf van het bijkantoor als afgevaardigden. De discussie werd geopend door hun beknopte verslag over Jehovah’s Getuigen, gevolgd door een kort praatje van de hoogleraar. Daarna volgde een open debat over verschillende onderwerpen.

Dit programma werd op een zaterdagavond uitgezonden, op een zeer gunstige tijd dus. Het leidde door het hele land tot een spontane en ondubbelzinnige reactie ten gunste van Jehovah’s Getuigen. Klaarblijkelijk waren onze broeders niet de enige aandachtige en enthousiaste luisteraars. Tientallen aan het bijkantoor geadresseerde brieven lieten zich prijzend uit over de manier waarop Jehovah’s Getuigen zich verdedigd hadden. Veel personen walgden van de spottende houding van de vertegenwoordigers van de kerk. Wat veel indruk gemaakt had, was het feit dat onze broeders tijdens de hele discussie voortdurend de bijbel als ondersteuning hadden aangehaald, terwijl de kerkvertegenwoordigers die niet hadden gebruikt, zelfs niet éénmaal.

„Petje af voor Jehovah’s Getuigen”, riep een man die direct na de uitzending het bijkantoor opbelde. Een ander zond een afschrift van zijn uittreding uit de kerk als gevolg van wat hij gehoord had. Hij schreef: „Eindelijk heb ik gevonden waarnaar ik op zoek was.”

Het Oberländer Tagblatt vatte het op deze manier samen: „Discussies over bijbelinterpretatie stellen hoge eisen aan de deelnemers wat betreft hun eigen oprechte en praktische christendom en hun menselijke vermogen om met andersdenkenden om te gaan. De vertegenwoordigers van de Evangelisch-Gereformeerde Kerk hebben er geen blijk van gegeven in staat te zijn die klip te omzeilen. Het spijt ons te moeten zeggen dat wij, als wij in het debat partij hadden moeten kiezen, eerder ten gunste van de vertegenwoordigers van de sekte, ten gunste van Jehovah’s Getuigen, beslist zouden hebben.”

EEN UITZENDING DOOR HET FRANSTALIGE RADIOSTATION

Natuurlijk wilden onze Franssprekende broeders dolgraag dat er ook in hun taal een goed getuigenis gegeven zou worden over de radio. Deze wens werd op zondagavond, 20 december 1970, vervuld. Een paar weken tevoren had het bureau van Radio Sottens, het Franstalige Zwitserse radiostation, contact opgenomen met André Eiselé, opziener van de gemeente in Prilly. In een reeks uitzendingen over verscheidene sociale en religieuze groeperingen in het land zouden ook Jehovah’s Getuigen geïnterviewd worden.

Broeder Eiselé nam samen met nog twee broeders en één zuster deel aan de bespreking. Zij beantwoordden de door de gespreksleider gestelde vragen over onze verhouding met God, met onze medemens en met de menselijke samenleving in het algemeen. Aangezien het gesprek vlak voor Kerstmis plaatsvond, werd de belangrijkheid van een zuivere, niet door heidense ideeën en gebruiken besmette aanbidding beklemtoond.

„Slechts twee dagen na deze bespreking werd ik opnieuw benaderd”, vertelt broeder Eiselé. „De gespreksleider kwam met een voorstel voor nog een uitzending, ditmaal over persoonlijke indrukken en innerlijke conflicten die voortspruiten uit het neutrale standpunt dat een christen inneemt omdat hij bijbelse beginselen naleeft. Ik nam het voorstel aan, en de uitzending vond op vrijdag 8 januari 1971, van 10.00 tot 10.35 uur ’s avonds plaats.” Er kwamen veel lovende commentaren, vooral van zusters wier man tegen de waarheid gekant was. Deze mannen kregen een betere indruk van Jehovah’s Getuigen en waren er niet langer zo categorisch op tegen dat hun vrouw vergaderingen bezocht of aan de christelijke bediening deelnam.

OOK OP TELEVISIE

Zou de Zwitserse televisie-omroep ooit liberaal genoeg worden om Jehovah’s Getuigen op het scherm te brengen? Tijdens ons in 1965 te Basel gehouden internationale congres waren wij getuige van de doorbraak. Het televisiejournaal bracht korte maar gunstige verslagen over dit congres. Sindsdien zijn er interviews of korte reportages over onze districtscongressen uitgezonden via zowel de Duitse als de Franse televisiekanalen. Hoewel de reportages maar een paar minuten duurden, hebben ze de belangstelling van veel personen opgewekt.

De beste en meest gedetailleerde televisiereportage over Jehovah’s Getuigen werd op 26 januari 1979 op het Italiaanse net uitgezonden. De reportage duurde veertig minuten en toonde vele aspecten van onze christelijke levenswijze. De kijkers maakten de gezinsbijbelstudie van broeder Soldati in Bellinzona mee; zij werden meegenomen naar een congres in Milaan (Italië) en kregen de activiteiten van onze organisatie te zien door een bezoek aan het bijkantoor en de drukkerij van het Genootschap in Thun. Een interessant onderdeel was het interview met Teresa Medici uit Lugano, een zuster van 98 jaar die op tachtigjarige leeftijd gedoopt was en die nog steeds moedig voor haar overtuigingen uitkwam. Deze geliefde zuster is nadien op 102-jarige leeftijd gestorven, terwijl zij met een vast vertrouwen uitzag naar de door Christus beloofde opstanding uit de doden. — Joh. 5:28, 29.

