Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Barbados, West-Indië

Barbados, West-Indië

Barbados, West-Indië

WELKOM op Barbados — het „land van de vliegende vis” en de poort naar West-Indië. Wist u dat dit kleine eiland een van de dichtstbevolkte landen ter wereld is? Op de ongeveer 430 vierkante kilometer landoppervlakte wonen meer dan 253.500 mensen. Doch men zegt wel: „Klein maar fijn”, en dat geldt beslist voor dit oostelijkste eiland van de Caribische archipel.

Barbados’ oostkust biedt een schilderachtige aanblik van zacht glooiende heuvels die uitkijken op de schuimkoppen van de rusteloze Atlantische Oceaan, terwijl de westkust wordt omzoomd door witte stranden die worden gestreeld door het kalmere water van de Caribische Zee.

Vroeger werd het economische leven op Barbados beheerst door het suikerriet. De laatste tijd is het toerisme echter de voornaamste bron van inkomsten. Ieder jaar verwelkomt dit eiland duizenden bezoekers, die de voltallige bevolking in aantal overtreffen.

Vanaf 1627 G.T., toen Engelse kolonisten zich op Barbados vestigden, totdat het eiland in 1966 onafhankelijkheid werd verleend, werd er een sterke band onderhouden met Brittannië en dientengevolge ook met de Anglicaanse Kerk. In hoeverre was dit van invloed op het leven van alledag? Vroeger waren ’gezinsgebeden en kerkbezoek’ bij de wet vereist. Men was verplicht ochtend- en avondgebeden op te zeggen. Op elke overtreding van dit voorschrift stond een boete van achttien kilo suiker. Iedereen was verplicht zich strikt naar de regels en de wetten van de kerk te schikken. Vandaar dat een historicus de Barbadanen „stijf van de stijfsel en het anglicanisme” noemde. De situatie is echter enigszins gewijzigd, aangezien er tegenwoordig 141 verschillende „christelijke” sekten en denominaties zijn. Zou het ware geloof in zo’n religieus bolwerk kunnen gedijen?

Zaden van Koninkrijkswaarheid zaaien

In 1905, negen jaar voordat het Messiaanse koninkrijk in de hemel werd opgericht, begon Joseph Brathwaite als colporteur (zoals volle-tijdwerkers onder Jehovah’s Getuigen destijds werden genoemd) op Barbados getuigenis te geven. Hij had de waarheid in Brits Guiana (thans Guyana) leren kennen. Het duurde niet lang of naar waarheid hongerende personen als Algernon Symmonds en zijn vrouw, Maud, aanvaardden de blijde boodschap van het Koninkrijk. Beiden werden, te zamen met Juliet Shepherd, in 1909 gedoopt. Symmonds’ dochtertje Waldemar (de latere mevrouw Rice) ging al gauw met haar ouders mee om bijbelse traktaten te verspreiden.

Deze vroege Bijbelonderzoekers koesterden een vurig verlangen om met anderen te spreken over wat zij hadden geleerd. De geest van dringendheid en zelfopoffering bewoog hen ertoe publikaties van het Wachttorengenootschap te verspreiden terwijl zij de boodschap naar veel dorpen op het eiland brachten. Zuster Rice vertelt: „Pappy [haar vader], die in de hoofdstad Bridgetown een bedrijf had, gebruikte zijn muildier en wagen om de groep Bijbelonderzoekers die de verschillende delen van het eiland bewerkten, te vervoeren. Wij trokken er hoofdzakelijk in de weekeinden op uit. Het arme muildier kreeg niet veel rust en dus stond het op de terugweg nogal vaak stil — of dat van vermoeidheid of gewoon uit koppigheid was, konden wij niet zeggen. Het gevolg was dat wij ’s zondags meestal erg laat thuiskwamen, soms pas ver na middernacht. Toch moest ik de volgende ochtend weer op tijd op om naar school te gaan.”

Herinneringen aan opwindende dagen

Tot degenen die al sinds die vroege tijd actief zijn, behoort zuster Lina Gaul, door jong en oud gemeenzaam „Mammy Gaul” genoemd. Hoewel haar geheugen niet meer zo scherp is als vroeger, vindt ze het o zo heerlijk om herinneringen aan die opwindende dagen op te halen en stil te staan bij de wonderbaarlijke manier waarop Jehovah met zijn volk handelt! Mammy Gaul, die nu in de negentig is, weet nog dat haar vader en moeder destijds in 1910 een traktaat kregen van meneer Thomas, een onderwijzer. Met behulp van dit en andere door de Bijbelonderzoekers gedrukte traktaten leerde het gezin al spoedig de waarheid omtrent de hel, de ziel, de Drieëenheid en andere leerstellingen kennen. Het duurde niet lang voor zij alle banden met de Christian Mission Church (Christelijke Zendingskerk) in Workman Village verbraken, en al gauw sloten zij zich aan bij de ecclesia (of gemeente) van Bijbelonderzoekers die aan de Roebuck Street 40 in Bridgetown vergaderde. Tegen 1911 waren haar beide ouders gereed voor de doop en het jaar daarop werd ook Lina ondergedompeld.

Zuster Gaul en haar ouders, Alexander en Josephine Payne, werden door hun vroegere vrienden van de Christian Mission als „afgedwaalde schapen” bezien en er werden pogingen gedaan hen „weer op het rechte pad te brengen”. Met dat doel hield de zending pal voor het huis van de familie Payne openbare bijeenkomsten en smeekte de Heer hen naar de kudde van de Christian Mission terug te leiden.

Zuster Gaul vertelt met een guitig lachje en twinkelende ogen van de keer dat haar moeders vroegere beste vriendin van de zending naar hun huis werd gestuurd. Alsof zij het hele gesprek weer hoort, vertelt zij:

„’Zuster Payne,’ zei mijn moeders vriendin, ’ik heb een boodschap van de Heer voor je.’

’Heb je hem gezien? Hoe zag hij eruit?’, was Moeders reactie.

’Hij is een lange blanke man, in het wit gekleed en rijdend op een wit paard, en hij laat je zeggen dat je naar Workman Village Hall moet terugkeren.’

Moeders weerwoord maakte snel een einde aan hun pogingen om ons naar de Mission Church te laten terugkeren. Ze zei: ’Ga maar terug en vertel deze „man” dat ik, Josephine Payne, zeg dat ik niet terugkom.’”

De familie Payne en ook anderen die zich in die vroege jaren bij de Bijbelonderzoekers aansloten, kregen heel wat spot en aanhoudende tegenstand te verduren. Hun geloof was echter sterk. Achteraf bezien kunnen wij begrijpen waarom in de bijbel de vraag wordt gesteld: „Wie heeft de dag der kleine dingen veracht?” (Zach. 4:10) Ongetwijfeld omvatte Jehovah’s voornemen om zijn naam over de hele aarde te laten bekendmaken ook dit kleine eiland in West-Indië.

Zuster Gaul is nog steeds actief in de dienst en er is sinds haar doop in 1912 geen maand geweest waarin zij het goede nieuws niet heeft gepredikt. Hoewel zij twee beroerten heeft gehad, is zij nog steeds helder van geest en zoekt zij altijd naar gelegenheden om met anderen over het goede nieuws te spreken.

Onverminderde ijver

Een andere harde werkster, zuster Waldemar Rice, heeft de afgelopen zeven decennia op doeltreffende wijze de waarheid aan mensen van allerlei rangen en standen verkondigd. Zij heeft de gewoonte Barbadaans of het „Banjanse” dialect te spreken — en met succes. Haar vertrouwdheid met plaatselijke uitdrukkingen maakt haar getuigenis kleurrijk zonder dat het aan waardigheid inboet, en haar vurige enthousiasme voor de Koninkrijkshoop, onder woorden gebracht in de streektaal, dwingt mensen te luisteren. Als zij tot mensen van nederige afkomst over de verslechterende wereldtoestanden spreekt, kan zij soms zeggen: „De wereld is één grote chaos, wat ik je brom, problemen hier, hongersnood daar en nog rellen op de koop toe.”

Vrijmoedig en onbevreesd komt zij op voor de waarheid, en haar voorbeeld heeft in de loop der jaren vele jongeren aangemoedigd. Hoewel zuster Rice’s fysieke krachten afnemen, is haar ijver voor Jehovah’s dienst in haar 87ste levensjaar nog even vurig als altijd.

De blanke gemeenschap bereiken

Zoals met de meeste Westindische eilanden het geval is, bestaat de bevolking van Barbados voor het grootste deel — voor 90 procent — uit afstammelingen van zwarte Afrikaanse slaven. Tot de eersten van de blanke bevolking die de waarheid aanvaardden, behoorde Lucy Gooding, die met haar gezin ooit in Bridgetown op de plaats woonde waar nu het bijkantoor en een Koninkrijkszaal staan.

Op een avond in 1910 bezocht John Benjamin de familie Gooding met de Koninkrijksboodschap. Als overtuigde anglicanen waren zij geschokt toen hij hun de bijbelse waarheid omtrent enkele van hun dierbare geloofsovertuigingen uiteenzette. Verontrust spraken zij hierover met hun predikant. „Waarom zou u zich druk maken over zulke dingen?”, antwoordde hij. „Vergeet ze en blijf bij de kerk.” In plaats daarvan zeiden zij de kerk vaarwel.

Aangezien zuster Gooding een zeer sterke persoonlijkheid bezat en zij de waarheid duidelijk kon uiteenzetten, was zij vele jaren lang bijzonder actief in het Koninkrijkswerk. Van meet af aan diende haar huis als een onofficieel zendelingenhuis voor speciale afgevaardigden van het Genootschap die Barbados bezochten.

Deze vroege Getuigen kenden geen rassenscheiding of onenigheid. Sociale en etnische verdeeldheid drongen nooit in hun gelederen door, zoals in de rest van de gemeenschap. Alle oude getrouwen die nog in ons midden zijn, vertellen maar al te graag over de blijken van de innige liefde en genegenheid die zij voor elkaar voelden en nog voelen. Het is zoals Jezus zei: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt.” — Joh. 13:35.

De pleegzuster van Lucy Gooding, Winifred Heath, herinnert zich nog de beginperiode en de veranderingen die zijzelf moest aanbrengen om een goedgekeurde dienstknecht van Jehovah te worden. Zij lacht om zichzelf als zij beschaamd vertelt: „Man, ik vloekte als een ketter.” Omdat die veranderingen tijd vergden, werd zij niet in die vroege jaren gedoopt maar pas in 1940, toen de bijeenvergadering van de „andere schapen” op gang was gekomen.

