Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Oostenrijk

Oostenrijk

Oostenrijk

DE Oostenrijkse Alpen zijn vervuld van de klank van muziek. Oostenrijk is niet alleen vermaard om de sublieme muziekcomposities van Haydn, Mozart, Schubert, de familie Strauss en anderen, maar ook om zijn natuurschoon. Zijn met sneeuw bedekte Alpen, die zich verheffen tot een hoogte van wel 3797 meter, worden afgewisseld door dichte bossen, heldere meren en brede dalen. De majestueuze pieken gaan ten slotte in het oosten geleidelijk over in zacht glooiende heuvels en vruchtbare laagvlakten. De lieflijkheid van deze grootse omgeving wordt nog geaccentueerd door de geestelijke schoonheid van de bijbelse waarheid, die Oostenrijk in het begin van de twintigste eeuw bereikte. En sindsdien hebben de indrukwekkend hoge bergtoppen en groene dalen van Oostenrijk weergalmd van ’liederen waarin Jehovah God wordt verheven’. — Ps. 149:6.

Eeuwenlang maakte Oostenrijk deel uit van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie. Later vormde het samen met Hongarije het Oostenrijks-Hongaarse Rijk. Het hoeft dus geen verbazing te wekken dat 98 procent van de bevolking Duits spreekt en dat tot de etnische groepen Magyaren (Hongaren), Kroaten en Slovenen behoren. Toen Wenen de hoofdstad van een uitgestrekt rijk was, alsook in de periodes na de wereldoorlogen, trokken grote aantallen mensen naar deze kleurrijke stad aan de Donau om zich er te vestigen. Derhalve woont nu meer dan 20 procent van de ongeveer 7.575.000 personen tellende Oostenrijkse bevolking in Wenen.

Het rooms-katholieke geloof was in Oostenrijk eeuwenlang de officiële religie, zoals door de Habsburgse heersers was voorgeschreven. Ook nu nog beweert 84 procent van de bevolking rooms-katholiek te zijn, en er bestaat een concordaat tussen Oostenrijk en het Vaticaan dat de Katholieke Kerk van rijkssubsidie verzekert. Nog eens 6 procent staat als protestants te boek. Deze cijfers geven echter niet de werkelijke houding van de mensen tegenover religie weer, want de verknochtheid aan religieuze instellingen is enorm afgenomen. Velen aarzelen om openlijk hun traditionele religieuze banden te verbreken omdat de gemiddelde Oostenrijker zich altijd bezorgd afvraagt: ’Wat zullen de mensen wel zeggen?’

Veel krachtsinspanningen en de hulp van Jehovah’s geest zijn nodig geweest om godvrezende personen op te sporen en hen in Jehovah’s wegen te onderwijzen. Het resultaat is wel dat er thans in Oostenrijk meer dan 17.700 personen zijn die er blijk van hebben gegeven dat hun voornaamste zorg is: ’Wat zal God ervan zeggen?’ Samen vormen zij de 246 gemeenten van Jehovah’s Getuigen.

De eerste pogingen om getuigenis te geven

Aan het begin van de twintigste eeuw werd het religieuze leven in Oostenrijk bijna volledig beheerst door de Rooms-Katholieke Kerk. Hoewel protestanten bepaalde rechten hadden die hun in 1781 bij het zogenoemde tolerantie-edict waren verleend, was het de meeste anderen slechts toegestaan hun religie in besloten kring te beoefenen. Niettemin besloot Charles Taze Russell, de eerste president van het Wachttorengenootschap, in 1911 naar Wenen te gaan om zijn aandacht allereerst op de joodse bevolking te richten.

Hij kwam met de trein in Wenen aan, waar de grote zaal van Hotel Continental was gehuurd voor de 22ste maart. Zijn toespraak, bedoeld om aan de gevoelens van oprechte joden te appelleren, zou over het onderwerp „Het zionisme in de profetieën” gaan. Hoe zou de joodse bevolking hier op zijn uitleg van de bijbelse profetieën reageren? Een joodse rabbi had vanuit New York een lange boodschap overgeseind waarin hij een verkeerde voorstelling van zaken gaf en de joden waarschuwde voor de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen destijds bekendstonden. Het gevolg was dat hoewel de zaal overvol was toen broeder Russell het podium opstapte, hem al spoedig duidelijk werd dat ongeveer een derde van de aanwezigen vastbesloten was hem het spreken te beletten.

Broeder Russell berichtte later: „De toespraak was nauwelijks begonnen of er werd vanuit de hele zaal geroepen en geschreeuwd en sommigen van hen leken wel door demonen bezeten. . . . Wij probeerden een paar woorden te spreken om hun bezorgdheid weg te nemen, maar het mocht niet baten. . . . Verscheidenen schenen eropuit te zijn de hand aan ons te slaan, maar een sterk kordon van redelijker aanwezigen vormde een barricade rondom ons. Wij waren niet bang, maar degenen die onze tegenstanders beter kenden, schenen zich nogal bezorgd om ons te maken. Omdat wij bemerkten dat wij niets konden uitrichten, wuifden wij glimlachend met onze hand ten teken dat wij onze poging zouden opgeven en verlieten het podium. Dezelfde joden baanden een weg voor ons, hielden elke tegenstander tegen en leidden ons de zaal uit . . . Ongeveer vijftien van hen kwamen ons de volgende dag nadere vragen over het goddelijke plan stellen.”

Ten behoeve van oprechte waarheidszoekers werden er ook regelingen getroffen om de volledige tekst van Russells lezing in het dagblad Neues Wiener Journal te publiceren.

Dit was niet de eerste maal dat broeder Russell Wenen had bezocht. Twintig jaar daarvoor, in 1891, had hij een reis gemaakt die hem van Dresden (Duitsland) via Wenen naar Kisjinev in Rusland voerde. In een commentaar op de situatie zoals hij die destijds inschatte, zei broeder Russell in Zion’s Watch Tower van november 1891: „Wij constateerden niet dat men in Rusland openstond of gereed was voor de waarheid, . . . niets dat ons hoop deed koesteren op een oogst in Italië, Turkije, Oostenrijk of Duitsland.”

Desondanks werd er een verdere poging ondernomen om op zijn minst enkelen van de mensen hier te helpen. In het begin van 1914 werd Maxwell G. Friend (toen bekend onder de naam Freschel, geboren uit joodse ouders) gevraagd om van het Bethelhuis in Duitsland naar Oostenrijk-Hongarije te gaan teneinde het goede nieuws van het Messiaanse koninkrijk onder de joden te verbreiden. In Wenen kon hij bij twee abonnees op Zions Wachttoren een geregelde huisbijbelstudie beginnen. Hij berichtte: „Joden reageerden bijna nooit op het goede nieuws, omdat zij ons verwarden met zendelingen van de christenheid. Zij hadden geen liefde voor de christenheid omdat ze hen eeuwenlang van het ene land naar het andere had gedreven en hen te vuur en te zwaard genadeloos had vervolgd.”

Een paar maanden later brak de Eerste Wereldoorlog uit. Zou daarmee een eind komen aan alle pogingen om het goede nieuws met de Oostenrijkers te delen?

Het begin van de naoorlogse oogst

Te midden van de verschrikkingen van de wereldoorlog waren er personen die over geestelijke dingen nadachten en erover spraken. Johann Brotzge was, hoewel hij nog een jonge man was, diep religieus. Bij het bedrijf waar hij werkte, in de stad Dornbirn, bezorgde hij kolen bij een man genaamd Degenhart, die met de zorg voor de verwarmingsketel belast was. Bij een van die gelegenheden, in de vroege herfst van 1917, begon Degenhart een gesprek met hem over Gods koninkrijk. Spoedig daarna werd de jonge Johann opgeroepen voor militaire dienst. Zouden de waarheidszaden die hij gehoord had wortel schieten?

Na de verschrikkingen van de oorlog te hebben meegemaakt, keerde Johann naar huis terug. De woorden over Gods koninkrijk hadden een diepe indruk achtergelaten en speelden hem nog steeds door de geest. Hij begon naar Degenhart te zoeken. Maar die was helaas in de tussentijd gestorven. In de lente van 1919 kwam Johann Brotzge echter in contact met Otto Mathis en met Xaver Klien, die toen een Bijbelonderzoeker was. Van Otto kreeg hij zijn lang begeerde bijbelse lectuur. Deze mannen waren de eerste Bijbelonderzoekers in het westen van Oostenrijk.

Ongeveer 680 kilometer daarvandaan, helemaal in het oosten van het land, schoot de waarheid wortel in een ander ontvankelijk hart. De jonge Johannes Ehm werkte gedurende de jaren 1919 en 1920 als muziekleraar in het dorpje Deutsch-Wagram op de Marchfeldvlakte. Een bevriend echtpaar nam een ingenieur uit Duitsland als kostganger in huis. Dat echtpaar vertelde Johannes dat de ingenieur, een zekere meneer Goller, over totaal nieuwe en vreemde dingen sprak. Hij zei dat het einde van de wereld nabij was, dat er geen hellevuur is en dat de meerderheid der gelovigen niet naar de hemel zou gaan maar eens op aarde zou leven. Maar dat niet alleen, hij beweerde dat hij het allemaal aan de hand van de bijbel kon bewijzen. „Zou je graag bij zo’n gesprek aanwezig zijn?”, vroeg het echtpaar aan de jonge muziekleraar.

Bij dat gesprek zag Johannes voor de eerste keer in zijn leven een bijbel. Hij zei later: „Goller straalde rust uit en beantwoordde kalm al mijn vragen — en dat waren er heel wat!” Johannes bestelde al snel de zes delen van de Schriftstudiën, geschreven door C. T. Russell, en begon ze ijverig te bestuderen.

Ondertussen maakte in Klagenfurt, in het zuiden van Oostenrijk, een jonge boekhouder, Franz Ganster, per brief kennis met een man in Zwitserland die Egg heette. Hun correspondentie behelsde meer dan het verzamelen van postzegels en het uitwisselen van prentbriefkaarten. Aangezien Egg al een van de Bijbelonderzoekers was, hoorde onze jonge Oostenrijkse boekhouder van hem de bijbelse boodschap. Ganster bestelde alle lectuur van het Wachttorengenootschap die destijds in Zwitserland verkrijgbaar was, welke hem persoonlijk werd overhandigd door Leopold König, een kuiper, toen deze in 1921 uit Zwitserland naar Oostenrijk terugkeerde. Wat hierdoor op gang gebracht werd, zullen wij later zien.

Omstreeks dezelfde tijd liet een Bijbelonderzoeker uit Duitsland een brochure achter bij een echtpaar dat in Linz, in het noorden van Oostenrijk, woonde. Die brochure was getiteld Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven. Nadat zij deze gelezen en aan hun vriend, een boer genaamd Simon Riedler, gegeven hadden, zeiden zij hem: „Het is in een sensationele stijl geschreven.” Dus bladerde Simon Riedler de brochure vluchtig en enigszins bevooroordeeld door. ’Waarschijnlijk allemaal onzin’, dacht hij bij zichzelf.

Desondanks las hij de brochure nog eens, en toen een derde maal. Zou hij uiteindelijk beseffen wat een juweeltjes van waarheid er in deze brochure stonden? Ja, en toen schaamde hij zich zelfs voor zijn aanvankelijke vooroordeel.

Omdat Simon de boodschap graag grondiger wilde onderzoeken, schreef hij naar Wenen, naar het adres dat op de achterkant van de brochure vermeld stond. Hoe lang had hij al niet een bijbel willen hebben! Zo kwam hij in contact met Leopold König, de kuiper die uit Zwitserland was teruggekeerd en nu als colporteur diende. Toen broeder König een Luther-bijbel in zakformaat naar deze boer zond, had hij waarschijnlijk geen idee van de geweldige vreugde die hij teweegbracht. Simon Riedler had eindelijk zijn eigen bijbel! Samen met de bijbel las hij Zions Wachttoren en Voedsel voor denkende christenen. Zijn gezin, familie en buren overlaadden hem met spot. Maar Simon Riedler had de waarheid gevonden; dat was het enige wat telde. Zoals hij later zei: „Mijn hart was vol, en mijn lippen stroomden over.”

Horende oren tijdens een gedenkwaardige lezing

In de late herfst van 1921 werd er in de ruime Sofiensäle in de pittoreske stad Wenen een lezing gehouden over het pakkende thema „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven”. De reactie op de boodschap was geheel verschillend van wat broeder Russell tien jaar daarvoor had meegemaakt.

Een verslag over de vergadering zegt: „De boodschap had een geweldig effect. De aankondiging veroorzaakte heel wat opschudding en leidde voordat de vergadering begon, op straat tot menige discussie. De zaal was propvol en de deuren werden lang voor het begin van de lezing gesloten, terwijl honderden mensen werden weggestuurd. De menigte luisterde ademloos naar de wonderbaarlijke boodschap van de oprichting van het koninkrijk Gods en de vertroostende bijbelse belofte dat miljoenen nu levende mensen niet zullen hoeven te sterven.” Er werden die avond 2100 exemplaren van de Millioenen-brochure verspreid en 1200 mensen lieten hun adres achter zodat zij naderhand bezocht konden worden.

Tot degenen die diep getroffen werden door die lezing behoorde Hans Ronovsky. Hij was niet aanwezig in de Sofiensäle. Maar toen hij een paar weken later door een van de winkelstraten van Wenen kuierde, werd zijn aandacht getrokken door een aanplakbiljet waarop stond aangekondigd dat dezelfde lezing in het Konzerthaus gehouden zou worden. Hij ging erheen, niet om van een wals van Strauss of een concert van Mozart te genieten, maar om naar de lieflijke melodie van de bijbelse waarheden te luisteren. Wat hij hoorde, bleek een keerpunt in zijn leven te zijn.