DE GROOTSTE BIJEENKOMST DIE ER GEWEEST IS

De grootste bijeenkomst die ooit in Zwitserland gehouden is, was het internationale „Woord der waarheid”-congres van 1965 in Basel, een stad met ongeveer 200.000 inwoners. Op het congres zouden tevens duizenden broeders uit Zuid-Duitsland en ook uit Frankrijk en andere Europese landen aanwezig zijn. Er werden tussen de 30.000 en 40.000 bezoekers verwacht. Naar Zwitserse maatstaven was dit een kolossaal congres, en de voorbereiding ervan was een uitdaging.

„’Waar gaan wij zoveel afgevaardigden onderbrengen?’ was de eerste vraag die in mijn geest opkwam”, herinnert Hans Klenk zich, de Zwitserse districtsopziener die, samen met Karl Hägele, een districtsopziener uit Duitsland, met de organisatie belast was.

Het programma zou in vijf talen gehouden worden: Duits, Frans, Italiaans, Spaans en Portugees. Ja, dit was een grootse gebeurtenis voor de ongeveer 2000 broeders uit Spanje en Portugal die, ondanks het feit dat het werk in hun land nog verboden was, toestemming hoopten te krijgen om naar Zwitserland te reizen. Jammer genoeg slaagden sommigen hier niet in omdat de beambten te weten kwamen dat zij van plan waren een christelijk congres te bezoeken en hun daarom hun paspoort weigerden.

Op de vergadering die de start vormde voor het aan het congres voorafgaande huisvestingswerk en die ruim vóór de congresdatum in Basel gehouden werd, ontvingen zo’n 800 verkondigers, onder wie enkele uit het nabijgelegen Duitsland, instructies over het vinden van accommodatie in hotels, in scholen die tot slaapzalen getransformeerd konden worden, op campings, in de woonwijken van de stad en in de omliggende steden en dorpen. Zij besteedden 18.000 uur aan deze activiteit. Hun liefde voor de broeders en zusters en hun enthousiasme hielpen hen de taak ter hand te nemen, en tegen de tijd dat de afgevaardigden binnenstroomden, hoefde niemand meer onder de blote hemel te slapen!

VERBAZING OVER ONZE INZET

Op het terrein, een uitgestrekt sportveld, moesten een heleboel opbouwwerkzaamheden worden verricht. Een programma in vijf talen maakte niet alleen vijf podiums noodzakelijk, maar elke taalafdeling moest ook apart kunnen functioneren. Zevenenzeventig broeders en zusters stelden hun tijd, hun energie en hun vakkennis ter beschikking. Frieda Hemmig bijvoorbeeld groef op haar 65ste verjaardag geulen voor het opzetten van extra toiletten. Nog steeds beziet zij het als een voorrecht dat zij een aandeel heeft gehad aan deze werkzaamheden die uit liefde voor „de gehele gemeenschap van broeders” werden verricht. — 1 Petr. 2:17.

De meest verbaasde man die daar rondliep, was het hoofd van het stedelijke brandweerkorps. Hij riep uit: „Hoe krijgen jullie dat voor elkaar? Jullie hebben hier onbetaalde werkers in overvloed, en in de stad is er een dringend tekort aan arbeidskrachten ondanks de hoge salarissen die geboden worden!”

Een van de kringopzieners, broeder Rohleder uit Duitsland, die verantwoordelijk was voor de afdeling Vrijwilligers, legde het uit door het voorbeeld aan te halen van een broeder uit Australië die vier weken gereisd had om de congresstad te bereiken. In Basel aangekomen, ging hij rechtstreeks naar de afdeling Vrijwilligers om zijn diensten als loodgieter aan te bieden. De brandweercommandant schudde zijn hoofd: „Het is beslist opmerkelijk. Ik kan het gewoon niet geloven! Niemand doet vandaag de dag iets zonder ervoor betaald te worden.” Natuurlijk wist hij niet uit ervaring wat Jehovah’s geest tot stand kan brengen door bemiddeling van degenen die zich door God laten gebruiken.

Op de laatste dag van het congres, 18 juli 1965, waren er totaal 36.785 personen aanwezig op de openbare lezing „Wereldregering op de schouders van de Vredevorst”, die door broeder Knorr werd uitgesproken. Het congres zelf was een tentoonspreiding van de eenheid en vrede die onder Jehovah’s Getuigen reeds een realiteit zijn. Het aanwezigenaantal was als volgt: 29.827 bij het Duitse programma, 3385 bij het Franse, 1340 bij het Italiaanse, 1886 bij het Spaanse en 347 bij het Portugese programma.

BEHOEFTE AAN EEN NIEUW BIJKANTOOR

Toen broeder Knorr ons in 1968 een bezoek bracht, werd er een belangrijke beslissing genomen. Op 29 mei maakte de president zelf als eerste tijdens een speciale vergadering in Bern het nieuws bekend: Het bijkantoor zal een nieuw Bethelhuis en een nieuwe drukkerij krijgen! Er bestond een dringende behoefte aan betere faciliteiten en de broeders waren dolblij met dit nieuws. Het weerspiegelde Jehovah’s zegen op hun krachtsinspanningen. Er werd een geschikt stuk grond gevonden in Thun, ruim 30 km van het oude Bethelhuis in Bern vandaan. Dit terrein lag in een schitterende omgeving, niet ver van de Thunersee en met een magnifiek uitzicht op de Alpen. De Bethelfamilie was enthousiast!

Op 11 februari 1969 begon het graafwerk, en eind mei was men bezig met het storten van beton. Daarna vorderden de bouwwerkzaamheden snel. Het gebouw zou ongeveer tweemaal zo groot worden als het oude. Het zou een begane grond en vier verdiepingen krijgen, 53 slaapkamers voor de Bethelfamilie en voldoende ruimte voor de drukkerij, opslagruimten en kantoren. Veel van het binnenwerk, zoals het leggen van vloerbedekking en het aftimmerwerk, werd door broeders gedaan. Voor de wapening van de begane grond werd circa 73 ton betonstaal gebruikt, waarvan meer dan 45 ton alleen al in de betonvloer van de drukkerij werd verwerkt. Jaren later bleek het goddelijke voorzienigheid te zijn geweest dat de constructie van de drukkerijvloer zo stevig was.