Openbare lezingen werpen voordelen af

Bijbelse openbare lezingen hebben een belangrijke rol gespeeld bij het verbreiden van de waarheid. Alfred Joseph, die oorspronkelijk uit Guyana afkomstig was, kwam voor het eerst met de waarheid in contact tijdens een in de open lucht gehouden bijbelse lezing op Brandons Beach, dicht bij de haven van Bridgetown. Ongeveer vijftig personen luisterden daar naar de lezing „Waar zijn de doden?” Dit was het begin van zijn onderwijs uit de bijbel en het leidde ertoe dat hij in 1915 niet ver van de plek waar hij destijds die bijbelse lezing gehoord had, gedoopt werd.

Jezus zei: „Gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken” (Joh. 8:32). Nu broeder Joseph geestelijk vrij was, kon hij anderen helpen diezelfde vrijheid te verwerven. Het is interessant dat een licentie van de Spaanse Kroon in 1516 de weg had geopend voor de gelegaliseerde handel in slaven uit Afrika, die meer dan drie en een halve eeuw heeft geduurd. Maar nu gingen — een tikje ironisch wellicht — Alfred Joseph en William R. Brown van Jamaica, beiden afstammelingen van Afrikaanse slaven, naar Afrika om vele duizenden Westafrikanen de weg te wijzen naar geestelijke vrijheid. Op 29 juni 1915 vertrok broeder Joseph derhalve op een stoomschip naar Sierra Leone, waar hij een arbeidscontract had en zich tevens verdienstelijk maakte met de verbreiding van het goede nieuws van het Koninkrijk.

Nadat broeder Joseph achttien jaar later naar Barbados was teruggekeerd, speelde hij een belangrijke rol bij het houden van openluchtlezingen. Bij één gelegenheid bewerkte hij met een groep broeders en zusters Waverly Cot in de parochie van St. George. Zoals hun gewoonte was, predikten zij ’s morgens van huis tot huis en nodigden de mensen uit voor een openbare lezing, die ’s middags gehouden zou worden. Er was voor dat doel een zaal gehuurd waar iedereen vrij toegang had. De lezing was echter nog maar nauwelijks begonnen en in de zaal zaten alleen de broeders en zusters, toen de leden van de Church Army (de inwendige zending) van de St.-Lukaskerk zich vlak voor de zaal verzamelden met een grote trom en een pauk. Het luide tromgeroffel en het begeleidende gezang waren bedoeld om de spreker te overstemmen. Er verzamelde zich een menigte. Het lawaai was oorverdovend. Broeder Joseph was bij gebrek aan een geluidsinstallatie amper te verstaan.

Toen begon het tot grote verbazing van de broeders en de menigte buiten, opeens te stortregenen. Toch was de lucht helder geweest en niets had op een naderende bui gewezen. Aangezien de zaal waarin de broeders bijeenwaren de enige plaats was die beschutting bood, glipten allen die zich buiten verzameld hadden, met inbegrip van degenen die de trommels sloegen, de zaal binnen, die al snel tot de laatste plaats bezet was. Iedereen bleef de hele uurlezing en luisterde nog met genoegen ook. Op weg naar huis ontdekten de broeders dat de regen vreemd genoeg alleen in de omgeving van de zaal was gevallen!

Er valt zaad op andere eilanden

Tegenwoordig heeft het bijkantoor in Bridgetown (Barbados) de leiding over de Koninkrijksprediking op nog vijf eilanden: Bequia, Carriacou, Grenada, St. Lucia en St. Vincent. Deze eilanden liggen ten westen van Barbados — allemaal binnen een afstand van 253 kilometer.

Grenada, het zuidwestelijkste van deze eilanden, heeft een oppervlakte van maar 311 vierkante kilometer en een vriendelijke, 112.000 personen tellende bevolking. Grenada dankt de bijnaam „Specerijeneiland” aan de overvloed van aromatische kruiderijen zoals cacao, kaneel, kruidnagels, nootmuskaat en tonkabonen.

Het waarheidszaad werd op dit kleurrijke eiland geplant in het jaar waarin de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Als gastarbeider in Panama had Elias James de boodschap van Gods koninkrijk aanvaard en was een opgedragen en gedoopte verkondiger geworden. Omdat hij er vurig naar verlangde de waarheid met de mensen op zijn geboorte-eiland te delen, keerde hij er in 1914 terug. Het duurde niet lang of hij kwam in contact met de heer Briggs, die afkomstig was van Barbados maar op Grenada woonde. Briggs aanvaardde al snel de Koninkrijksboodschap.

Omstreeks dezelfde tijd zonden ijverige werkers op Barbados traktaten en andere lectuur naar hun kennissen op de „benedeneilanden”. Judith Callender, die Jehovah getrouw gediend heeft tot haar dood een paar jaar geleden, vertelde dat haar oom „Popie” altijd traktaten naar haar vader, Francis, een Barbadaan, zond toen deze met haar op Grenada woonde. Op zijn beurt deelde hij het goede nieuws met mede-Barbadanen.

Een van degenen die de waarheid aanvaardden, was Chriselda James, de schoonzuster van Elias James. Zij slaagde erin om ondanks de aanhoudende tegenstand van haar man haar gezin van negen kinderen in de waarheid groot te brengen. Alle negen kinderen zijn gedoopte Getuigen geworden. Zij beleed tot de gezalfden te behoren en betoonde zich tot aan haar dood in 1986, op 87-jarige leeftijd, een loyaal en volhardend christen. Drie van haar kinderen stierven eerder dan zij, maar de overigen zijn nog steeds actief; twee van hen dienen als gewone pionier en één als ouderling en speciale pionier.

Ook reizende bedienaren die Grenada bezochten, leven in de herinnering voort wegens hun aandeel aan het Koninkrijkswerk op het eiland. Tot hen behoorden A. T. Johnson, W. R. Brown en E. J. Coward. Broeder Cowards dienst in het Oostcaribische gebied was op alle punten een succes. Dit ontging de jaloerse geestelijkheid echter niet. Gebruik makend van de tijdens de Eerste Wereldoorlog heersende vrees verspreidden vijanden van de waarheid het boosaardige gerucht dat E. J. Coward een Duitse spion was! Als gevolg van deze druk van de zijde van de geestelijken gaven regeringsfunctionarissen broeder Coward het bevel Brits West-Indië te verlaten. Zo werd aan zijn bediening hier abrupt een eind gemaakt. Na deze ervaring besefte het Genootschap dat Bijbelonderzoekers uit de Verenigde Staten niet zo gemakkelijk toegang tot de eilanden zouden verkrijgen. Dus werden er regelingen getroffen om broeder George Young, een Canadees, er in 1922 naar toe te zenden.

Door de jaren heen werden onze congressen hoofdzakelijk door oudere personen bezocht, zodat de mensen onze religie de „oude-mensen-religie” begonnen te noemen. De geest van die ouderen was echter jong en vurig. Het was voor deze toegewijde werkers niet ongewoon acht of meer kilometer te lopen — soms in een zware tropische stortbui — om de wekelijkse vergaderingen bij te wonen.

Ga nu eens met ons mee naar St. Vincent, slechts 118 kilometer ten noorden van Grenada, om te zien hoe het werk daar van start ging.

Hoe het op St. Vincent begon

St. Vincent, een kleurrijk eiland met een oppervlakte van 388 vierkante kilometer, dat een van de oudste botanische tuinen in het Oostcaribische gebied huisvest, werd in 1913 door broeder A. T. Johnson bezocht. Ethel en Maud Thompson en hun vader toonden toen enige belangstelling voor de Koninkrijksboodschap. Een aantal jaren later vestigde Philippa La Borde, een zuster van Trinidad, zich op het eiland.

De boeren in West-Indië hebben een eenvoudige zegswijze die dikwijls opgaat: „Gevallen zaad levert meer op dan gezaaid zaad.” Met andere woorden, zaad dat per ongeluk valt, brengt meer voort dan het zaad dat doelbewust gezaaid wordt. Toen Philippa bijvoorbeeld in 1918 de zakken van haar man nakeek voordat zij de was ging doen, vond zij een bijbels traktaat dat W. R. Brown hem gegeven had. Dit traktaat wekte haar belangstelling. Zowel zij als haar man bestudeerden en aanvaardden de waarheid en werden op 1 augustus 1918 gedoopt. Een paar jaar later, enige tijd voor 1923, gingen zij om gezondheidsredenen naar St. Vincent. Zij waren van plan slechts een paar maanden te blijven, maar uiteindelijk werden dat vele jaren.

Zich haar eerste indrukken van St. Vincent weer te binnen brengend, vertelde Philippa: „De straten waren hobbelig en stoffig, maar de mensen waren heel vriendelijk, en daar ging het om.” In de loop van de daaropvolgende vijftig jaar was zuster La Borde, op het hele eiland gewoonlijk „Mother Lab” genoemd, in staat de boodschap aan de hoogste regeringsfunctionarissen te brengen — en wel omdat zij de kleuteronderwijzeres van enkelen van hen geweest was. Zij was een tengere, frêle verschijning, maar had een sterke persoonlijkheid en kon de bijbelse waarheden op een eenvoudige en logische manier naar voren brengen.

Haar initiatief en vindingrijkheid blijken duidelijk uit de manier waarop zij Marion Dunn, die op St. Vincent geboren was, tot het punt van de doop hielp. Mevrouw Dunn was in 1914 op Cuba voor het eerst met de waarheid in contact gekomen. Spoedig daarna keerde zij naar St. Vincent terug, maar stuitte op krachtige en aanhoudende tegenstand van de zijde van haar nicht, bij wie zij woonde. Vanwege de wraakzuchtigheid van haar nicht aarzelde mevrouw Dunn om haar leven aan Jehovah op te dragen en dit door de waterdoop te symboliseren. Nadat zuster La Borde haar evenwel de nodige schriftuurlijke aanmoediging en hulp had gegeven, werden er in 1935 regelingen getroffen om Marion Dunn in alle stilte bij zuster La Borde thuis te dopen. Jaren later vertelde zuster La Borde: „Ik heb van het werken met zuster Dunn een heleboel geleerd, namelijk geduld en nederigheid.”

Er komt meer hulp

John C. Rainbow, van het hoofdbureau van het Genootschap in de Verenigde Staten, kreeg in 1924 de toewijzing een week bij de Getuigen op St. Vincent door te brengen. Zijn bezoek was niet alleen een fijne aanmoediging voor deze getrouwe zusters maar ook voor hen die zijn lezingen in de Carnegie Library in de hoofdstad Kingstown bijwoonden.

George Young deed op zijn tweede zendingsreis langs de eilanden eveneens St. Vincent aan om deze zusters te helpen. Bij die gelegenheid, in 1932, werd het Photo-Drama der Schepping in de Carnegie Library vertoond en bijzonder goed ontvangen. Er werden zelfs op verzoek van het publiek regelingen getroffen voor nog een vertoning, ditmaal in het gerechtsgebouw van de hoofdstad. Broeder Young hield een serie openbare lezingen en hielp de zusters een wekelijkse Wachttoren-studie te organiseren. Ter bevordering van de ware aanbidding onder deze nederige mensen gaf hij ook de aanzet tot de van-huis-tot-huisbediening op dit eiland.