Activiteit in de provincies

Nu werd de aandacht gericht op andere bevolkingscentra in het hele land. Op een dag ontving Franz Ganster een briefkaart uit Wenen. Hij moest de grootste zaal huren die hij in Klagenfurt kon vinden voor een lezing welke gehouden zou worden door Emil Wetzel, een broeder die vanuit Dresden (Duitsland) was gestuurd om het opzicht te voeren over het werk in Oostenrijk. ’Dat zal de zaal van Hotel Sandwirt zijn’, dacht broeder Ganster bij zichzelf, en hij ging prompt op zoek naar de eigenaar van het hotel.

„Ik zou willen voorstellen”, zei de hotelhouder, „om tafels en stoelen in de zaal te zetten zodat het wat voller lijkt, aangezien er vast maar een paar mensen zullen komen.”

Broeder Ganster antwoordde resoluut: „Ik heb opdracht de zaal alleen met stoelen te huren.”

Wie moest nu de vele uitnodigingen voor de lezing rondbrengen? Broeder Ganster, die zelf een baan had, kreeg een idee. Hij huurde een stel mannen, en die verspreidden 3000 strooibiljetten in de stad. Zoals naderhand uit het aanwezigenaantal bleek, hadden zij kennelijk goed werk gedaan. De hotelhouder schatte dat 2000 mensen de lezing bijwoonden. En niet alleen de zaal zelf zat tjokvol, maar ook het balkon.

Richard Heide, een twintigjarige student, was een van de aanwezigen. Nadat hij het aanplakbiljet voor de lezing „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven” had gezien, zei hij tegen zijn vader: „Pa, ik ga naar die lezing luisteren, wat iemand ook mag zeggen. Ik wil weten of dit alleen maar bluf is of dat er enige waarheid in schuilt!” Dus ging hij erheen, en zijn vader en zijn zuster Therese besloten hem te vergezellen.

Na de lezing lieten velen van de aanwezigen hun adres achter en vroegen om lectuur. Om aan die verzoeken te kunnen voldoen, bestelde Franz Ganster een ruime voorraad Schriftstudiën. Hij ontving er zo veel dat zijn hospita zich afvroeg waar hij alle pakketten zou laten. Zijn kamer was van de vloer tot de zoldering volgestapeld met lectuur, zodat er voor Franz zelf nauwelijks plaats overbleef.

De heer Heide, die enthousiast was over de lezing, bestelde eveneens de zeven delen van de Schriftstudiën, die hij gretig las. Niet lang daarna werden er in zijn flat vergaderingen gehouden. Dikwijls zaten er wel dertig mensen opeengepakt in zijn woonkamer.

In Graz werden eveneens reeds in de lente van 1922 vergaderingen belegd. Ook werden er lezingen gehouden in andere provinciesteden. Aldus breidde Jehovah’s werk in de provincies zich uit.

Wat een ijverig groepje vormden deze verkondigers in Klagenfurt! En toch waren zij nog niet eens gedoopt. Pas op 5 juli 1922 vond er in Wenen een onderdompeling plaats; de week daarop werd er een doopplechtigheid gehouden in de provincie Karinthië, waar de eerstelingen van dit gebied in het water van de prachtige Wörthersee ondergedompeld werden. Tot hen behoorden Franz Ganster, de heer en mevrouw Heide (de ouders), hun twee kinderen Richard en Therese, en een zekere meneer Kopatsch, die later bekend kwam te staan om zijn ijver en vrijmoedigheid van spreken.

Intussen was er in Wenen iets gebeurd dat niet alleen onder Gods volk, maar ook onder buitenstaanders aanleiding gaf tot levendige gesprekken.

Een wanordelijke vergadering in Wenen

Tijdens een rondreis langs de verschillende bijkantoren in 1922 zou broeder Rutherford, de tweede president van het Wachttorengenootschap, van 30 mei tot 1 juni ook een bezoek brengen aan Wenen. Er werden plannen gemaakt voor een lezing in de ruime Katharinenhalle. Zou de ontvangst ditmaal gunstiger zijn dan toen broeder Russell elf jaar voordien getracht had in Wenen een toespraak te houden?

Toen broeder Rutherford en zijn tolk, broeder Conrad Binkele (uit Zwitserland), het podium opgingen, was alle beschikbare ruimte in de zaal, met inbegrip van de gangpaden, gevuld met mensen. Enkelen zaten zelfs op het podium, recht tegenover de spreker. Anderen probeerden nog binnen te komen. Onder de duizenden aanwezigen bevonden er zich echter een paar honderd die niet gekomen waren om rustig naar de lezing te luisteren maar veeleer om die te verstoren. Tegenstanders van de bijbelse boodschap hadden hun handlangers overal onder het publiek geposteerd, vooral achter in de zaal.

De eerste veertig minuten van de lezing ging alles goed. Broeder Rutherford was echter gewaarschuwd dat er een poging gedaan zou worden om een eind te maken aan de bijeenkomst. Dus besprak hij eerst de hoofdpunten van zijn lezing, met de bedoeling er later over uit te weiden. Maar de hoofdpunten waren nog niet behandeld of er brak een tumult los. Zo’n twee- tot driehonderd herrieschoppers begonnen te schreeuwen en met hun voeten op de grond te stampen als een op hol geslagen kudde vee. Jonge mannen en vrouwen sprongen op de stoelen en seinden naar alle kanten. In één klap als het ware brachten deze onruststokers de lezing tot een abrupt einde.

Broeder Rutherford trachtte een beroep op het publiek te doen om te kalmeren en zich behoorlijk te gedragen, maar tevergeefs. Nogmaals probeerde hij het publiek via zijn tolk toe te spreken, door te zeggen: „Ik wil graag een stemming houden onder de toehoorders om te zien hoevelen de rest van deze lezing willen beluisteren.” De meerderheid van de aanwezigen stak bevestigend de hand op. Maar de oproerkraaiers gaven luid hun afkeuring te kennen. Op vastberaden toon zei broeder Rutherford nu: „Zouden degenen die niet willen luisteren, onmiddellijk de zaal willen verlaten om degenen die wel willen luisteren, daartoe de gelegenheid te geven?”

Daarop brak de woede van de ordeverstoorders in volle hevigheid los. De leiders van het oproer baanden zich een weg door de gangpaden. Toen zij nog maar vijf meter bij het podium vandaan waren, begonnen zij de „Internationale” te zingen. Hun optreden was zo heftig dat het leek of zij door demonen bezeten waren.

De beheerder van de zaal arriveerde nu en eiste dat de spreker onmiddellijk het podium verliet. Broeder Rutherford hoopte dat de storm zou overwaaien en dat de politie de menigte zou bedwingen zodat hij de lezing kon vervolgen. Maar dit was niet het geval. De beheerder schakelde enkele van de lichten uit, maar de tegenstanders deden ze weer aan. Hierdoor nog meer verontrust, renden de beheerder en twee of drie van zijn helpers het podium op, grepen broeder Rutherford bij zijn arm en trokken hem mee naar achteren, uit het gezicht.

Nog steeds zingend bereikte de bende de voorkant van het podium en een paar van hen schreeuwden: „Waar is hij? Waar is hij? Wij voeren een rode vlag!” Het gepeupel, dat broeder Rutherford niet kon vinden, plaatste wachten bij de uitgangen. Maar klaarblijkelijk zagen zij een deur aan de achterzijde van het podium over het hoofd. Deze deur, die gewoonlijk op slot en vergrendeld was, werd onmiddellijk geopend. Broeder Rutherford en broeder Arthur Goux, die met hem meegekomen was uit New York, renden erdoor, en de deur werd prompt weer gesloten en vergrendeld.

Het dagblad Neues Wiener Journal berichtte: „Schandelijke taferelen tijdens een bijbelse lezing” — „Communisten breken de bijeenkomst op”.

Emil Wetzel, die destijds opziener over het werk van het Genootschap in Oostenrijk was, schreef later dat gedurende de eerste zes maanden dat hij deze toewijzing behartigde, bijna al onze openbare vergaderingen verstoord werden. Aan de andere kant waren er veel mensen aanwezig die hongerden naar de waarheid, en er werden regelingen getroffen om voor hen te zorgen. Om die zorg te vergemakkelijken, opende het Genootschap in 1923 het eerste bijkantoor in Oostenrijk, in de Pouthongasse 12 in Wenen.

„Ik wil u geenszins in de steek laten”

In 1924 werd er in Wenen voor het eerst een algemene vergadering van de Internationale Bijbelonderzoekersvereniging gehouden. Toen er het jaar daarop weer een congres werd gehouden in Wenen, behoorde Johannes Schindler uit Dresden tot de afgevaardigden. Dit werd een keerpunt in zijn leven. Hoe dat zo? Een van de lezingen culmineerde in de oproep: „Wie zou graag als hulpzendeling in Oostenrijk dienen?” (Tegenwoordig zouden wij zo iemand een pionier noemen.) Een van de zes broeders die ter plaatse gehoor gaven aan die oproep, was Johannes Schindler.

Broeder Schindler ging eerst terug naar Dresden om zijn werkgever ervan in kennis te stellen dat hij zou vertrekken. Destijds werkte hij voor de beroemde Ernemann-Zeiss-Ikon-fabriek als maker van optische precisie-instrumenten. Maar hoe zou broeder Schindler zonder dat werk in zijn materiële behoeften gaan voorzien? Hij mocht een bepaald gedeelte van het geld dat hij als bijdrage voor de lectuur kreeg, houden voor persoonlijk gebruik. In Oostenrijk kon men echter geen lectuur verkopen van huis tot huis, en die wet werd opgevat als zou ze op ons werk van toepassing zijn. Er zat niets anders op dan de huisbewoner vriendelijk te vertellen: „Als u iets wilt bijdragen om dit zendingswerk te ondersteunen, bent u daar vrij in.” Iemand moest ten volle op Jehovah vertrouwen, wilde hij deze toewijzing onder die omstandigheden aanvaarden. Maar had Jehovah zijn dienstknechten niet beloofd: „Ik wil u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten”? — Hebr. 13:5.

Broeder Schindler, die 24 jaar was, had al twee jaar ervaring opgedaan als verkondiger van het goede nieuws in zijn geboorteland Duitsland. Nu kwam hij met 100 Duitse marken op zak naar Oostenrijk om op 17 oktober 1925 met zijn werk in en om de stad Wels te beginnen.

Hij probeerde zo zuinig mogelijk te leven. Maar al tijdens de eerste maand moest hij terugvallen op zijn financiële reserves. Na drie maanden waren zijn geldmiddelen uitgeput. Van toen af aan werden zijn geloof en vertrouwen in Jehovah werkelijk op de proef gesteld. En Jehovah voorzag op Zijn eigen manier in al zijn behoeften.

Op een zaterdagavond bijvoorbeeld, nadat broeder Schindler met zijn laatste geld de huur had betaald voor de kamer waar hij en zijn pionierspartner de nacht zouden doorbrengen, dwaalden zijn gedachten af naar de volgende dag. In gebed wendden hij en zijn partner zich tot hun hemelse Vader. Op zondagmorgen ging broeder Schindler allereerst naar het postkantoor, dat op zondag maar een uur open was, om te zien of er post was. Wat was hij verbaasd toen hem een pakket werd overhandigd! De inhoud? Vijfhonderd brochures en een begeleidende brief waarin stond dat de brochures gratis waren.

De dienst in de plaatselijke kerk was net afgelopen en de mannen trokken, zoals zij dat gewend waren, naar de cafés voor hun zondagse drankje en om een kaartje te leggen. Broeder Schindler benaderde de caféhouder, bood hem een brochure aan en vroeg of hij ook de gasten aan de tafels mocht aanspreken. Dat mocht.

Broeder Schindler liep naar een tafel toe en legde voor iedere man aan de tafel een brochure neer, terwijl hij zei: „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven. Deze profetie uit de Heilige Schrift zal spoedig vervuld worden. Wij verkopen deze brochures niet, maar als iemand iets wil bijdragen voor onze zendingsactiviteit, is hij daar vrij in.” Zo gauw een van de mannen wat kleingeld op de tafel had gelegd, haalden ook anderen hun beurs te voorschijn en volgden zijn voorbeeld. Zo ging broeder Schindler onbevreesd van tafel naar tafel om de brochures te verspreiden.

Er waren nog meer cafés in dat dorp. Binnen anderhalf uur was zijn lectuurtas leeg. Weer hadden broeder Schindler en zijn partner het geld dat zij nodig hadden om voedsel te kopen en hun kamer te betalen. Met vertrouwen in Jehovah keken zij uit naar de volgende dag.

Tot aan zijn dood op 23 december 1986 bevond Johannes Schindler zich in de pioniersgelederen, eerst in Oostenrijk en later in de Bondsrepubliek Duitsland.

Begrafenissen trekken belangstelling

In hetzelfde jaar dat broeder Schindler in Oostenrijk met de pioniersdienst begon, werd Georg Gertz vanuit Duitsland naar het Weense bijkantoor gezonden. Hij kwam in de grotere steden in het hele land als een voortreffelijk spreker bekend te staan.

Toen broeder Heide uit Klagenfurt stierf, kreeg broeder Gertz de toewijzing de begrafenislezing te houden. Broeder Heide was alom bekend geweest vanwege zijn ijverige deelname aan de predikingsactiviteit. Met behulp van een adressenboek had hij proefexemplaren van de tijdschriften en verschillende traktaten zoals Openlijke aanklacht tegen de geestelijkheid en De val van Babylon naar alle delen van Karinthië verzonden. Nadat de enveloppen op bestemming waren gesorteerd, hielpen zijn kinderen hem de zendingen in een wasmand naar het postkantoor te brengen. Steeds weer ontving broeder Heide brieven van geïnteresseerde personen in verschillende steden en dorpen van Karinthië, en als het maar enigszins kon, bezocht hij hen persoonlijk.

Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat toen broeder Heide stierf, velen belangstelling toonden voor de begrafenisplechtigheid. Begrafenissen betekenen veel voor de plattelandsbevolking van Oostenrijk. Het kan zijn dat zij er vol lof over spreken, maar het kan ook zijn dat zij ze sterk afkeuren. Welnu, deze begrafenisplechtigheid, de eerste voor een getuige van Jehovah in Oostenrijk, werd door ongeveer 2000 mensen bijgewoond. En aangezien de Oostenrijker graag over begrafenissen spreekt, werd er over deze begrafenis tien jaar later nog gesproken.

Een klein begin, voortdurende inspanningen

Tegenwoordig zijn er zestien gemeenten in en om Linz, in Opper-Oostenrijk. Maar de bijbelse waarheid kreeg hier slechts langzaam vaste voet. In religieus opzicht was dit een bolwerk van de Katholieke Kerk, en het was niet gemakkelijk de boodschap van het Koninkrijk in dit gebied te verkondigen.

Simon Riedler, die nederige boer, sprak enthousiast met anderen in deze omgeving over de kostbare bijbelse waarheden die hij had geleerd. Omstreeks 1930 kwam broeder Nasl uit München (Duitsland) hem helpen, en zij vonden inderdaad een paar belangstellenden. Broeder Riedler hield lezingen voor de groep of las hun voor uit de publikaties van het Genootschap. Doorgaans kwamen er zo’n 30 tot 35 personen voor deze vergaderingen bijeen. Vanwege de druk nam de belangstelling echter af en nog in 1940, zo blijkt uit berichten, was er in Linz maar één loyale zuster.

In het westen, vlak bij de grens met Liechtenstein, in de stad Feldkirch, gaf een douanebeambte genaamd Wilhelm Coreth al in 1922 getuigenis aan zijn collega’s. Agathe Thaler en haar moeder, die toen in het dorpje Lauterach woonden, hoorden het goede nieuws. Er werden regelingen getroffen voor een gesprek in het huis van Agathes ouders, waarbij de plaatselijke priester aanwezig zou zijn. Tussen de 20 en 25 personen waren aanwezig. De priester kon niet één van de aangevoerde argumenten aan de hand van de bijbel weerleggen. Het resultaat? Het hele gezin aanvaardde de waarheid. In 1925 werd de stad Dornbirn het centrum voor de vergaderingen, en broeders uit het nabijgelegen Zwitserland kwamen over om lezingen te houden. Johann Brotzge, die al in 1917 de waarheid voor het eerst had gehoord, had eveneens voldoende vorderingen gemaakt om lezingen te kunnen houden.

De vooruitgang die in het hele land werd geboekt, werd weerspiegeld in het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering. In 1926 berichtte Wenen 312 bezoekers, Graz 43, Klagenfurt 26 en andere plaatsen in totaal 52.

In datzelfde jaar werd het opzicht over het Koninkrijkswerk in Oostenrijk aan het Duitse bijkantoor overgedragen. Een bekwame broeder werd naar Oostenrijk gezonden om voor het benodigde plaatselijke toezicht te zorgen.

Voorwaarts ondanks druk

Het predikingswerk werd in die dagen onder moeilijke omstandigheden verricht. Iedereen die het goede nieuws van Gods koninkrijk met anderen deelde, vooral op het platteland, maakte al snel kennis met de politie.

Op een dag had een groep broeders een bus gehuurd om enkele dorpen van het Waldviertel, een plattelandsgebied ten noorden van Wenen, te bezoeken teneinde er te prediken. Zij werden bij hun aankomst al opgewacht. Aan het begin van het dorp kwamen zij oog in oog te staan met een vijandige menigte dorpelingen die door de plaatselijke priester waren opgehitst. Tussen de menigte stonden mannen met stalen helmen en geweren; zij behoorden tot de zogenoemde Heimwehr, een burgermilitie gesteund door enkele dorpsagenten. Zodra de broeders uit de bus stapten, werden zij aangevallen en hun hele lectuurvoorraad werd hun afgepakt.

Onnodig te zeggen dat de broeders na dit voorval buiten de dorpen uit de bus stapten als zij het platteland bewerkten en dan via een omweg de dorpen binnengingen. De vijanden van de waarheid pasten zich echter prompt aan de nieuwe methoden van de broeders aan. In sommige gebieden had de geestelijkheid het helemaal voor het zeggen, en de politie was maar al te zeer bereid met de geestelijken samen te werken door handelend tegen de broeders op te treden.

De vijandigheden waaraan de broeders en zusters het hoofd moesten bieden, raakten elk facet van het leven en hielden zelfs niet op bij de dood. De heer en mevrouw Geisberger, die in de buurt van het stadje Schärding woonden, aanvaardden de waarheid en verlieten in 1923 de Katholieke Kerk. Om deze reden verloor zuster Geisberger niet lang daarna haar baan als handwerklerares. Toen haar man stierf, trachtte de dorpspriester te verhinderen dat broeder Geisberger op het plaatselijke kerkhof begraven werd. Wettelijk kon men natuurlijk niemand een begrafenis weigeren. Dus brachten de broeders de zaak voor de districtscommissaris. Welke regelingen konden er getroffen worden om deze gelovige man, die ernaar gestreefd had in harmonie met de bijbel te leven, te begraven? De begrafenis zou moeten plaatsvinden in dat deel van het kerkhof dat gereserveerd was voor de graven van mensen die zelfmoord hadden gepleegd. Maar broeder Wetzel uit Wenen kreeg ten minste toestemming om de begrafenislezing te houden.

Vervolgd omdat zij christenen waren

De Schrift windt er geen doekjes om dat iemand die een christen is, in deze wereld moeilijkheden te verduren krijgt. Jezus Christus vertelde zijn volgelingen: „Denkt aan het woord dat ik tot u heb gezegd: Een slaaf is niet groter dan zijn meester. Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen . . . Maar zij zullen u al deze dingen aandoen wegens mijn naam, omdat zij hem niet kennen die mij heeft gezonden” (Joh. 15:20, 21). Dit ervoeren degenen in Oostenrijk die gedurende deze periode in de voetstappen van Jezus Christus probeerden te treden. Soms kwam de tegenstand, zoals Jezus gewaarschuwd had, van naaste familieleden (Matth. 10:32-39). Maar de broeders en zusters in Oostenrijk lieten zich er niet door ontmoedigen hun standpunt aan de zijde van Gods koninkrijk in te nemen.

Beatrice Lojda was woordvoerster van de socialistische beweging en had zich kandidaat gesteld bij de verkiezingen voor de Nationalrat (een van de Kamers van de volksvertegenwoordiging). Een van haar vriendinnen — haar naam was Bretschneider — die zij van haar politieke activiteiten kende, was een getuige van Jehovah geworden en sprak natuurlijk met haar over Gods koninkrijk. Beatrice werd uitgenodigd om een lezing te komen beluisteren in Hotel Continental te Wenen. Dit was hetzelfde hotel waar broeder Russell destijds in 1911 tevergeefs getracht had een lezing te houden. Beatrice geloofde niet in God en wimpelde aanvankelijk de hele zaak af met de opmerking: „God moet zich eerst maar eens aan mij voorstellen!” Maar zij wilde haar vriendin een plezier doen en woonde de lezing derhalve bij. Tegen haar verwachting in voelde zij zich echter al tijdens de lezing gedrongen verscheidene malen tegen zuster Bretschneider te zeggen: „Dit is de waarheid! Dit is de waarheid!”

Het duurde niet lang voordat Beatrice zich uit het politieke leven terugtrok, in overeenstemming met Jezus’ woorden tot zijn discipelen: „Gij [zijt] geen deel van de wereld” (Joh. 15:19). Direct begonnen de moeilijkheden. Haar man dreigde zich van haar te laten scheiden als zij niet ’tot bezinning’ zou komen, zoals hij het noemde. Maar zij stond vast in het geloof en dat bleef zo tot aan haar dood.

Franz Monfreda uit Salzburg was een vroom katholiek geweest, maar de waarheid bereikte zijn hart. Nadat hij op 12 maart 1927 de Katholieke Kerk had verlaten, droeg hij zijn leven aan Jehovah God op. Zijn familie was niet erg ingenomen met deze daad en overlaadde hem derhalve met verwijten en vijandigheden. Het kwam zover dat hij èn zijn huis èn zijn baan kwijtraakte. Zijn geloof werd zwaar op de proef gesteld, want het duurde een hele tijd voordat hij een andere baan vond. Maar hij bleef Jehovah trouw. Wat heeft hij over die dagen te zeggen? „Nu ben ik blij dat ik die periode te boven ben gekomen en de waarheid trouw ben gebleven. Jehovah’s arm is nooit te kort gebleken.” — Vergelijk Jesaja 59:1.

Er was maar één fiets

De broeders in het gebied van Riedlingsdorf, in de provincie Burgenland, legden een buitengewone ijver voor het werk van de Heer aan de dag. Zij hadden een uitgestrekt gebied en er waren bijna geen vervoermiddelen. Het bezit van een motorfiets, laat staan een auto, was voor hen uitgesloten. Velen hadden niet eens een fiets. Dus gebruikten enkele broeders de volgende methode voor de velddienst:

Eén broeder ging lopend op pad en belde onderweg bij alle huizen aan om te prediken. Een tweede broeder ging op zijn fiets vooruit naar een van tevoren vastgesteld punt en liet de fiets daar achter. Hij verrichtte zijn activiteit dan verder te voet. Wanneer de eerste broeder bij het punt kwam waar de fiets was neergezet, reed hij erop naar de volgende afgesproken plaats. Als deze fiets een hodometer had gehad, zou die ongetwijfeld een reusachtig aantal in de Koninkrijksprediking afgelegde kilometers hebben aangegeven!

Aangezien de broeders alleen op zondag gelegenheid hadden voor de velddienst, benutten zij hun tijd ten volle. Soms gingen zij om drie uur ’s ochtends van huis en keerden laat in de avond terug. Zij verrichtten hun bediening met inzet van al hun krachten.

De strijd voor wettelijke rechten

Toen het predikingswerk zich uitbreidde, gebeurde het nogal eens dat de broeders vanwege hun predikingsactiviteiten voor de plaatselijke autoriteiten moesten verschijnen. Voor zover zij hiertoe in staat waren, verdedigden zij zichzelf. In sommige gevallen kregen zij juridische hulp. Maar de gerechtelijke stappen vielen niet altijd in hun voordeel uit.

Het bleek echter heel wat moeilijker te zijn het plaatselijke bijkantoor van het Wachttorengenootschap te laten registreren dan een veroordeling te voorkomen. Wettelijke erkenning als een georganiseerde religie was eenvoudig nog niet mogelijk. De broeders probeerden om dan ten minste geregistreerd te worden als een vereniging, maar de autoriteiten wezen dit verzoek af met als argument: ’Het is uw bedoeling een religieuze organisatie te vormen, en een dergelijke organisatie ligt niet binnen de mogelijkheden van de Oostenrijkse wet.’

De broeders gingen in beroep bij het Constitutionele Hof met de klacht dat hun het wettelijke recht om een vereniging te vormen, ontzegd werd. De onmiddellijke reactie van de leden van het Oostenrijkse Constitutionele Hof was de afwijzing van het beroep op 7 december 1929. Vervolgens probeerden de broeders een vereniging te laten registreren voor het verspreiden van bijbels en bijbelse lectuur, zonder dat er sprake was van verdere religieuze activiteiten. Dit verzoek werd niet geweigerd. Dus werd er op 24 mei 1930 een plaatselijke vereniging gevormd om als een wettelijk instrument voor de broeders te dienen.

De wettelijke erkenning van de Wachtturm-Gesellschaft maakte geenszins een einde aan de moeilijkheden waarmee de broeders te kampen hadden. Maar Jehovah’s dienstknechten bleven zich van hun schriftuurlijke verantwoordelijkheid kwijten. Zij zagen in dat er ook aan regeringsfunctionarissen getuigenis moest worden gegeven. — Mark. 13:11.

Nieuwe gemeenten, een groeiend aantal bezoekers

Teneinde niet al te veel stof te doen opwaaien, hadden de broeders besloten ervan af te zien grotere vergaderingen te houden. Alleen het Photo-Drama der Schepping, dat in Wenen voor het eerst te zien was in 1922, zou ook in kleinere provinciesteden worden vertoond.

Desondanks was het bezoekersaantal op de gemeentevergaderingen in sommige gebieden aanzienlijk. In de stad Leoben bijvoorbeeld, waar Eduard Payer in de volle-tijddienst was. Vóór zijn komst had niemand van de Bijbelonderzoekers gehoord. Maar hij predikte met grote ijver, en spoedig bezochten zo’n 200 personen de vergaderingen. Omstreeks 1932 diende hij in Graz, de provinciehoofdstad van Stiermarken. Ook hier bezochten verscheidene honderden de vergaderingen. Onder de aanwezigen bevond zich een voormalig soldaat van het Franse Vreemdelingenlegioen, Leopold Pitteroff, die later in een concentratiekamp belandde, waar hij getrouw bleef. Het aantal georganiseerde bijbelstudiegroepen (of klassen, zoals ze toen werden genoemd) in Oostenrijk was reeds gegroeid tot dertig.

De tegenstand neemt toe

De verandering die vervolgens op het politieke toneel plaatsvond, was de geestelijken, die onze belangrijkste tegenstanders waren, zeer welkom. Dr. Engelbert Dollfuss, een christelijk-sociaal, nam op 20 mei 1932 het ambt van bondskanselier op zich en ontving een gelukstelegram van kardinaal Pacelli, de pauselijke staatssecretaris. Tijdens de ambtstermijn van dr. Dollfuss werden de burgerlijke vrijheden duidelijk beknot. Hij maakte in 1933 handig gebruik van een noodsituatie om het parlement te ontbinden. Vervolgens vestigde hij, nu hij alle politieke touwtjes in handen had, wat hij „de eerste katholieke modelstaat van Europa” noemde. In kerkelijke kringen werd Dollfuss als de ideale katholieke staatsman beschreven.