EN OOK EEN NIEUWE ROTATIEPERS

Met het oog op de toenemende vraag naar publikaties, zou er in de nieuwe drukkerij een tweede drukpers geïnstalleerd worden. Het was een ruim 30 ton wegende MAN-rotatiepers, en Milan Miller uit Brooklyn hielp ons met de installatie. Natuurlijk was de oude rotatiepers, die het Genootschap in 1924 gekocht had, er ook nog. Vele jaren lang werkte Reinhard Pletscher aan deze pers. Zijn zorg ervoor ging zo ver dat hij een deel van zijn vrije tijd eraan besteedde om „zijn” machine schoon te maken en op te poetsen. Deze gehechtheid was er de oorzaak van dat enkelen van de Bethelfamilie de zwarte pers „Reinhards zwarte vrouw” noemden! Zuster Pletscher vond dat niet erg; zij lachte erom met de rest van de familie. Vanwege dit goede onderhoud en een grondige revisie ging de machine echter, nadat hij naar Thun was verhuisd, nog vele jaren mee. De machine overleefde broeder Pletscher zelfs, die zijn aardse loopbaan in 1973 beëindigde.

WAARDERING VOOR DE NIEUWE FACILITEITEN

Toen het gebouw op 16 mei 1970 werd ingewijd, herinnerde broeder Knorr zijn toehoorders aan de belangrijke rol die gebouwen in oude tijden gespeeld hadden bij de aanbidding van Jehovah: de tabernakel in het oude Israël en de schitterende tempel die door Salomo was gebouwd. Hij zei: „Dit nieuwe Bethelhuis zou, al is het aan de ware aanbidding opgedragen, geen enkele waarde hebben als de mensen die van het gebouw gebruik maken zich niet met een onverdeeld hart inzetten voor Jehovah’s werk op aarde.”

Niet alleen was de Bethelfamilie ontzettend dankbaar voor hun nieuwe woon- en werkgelegenheid, maar ook namen meer dan 4000 andere broeders en zusters en geïnteresseerden de gelegenheid te baat om tijdens de twee weekeinden dat er, in oktober van dat jaar, ’open huis’ was, het nieuwe Bethel te bezoeken. „Wij waren diep onder de indruk van het prachtige gebouw en de ruime drukkerij,” zei een zuster, „en de gedachte dat niet alleen wij, de verkondigers in Zwitserland, maar ook de broeders in veel andere landen, vanuit deze plaats geestelijk voedsel zouden verkrijgen, stemde ons erg gelukkig.”

Kenmerkend voor de levendige belangstelling en de geest van edelmoedigheid toen het erop aankwam de financiële lasten in verband met dit nieuwe gebouw te helpen dragen, was de volgende brief van een jonge zuster:

„Geliefde broeders,

Ik heb pas mijn leertijd beëindigd. Ter erkenning van mijn goede prestaties werd mij een prijs in de vorm van een zekere som geld toegekend, waar ik erg blij om ben. Aangezien ik geen betere manier weet om dit geld te gebruiken dan het jullie ter beschikking te stellen voor het nieuwe Bethelhuis in Thun, vinden jullie hierbij ingesloten de somma van Sfr. 80 [ƒ 75].

Met jullie verenigd in Jehovah’s dienst, zend ik jullie mijn innige liefde en mijn groeten.

Jullie zuster,

Marie-Louise.”

VOLHARDING — EEN VEREISTE

In ons land komen mensen gewoonlijk niet onmiddellijk in de waarheid als zij bijbelstudie hebben. Wij moeten veel geduld en volharding aan de dag leggen. De ervaringen tonen aan dat er meestal pas met een bijbelstudie begonnen kan worden nadat de mensen vertrouwen hebben gekregen in de verkondiger. Zij moeten ervan overtuigd raken dat wij oprecht in hun persoonlijke welzijn geïnteresseerd zijn. Om dit te illustreren, vertelt Grete Schmidt, die al lange tijd speciale pionierster is, deze ervaring:

„Enige jaren geleden kwamen mijn man en ik in contact met een vriendelijk Tsjechisch gezin dat in Luzern woonde. De echtgenote was onderwijzeres en haar man een topfiguur in de roeisport. Beiden waren als atheïsten grootgebracht, maar ondanks dat vonden zij het leuk om met ons te praten. Wanneer echter het onderwerp God of de bijbel ter sprake kwam, glimlachten zij alleen maar. . . . Ten slotte hielden wij ermee op hen te bezoeken.

Er gingen twee of drie jaar voorbij. Toen verscheen er in De Wachttoren van 15 oktober 1976 (15 november 1976 in het Nederlands) een artikel over een broeder die als hardloper een gouden medaille had gewonnen op de Olympische Spelen in Tokio. „Toen ik dit artikel las,” vervolgt zuster Schmidt, „dacht ik weer aan het Tsjechische echtpaar, omdat de echtgenoot op dezelfde Olympische Spelen een zilveren medaille gewonnen had. Dus besloot ik het gezin weer te bezoeken met dit tijdschrift. Aanvankelijk spraken zij over sport en luisterde ik alleen maar. Tijdens latere bezoeken sprak ik steeds weer over de bijbel.”

Hoe reageerde het echtpaar daarop? „Neem ons alstublieft niet kwalijk, mevrouw Schmidt. U bent zeker vergeten dat wij atheïsten zijn.”