Naar God tasten en hem vinden

Tijdens de oorlogsjaren, van 1939 tot 1945, deed zich op St. Vincent een ontwikkeling voor die stellig illustreert dat de bijeenvergadering van met schapen te vergelijken personen onder leiding van engelen plaatsvindt. Hoog in de bergen van Riley bevindt zich een plek vanwaar iemand in zuidelijke richting een imponerend uitzicht heeft op het ongeveer zestien kilometer verder gelegen eiland Bequia en in noordelijke richting een duizelingwekkend gezicht heeft op de Mesopotamia Valley recht onder zich. Hoog in deze bergen woonde een groep oprechte mensen die regelmatig bijeenkwamen om meer over God te leren. Ook al bevonden zij zich op een dwaalspoor, toch ’tastten zij naar God’. (Vergelijk Handelingen 17:26, 27.) Leonard Pope, de bisschop van de groep, alsook de leider Albert Forbes en de gemeente van „shakers” (sidderaars), zoals zij zichzelf noemden, hadden waardering opgevat voor de publikaties van het Wachttorengenootschap en gebruikten ze op hun bijeenkomsten.

Op een dag in 1942 bleef Rupert G. Wyllie staan luisteren naar Leonard Pope, die op een terrein in Kingstown dat Paul’s Lot heette, predikte. Pope predikte luidkeels, en uit wat hij zei maakte Wyllie, die regelmatig lectuur van het Wachttorengenootschap las, op dat Pope dezelfde lectuur moest hebben gelezen. Bovendien bevond zich in Popes hand, waarmee hij weidse gebaren maakte, een boek waarnaar hij voortdurend verwees en waarvan hij beweerde dat het bewijzen verschafte voor wat hij zei. Wyllie wist nog dat hij dacht: ’Hij is weliswaar een „shaker”, maar nu zegt hij iets dat de moeite waard is om naar te luisteren.’ Toen Pope later met Wyllie sprak, zei hij: „Er moet toch ergens in Kingstown een plaats zijn om dit te bestuderen.” Wyllie kende de zusters La Borde en Dunn en gaf Pope derhalve hun adres. Hij had een ontmoeting met de zusters en vernam meer over de waarheid. Al gauw liepen hij en zijn gemeente van acht personen voor de wekelijkse Wachttoren-studie de acht kilometer naar Kingstown.

Toen Gilbert Talma, de opziener van het bijkantoor van het Genootschap op Trinidad, in 1944 een bezoek aan St. Vincent bracht, werden zij alle acht op Edinboro Beach gedoopt. Maar pas in 1947 werd deze groep Getuigen in Riley georganiseerd om de tweede gemeente op St. Vincent te vormen. De eerste bevond zich in Kingstown. Het jaar daarop gingen verscheidenen van de voormalige „shakers” in de pioniersdienst en gaven een doeltreffend getuigenis in de ruige binnenlanden.

De laatste van de oorspronkelijke acht van „bisschop” Popes groep, Leonora Forbes, heeft ondanks het feit dat haar benen stijf waren van de artritis, tot aan haar dood in maart 1988 een actief aandeel aan de verbreiding van het goede nieuws van het Koninkrijk gehad. Zij was voor jong en oud een fantastische bron van aanmoediging.

Toen deze ijverige werkers een stukje grond boven op een heuvel werd geschonken voor de bouw van een Koninkrijkszaal, gingen zij hard aan de slag. Het terrein bood een grandioos uitzicht, maar het was een uitdaging om er te bouwen. De broeders en zusters droegen de bouwmaterialen op hun hoofd naar het bouwterrein — een afstand van bijna twee en een halve kilometer van zowel de rivier als de dichtstbijzijnde toegangsweg. Ten slotte was de zaal klaar, de eerste die onze broeders op het eiland in eigendom hadden. Het pad naar deze schilderachtige Koninkrijkszaal bestond uit treden die in de uit leem bestaande heuvel waren uitgestoken. Natuurlijk werden deze treden bij regenachtig weer spiegelglad en een aantal reizende opzieners hebben een glibberig tochtje naar de voet van de heuvel gehad — staand of anderszins!

Voordat wij verder gaan naar St. Lucia keren wij nog even terug naar Barbados om de vooruitgang van het werk daar in ogenschouw te nemen.

Met gehuurde bussen getuigenis geven

De colporteurs (nu pioniers genoemd) hadden een uitgebreid aandeel aan de verspreiding van bijbelse lectuur. Cuthbert Blackman, die inmiddels 76 is, was een van de 10 pioniers die Barbados in 1931 rijk was, en nog eens 44 andere Getuigen namen deel aan het werk voor zover hun tijd en omstandigheden dit toelieten.

Tegenwoordig staat de bewoners van Barbados een prima netwerk van moderne wegen ten dienste. En al wordt het eiland omschreven als „34 kilometer lang en een glimlach breed”, toch beschikt het over maar liefst 1280 kilometer verharde of geasfalteerde weg. Vijftig jaar geleden was het vervoer echter heel anders dan nu. Er zaten heel wat onoverzichtelijke bochten in de wegen, die een overblijfsel waren van een wegennet dat hoofdzakelijk voor de ezelwagens uit de zeventiende eeuw bedoeld was geweest. Vandaar dat broeder Blackman vertelt: „Wij waren al heel blij dat wij de beschikking hadden over broeder Edwin Hacketts wagen, getrokken door zijn trouwe paard Harry.”

Toen andere vervoermiddelen echter meer algemeen werden, begonnen de broeders bussen te huren voor het getuigeniswerk. Op die manier konden alle elf parochies van het eiland systematisch door middel van groepsgetuigenis bewerkt worden. Een tijdlang gebruikten de broeders getuigeniskaarten om de reden voor hun bezoek uit te leggen. Later speelden zij voor de huisbewoners opnamen van broeder Rutherfords toespraken af op een draagbare grammofoon, en voor een groter publiek werden transcriptiemachines gebruikt.

De mensen op het eiland staan gewoonlijk vroeg op. Alfred Joseph vertelde dat hij en nog een paar broeders op een ochtend besloten om in Holetown, een plaatsje aan de westkust, vroeg met het getuigeniswerk te beginnen. Zij hingen de transcriptiemachine hoog in een boom, opdat het geluid in de stille ochtendlucht tot ver in de omtrek te horen zou zijn en er meer mensen bereikt zouden worden. Op deze agressieve tactiek volgde ogenblikkelijk een reactie. Broeder Joseph zei: „Er verscheen al spoedig een brigadier ten tonele, die ons meedeelde dat hij door de ’Eerwaarde’ gestuurd was en dat wij met ons programma van bijbelonderricht moesten stoppen. Wij moedigden hem aan een paar minuutjes te luisteren. Toen hij bemerkte dat wij geenszins de openbare orde verstoorden — afgezien van het feit dat wij zo vroeg waren begonnen — en dat er niets verkeerds was aan onze Koninkrijksboodschap, vertrok hij.”

Vrijmoedige Getuigen

De ijver en vrijmoedigheid van de broeders, gevoegd bij hun vastbeslotenheid grondig getuigenis te geven, waren kenmerkend voor die periode. Deze vroege Getuigen gingen als het ware recht op hun doel af met de boodschap. Doordat zij vol vuur de huichelarij en verwarring in de christenheid aan de kaak stelden, wisten zij velen wakker te schudden en aan het denken te zetten, wat anders niet was gebeurd.

Toen bijvoorbeeld een zekere „eerwaarde” Ince van de St.-Lawrence Nazarenerkerk in Christ Church (Barbados) over broeder Josephs reizen in Afrika hoorde, nodigde hij broeder Joseph uit om voor zijn gemeente een toespraak over het leven in Afrika te houden. „Ik nam de uitnodiging gretig aan”, vertelt broeder Joseph, „en stemde ermee in een uur te spreken. Ik gebruikte een aanzienlijk deel van de tijd om over mijn predikingswerk in Sierra Leone en de manier van leven daar te vertellen. Maar toen voelde ik mij gedrongen iets te zeggen over bepaalde bijbelse leerstellingen. Ik vroeg de ’eerwaarde’ Ince en zijn catechiseermeester de teksten die ik gebruikte, zoals Ezechiël hoofdstuk 34 en Jesaja hoofdstuk 28, mee te lezen. Vervolgens werd ik nog stoutmoediger en vroeg Ince om Jesaja 56:10, 11 voor te lezen. [„Hun wachters zijn allen blind, zij weten niet; zij allen zijn stomme honden . . .” — Statenvertaling.] Dit ging hem kennelijk net iets te ver, want hij kondigde onmiddellijk een gezang aan. Nog voor de gemeente met zingen kon beginnen, ging ik echter alweer door op mijn thema.

Bij de eerstvolgende gunstige gelegenheid wilde hij dat er een collecte werd gehouden. Kunt u zich voorstellen dat ik zelfs hiervan een strijdpunt zou maken, en dat nog wel in zijn eigen kerk? En toch deed ik dat! Ziet u, de gedragslijn van het Genootschap — ’Zitplaatsen gratis en geen collecte’ — was diep in mijn geest gegrift en ik kon deze gelegenheid niet voorbij laten gaan zonder iets te zeggen. Ik legde de gehele gemeente uit dat wij geen cent zouden inzamelen en dat ik zelfs de elektriciteitskosten voor deze bijeenkomst zou betalen. Het slot van het liedje was dat er geen collecte werd gehouden.

Ik vroeg de gemeente of zij graag hadden dat ik bij een andere gelegenheid nog eens tot hen zou spreken. Het antwoord was een volmondig ja. Hun ’eerwaarde’ heeft mij echter nooit meer uitgenodigd.

Enige tijd na dat voorval zette ik de transcriptiemachine een eind achter diezelfde Nazarenerkerk in de open lucht neer en speelde grammofoonopnamen van rechter Rutherfords lezingen af. Het gevolg was dat toen de gemeente voor de dienst bijeenkwam, velen in plaats van naar binnen te gaan, buiten naar de lezing bleven staan luisteren. Of het hoofdzakelijk uit nieuwsgierigheid of uit werkelijke belangstelling was, weet ik niet, maar dit weet ik wel: ’Mijn gemeente’ buiten was groter dan die in de kerk.”

Omstreeks 1936 waren er vier gemeenten van Jehovah’s Getuigen op Barbados — één in Bridgetown en één in elk van de parochies Christ Church, St. George en St. Philip.

Een blinde helpt anderen te zien

Velen op het hele eiland aanvaardden de waarheid. Zij toonden dit door ten overstaan van de groep, zoals gemeenten toen werden genoemd, te kennen te geven dat zij hun vroegere banden met de christenheid verbroken hadden en een bekendmaking te doen van hun wijding (opdracht). Later symboliseerden zij dit dan door de waterdoop. Een van degenen die dit aan het eind van de jaren ’30 deden, was een blinde, Cecil Alleyne.