Zou het onder deze omstandigheden een verrassing zijn als er pogingen werden ondernomen om onze christelijke vergaderingen te verbieden? Zo’n verbod werd al spoedig van kracht in Graz, waar honderden personen onze vergaderingen bezochten. De broeders waren niet geïntimideerd. Zij tekenden onmiddellijk beroep aan en moesten in het gelijk worden gesteld omdat er van de kant van onze broeders geen overtreding van de wet had plaatsgevonden. De autoriteiten trokken echter de verblijfsvergunning van enkele pioniers in en dwongen hen aldus de stad te verlaten. Bijna elke week werden er valse beschuldigingen tegen de broeders ingebracht. Een katholieke krant verzocht de regering een eind te maken aan ons christelijke werk, waardoor duidelijk werd onthuld wie er achter deze acties zat.

Precies op tijd voorzag Jehovah’s organisatie in opbouwende hulp. Hoewel broeder Rutherford zelf in 1933 niet kon komen, zoals hij van plan was geweest, zond hij N. H. Knorr en M. C. Harbeck, die met de broeders bijeenkwamen in het Etablissement Wimberger in Wenen. Die vergadering had een bijzonder versterkende uitwerking op de broeders.

Censurering en inbeslagneming van lectuur

In overeenstemming met de bijbelse profetieën dat de menselijke heerschappij plaats zal moeten maken voor Gods hemelse koninkrijk, vestigden onze publikaties openlijk de aandacht op de droevige resultaten van de heerschappij van mensen (Dan. 2:44; 7:13, 14, 27). De heersende autoriteiten namen aanstoot aan zulke uitspraken wanneer zij vonden dat zij erdoor in een slecht daglicht werden geplaatst. Als gevolg hiervan vond er in het begin van de jaren ’30 een reeks confiscaties van onze lectuur plaats.

In 1933 en 1934 moesten de broeders haast elke week voor de autoriteiten verschijnen om naar alle mogelijke bezwaren te luisteren. Vaak eisten de autoriteiten dat bepaalde paragrafen in de publikaties onleesbaar werden gemaakt. Om zich er absoluut zeker van te stellen dat alle betreffende paragrafen ook echt werden geschrapt, werd er zelfs een politieagent gestationeerd op het bureau van het Genootschap. Op sommige dagen werd er lang doorgewerkt, soms zelfs tot middernacht. En aangezien ook het oog der wet wel eens moe wordt, bleven bepaalde passages in de publikaties toch nog leesbaar.

Politieke onrust leidt tot beperkingen

De geschillen tussen de verschillende politieke partijen liepen dramatisch hoog op. De Sozialistischer Schutzbund (gewapende troepen van de socialistische partij) kwam in verzet. De oppositie van de werkende klasse werd in februari 1934 genadeloos de kop ingedrukt. De sociaal-democratische partij werd verboden. Er volgden verdere beknottingen van de persoonlijke vrijheid.

Als om te bevestigen dat er een nieuw tijdperk was ingeluid, kreeg Oostenrijk in mei 1934 een nieuwe grondwet. De inleidende woorden ervan klonken als een geloofsbelijdenis: „In de naam van God, de Almachtige, van wie de gehele wet uitgaat, ontvangt het Oostenrijkse volk hierbij deze grondwet voor zijn duurzame christelijke Duitse Bondsstaat.” Maar in het naburige Duitsland was Hitler — ook een katholiek, maar een die een andere politieke ideologie aanhing — reeds stevig aan de macht. En in juli vermoordde een aanhanger van Hitlers nationaal-socialistische partij dr. Dollfuss, de Oostenrijkse kanselier.

De maanden die volgden, met kanselier Kurt von Schuschnigg aan het hoofd van de regering, brachten geen verlichting voor degenen die oprecht trachtten „God, de Almachtige,” te dienen. Hun bijbelse lectuur werd hun nog steeds afgenomen en men bleef hen voor de rechter slepen. In veel gevallen werden ook openbare bijbelse vergaderingen verboden.

De plaatselijke vereniging door de autoriteiten ontbonden

Ten slotte ontbond het hoofd van de federale veiligheidsdienst van Wenen bij een op 10 september 1934 uitgevaardigd decreet de Wachtturm-Gesellschaft, de wettelijke vereniging waarvan Jehovah’s Getuigen zich bedienden. Nadat de broeders in beroep waren gegaan, werd dat decreet echter ongedaan gemaakt door de bondskanselarij in haar functie van uitvoerend college voor de openbare veiligheid.

Maar de autoriteiten die erop gebrand waren ons werk een halt toe te roepen, rustten niet. Op 17 juni en 17 juli 1935 werd opnieuw, ditmaal door de administrateur van de federale veiligheidsdienst, verordend dat de „Wachtturm-Gesellschaft, het bijkantoor van de Watch Tower Bible and Tract Society in Brooklyn (N.Y.),” ontbonden moest worden. De broeders trachtten opnieuw tegen deze verordening in hoger beroep te gaan, maar ditmaal vergeefs.

Het Koninkrijk op de eerste plaats stellen ondanks belemmeringen

De broeders bleven, weliswaar behoedzaam nu, van deur tot deur werken. Ondanks hun waakzaamheid werden zij vaak gearresteerd en hetzij tot gevangenisstraf of tot het betalen van een boete veroordeeld. Ook al kon gevangenisstraf betekenen dat zij verscheidene weken vastzaten, toch gaven zij hieraan de voorkeur boven het betalen van een boete, omdat zij erdoor in de gelegenheid waren in de gevangenis getuigenis te geven.

In die dagen van onrust en economische onzekerheid begon Leopold Engleitner met de volle-tijddienst. In januari 1934 verhuisde hij naar het hem toegewezen gebied in Opper-Stiermarken, waar tot dusver nog nauwelijks enig getuigenis gegeven was.

De invloed van het nationaal-socialisme was daar reeds aanzienlijk. Als gevolg hiervan was in sommige plaatsen de staat van beleg afgekondigd. Dit was het geval in Schladming, dat tengevolge van nazi-ongeregeldheden door een burgermilitie bezet was. Met het oog op de ernst van de situatie had broeder Engleitner slechts een kleine hoeveelheid lectuur in zijn jaszakken om niet de aandacht te trekken. Hij bewerkte eerst de buitenrand van een stad en bood alleen degenen van wie hij voelde dat hij hen kon vertrouwen lectuur aan.

Op een dag werd hij gearresteerd en vanwege de heersende politieke situatie vroeg men hem op het politiebureau of hij wapens bij zich had. Onze broeder antwoordde bevestigend, stak zijn hand in zijn zak, haalde er een bijbel uit en legde die voor hen op tafel (Ef. 6:17). Toen de politieagenten bijgekomen waren van het lachen, lieten zij hem gaan.

De geestelijken ergerden zich echter aan deze dienstknecht van Jehovah. Zodra hij in een van de grotere dorpen met zijn predikingswerk begon, zorgden de geestelijken ervoor dat alle inwoners, met inbegrip van de politie, werden ingelicht. De ene arrestatie volgde op de andere voor broeder Engleitner. Veroordelingen tot gevangenisstraf kwamen al gauw daarna. In het begin was het telkens voor maar 48 uur, maar de straffen werden steeds langer. Ten slotte moest hij zijn activiteiten naar elders verleggen.

In zijn nieuwe gebied, in een afgelegen dal in een bergstreek, zag hij er zorgvuldig op toe geen enkel huis over te slaan. Zelfs wanneer er niemand thuis was, liet hij voor de bewoners iets te lezen achter.

In één geval kwam de boerenknecht als eerste thuis. Hij zag het traktaat, las het zorgvuldig, bestelde meer lectuur en werd een getrouwe broeder. Pas 32 jaar later ontmoette hij broeder Engleitner onverwachts op een districtscongres.

Waarom waren zij daar?

Een episode in Riedlingsdorf schetst een duidelijk beeld van de bestaande spanningen. Er zou een begrafenis gehouden worden in dat dorp en broeder Ronovsky uit Wenen zou de lezing houden. Destijds boden begrafenissen de enige gelegenheid om aan een grote groep getuigenis te geven. Toen onze broeder naar het graf toeliep, was hij echter verbaasd over het ongewone toneel. Vóór hem stonden 50 man politie en burgermilitie die er met hun stalen helm op het hoofd en hun geweer onder de arm uit zagen of zij elk moment in actie konden komen. Het totale aantal aanwezigen bedroeg ongeveer 100, onder wie de plaatselijke priester. Onze broeder deed zijn uiterste best om getuigenis betreffende Jehovah God, zijn Zoon en de opstandingshoop te geven. Maar waarom waren die gewapende mannen daar?

Pas later vernam broeder Ronovsky de reden voor deze zenuwslopende confrontatie. De broeders uit dat dorp vertelden hem naderhand dat de politieagenten en de mannen van de burgermilitie verrast waren geweest over zijn verklaringen uit de bijbel, omdat de plaatselijke priester het gerucht had verspreid dat de Getuigen communisten waren die van plan waren de regering omver te werpen.

Vergaderingen aan banden gelegd

Vanaf 1935 konden de vergaderingen niet meer in het openbaar gehouden worden. Alle Wachttoren-studies waren verboden, zelfs die in particuliere huizen. Soms beweerden de autoriteiten dat de openbare veiligheid gevaar liep, en dan weer zeiden ze dat de katholieke bevolking aanstoot nam aan zulke vergaderingen. Gods Woord bevatte echter het gebod ’het onderling vergaderen niet na te laten’. — Hebr. 10:25.

De broeders bleven samenkomen, maar alleen in particuliere huizen en in kleine groepjes van acht of tien personen. De plaats van samenkomst werd voortdurend gewijzigd. Zodoende trokken zij niet onnodig de aandacht. Op hun vergaderingen bespraken zij de Schrift met behulp van De Wachttoren en andere publikaties, zoals De Harp Gods, Schepping, Profetie, Regeering en Licht. Ook luisterden zij naar bijbelse lezingen op grammofoonplaten, als zij die tot hun beschikking hadden. Ondanks het regeringsverbod bleef Gods volk gestadig in aantal toenemen.

Hoeveel moeite het soms ook kostte, de broeders zorgden ervoor geregeld met medegelovigen bijeen te komen. Aangezien Wenen niet ver van de Tsjechoslowaakse stad Bratislava of Pressburg af ligt, huurden de broeders om het andere weekeinde speciaal een bus om van Wenen naar Bratislava te reizen teneinde daar de Wachttoren-studie te houden. Op 9 juni 1935 bezochten Oostenrijkse broeders het districtscongres in Maribor (Joegoslavië) en in 1936 gingen zij naar het congres in Luzern (Zwitserland). In Oostenrijk zelf bleef de spanning echter oplopen.

Voorbereidingen voor de verwachte vervolging

Berichten uit Duitsland gaven een glimp te zien van wat onze broeders en zusters daar te verduren hadden, en dit deed de verkondigers in Oostenrijk huiveren. Zij baden tot Jehovah om de benodigde kracht om, zo nodig, een dergelijk leed en lijden te dragen en getrouw te blijven. Maar zover was het nog niet.

In de zomer van 1937 werd erop aangedrongen dat allen die daartoe in staat waren, een congres zouden bezoeken dat in Praag (Tsjechoslowakije) gehouden zou worden. Om degenen die zich voor de reis van Wenen naar Praag aanmeldden van een plaats te voorzien, waren drie bussen nodig. De reis duurde een hele dag. Niet allen konden het zich echter veroorloven met de bus te gaan. Broeder Engleitner en vijf anderen uit Bad Ischl en omgeving ondernamen de reis van meer dan 360 kilometer op de fiets.

Allen die het congres bezochten, hadden het gevoel dat dit hoogstwaarschijnlijk de laatste grote bijeenkomst was die zij in vrijheid zouden kunnen bijwonen. De onderwerpen van de lezingen waren bijzonder geschikt om de broeders voor te bereiden op vóór hen liggende kritieke tijden. Tijdens dit congres werd de broeders herhaaldelijk onder de aandacht gebracht dat zij snel een tijd van ernstige beproeving naderden. Zij werden gesterkt door speciale instructies met betrekking tot hun gedrag onder vervolging. Om het te vermijden in geval van een huiszoeking anderen in gevaar te brengen, kregen zij ook de waarschuwing geen enkele lijst met namen van mede-Getuigen in bezit te hebben (Matth. 10:16). De getrouwe volharding van de broeders in Duitsland werd beklemtoond als een voortreffelijk voorbeeld ter navolging. De congresgangers werden aangespoord getrouw en gehoorzaam te volharden, met het volste vertrouwen in Jehovah, ongeacht wat er zou gebeuren. — Spr. 3:5, 6.

En zo liep het congres ten einde. Het was de congresgangers zwaar te moede toen zij „God zij met u tot wij elkaar weerzien” zongen en vervolgens afscheid namen van hun broeders en van de gastvrije stad Praag. Er werden bij het vertrek vele tranen vergoten, aangezien onze broeders zich nu realiseerden waarom zij waren aangespoord dit congres te bezoeken.

De Duitse troepen trekken de grens over

Alles duidde erop dat men mocht verwachten dat de Duitse troepen spoedig Oostenrijk zouden binnenmarcheren. Sommigen hoopten vurig op een opleving van de economie zodra Oostenrijk bij Duitsland was ingelijfd. Maar degenen die niet instemden met Hitlers ideologie waren bang voor represailles. Wat de broeders betreft, zij wisten dat er onvermijdelijk beproevingen op hun loyaliteit jegens Jehovah zouden komen. Precies zoals werd gevreesd, kwamen Hitlers troepen in beweging en op 12 maart 1938 trokken ze de Oostenrijkse grens over.