„Desondanks bleef ik dit aardige gezin bezoeken. Op de een of andere manier voelde ik dat er iets niet helemaal in orde was. Ten slotte bemerkte ik dat zij gezinsproblemen hadden. Zij spraken al over een echtscheiding.”

De zuster liet hen aan de hand van de bijbel zien hoe zij zulke problemen konden overwinnen. Verbaasd over de praktische raad die de bijbel bevatte, stemde het echtpaar nu in met een bijbelstudie. Hun huwelijk werd geleidelijk hechter. Uiteindelijk aanvaardden zij de waarheid en werden in het voorjaar van 1979 gedoopt. Hoe voelt broeder Jiri Lundák zich nu?

„Vroeger kon ik de woorden ’heilig’, ’engel’ en soortgelijke uitdrukkingen eenvoudig niet aanhoren; ze deden pijn aan mijn oren. En ik wilde ook niets weten van vergaderingen. Maar dat is nu allemaal veranderd. Mijn vrije tijd behoort God en mijn gezin toe. Ook op het terrein van vrienden hebben wij veranderingen aangebracht. Nu weet ik hoe belangrijk de vergaderingen zijn. Ik heb geleerd hoe ik mij moet kwijten van mijn verantwoordelijkheid als vader, en wij hebben een gelukkig gezinsleven. Ik wil Jehovah er nogmaals voor bedanken dat wij mochten leren hoe wij moesten bidden en dat hij ons zijn hand reikte voordat wij hem zochten.” Volharding werpt werkelijk goede resultaten af.

HET IS OPMERKELIJK DAT VEEL DOOPKANDIDATEN JONG ZIJN

In 1975 bood op onze kringvergaderingen en op de in vier talen gehouden districtscongressen een recordaantal van 1138 personen zich aan voor de doop. In de daaropvolgende jaren nam dit aantal af, maar het is opmerkelijk dat er zich veel jongeren bevinden onder de gemiddeld 560 personen die elk jaar gedoopt worden. Sommigen van hen moeten een zware strijd voeren om zich los te maken van familietradities, maar het is geloofversterkend om te zien hoe serieus zij zijn. Luister bijvoorbeeld eens naar het verhaal van een jongeman:

„Ik gebruikte iets in een restaurant toen een Duitse toeriste mij vroeg of de stoel naast mij vrij was. Toen ik bevestigend antwoordde, ging zij zitten en al gauw waren wij in een gesprek gewikkeld. Zij vertelde mij dat zij veel met jonge mensen te maken had, omdat zij op de Universiteit van Konstanz (Duitsland) werkte. Zij maakte mij duidelijk hoe belangrijk het was om jonge mensen erop te wijzen wat de beste levenswijze is. Ik kon het daar alleen maar mee eens zijn, aangezien ik zelf kon zien dat veel jongeren de slechte gevolgen ondervonden van alcohol en drugs. Ten slotte vertelde zij mij dat er een interessant boek was voor jonge mensen, getiteld Maak je jeugd tot een succes. Het speet haar dat zij het niet bij zich had, maar zij beloofde dat zij het mij zou brengen. Zij deed dit inderdaad, maar omdat ik het heel druk had, liet zij het boek alleen maar achter en zei dat zij nu naar Duitsland terug moest, maar dat iemand anders het boek met mij zou komen bespreken.

Een broeder nam contact met mij op, en weldra studeerde ik niet alleen, maar bezocht ik ook alle vergaderingen. Mijn liefde voor Jehovah verdiepte zich. Mijn leven had een doel en ik had plotseling veel nieuwe vrienden. Ik zag dat het noodzakelijk was uit ’Babylon de Grote’ te gaan. In februari 1979 besloot ik de kerk te verlaten. Aangezien ik uit huis was, belette niemand mij dit besluit uit te voeren.

Maar helaas, toen ik mijn ouders op de hoogte bracht, barstte de bom! Zij belden mij op en vroegen mij of ik gek geworden was. Zij probeerden alles om mij van gedachten te doen veranderen. Ik legde vriendelijk uit dat ik er de noodzaak van had ingezien om de enige ware God te dienen en dat ik bij mijn standpunt zou blijven. De volgende dag kwam mijn vader en zei: ’Jij gaat met mij mee naar huis, stuk verdriet dat je bent!’ Kunt u begrijpen hoe ik mij voelde?”

Hoe liep het met onze jonge vriend af? Hij moest met zijn vader mee naar de priester, die probeerde hem van zijn beslissing af te brengen maar niet bereid was ook maar één tekst uit de bijbel te bespreken. Daarna besloten zijn ouders hem naar een internaat te sturen dat verbonden was aan een katholieke onderwijsinstelling. Hoe dacht hij daarover?

„Ik was heel terneergeslagen, maar ik stelde mijn vertrouwen in Jehovah, in overeenstemming met Salomo’s woorden: ’Vertrouw op Jehovah met heel uw hart en steun niet op uw eigen verstand. Sla in al uw wegen acht op hem, en híj zal uw paden recht maken’ (Spr. 3:5, 6). In het begin was het heel moeilijk. Iedere zondag moest ik naar de kerk, maar terwijl de anderen hun aanbidding beoefenden, zat ik daar en bad tot Jehovah. Ik had vele gelegenheden om getuigenis te geven, en wanneer het tijd was voor de vergadering, hield ik mij op het internaat met persoonlijke studie bezig. Na ongeveer drie maanden gaven de priesters toe dat het zinloos was ermee door te gaan mij te dwingen de kerk te bezoeken. Later kreeg ik toestemming om de hele zondag weg te zijn van het internaat. Kunt u al raden waar ik naar toe ging?”