Cecil deed zijn openbare bekendmaking in een andere omgeving. Als hulppredikant van de Nazarenerkerk in Blades Hill (St. Philip) kende hij reeds een heel regiment schriftplaatsen. Maar hij had nooit „het patroon van gezonde woorden” begrepen (2 Tim. 1:13). Toen broeder Blackman hem getuigenis gaf, duurde het evenwel niet lang of Cecil ’zag’ de waarheid, ook al was hij blind. Nu was hij verbolgen over het feit dat hij jarenlang geestelijke verlichting was misgelopen doordat hij bij de Nazarenerkerk aangesloten was geweest. Kort daarna stond hij op in de kerk en verklaarde dat hij niet langer met hen verbonden zou zijn maar dat hij een van Jehovah’s Getuigen was geworden. Velen van de aanwezigen huilden en smeekten hem niet weg te gaan, aangezien zij bijzonder op hem gesteld waren. Maar in de loop van de daaropvolgende jaren hebben uitgerekend velen van hen als gevolg van het getuigenis dat broeder Alleyne hun gaf de ware aanbidding op zich genomen.

Hij kende de wijken van de stad op zijn duimpje, aangezien hij niet blind geboren was. Wanneer hij onder begeleiding door het gebied liep, wist hij precies waar hij was en door wie het huis waar hij op dat moment langskwam, bewoond werd. Zijn opmerkelijke ijver en gevoel voor humor maakten hem bij anderen geliefd. Hij had er slag van op een innemende manier en met een aanstekelijke lach zowel de bijbelse punten die hij besprak duidelijk te maken als een verfrissende pauze in te lassen om de punten te laten bezinken. Het was voor een groot deel aan hem te danken dat er later in Blades Hill een fijne gemeente werd opgericht. Een van degenen aan wie hij getuigenis gaf en voor wie hij een grote hulp is geweest, was Oswald Batson, die ging pionieren en later als kringopziener en vervolgens als districtsopziener op de zes eilanden die onder het bijkantoor ressorteerden, heeft gediend totdat hij in 1957 stierf. Broeder Alleyne is eveneens gestorven.

Theocratische organisatie tijdens de Tweede Wereldoorlog

Vanuit historisch oogpunt was 1938 voor Jehovah’s volk over de hele wereld een veelbetekenend jaar. Het werd gekenmerkt door de erkenning van de noodzaak van een zuiver theocratische organisatie. In het Oostcaribische gebied, evenals in de rest van de wereld, werden verbeteringen in de organisatiestructuur aangebracht. Dit was werkelijk een blijk van goddelijke voorzienigheid, want het droeg bij tot de eenheid die nodig was om ware christenen te helpen hun neutraliteit te bewaren gedurende het wereldconflict dat spoedig volgde.

Ook al waren deze eilanden niet rechtstreeks bij de vijandelijkheden betrokken, toch leverden ze als koloniën van Groot-Brittannië manschappen voor de strijdkrachten. Onze broeders hielden zich echter afzijdig van de oorlogsactiviteiten en legden zich erop toe mensen op Jehovah’s koninkrijk te wijzen als de enige hoop voor de mensheid. Hoewel er geen officieel verbod op de publikaties van het Genootschap rustte, gebruikten regeringsfunctionarissen hun hoge positie om de invoer van lectuur, grammofoonplaten, formulieren en andere benodigdheden die een hulp zouden zijn bij de Koninkrijksactiviteit, te beperken.

Een schaarste aan lectuur was het gevolg. Dus werd er zeer behoedzaam omgesprongen met al wat de broeders aan publikaties ontvingen. Zuster Lucy Gooding en een paar anderen op Barbados werden toegewijde kopiisten, die de studieartikelen uit elke Wachttoren die zij ontvingen, dupliceerden en onder de broeders verdeelden. De volgende woorden van zuster La Borde van St. Vincent waren een uiting van haar innige dankbaarheid en weerspiegelden de houding van allen die toen met de organisatie verbonden waren: „Wij zijn Jehovah en onze geliefde zuster Gooding, die evenals wij de hemelse roeping had, dankbaar dat wij bij konden blijven met de laatste informatie.”

Toen de oorlog afgelopen was, werd er bij de regering een verzoek ingediend om de publikaties van het Genootschap weer te mogen invoeren. Spoedig daarna werden de eerste zendingen ontvangen en sindsdien hebben zich geen moeilijkheden meer voorgedaan.

De komst van afgestudeerden van Gilead

Veel landen, waaronder Barbados, stond nu een onvoorziene zegen te wachten. Vanaf 1945 arriveerden er afgestudeerden van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead. Wat een geweldige stimulans gaf dit aan het werk!

James en Bennett Berry, twee vleselijke broers, en Franklyn Lamar Pate begonnen in november 1945 met hun zendingsdienst. Ook bezochten zij als kringopziener, destijds broederdienaar genoemd, de andere eilanden die thans onder dit bijkantoor ressorteren. Doordat zij de broeders lieten delen in de voortreffelijke opleiding die zij op Gilead hadden ontvangen, was er zowel binnen de gemeenten als in de velddienst een duidelijke verbetering in de kwaliteit van het onderwijs merkbaar.

Voor het eerst zagen de broeders op Barbados er het nut van in alle opgegeven paragrafen van het te bestuderen materiaal binnen de toegestane tijd te behandelen. Dit was vooral nuttig voor de gemeente Bridgetown, waar zich onder sommigen een twistzieke geest had ontwikkeld. De verbeterde geest was bevorderlijk voor verdere geestelijke groei. Een aantal nieuwelingen en jongeren sloot zich bij de gemeente aan.

Er waren onderhand 6 gemeenten op Barbados, met 72 actieve verkondigers. Het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering bedroeg dat jaar 199. Inmiddels rapporteerde Grenada 15 verkondigers, met 22 aanwezigen op de Gedachtenisviering.

Bezoek van de president

Na de oorlog, in 1946, brachten de president van het Genootschap, Nathan H. Knorr, en de toenmalige vice-president, Frederick Franz, voor de eerste maal een bezoek aan West-Indië. Bij deze gelegenheid bezochten zij echter alleen het eiland Trinidad, dat het opzicht voerde over het Koninkrijkswerk op alle eilanden van het Oostcaribische gebied.

Wat waren de broeders enthousiast en dankbaar toen er een brief van het bijkantoor in Port of Spain (Trinidad) werd ontvangen. In deze brief, die gericht was aan alle gemeenten, stond onder meer: „Er worden regelingen getroffen voor een congres en een openbare vergadering met broeder Knorr als spreker. Het zal voor broeder Knorr en broeder Franz onmogelijk zijn op deze reis andere eilanden te bezoeken, dus gelieve de broeders in te lichten. . . . Het zou voor de groepsdienaren en de pioniers goed zijn als zij kwamen, indien zij zich dat kunnen veroorloven. Dit zal voor de broeders in West-Indië een schitterende gelegenheid zijn om de president en de vice-president van het Genootschap te ontmoeten en veel waardevolle inlichtingen over het bevorderen van de Koninkrijksdienst te ontvangen.”

Doch ook degenen die de reis naar Trinidad niet konden maken, trokken profijt van het congresprogramma. Om dat mogelijk te maken, werd er in oktober van dat jaar op Barbados een groot congres gehouden. Omstreeks die tijd was Joshua Steelman, nog een afgestudeerde van Gilead, aangekomen en hij had een aandeel aan het congresprogramma. Op dit congres ontvingen de broeders verheugd het nieuws dat de gemeenten regelmatig bezocht zouden worden door „broederdienaren”, nu kringopzieners genoemd. Het recordaantal aanwezigen was 902. Daarmee begon er een tijdperk van grotere, goed georganiseerde congressen op Barbados.

Tot degenen die door dat congres gesterkt werden, behoorden de gebroeders Gall, St. Clair en Frank. De ware pioniersgeest die de zendelingen aan de dag legden, maakte zo’n indruk op hen dat ook zij in de pioniersdienst gingen. Frank Gall en Fitz Gregg waren in 1950 de eerste Barbadanen die uitgenodigd werden voor de Gileadschool. Nadat zij de zestiende klas hadden doorlopen, werden beiden aan Brits Honduras (nu Belize) toegewezen.

Daar de plaatselijke broeders zich tot het uiterste inspanden, soms boven hun normale vermogens, goot Jehovah overvloedige zegeningen over hen uit. Dudley Mayers, die nu 81 jaar is, kan zich die jaren nog herinneren en vertelt ons: „Ons groepje in Hall’s Village (St. James) bestond uit slechts tien personen, onder wie vier leden van mijn gezin. Aangezien een van de broeders erg oud was en er veel zusters waren, werd ik aangesteld om in de groep, zoals wij de gemeente toen noemden, alle dienarentaken te behartigen. Later verhuisden wij naar Cave Hill (St. Michael), ongeveer vijf kilometer van de oorspronkelijke plaats, en van toen af ging alles werkelijk steeds beter, zodat wij nu ongeveer 135 verkondigers hebben en meer dan 200 personen onze zondagvergaderingen bezoeken.” Broeder Mayers zelf staat, hoewel hij driemaal een hartaanval heeft gehad, nog steeds regelmatig in de hulppioniersdienst.

Zij gaven het niet op

Het kostte de zendelingen enige tijd om zich aan de plaatselijke omstandigheden aan te passen en een mate van immuniteit voor de plaatselijke ziekten te ontwikkelen. Velen van hen gaven het niet op maar bleven in hun toewijzing.

Een eersteklas voorbeeld van iemand die niet wegging en op wie de broeders bijzonder gesteld zijn geraakt, is Sven Johansson. Hij en Richard Ryde kregen in maart 1949 de toewijzing als zendelingen op Grenada te dienen. Broeder Johansson, van origine een Zweed, kan zich nog de tijd herinneren dat hij malaria kreeg. Omdat hij niet wist waaraan hij leed, probeerde hij op de beste manier die hij als vrijgezel kende van een verkoudheid af te komen, maar ten slotte besefte hij dat zijn ziekte veel ernstiger was dan hij had gedacht. Hij schrijft: „Toen de dokter mij onder zijn hoede kreeg, was het al te laat. Iedereen dacht dat ik dood zou gaan. Mijn zendelingenpartner, Richard Ryde, schreef zelfs naar broeder Knorr in verband met regelingen voor de begrafenis. Broeder Knorr antwoordde prompt dat hij erop moest toezien dat ik de beste medische verzorging kreeg die er beschikbaar was.