Ongeveer een week daarvoor was in afwachting van wat er zou gaan gebeuren, het pand van het Genootschap in Wenen verkocht, en de verantwoordelijke broeder vertrok samen met zijn vrouw naar Zwitserland. Toen de broeders in Oostenrijk dit vernamen, vroegen zij zich af: ’Wat betekent dit allemaal?’ ’Hoe moet het werk voortgang vinden?’ ’Vanwaar zullen wij geestelijk voedsel krijgen?’

Broeder August Kraft (ook bekend als Kraftzig), die op het bureau van het Genootschap had gewerkt, werd eveneens voor de keuze gesteld Oostenrijk te verlaten of te blijven. Maar hij verklaarde: „Ik wil bij de schapen blijven.” Liefdevol moedigde hij hen aan, sterkte hen en zorgde voor hen. Hoe dankbaar waren zij voor deze godvrezende broeder en herder die teder voor hen zorgde, ook al stond zijn naam reeds op de lijst van degenen die door de Duitse Gestapo werden gezocht! Hij was voortdurend onderweg om de broeders in Innsbruck, Klagenfurt en andere delen van het land te bezoeken. Uiterst behoedzaam bezocht hij ’s avonds laat de huizen van de broeders en ging dan de volgende ochtend vroeg weer weg.

Eisen van de nieuwe machthebbers

De tiende april was een dag vol spanning. Het Oostenrijkse volk moest bij stemming bepalen of zij voor annexatie van Oostenrijk bij Duitsland waren. In feite was hiertoe echter al lang van tevoren besloten. Niemand kon de dringende oproep aan het publiek die overal op aanplakbiljetten te lezen stond, over het hoofd zien: „Uw JA voor Hitler”.

Wat deden de broeders? Hoe onze broeders ook gehandeld zouden hebben, zij wisten dat de verkiezingscomités over de middelen beschikten om erachter te komen wat elke afzonderlijke kiezer beslist had. Op de stemdag ging Johann Viereckl uit Wenen vroeg in de morgen de bossen in en keerde pas laat in de avond onder dekking van de duisternis naar huis terug. Vijfmaal waren de ambtenaren van het verkiezingscomité bij hem aan de deur geweest, vertelden buren Johann later. Zonder dit van tevoren te hebben afgesproken, deden andere broeders precies hetzelfde als Johann teneinde hun neutraliteit te bewaren. Eén ding was de broeders nu duidelijk: De ogen van de nieuwe heersers waren op hen gericht.

Er werd van de mensen verlangd dat zij, teneinde hun solidariteit met het nieuwe regime tot uitdrukking te brengen, hun ramen versierden met de hakenkruisvlag. In het stadje Knittelfeld bewoonde zuster Altenbuchner een appartement dat op de straat uitzag. Steeds weer werd zij door plaatselijke vertegenwoordigers van het regime benaderd, die eisten dat zij de hakenkruisvlag voor het raam hing. Zij lieten haar weten dat als zij dit weigerde, zij zich de vijandschap van al haar buren op de hals zou halen. Klaarblijkelijk stond zij voor een verenigd vijandig front. Op grond van haar geweten besloot zij de vlag niet op te hangen. Het gevolg? Op bevel van de rechtbank moest zij haar appartement aan de straatkant verlaten en verhuizen naar een ander appartement dat haar werd toegewezen aan de achterkant van het huis, waar het vertonen van de vlag niet vereist was — een oplossing die zij nooit verwacht had.

In het benodigde voedsel voorzien

Nadat Hitler in Oostenrijk de macht had overgenomen, slaagden de broeders er nog geruime tijd in om in Wenen kleine vergaderingen te houden — maar zij moesten voorzichtig zijn. In elk district van Wenen was één broeder met de geestelijke verzorging van de studiegroepen belast.

In het begin ging broeder Kraft naar Vorarlberg om exemplaren van De Wachttoren op te halen die Zwitserse broeders de grens oversmokkelden. Op weg naar Wenen maakte hij een tussenstop in Innsbruck, waar hij contact opnam met de broeders Defner en Setz, die exemplaren voor het Tiroler gebied meenamen. Broeder Setz bewaarde dit kostbare materiaal onder het brandhout dat achter zijn huis lag opgestapeld. Dat klinkt allemaal erg eenvoudig. Maar vergeet niet dat de Gestapo en hun verklikkers overal waren.

Moedige zusters voorzien in een essentiële behoefte

Zonder uitstel trof broeder Kraft er regelingen voor dat de broeders van geestelijk voedsel voorzien zouden blijven worden nadat hij was gearresteerd. Moedige zusters stelden zich gaarne beschikbaar voor het geestelijke voedingswerk. Therese Schreiber uit Wenen was een van hen. Broeder Kraft leerde haar hoe zij met behulp van een eenvoudige machine exemplaren van De Wachttoren kon stencilen.

De ondergrondse activiteit slokte veel van Thereses tijd op, maar zij vond een deeltijdbaan die haar in staat stelde in haar eigen onderhoud en dat van haar moeder te voorzien. Zij probeerde voorzichtig te zijn. Heel wat broeders waren reeds gearresteerd. En hoe zou het, aangezien haar moeder ernstige hartklachten had, de moeder vergaan als haar dochter gearresteerd werd? Therese troostte haar moeder door haar altijd te verzekeren dat Jehovah haar beslist niet in de steek zou laten.

Ook andere moedige zusters waren bereid Jehovah’s belangen op alle nodige manieren te dienen. Zuster Stadtegger uit Wels stelde zich beschikbaar om naar het westen te reizen teneinde studiemateriaal te bezorgen bij de broeders in Tirol. Dit bleef zij doen totdat zij in handen van de Gestapo viel. Zonder enige vorm van proces werd zij naar het concentratiekamp Ravensbrück gezonden. Zij is nooit teruggekomen. Enige tijd later werd ook haar man gevangengezet.

Zegevierde Satan?

Nadat broeder Kraft in mei 1939 nogmaals de broeders bezocht had om hen te sterken, verbleef hij slechts korte tijd in zijn bescheiden huis in Wenen voordat de Gestapo genadeloos toesloeg. Hij werd op 25 mei gearresteerd. De deuren van de vernietigingsmachinerie van het concentratiekamp Mauthausen zwaaiden open, en daar werd zijn leven beëindigd. Diepe rouw vervulde het hart van de broeders toen zij van zijn dood hoorden. Nu nog wordt er met genegenheid aan hem gedacht vanwege zijn buitengewone liefde voor Jehovah en voor zijn broeders.

Hadden Satan en zijn handlangers werkelijk gezegevierd toen zij deze dienstknechten van God arresteerden en gevangenzetten en sommigen van hen ter dood brachten? Integendeel! Zoals blijkt in het geval van Job, beweert Satan dat iemand Jehovah slechts wil dienen als alles hem voor de wind lijkt te gaan. Elke Getuige die zich onder moeilijkheden getrouw betoonde, droeg derhalve iets bij tot de berg van bewijzen dat de Duivel een grove leugenaar is en dat Jehovah de ware God is, die zij met hun gehele hart liefhadden. Jehovah zal al zulke loyalen rijk belonen. — Job 1:6-12; 2:1-5; Jak. 5:11.

Zakken met twee soorten voedsel

De broeder aan wie nu de verantwoordelijkheid voor het predikingswerk werd toevertrouwd, werkte niet op het bureau van het Genootschap maar bezat een kleine groentewinkel om in het onderhoud van zichzelf en zijn vrouw te voorzien. Zijn naam was Peter Gölles. „Zonder ook maar enige organisatorische richtlijn”, zoals hij het stelde, werd hem gevraagd de activiteit van Gods volk gaande te houden voor zover dit onder die onderdrukkende omstandigheden mogelijk was.

Aangezien broeder Kraft niet langer bij hen was, zag broeder Gölles toe op het stencilen en de verspreiding van bijbels studiemateriaal in het hele land. ’s Nachts werkte hij in het geheim in koude kelders en overdag was hij in zijn levensmiddelenzaak te vinden. Daar het niet veilig was van de posterijen gebruik te maken, werd de lectuur door koeriers vervoerd. De binnenkomende bijdragen waren niet voldoende om de reiskosten te dekken, zodat broeder Gölles heel wat uit eigen zak betaalde. Aangezien de klanten vaak hun groenten en andere levensmiddelen in papieren zakken meekregen, viel het niet op wanneer bepaalde personen de winkel verlieten met papieren zakken die een enigszins afwijkende inhoud hadden. Een tijdlang konden de koeriers en de broeders in Wenen op deze manier geestelijk voedsel betrekken uit broeder Gölles’ winkel.

Hulp voor de verantwoordelijke broeder

Vanaf 1938 werd het steeds moeilijker met Zwitserland en Nederland contact te onderhouden teneinde op zijn minst een paar exemplaren van De Wachttoren het land binnen te krijgen. Veel verbindingen werden als gevolg van arrestaties verbroken en treinreizen van een week of langer waren soms nodig om aan geestelijk voedsel uit het buitenland te komen. Broeder Gölles trachtte via Pressburg (Tsjechoslowakije) geestelijk voedsel aangevoerd te krijgen en dit studiemateriaal werd dan door zuster Kattner overgebracht. Maar ook deze route werd spoedig afgesneden.

In die tijd verscheen Ernst Bojanowski op het toneel. Hij kwam uit Duitsland, maar had al contact gehad met broeders in Oostenrijk. Bojanowski bood broeder Gölles zijn diensten aan en werkte met zuster Schreiber samen bij het stencilen van studiemateriaal. Bojanowski wekte de indruk een moedig man met veel initiatief te zijn. Hij ondernam ook reizen om lectuur af te leveren. Bij drie gelegenheden doopte hij zelfs nieuwe broeders en zusters.

Nog een hulp was de stencilmachine die in de kelder van een tuinmanswoning in Wenen werd geïnstalleerd. Het was een hele klus om die te gebruiken, omdat ze elke keer dat ze gebruikt werd uit haar schuilplaats voor de dag gehaald moest worden. Desondanks merkte niemand wat er gebeurde, omdat de huiseigenaar geëmigreerd was en alleen de tuinman, een van onze broeders, was achtergebleven om op het huis te passen.

In het westen, bij de Italiaanse grens, hielpen weer andere Getuigen. Zuster Gelmi vergrootte dia’s van Wachttoren-artikelen die Narciso Riet vanuit Italië de grens overbracht. Zij typte vervolgens stencils voor de stencilmachine en de voltooide exemplaren werden naar een plek hoog op een berg gebracht. Van daar uit vond de distributie plaats. Zuster Tammerl uit Innsbruck en de zusters Entacher (moeder en dochter) uit Schwaz hadden een aandeel aan het verdelen van studiemateriaal onder medegelovigen. Zij beseften wat er met hen kon gebeuren als zij gepakt werden, en zij waren bereid om zo nodig de consequenties te aanvaarden.

In handen van de vijand

Plotseling begon er een nieuwe golf van arrestaties, in het bijzonder in september en oktober 1939. Onder de Getuigen deed het gerucht de ronde dat een broeder namen had onthuld aan de autoriteiten. In Gestapo-documenten die nu voor inzage beschikbaar zijn, kunt u zelf deze details zwart op wit lezen. Het Gestapo-rapport voor Wenen, gedateerd 2 november 1939, zegt:

„Kuderna, die in het dagrapport van 31 oktober 1939 genoemd werd, heeft verklaard dat de onwettige activiteit van de I.B.V. [Internationale Bijbelonderzoekersvereniging] tot nog heel recent ontplooid werd. Hij onthulde verder de namen van de leidinggevende broeders der I.B.V. van bijna alle Weense districten.”

Johann Kuderna was een medegelovige geweest sinds 1924. Om thans onbekende redenen had hij de vijand kennelijk ongewild in de kaart gespeeld.

Een verdere slag was dat de door de zusters bij de distributie van de tijdschriften gebruikte geheime code ook in handen van de autoriteiten viel. Nu was het voor hen gemakkelijk te begrijpen wat er met de woorden „20 exemplaren voor ’Resi’” bedoeld werd; omdat de voornaam van zuster Schreiber Therese was, werd zij kortweg Resi genoemd. Zuster Schreiber werd gearresteerd en zonder vorm van proces naar het concentratiekamp Ravensbrück gestuurd. En hoe stond het met haar moeder? Die was twee maanden voordien overleden.

Een moedig getuigenis in de rechtszaal

Na verloop van enige tijd werd zuster Schreiber vanuit het concentratiekamp teruggebracht naar Wenen. Wat waren zij met haar van plan? Zij zou er spoedig achter komen. Tijdens het proces voor de provinciale rechtbank in Wenen zag zij op het bureau een aantal Wachttorens liggen waarin Hitlers naam werd genoemd. Die waren ondergronds vervaardigd. Zuster Schreiber concludeerde hieruit dat zij op de hoogte waren van haar deelname aan zowel de reproduktie als de verspreiding van de tijdschriften.

„Hebt u deze duplicaten gemaakt?”, vroeg de rechter haar met nadruk. Reeds voor haar arrestatie had zuster Schreiber tot Jehovah gebeden of hij haar woorden in de mond wilde leggen zodat zij een goed getuigenis voor hem mocht geven. Met een krachtig „Ja!” nam zij de verantwoordelijkheid op zich.

Zuster Schreiber zag er leuk uit en gedroeg zich gedistingeerd. De rechter, die kennelijk onder de indruk was, wilde haar vrijspreken. Maar de Gestapo hield haar in hechtenis en zond haar terug naar het concentratiekamp. Later redde een overplaatsing naar een werkkamp haar het leven, hoewel zij vijf en een half jaar gevangen heeft gezeten.

Het stencilen van lectuur

Het was voor broeder Gölles een moeilijke tijd, daar zijn loyale medewerkers de een na de ander opgepakt werden. Hij deed zijn uiterste best om de distributie van geestelijk voedsel op gang te houden. Maar wie zou er helpen? Hij herinnerde zich dat een zuster hem enige maanden daarvoor benaderd had en gezegd had: „Broeder Gölles, ik zou graag iets doen voor het werk van de Heer.” Dat was Hansi Hron (nu Buchner), die in 1931 gedoopt was. Zij had enige jaren in het buitenland doorgebracht. Nu was zij in een kritieke tijd naar Oostenrijk teruggekeerd. En zij was van harte bereid de moeilijke taak van koerierster op zich te nemen.