Tijdens een van de vele gesprekken met de abt bood de jongeman hem de tijdschriften aan. De abt vroeg hem op zijn beurt om voor drie klassen met leerlingen over het onderwerp Jehovah’s Getuigen te spreken. Op die manier kon hij aan negentig leerlingen getuigenis geven en lectuur bij hen achterlaten. Twee klassen hadden zoveel vragen over de bijbel dat hij twee uur de tijd kreeg om die te beantwoorden.

Onze jonge broeder besluit zijn verhaal aldus: „Aan het eind van het jaar bedankten mijn leraren mij zelfs en zeiden dat zij nog nooit zo’n vlijtige leerling hadden gehad. Nu ben ik blij dat ik een leven leid dat een doel heeft, en Jehovah heeft dit door middel van zijn aardse organisatie aan mij gegeven. In de zomer van 1980 werd ik op het districtscongres in Zürich gedoopt en nu ervaar ik vele vreugden door mijn dienst als pionier. Ik dank Jehovah voor zijn barmhartigheid en liefderijke goedheid!”

HET NIEUWE BETHEL MOET VERGROOT WORDEN

Na slechts een paar jaar van activiteit in ons nieuwe Bethelhuis werd het duidelijk dat wij, vanwege onze toegenomen produktie, meer ruimte nodig hadden. Wij drukten nu tijdschriften in zes talen, met een topproduktie van 31 miljoen in 1975. Omdat het werk van Jehovah’s Getuigen in 1970 in Spanje wettelijk was erkend, hadden de verkondigers grote hoeveelheden Spaanse tijdschriften nodig toen zij in toenemende mate aan de geregelde takken van de velddienst gingen deelnemen. Het was ons voorrecht hen steeds van het nodige te voorzien. Hetzelfde gold voor Portugal toen het werk daar in december 1974 wettelijke erkenning verkreeg. Wij drukten al tijdschriften in het Frans, Duits, Engels en Italiaans. Vanaf 1981 werden Grieks en Turks aan de lijst toegevoegd, zodat het totaal op vijftien uitgaven per maand kwam, in acht talen. Naderhand kwam daar nog de kwartaaluitgave van de Turkse Ontwaakt! bij.

„Voor dit alles was ruimte nodig”, verklaart Lars Johansson, de huidige drukkerijopziener. „Wij achtten het dus raadzaam om een gedeelte van de tuin te gebruiken ten einde een gebouw aan ons Bethelcomplex toe te voegen. Het zou een grote opslagplaats voor papier bevatten en volop ruimte voor een beter toegeruste verzendafdeling. Wij namen ook de behoefte aan meer woonkamers in aanmerking en dus zou het nieuwe gebouw in kamers voor nog eens twaalf personen voorzien.” In februari 1978 werd deze bijbouw ingewijd.

NIEUWE DRUKMETHODEN GEÏNTRODUCEERD

De bewering van de apostel Paulus dat ’het toneel van deze wereld bezig is te veranderen’, gaat beslist op voor het oude samenstel van dingen op aarde, maar zou ook toegepast kunnen worden op de drukmethoden! (1 Kor. 7:31) Wij hadden gehoord over de moderne methoden die op de drukkerijen in de Verenigde Staten en elders geïntroduceerd waren ten einde gelijke tred te houden met de ontwikkelingen over de hele wereld, en wij vroegen ons af wanneer wij aan de beurt zouden zijn.

Welnu, in de winter van 1980-1981 begonnen de voorbereidingen. Stap voor stap werd er in de Bethel-bijbouw een nieuwe grafische afdeling ingericht. Eerst werd Onze Koninkrijksdienst in vier talen geproduceerd met behulp van het elektronische fotozetsysteem, en in juli maakten wij er een begin mee de Griekse uitgave van De Wachttoren en Ontwaakt! te drukken op onze pas aangeschafte vellenoffsetpers.

Hierna kwam in juni 1982 de eerste omgebouwde offsetrotatiepers vanuit Brooklyn. Om hier ruimte voor te scheppen, werd ons „oude slagschip”, de in 1924 gekochte rotatiepers, ontmanteld en voor oud ijzer verkocht. In de 58 jaar dat deze pers in bedrijf was, had ze talloze miljoenen tijdschriften gedrukt!

Daarna ontvingen wij bericht uit Brooklyn dat het bijkantoor in Zwitserland een tweede omgebouwde offsetrotatiepers zou krijgen. Wat waren wij blij dat bij de bouw van ons bijkantoor in Thun de vloer van de drukkerij zo solide gemaakt was! Deze pers arriveerde in december 1983. Onze drukkerij was nu goed toegerust om tijdschriften in acht talen te produceren, zodat onze broeders in bijna 100 verschillende landen ze konden verspreiden of voor persoonlijk gebruik konden aanwenden.

ZIJ BIEDEN ZICH GEWILLIG AAN

Het stemt ons gelukkig te zien dat de pioniersgeest, waardoor Jehovah’s zichtbare organisatie bezield wordt, ook een aantal van onze broeders en zusters in Zwitserland heeft aangestoken. Vele jaren lang was het aantal pioniers in ons land een van onze zwakke punten, maar sinds 1980 is het aantal gewone pioniers gestegen van 101 tot een hoogtepunt van 271, nog afgezien van de 64 speciale pioniers (met inbegrip van 2 in Liechtenstein en 3 zendelingen in Zwitserland). Wij hopen dat nog velen ertoe bewogen zullen worden deze dienst op zich te nemen gedurende de steeds korter wordende tijd die ons nog rest. — 1 Kor. 7:29.

Dat er nog velen meer graag in deze tak van volle-tijddienst zouden zijn maar dit niet kunnen, blijkt uit de groeiende aantallen verkondigers die de gelegenheid aangrijpen om als hulppionier te dienen. In mei 1986 nam een recordaantal van 1117 verkondigers aan deze dienst deel, vergeleken met 361 in 1980. Naar onze mening is dit een opmerkelijke stap voorwaarts in ons veld.