Ten slotte kwam ik er weer bovenop. Toen kreeg mijn partner dezelfde ziekte. De malaria-aanvallen kwamen steeds terug. Soms lagen wij allebei tegelijk ziek op bed. Om uit te maken wie van ons zou opstaan om voor de ander te zorgen en de noodzakelijke huishoudelijke karweitjes te doen, vergeleken wij onze lichaamstemperatuur. Degene met de hoogste temperatuur mocht in bed blijven. Jarenlang hebben wij met deze hinderlijke en steeds terugkerende koorts geworsteld. In mijn geval duurde het acht jaar voordat ik genezen was.”

Gerespecteerd om zijn eerlijke werk

Broeder Johansson diende niet alleen op Grenada, waar hij met een plaatselijke zuster trouwde, maar ook op St. Vincent. In 1951 gingen hij en zijn vrouw naar St. Vincent, waar zij verscheidene jaren als gewone pioniers dienden. Hij had zich er echter nauwelijks gevestigd of hij ontving van de commissaris van politie bericht dat hij vijf dagen de tijd had om het eiland te verlaten. In een daaropvolgend gesprek met de commissaris vertelde deze hem dat zijn aanwezigheid niet gewenst was omdat hij een buitenlandse spion was. Broeder Johansson legde hem uit dat hij een van Jehovah’s Getuigen was en zich niet met politiek inliet. De commissaris van politie bleef onvermurwbaar.

Broeder Johansson schreef: „Er zat niets anders op dan mij tot de gouverneur-generaal van het eiland te wenden. Nadat ik een afspraak had gemaakt, kon ik ongeveer een half uur met de gouverneur-generaal spreken. Hij bevestigde wat de commissaris van politie mij al had verteld, namelijk dat ik nu een ongewenste bezoeker was. De gouverneur-generaal verklaarde vervolgens dat ik tegen katholieken was; omdat hij zelf katholiek was, stond hem dat helemaal niet aan. Ik verzekerde hem dat ik niets tegen katholieken had. Ik vertelde dat mijn kapper een katholiek was en dat ik katholieken thuis bezocht om met hen over de bijbel te praten. Uiteindelijk zei hij: ’Meneer Johansson, ik heb gehoord dat u een erg goede radiomonteur bent. Ik heb twee radio’s die gerepareerd moeten worden. Ik zal ze u morgen sturen voor reparatie. U kunt op het eiland blijven.’ Vervolgens pakte hij de telefoon, belde de commissaris van politie en gaf hem instructies dat ik toestemming moest krijgen om op het eiland te blijven.”

Meer dan eens was het feit dat broeder Johansson voorbeeldig was in zijn werelds werk aanleiding tot een voortreffelijk getuigenis. Een zakenman zocht een betrouwbare en eerlijke radiomonteur. Hij nam twee identieke radio’s die in goede conditie waren en knipte in het circuit van elke radio een draad door. Vervolgens zond hij de twee radio’s naar twee technici die volgens hem tot de besten in hun vak behoorden. Toen broeder Johansson de radio die hem ter reparatie gegeven was, terugzond, sloot hij een rekening in ten bedrage van $2,40 (ƒ 1,85) voor het solderen van een gebroken draad. De andere technicus stuurde een rekening voor het vervangen van buizen en andere onderdelen. Broeder Johansson kreeg de baan van radiomonteur voor die firma.

In de 39 jaar dat broeder Johansson nu op deze eilanden is, heeft hij een aandeel gehad aan de kring-, de districts- en de speciale pioniersdienst. Tegenwoordig woont hij op Barbados en dient als gewone pionier en als lid van het bijkantoorcomité dat het opzicht voert over het Koninkrijkswerk op deze eilanden. Hoewel hij onlangs een zware hartaanval heeft gehad, is hij weer op de been. Zijn hart, dat niet meer zo sterk is, dwingt hem ertoe het langzamer aan te doen. Zijn voorbeeld in de afgelopen jaren doet velen aan Paulus’ opmerking in 2 Korinthiërs 6:4-6 denken: „In elk opzicht bevelen wij ons als Gods dienaren aan: door veel te verduren, door verdrukkingen, door noden, door moeilijkheden, . . . door lankmoedigheid, door goedheid, door heilige geest, door liefde vrij van huichelarij.”

Het Koninkrijkswerk komt op gang op St. Lucia

St. Lucia, 192 kilometer ten noordwesten van Barbados gelegen, is een prachtig tropisch eiland met een weelderige plantengroei; er wonen 120.000 mensen. Het eiland is beroemd om zijn twee identieke suikerbroodvormige bergtoppen die naast elkaar uit de zee oprijzen, Gros Piton en Petit Piton, en geniet bekendheid vanwege de produktie van bananen en kopra.

In 1947 begon St. Lucia tevens Koninkrijksvruchten voort te brengen. De eerste inheemse Getuige was Leanna Mathurin. Op het moment dat zij de waarheid aanvaardde, woonde zij in Demerara (Guyana). Zij schreef broeder Knorr of zij op de een of andere manier behulpzaam kon zijn bij de verbreiding van het goede nieuws op St. Lucia. Nadat zij broeder Knorrs aanmoedigende antwoord had ontvangen, verhuisde zij naar Micoud, een dorpje op ongeveer vijftig kilometer afstand van Castries, de hoofdstad.

Twee jaar later arriveerden er zendelingen met een Gileadopleiding — Lloyd Stull en William Cammers. Die twee waren samen met Leanna Mathurin de enige getuigen van Jehovah op het eiland.

Deze ijverige zuster, die vertrouwd was met het hier gesproken patois, een mengeling van Frans en Engels, bereikte velen van de plattelandsbevolking met de troostrijke boodschap uit de Schrift. Van haar eigen geld liet zij een kleine Koninkrijkszaal bouwen. Er werden twee kamers aan vast gebouwd, aan elke kant één. In de ene woonde zij zelf en de andere reserveerde zij voor reizende bedienaren. Ondanks haar 82 jaar dient zij nog steeds ijverig als gewone pionierster.

Omdat de bevolking van St. Lucia overwegend katholiek is, was het voor de zendelingen een hele uitdaging om aan geschikte huisvesting te komen, maar broeder Stull zegt: „Wij stelden ons op het standpunt dat al het nodige ons zou worden verschaft in de van-huis-tot-huisbediening.” En het is een feit dat er keer op keer in hun behoeften werd voorzien.

In de loop der jaren werden er meer zendelingen naar St. Lucia gezonden. Tot hen behoorden Fred Dearman uit de Verenigde Staten en William en Edith Honsinger uit Canada, die nog steeds getrouw in hun toewijzing dienen. Jehovah heeft hun liefdewerk duidelijk gezegend, want er zijn nu vier fijne Koninkrijkszalen, die voorzien in de behoeften van vijf gemeenten met 380 ijverige verkondigers.

Zeeziekte tijdens de reis naar het congres

In de beginjaren waren de broeders voor het bezoeken van congressen op de verschillende eilanden, aangewezen op sloepen, windjammers, schoeners of welk vaartuig maar ook dat de zee tussen de eilanden bevoer. Er was geen betrouwbare luchtverbinding tussen de eilanden. Voor degenen die nooit zeeziek waren, leverde zo’n zeereis geen problemen op. Maar voor sommigen, zoals broeder Stull, bleek het telkens weer een hoogst onaangename ervaring te zijn.

Iemand beschreef een van die tochten als volgt: „Broeder Stull, die snel last van zeeziekte had, werd erg misselijk op de boot. En om de zaak nog erger te maken, duurde de reis vanwege de woeste zee niet één dag maar wel drie dagen.

Wij moesten aan dek slapen, aangezien er zowel in het ruim van het schip als in de hutten lading lag. Er was een geteerd zeildoek waaronder wij konden schuilen, maar na verloop van tijd drongen de regen en het opspattende zeewater erdoorheen. Broeder Stull was zo ziek dat hij de kracht miste om beschutting te zoeken, dus meestentijds was hij aan de elementen blootgesteld. Overdag, als de zon scheen, rolden wij hem eerst op zijn ene zij om te drogen en dan op zijn andere zij, totdat hij helemaal droog was — tot de volgende hevige bui losbarstte en de hele geschiedenis zich herhaalde.”

De kwellende ervaring duurde voort tot de broeders het congreseiland in zicht kregen. Maar zelfs toen kwam er geen verlichting. Het tij keerde en de boot dreef af naar zee, opnieuw uit het zicht. En wat was het een teleurstelling om toen zij dan ten slotte de haven binnenliepen, te vernemen dat de immigratie- en douanebeambten niet meer op hun post waren! Dus moesten de broeders nog een nacht aan boord van de schoener doorbrengen.

Richard Ryde, die als zendeling op Grenada woonde en werkte, ervoer eveneens de moeilijkheden van het verkeer tussen de eilanden. Hij zou voorzitter zijn op een op Barbados gehouden congres. Hij zeilde van Grenada naar St. Vincent in de hoop daar een verdere verbinding naar Barbados te krijgen. Omdat hij de onberekenbaarheid van het verkeer tussen de eilanden kende, was hij ruim van tevoren vertrokken om een aandeel te kunnen hebben aan de congresvoorbereidingen. Vanwege de weersomstandigheden kwam broeder Ryde echter net op tijd op Barbados aan om de openbare lezing te horen! Toen de boot waarop hij reisde Barbados naderde, konden degenen die aan boord waren bij verscheidene gelegenheden land zien. Zij konden zelfs mensen langs de kust zien lopen. Maar ongunstig tij en tegenwind verhinderden hen de kust te bereiken. De bijgelovige zeelieden vatten deze ontwikkelingen op als een slecht voorteken en zetten kruisen neer, maar tevergeefs. Met begrijpelijke walging vertelde broeder Ryde hun: „Jongens, jullie hebben geen kruisen nodig — jullie hebben een hulpmotor nodig.”

Bezoek van het hoofdbureau

Wat waren de broeders verrukt over het nieuws dat broeder Knorr in 1949, op zijn tweede rondreis door het Caribische gebied, Barbados zou bezoeken! Ditmaal zou Milton Henschel, eveneens van de staf van het hoofdbureau, hem vergezellen. Er werden regelingen getroffen om tijdens het bezoek een interinsulair districtscongres in de Steel Shed te houden.

Het aantal aanwezigen bij de openbare lezing „Het is later dan u denkt!” bedroeg 3000. Het zou nog 25 jaar duren voordat dit aantal werd overschreden. Tijdens dat congres besprak broeder Knorr met de pioniers tevens een onderwerp dat geestelijke voordelen zou afwerpen voor de eilanden — het vooruitzicht van een Gileadopleiding.

De „geen hel-​religie”

Met de Barbadaanse cultuur is een geweldige liefde voor de bijbel verweven. Deze liefde, gevoegd bij het feit dat de meeste mensen kunnen lezen en schrijven en erg leergierig zijn, maakt de van-huis-tot-huisbediening tot een plezierige uitdaging. Het is een zeldzaamheid als mensen niet naar een verkondiger willen luisteren. Hij zal juist bemerken dat er zich een geanimeerd gesprek over religie kan ontwikkelen, waarvoor een gedegen kennis van de bijbel en een vaardig gebruik ervan vereist zijn.