Ook Ludwig Cyranek bood zijn hulp aan. Hij had er al twee jaar gevangenisstraf in Duitsland op zitten. Zodra hij werd vrijgelaten, nam hij het ondergrondse werk weer op zich en stelde zijn ervaring ter beschikking van de broeders in Wenen. Hij had een aandeel aan het gevaarlijke reproduceren van De Wachttoren.

Maar was de plaats van de stencilmachine ook verraden? Omdat de broeders niet zeker waren van het antwoord, verhuisden zij de machine eerst naar de ene plaats en vervolgens naar een andere. Terwijl broeder Cyranek de stencils typte, dicteerden broeder Joseph Schön uit Praag en zuster Anna Voll uit Wenen hem de tekst, en Ernst Bojanowski, samen met nog een broeder, deden het stencilwerk. Vanaf weer een andere plaats haalde Hansi Hron ze dan op om ze bij de broeders te bezorgen.

Weer moest de stencilmachine verhuisd worden, en broeder Schön vond er een schuilplaats voor in een zomerhuis. Daar deden hij en nog een broeder het stencilwerk. Wanneer dat theocratische karwei geklaard was, leverde broeder Schön het studiemateriaal af bij de broeders. Toen hij op een dag ergens lectuur afleverde, vroeg men hem een poosje te blijven. Dat had hij nooit moeten doen. Spoedig werd hij gearresteerd.

Zuster Hron trok een les uit deze droevige ervaring. Zij bezorgde snel de lectuur en vervolgde meteen haar weg. Na ongeveer zes maanden werd ook zij gearresteerd. Maar zij had haar vurige wens om ’iets te doen voor het werk van de Heer’ vervuld.

Met het verstrijken van de tijd werden de broeders er vindingrijker in zowel de lectuur te verbergen als de plaats van hun studiegroepen verborgen te houden. Bij onverwachte huiszoekingen door de politie werd derhalve gewoonlijk geen lectuur gevonden. En wat hun vergaderingen betreft, in sommige gebieden trokken de broeders de bergen of de bossen in om te studeren. Wanneer de maïs hoog genoeg stond, kwamen kleine groepjes tussen de rijen maïsstengels midden in het veld bijeen, waar zij vanaf de weg niet te zien waren. Wat waren de studieartikelen in De Wachttoren ook passend! Er waren onderwerpen bij als „Getrouwe natie” en „Volharding in de waarheid”. Het was werkelijk ’voedsel te rechter tijd’. — Matth. 24:45.

De vijand op zoek naar de stencilmachine

De autoriteiten bereidden een nieuwe slag voor. Zij wilden zo veel mogelijk Jehovah’s Getuigen oppakken, maar zij deden ook wanhopige pogingen om de stenciluitrusting te vinden die voor het reproduceren van De Wachttoren werd gebruikt.

Gestapo-dossiers die voor inzage beschikbaar zijn, bevatten een op 8 juni 1940 uitgevaardigde verordening, die luidt: „Op bevel van de RSHA [belangrijkste veiligheidsdienst van het Duitse Rijk], Berlijn, 12 juni 1940, dienen alle leden van de I.B.V. alsook allen die voor deze beweging werken en allen die als Bijbelonderzoekers bekendstaan, in hechtenis te worden genomen. . . . Tot degenen die gevangengenomen dienen te worden, behoren ook vrouwen. . . . Deze actie door de staatspolitie wordt van kracht in het gehele gebied van het Duitse Rijk en moet volkomen onverwacht worden uitgevoerd op 12 juni 1940. Huiszoekingen en arrestaties dienen gelijktijdig te worden verricht en al het materiaal van de beweging der Bijbelonderzoekers dient in beslag genomen te worden.”

Zo snel verliep deze vijandige aanval dat het onmogelijk is de details te reconstrueren. Maar wij weten wel dat er in één klap 44 broeders en zusters werden gearresteerd, onder wie onze koerierster Hansi Hron.

Uit het bewijsmateriaal blijkt echter dat de vijand het niet alleen op mensen gemunt had. Dit wordt onthuld in een vonnis van een Weense rechtbank, gedateerd 28 januari 1941. Het luidt: „Slechts na grondig speurwerk was het mogelijk de plaats te vinden waar het gedrukte materiaal vervaardigd werd; de schacht werd ontdekt en de stencilmachine samen met de schrijfmachine en ander materiaal gevonden en in beslag genomen.” Dat de vijanden van Jehovah’s volk zich in de handen wreven, valt duidelijk uit deze woorden op te maken.

Sloot hij een compromis?

Later, toen zuster Hron ondervraagd werd, onderbrak de politieagent het verhoor en verliet het vertrek. Tijdens zijn afwezigheid viel zuster Hrons oog op een protocol of verslag van het verhoor van Ernst Bojanowski. Wat zij las, gaf haar een schok. Het verslag bevatte zo veel namen van broeders en zo veel andere bijzonderheden dat zij onwillekeurig vermoedde dat Bojanowski met de autoriteiten had samengewerkt.

Had de agent deze papieren opzettelijk daar neergelegd in een poging haar geest te breken en haar ertoe te brengen nog meer inlichtingen te verstrekken? Het protocol van Bojanowski’s verhoor bleef tijdens de oorlog bewaard. Gedeelten ervan lijken wel een verslag over het werk van Jehovah’s Getuigen in Oostenrijk van 1938 tot januari 1940. Geen wonder dat onder de broeders het bericht de ronde deed: „Wij zijn verraden!”

Bojanowski was in december 1939 naar Duitsland gegaan om daar een aandeel te hebben aan bepaalde geestelijke, ondergrondse activiteiten. Zowel hij als Anna Voll werden in Dresden gearresteerd. Een artikel in het officiële orgaan van het nazi-regime, Völkischer Beobachter, van 21 maart 1941 maakt het beeld completer. Daar lezen wij:

„Dresden, 20 maart. De bijzondere rechtbank te Dresden heeft . . . Ludwig Cyranek . . . ter dood veroordeeld wegens demoralisatie van de krijgsmacht gekoppeld aan samenwerking met een vereniging die tegen militaire dienst gekant is en overtreding van het verbod op de Internationale Vereniging van Ernstige Bijbelonderzoekers . . . Verder werd Ernst Bojanowski uit Berlijn wegens dezelfde overtredingen veroordeeld, tot 12 jaar gevangenisstraf en tot verlies van eer voor een periode van 10 jaar.”

De bovengenoemde Ludwig Cyranek was die getrouwe broeder die zichzelf onbevreesd voor verder ondergronds werk beschikbaar had gesteld nadat hij er al twee jaar gevangenisstraf op had zitten. En Bojanowski? Was hij onmenselijk geslagen? Was hij er door overmatige bezorgdheid voor zijn eigen veiligheid toe gebracht inlichtingen over zijn broeders te verstrekken? Was het protocol gedeeltelijk vervalst? Wij weten het niet, maar volgens de broeders in Duitsland zat Bojanowski slechts korte tijd gevangen.

Jong maar loyaal

De uit het nazi-tijdperk bewaard gebleven officiële documenten onthullen niet alles. Maar ze vertellen wel van velen die onverbrekelijk aan hun rechtschapenheid jegens Jehovah vasthielden. Auguste Hirschmann (nu Bender), wier ouders ook in de waarheid waren, was een meisje van zeventien toen zij door de Gestapo werd ondervraagd. Van haar standvastigheid getuigt dit rapport uit oktober 1941:

„Zij werd door haar ouders in de leer van de I.B.V. opgevoed en belijdt zelfs tot op deze dag een getuige van Jehovah te zijn. De genoemde persoon bestudeerde geregeld met haar ouders de bijbel, opdat zij, zoals zij zelf toegeeft, ’aldus haar geloof en loyaliteit zou sterken’ en sterk genoeg zou worden om aan de door de I.B.V. voorgestane leer vast te houden. . . . Hirschmann weigert enige informatie te geven over personen met dezelfde overtuiging. Zij moet als onverbeterlijk worden beschreven.”

Elisabeth Holec was, al was zij een teer, ziekelijk meisje van achttien jaar, eveneens standvastig en vastberaden in haar standpunt voor de waarheid. In hun protocol, gedateerd 17 december 1941, konden de beambten slechts zeggen: „Elisabeth Holec houdt nog steeds vast aan de ideeën van de I.B.V. en geeft toe met gelijkgezinde personen te hebben vergaderd. Zij weigert echter inlichtingen over andere Bijbelonderzoekers te verstrekken en verklaart dat dit neer zou komen op verraad, iets waaraan men in de ’Organisatie’ niet doet.” Samen met haar moeder werd zij naar het concentratiekamp Ravensbrück overgebracht, waar zij is gestorven.

Maar nu keren wij terug naar 1939, het jaar nadat Hitlers troepen Oostenrijk bezetten.

Arrestaties op de avond van de Gedachtenisviering

De Gedachtenisviering op 4 april 1939 bleek voor veel broeders een dag van zware beproeving te zijn. Zij troffen hun voorbereidingen, namen de hoofdpunten van de lezing nog eens door en zorgden voor de symbolen. Maar er waren anderen die eveneens voorbereidingen troffen.

In Bad Ischl kwamen vijf personen in de woning van Franz Rothauer bijeen voor de Gedachtenisviering. Zij waren bijeengekomen om stil te staan bij de betekenis van de dood van Jezus Christus in de verwezenlijking van Jehovah’s voornemen. Zij wisten zeer goed dat Jezus ernstige beproevingen had ondergaan die tot zijn dood hadden geleid, maar dat hij van onverbrekelijke rechtschapenheid blijk had gegeven.

Broeder Engleitner had zich goed voorbereid op de lezing die hij voor het groepje zou houden, maar hij had geen aantekeningen bij zich. Hij was echter nauwelijks met spreken begonnen toen er heftig op het raam werd geklopt. De broeder van wie het huis was, deed de deur open en vijf mannen stormden de kamer waar de broeders waren binnen. Twee van de indringers waren leden van de gevreesde Gestapo en drie behoorden tot de SS (een op militaire leest geschoeide organisatie van de nazi-partij). De broeders kregen bevel hun handen omhoog te steken en in die houding te blijven staan totdat zij gefouilleerd waren. De mannen keerden alles in de woning ondersteboven en waren woedend omdat zij totaal geen Wachttoren-lectuur vonden.

Zij stelden voor dat de broeders zouden verklaren dat zij leden waren van een religieuze sekte die bereidwillig gevolg zou geven aan de bevelen van de Führer (Adolf Hitler) en die niets met Jehovah’s Getuigen te maken wilde hebben. Natuurlijk was geen van de broeders daartoe bereid. Bijgevolg werden zij allen gearresteerd. De enige die naar huis mocht terugkeren, was broeder Engleitner, en hij werd later opgepakt. De andere broeders werden onmiddellijk naar de gevangenis in de provinciehoofdstad Linz gebracht. Daar troffen zij vele andere Getuigen aan die op die avond gearresteerd waren. Spoedig daarna werden de broeders naar het concentratiekamp Dachau getransporteerd, terwijl de zusters naar Ravensbrück werden overgebracht.

Alois Moser, Josef Buchner en andere broeders in Braunau am Inn en omgeving verging het die avond ongeveer net zo. Ook zij werden tijdens de Gedachtenisviering gearresteerd. Jaren later kon broeder Buchner zich nog de toespraak van kampcommandant Grünewald herinneren toen de broeders in Dachau arriveerden: „Van nu af aan, Bijbelonderzoekers, zullen jullie de ’levende inventaris’ van Dachau blijven. En hier in ditzelfde kamp zullen jullie wegrotten. Jullie zullen hier niet uit komen; als jullie het kamp verlaten, zal dat via de schoorsteen zijn.” Daarmee bedoelde hij dat hun overblijfselen in het crematorium verbrand zouden worden.

Ja, zij moesten, evenals degene ter herdenking van wiens dood zij bijeengekomen waren, de dood door de hand van vijanden van de ware aanbidding onder de ogen zien. Zes jaar lang hadden zij het zwaar te verduren in de concentratiekampen voordat zij uiteindelijk werden vrijgelaten.

Onverbrekelijke christelijke neutraliteit

Lang geleden schreef de profeet Jesaja: „Het moet geschieden in het laatst der dagen dat . . . vele volken . . . stellig [zullen] heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God van Jakob.’ . . . En hij zal stellig rechtspreken onder de natiën en de zaken rechtzetten met betrekking tot vele volken. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten smeden en hun speren tot snoeimessen. Natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, ook zullen zij de oorlog niet meer leren” (Jes. 2:2-4). Het nazi-regime verlangde daarentegen dat alle gezonde mannen in de krijgskunde werden opgeleid. Welke handelwijze volgden Jehovah’s Getuigen in Oostenrijk?

Kort nadat de nazi’s in Oostenrijk het heft in handen hadden genomen, werd er een regeringsdecreet uitgevaardigd dat allen die gedurende de Eerste Wereldoorlog in de krijgsmacht hadden gediend, ertoe verplichtte drie dagen aan militaire veldoefeningen deel te nemen. Bijgevolg werd Johann Rainer ervan in kennis gesteld dat hij zich bij de militaire kazerne in Innsbruck moest melden.

Wat een schouwspel! Achthonderd mannen stonden in de houding om een krijgseed af te leggen. In het bijzijn van hen allen weigerde broeder Rainer. Zonder verdere omhaal werd hij naar een vertrek gebracht voor ondervraging. Toen hij dit vertrek verliet, zag hij de legerpredikant, Klotz genaamd, in zijn militaire uniform, met een groot kruis om zijn nek en zijn borst versierd met vele medailles die hem tijdens de Eerste Wereldoorlog waren toegekend. Met een „Heil Hitler!” liep de priester naar de officier toe om zijn mening te geven over broeder Rainer.