De gemeente Dittingen illustreert de mate waarin de positieve houding van ouderlingen tot deze vruchtbare ontwikkeling bijdraagt. Samuel Hurni liet tijdens de kringvergadering in Basel in de herfst van 1985 vijftien hulppioniers op het podium komen. Hij verklaarde: „Onze gemeente bestaat uit 26 gedoopte verkondigers, en 57 procent van hen, dat wil zeggen 15, stonden hetzij in mei of in september, of in beide maanden, in de hulppioniersdienst.” Hij zette uiteen dat de ouderlingen met elkaar hadden afgesproken om de leiding te nemen in deze activiteit. Daarna benaderden zij andere leden van de gemeente en zeiden: „De ouderlingen zullen in mei in de hulppioniersdienst gaan. Hebben jullie zin om het samen met ons te proberen?” Sommigen van de verkondigers vonden het zo fijn dat de ouderlingen hen tot deze dienst in staat achtten, dat zij het enthousiast gingen proberen. Deze gezamenlijke krachtsinspanning was een groot succes en een zegen voor de hele gemeente. Allen werden door de vreugdevolle geest van deze pioniers gesterkt en waren verrukt. — Ps. 110:3.

EENHEID BEWAREN ONDANKS VERSCHILLEN

Een bijzonder kenmerk van de organisatie van Jehovah’s volk in Zwitserland is de verscheidenheid van talen en achtergronden. Eenheid bewaren en samen voorwaarts gaan, is daarom een van de voornaamste door het bijkantoorcomité nagestreefde doeleinden.

De vorming van anderstalige gemeenten vergt veel inspanningen. De zorg ervoor brengt administratief werk met zich mee, zoals correspondentie met gemeenten en kringopzieners, het analyseren van de rapporten, het coördineren en organiseren van grote vergaderingen, het verzenden van rondschrijvens met inlichtingen, het verschaffen van onderricht en publikaties voor de velddienst en nog veel meer, en dat alles in vier talen — Duits, Frans, Italiaans en Spaans. Aangezien niet alle broeders op het bijkantoor deze talen spreken, is er een heleboel vertaalwerk nodig.

Buiten in het veld werd de groeiende anderstalige bevolking een uitdaging voor de verkondigers. Zouden zij deze deuren overslaan met het excuus dat communicatie met deze mensen onmogelijk was? Of zouden zij op zijn minst proberen te weten te komen wat hun afkomst was en hun een publikatie in hun eigen taal bezorgen? Enkele waakzame verkondigers deden meer dan dat. Zij leerden een nieuwe taal ten einde deze mensen te helpen. — 1 Tim. 2:4.

Aldus is er, behalve aan de reeds genoemde taalgroepen, aan Joegoslaven, Portugezen, Grieken en Turken, alsook aan Tamil- en Vietnamese vluchtelingen, getuigenis gegeven, en een aantal van hen toont oprechte belangstelling of heeft al een standpunt aan Jehovah’s zijde ingenomen. Ja, met mensen uit zoveel landen die binnen de grenzen van Zwitserland wonen, is het net alsof wij een zendingsveld naast de deur hebben!

OOK DE BETHELFAMILIE WEERSPIEGELT VERSCHEIDENHEID

Onze Bethelfamilie bestaat uit ongeveer 65 leden. Omdat het bijkantoor in Zwitserland een van de oudste is, zijn er in ons midden Bethelieten uit de beginperiode die tot op de huidige dag pilaren voor onze ploeg zijn. Bezoekers zijn vaak onder de indruk van het naar verhouding grote aantal werkers met een lange staat van dienst. Wij willen jullie graag de twaalf broeders en zusters van boven de 65 voorstellen. (Zie blz. 215.) Zij hebben een totaalbericht van 552 jaar Betheldienst, ofte wel een gemiddelde van 46 jaar per persoon.

Zij werken allemaal nog steeds ijverig. Om een paar voorbeelden te noemen: Lydia Wiedenmann, 87 jaar, dekt iedere dag de tafels; Jules Feller, 86 jaar, werkt bij de receptie; Arnold Rohrer, 86 jaar, zorgt voor onze vele fietsen; Paul Obrist, 81 jaar, werkt op kantoor; Willi Diehl, 75 jaar, dient als coördinator van het bijkantoorcomité.

Op de foto ontbreken twee geliefde broeders die pas geleden hun aardse loopbaan beëindigd hebben: op 82-jarige leeftijd David Wiedenmann, die tot zijn laatste ademtocht als een lid van het bijkantoorcomité heeft gewerkt en ons een voorbeeld van eenvoud en tevredenheid heeft nagelaten, en op 88-jarige leeftijd Gottfried Feuz, die 63 jaar in de volle-tijddienst heeft gestaan. In zijn latere jaren was hij een gewetensvolle medewerker op de abonnementenafdeling en men zal zich hem vanwege zijn vriendelijkheid nog lang herinneren.

Van deze broeders en zusters kan beslist gezegd worden: „Grijsheid is een luisterrijke kroon wanneer ze op de weg der rechtvaardigheid wordt gevonden” (Spr. 16:31). Hun grote ervaring maakt hen voor de jongere leden van de familie waardevol. Verschil van leeftijd is beslist geen belemmering voor eenheid; verschil van taal evenmin. Hier op Bethel hebben wij vertegenwoordigers van drie van de officiële talen. Dit valt duidelijk op tijdens de dagtekstbespreking en de Wachttoren-studie met de familie, als er commentaren in drie talen te horen zijn.