Een tijdlang, vooral gedurende de jaren ’60 en ’70, duidde men de Getuigen vaak als de „geen hel-​religie” aan. Een van onze broeders weet nog dat Gertrude Linton door plaatselijke mensen „geen hel-Gertie” werd genoemd. Dat was klaarblijkelijk bedoeld om mensen die enige belangstelling voor onze boodschap hadden tot struikelen te brengen. Het werd daarom noodzakelijk in een programmaonderdeel op een kringvergadering te laten zien hoe men deze tegenwerping met behulp van de King James Version kon ontzenuwen. Er werden bijbelteksten zoals Psalm 55:15; 86:13; Jesaja 14:9 en Jona 2:2, met de daarbij behorende kanttekeningen in de King James Version, gebruikt. Aangezien de meeste gezinnen die vertaling van de bijbel met kanttekeningen bezaten, konden de broeders met mensen redeneren aan de hand van hun eigen bijbel en hen helpen inzien dat de in de Schrift genoemde hel geen plaats van vurige pijniging maar het graf is. Deze methode bleek duidelijk succes te hebben, want men hoort deze tegenwerping bijna nooit meer.

Getuigenis geven op de Grenadines

Op de grotere eilanden die thans tot het gebied van dit bijkantoor behoren, werd nu een voortreffelijk getuigenis gegeven. Maar de kleinere eilanden die verspreid liggen tussen Grenada en St. Vincent hadden ook aandacht nodig. Deze eilanden worden de Grenadines genoemd.

Tegenwoordig kan iemand die in dit gebied door de lucht reist, deze eilanden voortdurend zien. Om ze jaren geleden te bereiken, kocht het Genootschap echter een twintig meter lange schoener met de naam Sibia. Op 18 maart 1950 wierp een internationale groep zendelingen het anker uit voor het eiland Carriacou, het grootste van de Grenadines. Tot de bemanning behoorden Arthur Worsley, Stanley Carter, Ronald Parkin en Gust Maki, die als kapitein diende — stuk voor stuk ijverige bekendmakers van het goede nieuws. Niet lang daarna hadden de 7000 bewoners van dit eiland van 34 vierkante kilometer hun eerste georganiseerde getuigenis gekregen.

De broeders bemerkten dat er een hartelijke geest onder de mensen heerste, ondanks hun betrekkelijke isolement. Zij hadden het niet breed, maar dit kon de zendelingen niet veel schelen, aangezien zij daar waren om te geven en te delen. Om deze nederige mensen te helpen, ruilden de zendelingen derhalve vaak bijbels en andere lectuur tegen de plaatselijke produkten, pinda’s, maïs en groenten. Op 29 augustus 1950 werd de eerste plaatselijke Getuige, een zuster, gedoopt. Op 22 september 1952 werd er een gemeente georganiseerd. Tegenwoordig telt die gemeente ruim 43 verkondigers, om nog maar niet te spreken van de tientallen verkondigers die verhuisd zijn en nu in Europa of Noord-Amerika of op andere Caribische eilanden wonen.

Een ander eiland van de Grenadines dat zijn ongerepte, rustieke schoonheid heeft behouden, is Bequia. De Sibia zeilde op 5 april 1950 de schilderachtige haven, Port Elizabeth, binnen. In de daaropvolgende jaren bracht de Sibia tien bezoeken aan dit eiland met ongeveer 6000 bewoners. Tegenwoordig draagt een hechte gemeente van ongeveer twintig verkondigers zorg voor de belangstelling daar.

In 1953 gaf de president van het Genootschap toestemming voor de aankoop van een grotere boot, een motorschip met de naam Le Cheval Noir, ter vervanging van de Sibia. De naam werd veranderd in Light (Licht), een passender benaming die echt het doel van dit door twee schroeven aangedreven vaartuig weergaf. Er was aan boord leefruimte voor acht personen. Het schip kon op korte tochten tussen de eilanden zelfs wel vijftig personen vervoeren, wat vaak gebeurde als het verkondigers van het ene eiland naar het andere vervoerde om een congres te bezoeken.

Hulp na de orkaan Janet

In september 1955 raasde de orkaan Janet over de eilanden Barbados, Bequia, Carriacou, Grenada en St. Vincent. Als een woedende stier rukte de wind, die een voor de bewoners van dit gebied ongekende snelheid had, bomen uit de grond en reet huizen aan stukken. Alvorens zich verder naar het noorden te verplaatsen, hield Janet met een verwoestende kracht van biljoenen pk’s een volle week op deze eilanden huis. Negentig procent van de huizen en gebouwen op Carriacou werd omvergeblazen of vernield.

De liefde die de broeders aan de dag legden jegens degenen die door de cycloon getroffen waren, was werkelijk buitengewoon. „Tijdens de orkaan bevonden wij ons met het schip Light bij Porto Rico”, zei Gust Maki. „De broeders en zusters op Porto Rico gaven ons een heleboel kleding en voedsel mee voor de broeders op Carriacou.” Terugdenkend aan de reactie van de mensen vervolgde hij: „Aangezien de kerken op Carriacou allemaal beschadigd waren, werden er verscheidene maanden geen religieuze diensten gehouden. Men zag de katholieke priester naar de huizen van zijn kerkleden gaan om hun de communie toe te dienen voordat hij het eiland verliet. De anglicaanse priester bezocht het huis van een parochielid om haar om geld te vragen voor de reparatie van de kerk; deze vrouw woonde op dat moment in een geïmproviseerde keuken. Men hoorde haar zeggen: ’Mijn bisschop komt om geld vragen, terwijl Jehovah’s Getuigen hun leden komen helpen.’”

Emigratie van invloed op de groei

In de jaren ’50 tot ’70 kwam er in het gehele gebied van het bijkantoor verandering in het groei- en ontwikkelingspatroon van de organisatie. Mensen uit het hele Oostcaribische gebied voelden de behoefte naar meer ontwikkelde landen te migreren op zoek naar het „betere leven” en gunstiger economische omstandigheden. Dat gold vooral voor de Barbadanen. Barbados berichtte binnen een periode van dertig jaar een uiteindelijke bevolkingsafname van 74.000 personen.

De economische situatie van onze broeders verschilde niet van die van andere mensen. Velen werden heen en weer geslingerd tussen twee dringende vereisten — de noodzaak om hun gezin van voedsel, kleding en onderdak te voorzien en de dringender noodzaak om geestelijke zaken op de eerste plaats te blijven stellen en het gezin verenigd te houden in de ware aanbidding. Deze situatie noopte gezinshoofden op de eilanden tot heel wat gewetensvol zelfonderzoek.

Veel gemeenten werden aanzienlijk verzwakt door het vertrek van enkelen van de ijverigste verkondigers. In sommige gevallen droeg de langdurige afwezigheid van één lid van het gezin tot echtelijke ontrouw bij, en om de breuk in het huwelijk te herstellen, waren zowel streng onderricht als raad van de ouderlingen nodig. Het feit dat het gezin niet samen was, droeg er in sommige gevallen toe bij dat kinderen het verkeerde pad opgingen. Met het verstrijken van de jaren stonden de terugkerende migranten er in de meeste gevallen in financieel opzicht beter voor, maar gezien de schade aan de gezinsband en de geestelijke verliezen vroegen sommigen zich af: ’Waar is het al met al goed voor geweest?’

De beste keus, grotere zegeningen

Er waren echter personen die de economische lokroep weerstonden, hun gezin bijeenhielden en de moeilijke tijden verduurden. Zij probeerden gewoon nog vindingrijker te zijn en werden daarvoor rijk gezegend. Beschouw eens twee van degenen die een voortreffelijk voorbeeld gaven — Milton Alleyne en Fitz Hinds.

Hoewel Milton Alleyne een bekwaam en ervaren aannemer was, weerstond hij de verleiding om te emigreren. Hij bleef in de gemeenschap om zijn gezin in meer dan alleen economisch opzicht te kunnen helpen en de plaatselijke broeders te kunnen bijstaan. Hij hield zijn gezin bijeen en smaakt nu de vreugde dat al zijn vier kinderen opgedragen en gedoopt en actief in de waarheid zijn. Twee van hen dienen nu als gewone pionier en één als speciale pionier. Broeder Alleyne is momenteel presiderend opziener van de gemeente Hillaby op Barbados.

Ook Fitz Hinds spreidde geduldige volharding tentoon. Hij is bijzonder actief in de theocratie en verschaft al meer dan 36 jaar leiding in de gemeente. Momenteel dient hij in Sugar Hill (Barbados) als Wachttoren-studieleider. Ook hij heeft de vreugde gesmaakt al zijn kinderen te kunnen helpen in de waarheid op te groeien. Zijn zoons zijn alle drie dienaar in de bediening en een van zijn dochters is gewone pionierster. De rest van het gezin staat regelmatig verschillende malen per jaar in de hulppioniersdienst.

Gelukkig kan er gezegd worden dat er een ommekeer is gekomen in het patroon van de jaren ’50 tot ’70. Thans denken minder van de meer bekwame en ijverige broeders erover louter om economische redenen te emigreren.

Enkelen van degenen die de mogelijkheid hebben aangegrepen de volle-tijddienst in te gaan, hebben het voorrecht genoten van een opleiding op de Gileadschool. Het is hartverwarmend stil te staan bij het feit dat het bijkantoor van Barbados in de loop der jaren tien volle-tijdwerkers naar Gilead heeft gezonden. Om het zich snel uitbreidende werk op de eilanden te coördineren, dienen twee van de gegradueerden die weer aan Barbados werden toegewezen, A. V. Walker en O. L. Trotman, nu samen met Sven Johansson in het bijkantoorcomité.

Het is zonneklaar dat er veel vooruitgang is geboekt bij het maken van discipelen. De broeders hebben de nodige organisatorische bekwaamheid verworven en hebben meer verantwoordelijkheid op zich genomen in verband met het werk van de Heer in deze laatste dagen van dit goddeloze samenstel van dingen.

Voortbouwen op het werk van de Light

De zendelingen aan boord van de Light deden waardevol werk op de eilanden. Er was echter één nadeel. Op deze kleine eilanden maakten de mensen zich er ernstig bezorgd over wie hun baby’s na de geboorte zou dopen en wie hun als zij stierven de laatste sacramenten zou toedienen of hen zou begraven. Geïnteresseerden die met de zendelingen studeerden, van wie enkelen zelfs het punt bereikten dat zij hun kerk verlieten, voelden zich in de steek gelaten als de zendelingen het anker moesten lichten en naar een ander eiland moesten varen. ’Wie zal nu onze doden begraven?’, vroegen zij zich af. Dus keerden zij terug naar hun kerk.