Enige tijd later werd broeder Rainer nogmaals voor verscheidene officieren gebracht voor verdere ondervraging. Een van de officieren zei dat wat de priester hun had verteld, niet overeenstemde met wat broeder Rainer had gezegd. Broeder Rainer antwoordde dat zij in Matthéüs hoofdstuk 23 konden lezen wat Jezus over zulke religieuze leiders zei, namelijk dat zij huichelaars zijn. Een andere officier viel hem bij: „Deze man heeft gelijk!” Desondanks werd broeder Rainer opgesloten en zijn zaak werd naar de provinciale rechtbank verwezen. Toen nam de eigenaresse van de groothandel in kruidenierswaren waar broeder Rainer gewerkt had, contact op met de commissaris van politie en voerde aan dat zij niemand had om broeder Rainers werk te doen. Dus mocht hij naar zijn gezin en zijn baan terug.

In meer dan één geval kwamen invloedrijke familieleden of werkgevers die zelf geen Getuige waren ten behoeve van de broeders tussenbeide, vaak omdat zij de eerlijkheid en het ijverige werk van de broeders bijzonder op prijs stelden. Maar het verging niet iedereen zo goed.

Vergeefse pogingen van nazi-beambten

Ongeveer een jaar nadat Hitlers troepen Oostenrijk waren binnengemarcheerd, verrichtte Hubert Mattischek nog steeds zonder onderbreking zijn predikingswerk. Maar in maart 1939 stopte er een auto bij zijn huis en er stapten twee Gestapo-agenten uit. Broeder Mattischek hoefde niet te raden wie zij wilden bezoeken. Hij was beheerst en kalm.

„Wij moeten het huis doorzoeken op onwettige lectuur”, zei een van hen. Uit voorzorg had broeder Mattischek het merendeel van de lectuur reeds verspreid en de rest had hij veilig buitenshuis opgeborgen. Dus verliep de huiszoeking voor de agenten teleurstellend.

„Wat gaat u doen wanneer u binnenkort voor uw militaire dienst wordt opgeroepen?”, vroeg een van hen.

Broeder Mattischek antwoordde prompt: „Ik zal weigeren een eed af te leggen of iets anders te doen dat met de oorlog verband houdt.”

Daarop vroeg de tweede agent: „Bent u zich bewust van de consequenties?”

Onze broeder antwoordde: „Daar ben ik mij al een hele tijd ten volle van bewust”, en werd op staande voet gearresteerd.

Een paar weken later bevond broeder Mattischek zich met nog andere broeders in een veewagen op weg naar het concentratiekamp Dachau. In totaal verbleef broeder Mattischek in drie verschillende concentratiekampen voordat de poorten van de vrijheid voor hem openzwaaiden.

Wanneer er broeders arriveerden in het concentratiekamp Mauthausen, verwelkomde de beruchte commandoleider Spatzenegger hen met de woorden: „Geen zigeuner en geen Bijbelonderzoeker zal hier levend uit komen.” Velen stierven hier inderdaad.

Talloze aanbiedingen werden er gedaan waardoor de broeders aan deze machinerie des doods hadden kunnen ontsnappen. Terwijl Hubert Mattischek en zijn broer Willi zich in het concentratiekamp Mauthausen bevonden, werd hun bijvoorbeeld vroeg op een ochtend gezegd zich bij de poort van het kamp te melden. Er maakte zich logischerwijs een gevoel van nerveuze spanning van hen meester toen zij naar de poort liepen. Zij werden naar de kampcommandant, Ziereis, gebracht, die omringd was door een groep hooggeplaatste partijleiders en enkele SS-ers. De gouwleider (titel van een regionale partijleider) van Opper-Oostenrijk, August Eigruber, was ook aanwezig.

Ziereis nam het woord, en zich tot de twee broeders wendend, zei hij: ’De gouwleider hier wil jullie beiden direct naar huis brengen. Het enige wat jullie hoeven te doen, is een speciaal voor Jehovah’s Getuigen opgesteld stuk papier tekenen, en dit kan jullie jaren van lijden besparen.’

De beambten waren een ogenblik stil en verbijsterd toen zij de broeders krachtig hoorden antwoorden: „Wij wensen Jehovah God en ons geloof niet ontrouw te worden.”

Ziereis, de commandant, wendde zich tot de aanwezige mannen: „Heb ik het jullie niet gezegd?” Kennelijk hadden zij voordien over de onbuigzaamheid van Jehovah’s Getuigen gesproken.

Opleiding bij de Rijksarbeidsdienst

Franz Wohlfahrt werd opgeroepen voor de Arbeidsdienst van het (Duitse) Reich. Maar toen hij het opleidingskamp bereikte, besefte hij dat deze instelling ook bedoeld was als een vooropleiding voor militaire dienst. Hij weigerde het uniform aan te trekken en de riem om te gespen. Toen stelden op een dag 300 jonge mannen en ongeveer 100 leiders van zowel lagere als hogere rangen zich op de appelplaats in rijen op, en Franz Wohlfahrt kreeg het bevel voor hen langs te marcheren met zijn hand opgeheven in de Hitlergroet en tevens hulde te brengen aan de hakenkruisvlag. In plaats daarvan dacht hij aan wat de drie jonge Hebreeën hadden gedaan toen zij het bevel kregen om te buigen voor het beeld dat Nebukadnezar in het oude Babylon had opgericht (Dan. 3:1-30). Wat een kracht putte hij daaruit! Hij volgde hun voorbeeld van getrouwheid.

Er waren nog maar enkele dagen verstreken toen dr. Almendinger, een hoge beambte uit Berlijn, persoonlijk trachtte onze jonge broeder tot andere gedachten te brengen. „Je bent je er totaal niet van bewust wat je te wachten staat”, bracht dr. Almendinger hem tijdens het gesprek onder de aandacht.

„O jawel”, antwoordde onze twintigjarige broeder. „Mijn vader is een paar weken geleden om dezelfde reden onthoofd!” Dr. Almendinger gaf het op. Uiteindelijk werd Franz veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf in het kamp Rollwald in Duitsland.

Vanwege christelijke neutraliteit geëxecuteerd

Op een dag in september 1939 deed een verontrustend gerucht de ronde door Salzburg, een stad aan de voet van de bergen. Het maakte dat de mensen zich onbehaaglijk voelden — zelfs zij die van Hitlers heerschappij geweldige voordelen verwachtten. Wat fluisterde men elkaar in het oor? Men zei dat er op het militaire schietterrein van Glanegg bij Salzburg twee mannen waren doodgeschoten.

Wat aanvankelijk een gerucht leek, was de bittere waarheid. De mannen, Johann Pichler en Josef Wegscheider, twee van onze broeders, waren door een militair detachement wegens dienstweigering geëxecuteerd. Maar de executie verliep niet zo soepel als de commandanten hadden verwacht. De twee broeders hadden verklaard dat het niet nodig was hen te blinddoeken, hoewel het toch gebeurde. Vervolgens weigerden de soldaten te schieten toen het bevel daartoe werd gegeven. Pas nadat de soldaten nadrukkelijk waren gewaarschuwd dat er disciplinaire maatregelen tegen henzelf genomen zouden worden als zij niet gehoorzaamden, en pas nadat het bevel voor een tweede maal was gegeven, schoten de soldaten die onschuldige mannen neer. Maar dat was nog niet alles.

Tijdens het proces in Salzburg hadden de rechter en zijn collega’s gepoogd de beklaagden tot andere gedachten te brengen. De rechter had de vrouwen van de mannen gevraagd in de rechtszaal te verschijnen, in de hoop dat hun komst de mannen ertoe zou brengen te zwichten. Een van de vrouwen had daarentegen woorden van aanmoediging tot hen gesproken en gezegd: „Jullie leven is in Gods hand.” Dit had zo’n diepe indruk op de rechter gemaakt dat hij zeer geagiteerd met zijn vuist op de tafel had gehamerd en geschreeuwd had: „Deze mensen zijn geen misdadigers of verraders maar veeleer een groep gelovigen wier aantal niet beperkt is tot twee of drie, maar in de honderden en zelfs duizenden loopt!” Niettemin eiste de wet het doodvonnis.

Op de dag voorafgaande aan de executie waren broeder Pichler en broeder Wegscheider in hun cel bezocht en was er een nieuwe poging gedaan hen van gedachten te doen veranderen. Op de vraag of zij nog een laatste wens hadden, hadden zij het verlangen uitgesproken een bijbel te hebben. Die werd hun persoonlijk door de rechter gebracht. Hij sloeg hen tot middernacht in hun cel gade en ging toen weg met de opmerking: „In hun laatste uur waren deze beide mannen verenigd met hun God; het zijn inderdaad halve heiligen!”

Toen de executie voorbij was, werden de twee doodkisten vrijgegeven voor een particuliere begrafenis. Naar schatting 300 personen woonden de begrafenis bij, onder strenge politiebewaking natuurlijk. Zingen was verboden en aan het gebed werd ruw een eind gemaakt door een Gestapo-agent omdat hij het te lang vond. De Gestapo had ook het gebruik van de naam Jehovah verboden. Maar dit kon één broeder er niet van weerhouden om toen men de kisten liet zakken uit te roepen: „Tot weerziens in Jehovah’s koninkrijk!”

Nadat de gebeurtenissen rond deze executie in Salzburg bekend waren geworden, liet men alle verdere executies in Berlijn-Plötzensee (Duitsland) plaatsvinden.

Woorden van geloof vanuit een dodencel

Vanuit de strafgevangenis Berlijn-Plötzensee schreef de 36-jarige Franz Reiter op 6 januari 1940 aan zijn moeder: „Ik ben er vast van overtuigd dat ik de juiste handelwijze volg. Ik had hier nog steeds van gedachten kunnen veranderen, maar in Gods ogen zou dit op deloyaliteit neerkomen. Wij allen hier wensen God trouw te zijn, tot zijn eer.”

Hij zei „wij allen”, want niet alleen hem maar nog vijf broeders uit de omgeving van zijn geboorteplaats wachtte de dood door de guillotine. Hij vervolgde zijn brief met de woorden:

„Naar mijn weten zou ik, als ik de [krijgs]eed had afgelegd, een doodzonde hebben begaan. Dan zou ik slecht af zijn. Ik zou geen opstanding krijgen. Maar ik klamp mij vast aan dat wat Christus zei: ’Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen; maar wie zijn leven zal verliezen om mijnentwil, die zal het ontvangen.’ En nu, mijn lieve Moeder en al mijn broers en zussen, vandaag heb ik mijn vonnis gehoord, en wees niet verschrikt, het is het doodvonnis, en ik zal morgenochtend worden geëxecuteerd. God heeft mij gesterkt, zoals altijd met alle ware christenen in het verleden het geval is geweest. De apostelen schrijven: ’Wie uit God is geboren, kan niet zondigen.’ Hetzelfde geldt voor mij. Dat heb ik u bewezen, en u hebt het ingezien. Lieve Moeder, treur niet. Het zou voor u allen goed zijn de Heilige Schrift nog beter te kennen. Als u standvastig blijft tot de dood, zullen wij elkaar in de opstanding weerzien. . . .

Uw Franz

Tot weerziens.”

Soms waren het huwelijkspartners die dergelijke brieven ontvingen. Zuster Endstrasser uit Graz was nog een jonge vrouw toen de postbode haar een brief, gedateerd 15 december 1939, overhandigde. Tracht u zich haar gevoelens eens voor te stellen toen zij las:

„Lieve Erna,

Het is precies zo gegaan als ik besloten had . . . Huil maar niet, want wij zijn een theaterschouwspel geworden voor de wereld, voor engelen en voor mensen (1 Kor. 4:9). Ontvang nogmaals mijn groeten en kussen in de geest.

Je Dati.

Tot weerziens in het Koninkrijk.”

Zulke brieven waaruit een groot geloof sprak, waren een aanmoediging tot getrouwheid voor degenen die nog in vrijheid verkeerden. Zij trachtten op hun beurt hun broeders in de gevangenis aan te moedigen, ondanks het eventuele gevaar dat dit voor henzelf zou kunnen opleveren.

Een brief die Franz Zeiner ontving terwijl hij in Berlijn gevangenzat, bevatte bijvoorbeeld de aansporing: „Wees sterk in het geloof, want Jezus Christus zal ons helpen en onze grote hemelse Vader . . . eveneens.” Zoals verwacht kon worden, was deze brief door de censor gelezen. Franz Zeiner werd op 20 juli 1940 geëxecuteerd. Maar hoe verging het Wilhelm Blaschek, die de brief schreef waarin hij Franz aanmoedigde om sterk in het geloof te zijn? Hij werd opgespoord, gearresteerd en op 11 augustus 1941 veroordeeld tot vier jaar dwangarbeid in een strafgevangenis op beschuldiging van ’demoralisatie van de troepen’.

Van hun kinderen gescheiden

De beproevingen waarvoor anderen zich gesteld zagen, betroffen hun kinderen. Omdat Richard Heide en Johann Obweger hun kinderen in de op de bijbel gebaseerde geloofsovertuigingen van Jehovah’s Getuigen onderwezen, werden zij opgeroepen om voor de president van de arrondissementsrechtbank in St. Veit an der Glan te verschijnen.

Broeder Heide kreeg daarna een gerechtelijk vonnis toegestuurd waarin stond dat zijn kind hem afgenomen zou worden. Het vonnis stelde: „Het is gevaarlijk hem [de zoon, Gerhard] onder de hoede van zijn vader te laten, daar deze een Bijbelonderzoeker is en zijn zoon verbiedt de Hitlergroet te brengen en de volksliederen te zingen.”