ONTWIKKELINGEN OP BETHEL

Zoals de meesten van de in deze 20ste eeuw levende getuigen van Jehovah beseffen, is de technische vooruitgang in recente jaren overweldigend geweest. Ongetwijfeld heeft Jehovah erop toegezien dat er zo’n moderne uitrusting beschikbaar kwam als hulpmiddel voor het verrichten van de prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde . . . tot een getuigenis voor alle natiën”, en dit binnen de levensduur van maar één geslacht. — Matth. 24:14, 34.

Met dit in gedachten is het duidelijk waarom het Genootschap een zo goed mogelijk gebruik maakt van computerisering. Het bijkantoor in Zwitserland werd in juli 1983 toegerust met MEPS (een veeltalig elektronisch fotozetsysteem), en wij leren nog steeds hoe wij ons werk met behulp van dit veelzijdige systeem kunnen stroomlijnen. In het bijzonder is de grote hoeveelheid werk in verband met onze abonnementenafdeling teruggebracht tot een betrekkelijk eenvoudige activiteit op een paar ’personal computers’. Ook op de verzendafdeling heeft de computer het werk vereenvoudigd.

Anderzijds is veel van het drukwerk dat wij voor andere bijkantoren deden, door deze bijkantoren overgenomen toen ze zelf uitgerust werden met nieuwe gebouwen en offsetrotatiepersen. Het besparen van tijd en verzendkosten zijn enkele van de voordelen van deze decentralisatie. Op dit ogenblik is de hoeveelheid die wij van elke uitgave drukken, aanzienlijk verminderd, maar wij drukken nog steeds geregeld twaalf verschillende tijdschriften in zes talen.

Vanwege deze ontwikkelingen kwamen verscheidene leden van ons bijkantoor beschikbaar voor de volle-tijdprediking in het veld, en het schenkt ons vreugde berichten over hun uitstekende werk te ontvangen. Het is duidelijk dat Jehovah degenen zegent die zich in elke hoedanigheid laten gebruiken, en dat hij met vaderlijke liefde voor hen zorgt.

DISTRICTSCONGRESSEN MET EEN INTERNATIONAAL KARAKTER

Toen het Genootschap de aankondiging deed dat er speciale regelingen getroffen zouden worden voor de congressen van 1985, popelden wij van verlangen om te horen wat er georganiseerd was. Mettertijd werden wij ingelicht en kregen het druk met het organiseren van onze Duitse en Franse „Rechtschapenheidbewaarders”-districtscongressen, mede gezien de vele buitenlandse bezoekers die werden verwacht.

Aangezien de Engelssprekende groep bijzonder groot zou zijn, maakten wij plannen voor een Engels programma op alle vier de dagen, samenvallend met het Duitse congres van 1-4 augustus in Zürich. Enkele broeders uit de Verenigde Staten, Canada en Engeland, alsook verschillende Engelssprekende broeders uit Zwitserland, waren bereid sprekerstoewijzingen te aanvaarden. Dit maakte het voor ons mogelijk alle onderwerpen ten gehore te brengen behalve de drama’s, waarvoor onze bezoekers welkom waren bij de Duitse afdeling. Op het Franse congres in Genève was het Engelse programma niet zo uitgebreid. Op beide congressen echter genoten onze plaatselijke broeders ervan naar de enthousiaste verslagen van afgevaardigden uit verschillende landen te luisteren.

Voor en na het programma, speciaal in de cafetaria, was er voor Zwitserse en buitenlandse broeders gelegenheid elkaar op te zoeken en met elkaar te praten. Het was hartverwarmend te zien hoe velen de taalbarrière trachtten te overbruggen door het Engels en Duits dat zij op school geleerd hadden, weer op te frissen. Zij begrepen elkaar, zo niet met woorden, dan toch op zijn minst door gebaren, door een omhelzing, of door de uitdrukking in hun ogen. Het was een demonstratie van een werkelijke broederschap, zoals alleen de vrucht van Gods geest, liefde, die kan voortbrengen, „want ze is een volmaakte band van eenheid”. — Kol. 3:14.

Velen van de bijna 1800 buitenlandse afgevaardigden vergezelden de Zwitserse verkondigers in het predikingswerk en toonden aldus hun belangstelling voor de velddienstactiviteiten van hun broeders hier. De meesten van hen hadden in hun reisprogramma een bezoek aan ons Bethelhuis en onze drukkerij opgenomen, wat voor ons een aanmoediging was.

Van broeders die het congres in Genève bezochten, ontvingen wij een aangrijpende afscheidsboodschap, die gedeeltelijk luidde: „Wij willen jullie niet verlaten zonder jullie te laten weten dat de dingen waar wij het meeste aan zullen terugdenken, niet de hoogte van jullie bergen of de diepte van jullie meren zijn, maar wij zullen ons altijd jullie grote liefde voor onze grootse Schepper herinneren en de getrouwheid waarmee jullie trachten de rechtvaardige beginselen van onze Vader in acht te nemen. Wij zijn aangespoord door jullie vaste besluit om rechtschapenheidbewaarders te blijven.

Jullie inspanningen om ondanks de taalbarrière een gesprek met ons te voeren, hebben wij zeer gewaardeerd.

Nooit zullen wij jullie vriendelijke, glimlachende gezichten vergeten waardoor wij ons thuis voelden en het gevoel hadden dat wij welkom waren. Ja, ’hoe goed en hoe aangenaam is het als broeders in eenheid te zamen wonen!’ En hoe dankbaar zijn wij tot dit universele gezin van broeders te behoren!” — Ps. 133:1.