Het drijvende zendelingenhuis Light van het Genootschap had dan ook tegen 1957 zijn doel gediend en werd verkocht. De zendelingen die zich aan boord bevonden, kregen elders een toewijzing. De weg was nu bereid voor aan land gestationeerde volle-tijdwerkers, die de getoonde belangstelling verder moesten ontwikkelen.

Stanley en Ann Carter werden aan St. George’s (Grenada) toegewezen. Loyaal en getrouw spanden zij zich in om de broeders te sterken. Spoedig maakte het enthousiasme dat door de ijverige Getuigen in de stad werd ontwikkeld een grotere vergaderplaats noodzakelijk. Er werd een mooie Koninkrijkszaal gebouwd op een plek die uitzag op de prachtige haven van St. George’s, en in maart 1964 hield Robert Wallen van de staf van het hoofdbureau, die toen als zoneopziener op bezoek was, de inwijdingstoespraak.

Ontevredenen uitgezift door corrigerende maatregelen

De extra opleiding waarin het Genootschap in 1961 door middel van de Koninkrijksbedieningsschool voor speciale pioniers, zendelingen en gemeenteouderlingen voorzag, droeg er veel toe bij dat het werk organisatorisch beter ging functioneren. Bekwame broeders werden erdoor geholpen in te zien hoe waardevol het was zich moeite te geven getrouw hun toewijzing te blijven behartigen in plaats van om economische voordelen te emigreren. Ook situaties in verband met verkondigers die een moreel onrein leven leidden, vroegen om aandacht. Zulke kwesties waren niet altijd direct aangepakt. Daarom zorgde de cursus van een maand die in Bridgetown (Barbados) en in Kingstown (St. Vincent) gehouden werd, voor de noodzakelijke schriftuurlijke correctie van de zienswijze hieromtrent.

Enkelen klaagden toen er wijzigingen werden doorgevoerd, maar anderen waren nederig dankbaar dat zij Jehovah in ongeacht welke hoedanigheid mochten dienen. Reuben Boyce bijvoorbeeld geeft toe dat het „als een grote verrassing” voor hem kwam toen hij als presiderend opziener van de gemeente Bridgetown (Barbados) werd vervangen. Maar hij aanvaardde het als iets wat onder Jehovah’s leiding of met Zijn goedvinden gebeurde. Iemand die niet langer de weg der waarheid bewandelt, benaderde broeder Boyce daarentegen met geveinsde sympathie en zei: „Wat is er gebeurd? Waarom hebben ze je gewipt?”

Broeder Boyce antwoordde: „Hoe bedoel je?”

Degene die ontevredenheid probeerde te zaaien, zei daarop: „Dat kan toch zo maar niet! Wat ben je van plan eraan te doen?”

Broeder Boyce’s scherpe antwoord weerspiegelde de loyale houding van de grote meerderheid van de broeders toen hij zei: „Hoor eens hier! Daar wordt niet over gepraat! Als het Genootschap iemand aanstelt in een ambt in de gemeente, vertellen ze je niet dat ze je gaan aanstellen; dus als ze je ontheffen, maak je daar geen heibel over — je gaat gewoon door. Ik zie dus niet in waarom ik me op zou winden.” En daarmee was het gesprek beëindigd.

Door de jaren heen heeft broeder Boyce steeds zijn loyaliteit jegens Jehovah en Zijn organisatie bewaard en is hij voordeel blijven trekken van het noodzakelijke strenge onderricht. Hij dient nu, volkomen blind en vergevorderd in jaren, als ouderling. In zijn latere jaren heeft hij ook de zegen ervaren dat zijn vrouw, die eerst een ongelovige was, een opgedragen en gedoopte Getuige is geworden.

Nieuw bijkantoor georganiseerd

Een van de berichten in de rubriek Theocratisch Nieuws in de Koninkrijksdienst van februari 1966 (de Trinidadse uitgave) was een korte maar veelbetekenende mededeling: „Op 1 januari 1966 begon op Barbados een nieuw bijkantoor te functioneren dat het opzicht zal voeren over het werk op Barbados, Bequia, Carriacou, Grenada, St. Lucia en St. Vincent.” Omstreeks die tijd bedroeg het aantal Getuigen op deze zes eilanden in totaal 1084. Deze verkondigers hadden de taak tot een totale bevolking van meer dan een half miljoen te prediken. Natuurlijk was er al veel getuigenis gegeven.

Er werden twee zendelingen naar Barbados gezonden om het zendelingenhuis waarin het bijkantoor zou worden ondergebracht, te organiseren. Dat waren Benjamin en Beryl Mason. Broeder Mason had de 2de en de 39ste klas van Gilead doorlopen. Zijn ijver voor de bediening was karakteristiek voor hem. Hij liep een beetje voorovergebogen, en met zijn karakteristieke gevoel voor humor zei hij wel eens dat zijn ronde rug een gevolg was van het „voorwaarts dringen in het werk van de Heer”.

Van meet af aan liet het nieuwe bijkantoor geen tijd verloren gaan om meer persoonlijke aandacht aan de broeders te schenken en beter in hun behoeften te voorzien. Dat het bijkantoor zich op het eiland zelf bevond, betekende ook dat de gemeenten hun voorraden vlugger kregen, zonder ze in Trinidad te hoeven bestellen en dan afhankelijk te zijn van de onbetrouwbare scheepvaartdienst tussen de eilanden. Het duurde niet lang of alle broeders op het bijkantoor waren eraan gewend een deel van de nieuwe „bijkantoorfamilie” te zijn.

Nu was het voor het Genootschap tijd om zich duurzaam op Barbados te vestigen. Er werd in Bridgetown een uitstekend perceel gekocht waar het nieuwe bijkantoor en zendelingenhuis en een nieuwe Koninkrijkszaal zouden komen. Het was hetzelfde perceel dat meer dan vijftig jaar het middelpunt van zo veel theocratische activiteit was geweest — het huis van Lucy Gooding.

Het bijkantoor van Barbados ligt op een ideale plaats in Bridgetown, één blok van het nieuwe hoofdpostkantoor vandaan en ongeveer tien minuten lopen van de haven van Bridgetown. De mooie, schone aanblik van de gebouwen wordt vaak door voorbijgangers geprezen — mensen die ook de gemeenschappelijke krachtsinspanning van de Getuigen bij de constructie hebben gadegeslagen. Alle gemeenten hebben een aandeel gehad aan de feitelijke bouw, en dat op zich was een geweldig getuigenis.

De coördinatie van de bouwwerkzaamheden aan de bijkantoorgebouwen en de kameraadschap die erdoor ontstond, brachten de broeders ertoe serieuzer de bouw van de nodige Koninkrijkszalen te overwegen. Plotseling beseften zij dat er onder de broeders op het eiland genoeg bekwame bouwvakkers waren. Dus werden er binnen anderhalf jaar na de inwijding van de bijkantoorgebouwen acht nieuwe Koninkrijkszalen gebouwd in het gebied van het bijkantoor. De eerste zaal die zou worden ingewijd, was die in Cave Hill (Barbados); andere volgden in Castries (St. Lucia) en in Grenville (Grenada), om er maar enkele te noemen. In het gehele gebied van het bijkantoor staan nu 28 Koninkrijkszalen, zodat het voor alle 33 gemeenten mogelijk is in gebouwen te vergaderen die eigendom zijn van de broeders.

Politieke veranderingen om ons heen

Te beginnen in 1958 vonden er in heel West-Indië grote politieke veranderingen plaats. Tien Westindische eilanden, van Jamaica in het noordwesten tot Trinidad in het zuiden, sloten zich aaneen tot een politieke federatie. Maar dit liep uit op een fiasco en dus werd de federatie in mei 1962 ontbonden. In plaats dat al deze eilanden politieke onafhankelijkheid verkregen als één natie, moest elk ervan nu op eigen houtje naar onafhankelijkheid streven. Zo werd Barbados op 30 november 1966 een onafhankelijke natie. Grenada, St. Lucia en St. Vincent volgden later.

Deze politieke ontwikkelingen waren echter niet van invloed op de verhouding tussen de broeders op de verschillende eilanden. Zowel voor als na de politieke onafhankelijkheid van deze eilanden hebben de broeders er altijd naar gestreefd in overeenstemming met het bijbelse beginsel van neutraliteit te leven. Zij weten heel goed dat Christus betreffende zijn volgelingen heeft gezegd: „Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben” (Joh. 17:16). Zij hebben zich ook laten leiden door de woorden van de apostel Paulus: „Zijt indien mogelijk, voor zover het van u afhangt, vredelievend jegens alle mensen” (Rom. 12:18). Aangezien de broeders zich niet inlieten met de politiek maar strikt neutraal bleven, worden zij nu — ook al zijn zij niet echt geliefd — toch in hoge mate door de regering van hun eiland gerespecteerd. Politici kunnen zich wel eens aan de broeders ergeren omdat zij hun zogeheten burgerlijke plichten niet nakomen, vooral tijdens plaatselijke verkiezingen. De broeders hebben in verband met deze kwestie echter nooit echt serieuze problemen gehad.

Bij een paar gelegenheden heeft men gedreigd kinderen van Getuigen van school te sturen omdat zij geen eed van politieke trouw wilden afleggen. Als er zoiets gebeurde, was het, vooral op Barbados, nuttig het schoolbestuur te wijzen op enkele van de artikelen van de grondwet van het eiland. Wanneer de schoolautoriteiten herinnerd werden aan de daar gewaarborgde rechten, hadden wij daarna meestal geen moeilijkheden meer. De brochure Jehovah’s Getuigen en de school is een uitstekend instrument gebleken om schoolbesturen en onderwijzers ons standpunt duidelijk te maken.

Gileadafgestudeerden geven een voortreffelijk voorbeeld

Alle eilanden hebben voordeel getrokken van op Gilead opgeleide reizende opzieners en zendelingen. Elk van hen heeft een concrete bijdrage geleverd tot de verbreiding van het goede nieuws en het versterken van de gemeenten.

In 1960 kwamen John en Lynne Mills van Trinidad naar Barbados om kringdienst te verrichten. Zij hebben dit vele jaren met succes gedaan, en dat nog wel met een klein kind.

Richard en Gay Toews kwamen op 21 februari 1967 op Barbados aan om daar met hun zendingstoewijzing te beginnen. In datzelfde jaar werd broeder Toews aangesteld om leiding te geven aan het werk op het bijkantoor en hij heeft zich dertien jaar goed van deze verantwoordelijke taak gekweten. Geheel volgens de instructies die de apostel Paulus aan Timótheüs had gegeven, werkten de broeders op het bijkantoor in die tijd aan de groei en opleiding van plaatselijke broeders opdat die in plaats van de buitenlandse zendelingen verantwoordelijkheid konden dragen en zeer belangrijke toewijzingen konden behartigen. — 2 Tim. 2:2.

Gay Toews, een beminnelijke en hard werkende zuster, betoonde zich in de jaren dat zij op Barbados woonde een voortreffelijke zendelinge. Zij raakte behoorlijk vertrouwd met de „Banjanse” uitdrukkingen en gebruikte ze veelvuldig bij haar van-huis-tot-huisbediening, ook al klonk het Barbadaanse idioom niet helemaal hetzelfde wanneer het van een Canadese tong rolde! Met heel wat succes leidde zij belangstellenden naar de organisatie. Vanwege gezondheidsproblemen keerden broeder Toews en zijn vrouw, Gay, mettertijd terug naar Canada, waar zij momenteel in de districtsdienst zijn.

Tegenwoordig werken onder het Barbadaanse bijkantoor tien zendelingen en zijn er vijf zendelingenhuizen. Vier van de vijf reizende opzieners hebben een Gileadopleiding gehad. Velen die nu in de volle-tijddienst staan, zeggen dat een van de dingen die hen ertoe bewogen de volle-tijddienst op zich te nemen het voortreffelijke voorbeeld van de zendelingen was.

Met al deze hulp van de zendelingen had de toename groter kunnen zijn, ware het niet dat wij in zo’n immorele tijd leven. Op een van de eilanden is 78 procent van alle inheemse kinderen buitenechtelijk. Terwijl de religies van de christenheid er weinig moeite mee hebben zich aan de zogenoemde nieuwe moraal aan te passen, kan Jehovah’s volk dat niet doen. In een poging het resultaat van een dergelijke promiscuïteit een respectabel aanzien te geven, heeft de regering van één eiland bij een recent wetsvoorstel tot wijziging van het familierecht het woord onwettig (dat gebruikt wordt als aanduiding voor buitenechtelijke kinderen) uit de statuten verwijderd. Onze broeders hebben derhalve sterk de nadruk moeten leggen op de noodzaak zich aan Jehovah’s hoge morele maatstaven te houden.

Een internationaal congres in Bridgetown

De mate van de geestelijke groei en rijpheid en het geestelijke kaliber van de broeders op Barbados bleek toen zij in 1978 als gastheer optraden voor een congres in de reeks internationale congressen van dat jaar. Het vervulde de broeders met geestdrift dat zij dat voorrecht hadden en het bleek een daverend succes te zijn. Nog nooit was onverschillig wat voor congres op Barbados door zo veel afgevaardigden uit het buitenland bezocht. Er waren afgevaardigden uit 28 landen.

Er werd in hotels en elders een uitmuntend getuigenis gegeven toen deze honderden afgevaardigden zich onder de bevolking van Barbados mengden. Als gevolg hiervan waren meer dan 6000 personen aanwezig voor de openbare lezing, die door Karl Adams van Brooklyn Bethel gehouden werd. Jack Barr en zijn vrouw, Mildred, uit Londen behoorden ook tot de aanwezigen, en broeder Barr behartigde verscheidene belangrijke programmaonderdelen. Hij wachtte destijds op wettelijke papieren die hem toestemming zouden verlenen zich in de Verenigde Staten te vestigen, zodat hij als lid van het Besturende Lichaam kon dienen.

Gratis radio-uitzendingen lopen uit op een getuigenis

Wanneer op Barbados een kwestie, gewoonte of viering actueel wordt, verzorgen de radiostations over het algemeen uitzendingen waarin de diverse zienswijzen naar voren worden gebracht. Gods volk heeft doeltreffend gebruik gemaakt van dit forum om ons standpunt in verschillende kwesties uiteen te zetten, en hierdoor werd veel van het vooroordeel tegen ons werk weggenomen. Bij één gelegenheid werden wij uitgenodigd een vertegenwoordiger te sturen om zitting te nemen in een panel dat tijdens een opbelprogramma vragen zou beschouwen over het onderwerp Kerstmis, aangezien wij dat feest niet vieren.

Een van de panelleden was de bisschop van de Anglicaanse Kerk. Voordat het programma de ether inging, wendde de broeder die de Getuigen vertegenwoordigde zich tot de bisschop en vroeg hem hoe hij moest worden aangesproken. De bisschop gaf te kennen dat hij met Vader, Bisschop of Eerwaarde aangesproken kon worden. Onze broeder legde beleefd uit dat hij geen van deze titels kon gebruiken omdat een dergelijk gebruik in strijd is met de bijbel. De geestelijke was duidelijk geïrriteerd en ging dan ook naar de programmaleider om te verklaren dat hij niet in het programma wilde optreden met die Getuige — het was òf hij òf de Getuige. Aangezien de broeder die de Getuigen vertegenwoordigde het enige panellid was dat het niet met de viering van Kerstmis eens was, moest hij worden gehandhaafd. Zo kwam het dat een zeer boze en vernederde geestelijke de studio verliet.

Toen de bloedtransfusiekwestie en homoseksualiteit actueel werden, kregen de Getuigen opnieuw een uitnodiging om vertegenwoordigers te sturen om in verschillende panels zitting te nemen en de bijbelse zienswijze uiteen te zetten.

Afleidingen vermijden

Er kan zonder meer worden gezegd dat de plaatselijke theocratische organisatie de afgelopen 84 jaar een hele ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hoewel er op deze eilanden geen georganiseerde verdrukking van Gods volk heeft plaatsgevonden, heeft onze listige tegenstander, Satan de Duivel, zich van andere middelen bediend. Hij heeft subtielere strikken gebruikt — immoraliteit, een kritische instelling en overmatige ontspanning.

De populairste sport op de eilanden bijvoorbeeld is cricket. Het wordt met zo’n hartstocht beoefend dat een schrijver opmerkte: „Cricket is meer een religie dan een sport.” Cricketfans volgen het spel op de radio, de televisie of in eigen persoon op de „heilige” cricketpitch van Kensington Oval op Barbados. Maar het merendeel van de broeders, beseffend hoeveel tijd het opslokt, heeft ernaar gestreefd een evenwichtige kijk te behouden op deze en andere vormen van ontspanning die funest kunnen zijn voor iemands geestelijke gezindheid.

De gunstige reactie op de aansporing tot de hulppioniersdienst in april laat zien dat onze broeders er werkelijk naar streven de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats te stellen. In april 1988 rapporteerde het Barbadaanse bijkantoor een hoogtepunt van 1009 hulppioniers. Dit betekent dat er op de zes eilanden die onder het bijkantoor ressorteren gemiddeld ruim 32 hulppioniers per gemeente waren. Alles bij elkaar stond 46 procent van de broeders en zusters die maand in de een of andere tak van volle-tijddienst. Die ijverige activiteit heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen dat het bijkantoor in april van dat jaar gezegend werd met een nieuw hoogtepunt van 2571 verkondigers.

Op de eilanden Jehovah’s lof vertellen

De geschiedenis van Jehovah’s Getuigen maakt thans deel uit van de geschiedenis van Barbados. Dat eiland, dat als een stille schildwacht bij de toegang tot de Caribische Zee staat, heeft de afgelopen acht decennia met luide stem het goede nieuws van Gods koninkrijk laten weerklinken. En vanwege die luide stem is het eiland werkelijk een geestelijke poort geworden voor vele duizenden die „tijden van verkwikking” hebben ervaren doordat zij in een goede verhouding tot Jehovah God en zijn Zoon, Christus Jezus, zijn komen te staan. — Hand. 3:19.

De profeet Jesaja schreef lang geleden: „Zingt Jehovah een nieuw lied, zijn lof van het uiteinde der aarde . . . Laten zij Jehovah heerlijkheid toeschrijven, en laten zij op de eilanden zijn lof vertellen” (Jes. 42:10, 12). Alle 2571 Koninkrijksverkondigers in het gebied van dit bijkantoor bidden eensgezind of Jehovah’s zegen mag blijven rusten op hun krachtsinspanningen om zijn lof te vertellen.

[Kader/Kaart op blz. 150]

Profiel van het bijkantoor op Barbados

Hoofdstad van Barbados: Bridgetown

Voertaal: Engels

Voornaamste religie: Anglicanisme

Totale bevolking: 629.184

Verkondigers: 2571

Pioniers: 299

Gemeenten: 33

Aanwezigen op Avondmaal: 8065

Bijkantoor: Bridgetown

[Kaart]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

ATLANTISCHE OCEAAN

BARBADOS

Bathsheba

Holetown

Bridgetown

ST. LUCIA

Castries

Micoud

ST. VINCENT

Kingstown

BEQUIA

Port Elizabeth

GRENADINES

CARRIACOU

GRENADA

Grenville

St. George’s

CARIBISCHE ZEE

[Paginagrote illustratie op blz. 148]

[Illustratie op blz. 153]

Lina („Mammy”) Gaul (links) en Waldemar Rice, vroege Getuigen op Barbados

[Illustratie op blz. 155]

Lucy Gooding, wier woning werd gebruikt als zendelingenhuis

[Illustratie op blz. 156]

Winifred Heath, die veranderingen in haar leven aanbracht en in 1940 gedoopt kon worden

[Illustratie op blz. 158]

Chriselda James, van Grenada, bracht negen kinderen in de waarheid groot

[Illustratie op blz. 159]

E. J. Coward, van het hoofdbureau in Brooklyn, diende op de Oostcaribische eilanden

[Illustratie op blz. 161]

Philippa La Borde — „Mother Lab” — sinds 1918 een Getuige, diende vijftig jaar op St. Vincent

[Illustratie op blz. 165]

Cuthbert Blackman gebruikte paard en wagen om te pionieren

[Illustraties op blz. 170]

Frank Gall (links), een van de eerste Barbadaanse afgestudeerden van Gilead, en Dudley Mayers, die een aandeel had aan de oprichting van de eerste gemeenten op Barbados

[Illustratie op blz. 173]

Richard Ryde (links) en Sven Johansson werden in 1949 als zendelingen naar Grenada gezonden

[Illustratie op blz. 175]

Lloyd Stull, een van de eerste zendelingen die naar St. Lucia werden gezonden

[Illustratie op blz. 180]

De „Sibia”, een 20 meter lange schoener die gebruikt werd bij het zendingswerk

[Illustratie op blz. 183]

De „Light”, een vaartuig met twee schroeven dat de „Sibia” verving

[Illustratie op blz. 184]

Leden van het bijkantoorcomité: A. V. Walker (links), O. L. Trotman en Sven Johansson

[Illustratie op blz. 188]

Benjamin en Beryl Mason, die het zendelingenhuis hielpen organiseren

[Illustratie op blz. 191]

Richard en Gay Toews, die in 1967 als zendelingen aan Barbados werden toegewezen en nu in Canada dienen

[Illustratie op blz. 192]

Bijkantoorgebouwen en Koninkrijkszaal in Bridgetown (Barbados)

[Illustratie op blz. 193]

Het internationale „Zegevierend geloof”-congres van 1978, National Stadium op Barbados

[Illustratie op blz. 194]

De kust bij Bathsheba, aan de Atlantische-Oceaankant van Barbados