Aldus hebben de districtscongressen van 1985, die door totaal 20.601 personen werden bezocht, bij ons vele gelukkige herinneringen achtergelaten. Wij voelen ons allemaal aangemoedigd om er, schouder aan schouder met onze broeders over de hele wereld, mee voort te gaan onze rechtschapenheid tegenover Jehovah en Christus Jezus te bewaren en uit te zien naar andere wonderbaarlijke gelegenheden voor christelijke omgang.

VASTBESLOTEN TE VOLHARDEN

Wij hebben met elkaar in vogelvlucht ongeveer 95 jaar theocratische ontwikkeling in Zwitserland bekeken, vanaf broeder Russells eerste bezoek in 1891 tot op deze tijd. Beginnend met een klein stroompje, zijn de wassende waarheidswateren doorgedrongen tot in ieder dal en tot geïsoleerd liggende chalets hoog in de bergen. Wanneer wij bij huizen in de steden aanbellen, herkennen mensen ons vaak al als Jehovah’s Getuigen voor wij ook maar iets hebben kunnen zeggen. De Koninkrijksboodschap is dus bekendgemaakt en de mensen hebben die gehoord, maar over het algemeen voelen zij zich veilig en zijn tevreden met hun levenssituatie en bekommeren zich weinig om wat zij als onmogelijk beschouwen: blijvende vrede op aarde onder het koninkrijk Gods.

Toch zijn de inspanningen van Jehovah’s dienstknechten niet tevergeefs geweest. Hoewel velen die Jehovah een tijdlang hebben gediend, tot de wereld zijn teruggekeerd, stemt het ons gelukkig dat wij in mei 1986 een hoogtepunt van 13.659 loyale verkondigers van het Koninkrijk bereikten (met inbegrip van 42 in Liechtenstein). Het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering in 1986 bedroeg 25.698 (onder wie 82 in Liechtenstein), wat een verdere toename belooft zolang Jehovah’s geduld voortduurt. Het is interessant dat een groot gedeelte — misschien wel de helft — van de verkondigers uit buitenlanders bestaat die naar Zwitserland kwamen om hun materiële situatie te verbeteren en die onverwachts geestelijke rijkdommen vonden. Veel verkondigers zijn naar hun vaderland teruggekeerd en hebben in hun geboorteplaats het Koninkrijkswerk helpen bevorderen. Aldus is de verbreiding van het goede nieuws van het Koninkrijk in die landen versneld, en de Zwitserse Getuigen beschouwen het als een voorrecht een steentje daartoe te hebben bijgedragen.

In Jesaja 56:6 wordt naar de leden van de „grote schare” verwezen als „buitenlanders die zich bij Jehovah hebben aangesloten om hem te dienen en om de naam van Jehovah lief te hebben, ten einde hem tot knechten te worden”. De duizenden leden van de „grote schare” die hier in Zwitserland wonen, zijn vastbesloten om te zamen met de 73 nog overgebleven leden van het gezalfde overblijfsel die hier en in Liechtenstein zijn, in Jehovah’s dienst te volharden door verenigd de Koninkrijkshoop bekend te maken aan allen die willen luisteren.

[Kaart op blz. 114]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

ZWITSERLAND EN LIECHTENSTEIN

FRANKRIJK

BONDSREPUBLIEK DUITSLAND

ZWITSERLAND

Bern

Schaffhausen

Basel

Rijn

Bodensee

Brugg

Zürich

St. Gallen

Thalwil

Aare

Les Convers

Zug

Buchs

Neuchâtel

Luzern

Bad Ragaz

Payerne

Steffisburg

Yverdon

Fribourg

Thun

Prilly

Lausanne

Meer van Genève

Gstaad

Aigle

Rhône

Genève

Bellinzona

Lugano

LIECHTENSTEIN

Schaan

Vaduz

OOSTENRIJK

ITALIË

TALEN

Duits

Frans

Italiaans

Raetoromaans

[Illustratie op blz. 119]

Adolf Weber, die in 1900 met de Koninkrijksboodschap naar zijn geboorteland terugkeerde

[Illustratie op blz. 130]

Broeders in Zürich die van „een vredesklok” op een door paarden getrokken wagen gebruik maken om belangstelling voor het tijdschrift „Het Gouden Tijdperk” op te wekken

[Illustratie op blz. 135]

Zwitserse bijkantoor en drukkerij van 1925 tot 1970

[Illustratie op blz. 136]

Martin C. Harbeck (staande met zijn vrouw) en J. F. Rutherford

[Illustratie op blz. 145]

Heinrich Dwenger, van 1910 tot 1983 in de Betheldienst, op de abonnementenafdeling in Thun

[Illustratie op blz. 149]

Titelpagina van de speciale uitgave van „Het Gouden Tijdperk” die de feiten over het gedenkwaardige congres in Luzern weergaf

[Illustratie op blz. 159]

Franz Zürcher, bijkantooropziener van 1940 tot 1953

[Illustratie op blz. 161]

Jules Feller begon zijn Betheldienst in 1924; hij is op 86-jarige leeftijd nog steeds actief

[Illustratie op blz. 183]

Willi Diehl, coördinator van het bijkantoorcomité, met zijn vrouw Marthe

[Illustratie op blz. 193]

Het kasteel, het oriëntatiepunt van Liechtenstein

[Illustratie op blz. 208]

Bethelhuis, kantoor en drukkerij in Thun

[Illustratie op blz. 215]

Een dozijn veteranen van de Bethelfamilie, met een gemiddelde van 46 jaar volle-tijddienst per persoon (Van links naar rechts: Lydia Wiedenmann, Marthe Diehl, Jules Feller, Willi Diehl, Paul Bigler, Martha Bigler, Paul Obrist, Ernst Zedi, Hans Russenberger, Arnold Rohrer, Johannes Förster, Josefine Förster)