Gerhard werd aan de zorg van iemand anders toevertrouwd en zijn vader mocht hem maar eens in de zoveel tijd bezoeken. Later werden hij en zijn hele schoolklas naar een kinderkamp in Lienz (Oost-Tirol) gestuurd, waar hij tot het einde van de oorlog in 1945 bleef. Maar Gerhard vergat niet wat zijn ouders hem hadden geleerd. Hij pioniert al meer dan 38 jaar!

Jong maar getrouw

En hoe ging het met de dochter van Johann Obweger? Hermine was amper elf jaar toen zij bij haar ouders weggehaald en in een opvoedingsgesticht geplaatst werd. Maar haar ouders hadden de mogelijkheden om hun dochter de waarheid in te scherpen goed benut.

Tegenstanders van de waarheid konden Hermines loyaliteit aan Jehovah niet breken. Krachtige pogingen om haar een patriottisch lied te laten zingen of haar de Hitlergroet te laten brengen, hadden geen succes. Resoluut weigerde zij enig compromis te sluiten. Op een dag trachtte een lerares haar te dwingen het uniformjasje van de Bund deutscher Mädel te dragen. Maar hoeveel moeite de verantwoordelijke personen ook deden om haar dit jasje aan te trekken, zij kregen het steeds niet verder dan haar ellebogen, zodat zij het ten slotte opgaven.

Ondanks de bezwaren van de schoolautoriteiten mochten de ouders hun dochter nog steeds bezoeken. Natuurlijk gebruikten zij deze gelegenheden om haar aan te moedigen vast te staan in het geloof. Hermine werd ook aangemoedigd door de loyaliteit van haar broer Hans. Zij wist dat hij in de gevangenis zat en vervolgens in een concentratiekamp omdat hij militaire dienst weigerde. Zij wist ook dat hij getrouw volhardde. Een van haar broers ging echter wel in het leger. En het schoolbestuur gebruikte dit handig als een argument bij hun pogingen haar loyaliteit te breken. Maar zij hadden buiten Hermines vastbeslotenheid gerekend. Haar vastberaden antwoord luidde: „Ik ben geen volgeling van mijn broer. Ik ben een volgeling van Christus Jezus!”

Omdat Hermine niet bereid was te schipperen en omdat de autoriteiten een eind wilden maken aan de bezoeken van haar ouders, zonden zij het kind naar een klooster in München (Duitsland). In mei 1944 mocht zij echter voor een paar dagen naar huis. Dit was een geweldige verrassing voor haar ouders. Maar de autoriteiten hadden niet voorzien wat er nu gebeurde. Hermine werd gedoopt terwijl zij daar was, en broeder Ganster, die zijn broeders nog steeds in vrijheid kon dienen, hield de dooplezing. Dit vervulde Hermine met nog meer kracht om Jehovah loyaal te blijven in de tijd die er nog restte vóór de uiteindelijke ineenstorting van het nazi-regime.

Pas op! Spionnen en verklikkers

Wegens de voortdurende spionage van verklikkers in iedere stad en elk dorp — vooral door de blokhoofden en anderen die voor de Gestapo werkten — werd de geestelijke activiteit van de broeders steeds moeilijker. Op een dag wilde Johann Viereckl een bezoek brengen aan Peter Gölles, die toen verantwoordelijk was voor het opzicht over het predikingswerk in Oostenrijk. In plaats van rechtstreeks naar broeder Gölles’ winkel te gaan, stopte broeder Viereckl bij een huis ernaast om informatie in te winnen bij een zakenvrouw die de indruk had gewekt in de waarheid geïnteresseerd te zijn en die broeder Gölles kende. Hij vroeg hoe het met Peter Gölles ging en of hij gearresteerd was. Zij wilde echter geen inlichtingen geven. In plaats daarvan zei ze hem naar een bloemist aan de overkant van de straat te gaan. Daar kon hij volgens haar de gevraagde informatie krijgen.

Dit wekte broeder Viereckls achterdocht, zodat hij in plaats daarvan naar huis terugging. Spoedig daarna vernam hij dat de Gestapo bij de bloemist had zitten wachten om iedereen die broeder Gölles wilde bezoeken, te onderscheppen en te arresteren. Niet lang daarna werd de winkel gesloten, want broeder Gölles en zijn vrouw werden op 12 juni 1940 in hechtenis genomen.

Een ongewone rechtszaak

Broeder Gölles werd ervan beschuldigd de leiding te hebben over het werk van Jehovah’s Getuigen in Oostenrijk. Na maanden van opsluiting werd hij voor een rechter gebracht die berucht was om het uitspreken van doodvonnissen en die de Bijbelonderzoekers woedend een abces aan het Duitse volk noemde. De openbare aanklager eiste de doodstraf. Nadat broeder Gölles zich aan de hand van de bijbel verantwoord had en zijn advocaat zijn pleidooi had gehouden, werd de rechtszaak verdaagd. Voordat het proces werd hervat, namen de zaken een verbazingwekkende keer.

Vroeg in de morgen hoorde broeder Gölles dat de sleutel in zijn celdeur werd omgedraaid. Een bewaker gebaarde hem mee te gaan en bracht hem naar een afgesloten vertrek. Wie wachtte daar op hem? De rechter, alleen.

„Ik wil u erop wijzen”, begon de rechter, „dat ik mijn ambtseed ernstig schend door onder vier ogen met een verdachte te spreken, maar ik doe dit omdat ik sinds het proces geen minuut rust heb gehad en geen oog heb dichtgedaan. Ik zou mezelf zien als een moordenaar als ik u ter dood zou veroordelen.”

Er hing een doodse stilte in het vertrek. Het was broeder Gölles die uiteindelijk sprak. „Satan is degene die zulke omstandigheden teweegbrengt”, zei hij. „Hij is de feitelijke moordenaar. En u, u bent slechts de man die een vonnis velt op grond van de feiten van de rechtszaak.” De atmosfeer werd minder geladen.

„Ik zal proberen de gang van zaken zo te manoeuvreren dat u het leven er niet bij inschiet”, beloofde de rechter. Daarop voegde hij er iets aan toe dat ernstige gevolgen voor hem had kunnen hebben: „Ik wil werkelijk niet als eiser voor de staat optreden, maar ik wil u veeleer helpen aan de klauwen van de dood te ontsnappen.” Vervolgens legde de rechter zijn ene hand op de schouder van onze broeder en met de andere greep hij de hand van de broeder vast.

De rechtszaak had na de hervatting een onpartijdiger verloop, terwijl de rechter de hele tijd beefde. Het hof willigde de eis van de aanklager om Peter Gölles ter dood te veroordelen niet in maar veroordeelde hem in plaats daarvan tot tien jaar gevangenisstraf zonder enige aftrek. Hij bracht de daaropvolgende drie en een half jaar in eenzame opsluiting in de strafgevangenis van Stein (Neder-Oostenrijk) door.

Een nederige dienstknecht

De autoriteiten zagen in wat een belangrijke rol Peter Gölles, deze eenvoudige man die Jehovah volledig was toegewijd, in het ondergrondse werk had gespeeld. Protocollen die samen met andere Gestapo-verslagen bewaard zijn gebleven, maken dat duidelijk. Afgaande op hun beschrijving zou men denken aan een krachtige, dynamische leider. Maar niets van dat alles! Hij was een bescheiden man die nooit op de voorgrond wilde treden. Na het einde van het nazi-regime in 1945 had hij een aandeel aan de wederopbouw van de organisatie in Oostenrijk en trok zich later weer op de achtergrond terug. Enkele jaren hielp hij op Bethel in Wenen met het voor verzending gereedmaken van lectuurpakketten. Dank zij zijn beminnelijke en vriendelijke houding waren hij en zijn onvermoeibare vrouw, Helene, die hem aldoor terzijde stond, een bron van aanmoediging voor de broeders, niet alleen onder vervolging maar ook later in de naoorlogse periode.

Hij diende getrouw tot zijn dood op 2 september 1975. Hij beleed niet tot het overblijfsel van Christus’ medeërfgenamen te behoren, maar toonde diepe waardering voor „de getrouwe en beleidvolle slaaf” en werkte daarmee samen om in zeer moeilijke tijden zorg te dragen voor het werk in Oostenrijk. — Matth. 24:45.

Het schaarse „voedsel” beheren

Tijdens de laatste jaren van de oorlog werd het werk van Jehovah’s Getuigen in het grootste deel van Oostenrijk nagenoeg lamgelegd. De broeders in de verschillende steden en dorpen konden slechts sporadisch bijeenkomen. Grote voorzichtigheid was geboden.

In Klagenfurt ging de theocratische activiteit echter door — duidelijk beter dan overal elders. Broeder Ganster gaf de lectuur die hij ontving aan Peter Vajvoda, die van elke uitgave van De Wachttoren kopieën maakte. Op een keer nam broeder Ganster goed verborgen op zijn lichaam enkele uitgaven van De Wachttoren mee en wandelde van Klagenfurt naar Krumpendorf (zo’n 7 km) om de familie Platzer en zuster Wanderer te bezoeken. En wie bleek er dezelfde kant uit te lopen? Een Gestapo-agent, degene die hem gewoonlijk ondervroeg. Maar de agent vermoedde niets en zij liepen samen op. Vergis u echter niet, dat viel broeder Ganster niet gemakkelijk.

In Wenen was de plaatselijke reproduktie van De Wachttoren tot stilstand gekomen met de arrestatie van broeder Gölles. Maar de broeders ontvingen zo nu en dan geestelijk voedsel via een broeder uit Zwitserland die voor zijn werelds werk naar Wenen moest reizen. Terwijl hij de nodige waakzaamheid betrachtte, nam hij exemplaren van De Wachttoren mee. Als een broeder een van die tijdschriften ontving, mocht hij het niet voor zichzelf houden. Aangezien er niet nog meer exemplaren waren voor de andere broeders, las hij het direct en gaf het vervolgens door aan de volgende betrouwbare broeder, niet persoonlijk, maar weggestopt in een boodschappenmandje of iets anders. Zo bleven die kostbare stuks lectuur van hand tot hand gaan. Dat geestelijke voedsel was van groot belang voor de broeders in hun moeilijke omstandigheden.

Enkelen deinzen terug

Teneinde de weerstand van de broeders te breken en hen ertoe te brengen een verklaring te ondertekenen waarin zij alle banden met Jehovah’s Getuigen afzwoeren, beweerde de Gestapo dat veel broeders al hadden getekend en waren vrijgelaten. Dat was schromelijk overdreven.

De Gestapo beloofde dat ieder die tekende, vrijgelaten zou worden en zichzelf aldus jaren van ellende zou besparen. In werkelijkheid betekende het dat zo iemand lichamelijk lijden zou verwisselen voor jaren van gewetenskwelling. Het was duidelijk een kwestie van loyaliteit jegens Jehovah en zijn organisatie. Verreweg de meesten van de broeders waren onwankelbaar in hun rechtschapenheid. Er waren echter enkelen die tekenden. Maar niet allen die tekenden, werden ook echt vrijgelaten; gewoonlijk bleven zij onder voortdurende bewaking.

Op een dag kwam Agnes Hötzl in Wenen een echtpaar tegen dat vanwege de waarheid in een concentratiekamp had gezeten. Zij wist echter niets af van de omstandigheden waaronder zij waren vrijgelaten. Dolblij begroette zij hen. Zonder een woord te zeggen, liepen zij haar voorbij alsof zij een volslagen vreemde was. Nu begreep zij wat er was gebeurd. Bij een andere gelegenheid bevond zij zich vlak bij de ingang van een in de buurt van haar huis gelegen fabriek. Zij kon haar ogen niet geloven: Op de borst van iemand van wie zij dacht dat het een broeder was, prijkte een hakenkruis! Ook hij liep haar voorbij, terwijl hij angstvallig deed alsof hij haar niet kende. Dat waren harde slagen voor de getrouwen, maar hun loyale liefde voor Jehovah en voor hun getrouwe broeders verkoelde daardoor niet.

De kwellingen van het concentratiekamp verduren

In 1939 werden Alois Moser uit Braunau am Inn en Josef Buchner uit Ranshofen, samen met nog 142 broeders, van het concentratiekamp Dachau naar het kamp Mauthausen in Opper-Oostenrijk overgebracht. Toen zij rond middernacht in Mauthausen aankwamen en uit de veewagons stapten, werd hun gezegd: „Mauthausen is geen sanatorium, zoals Dachau. Wij zullen jullie allemaal afmaken.” Volgens schattingen hebben hier van augustus 1938 tot mei 1945 in totaal 206.000 mensen gevangengezeten, en volgens de officiële gegevens stierven er 35.270.

De eerste drie jaar liet men al onze broeders, niet één uitgezonderd, zware lichamelijke arbeid verrichten in de steengroeve. ’s Winters was het verschrikkelijk koud. Honderden gevangenen vroren letterlijk dood in de groeve. Wanneer de gevangenen ’s avonds naar het kamp terugkeerden, moest elk van hen een grote steen de 186 treden van „de doodstrap” naar het kamp opdragen. Commandoleider Spatzenegger verordende dat stenen van minder dan tien kilo te licht waren. Hij liet stenen van veertig kilo of meer op de schouders van de gevangenen leggen, van wie er velen van volslagen uitputting in elkaar zakten. Regelmatig gebeurde het dat degenen die in elkaar zakten, ter plekke werden gedood.

Ten slotte kregen broeder Moser en broeder Buchner de taak de slede te trekken waarop de naakte lijken uit de verschillende delen van het kamp werden gelegd. Elk lijk werd geïdentificeerd door een kaartje met de naam en het nummer van de gevangene dat aan de grote teen was gebonden. Deze taak voerde hen naar de barakken waarin voor het merendeel gevangenen die aan diarree leden, waren ondergebracht. Tot hun grote ontzetting troffen zij daar August Kraft aan. Al deze ellende en de erbarmelijke toestand waarin zij zich bevonden, maakten dat de twee broeders in tranen uitbarstten. Maar broeder Kraft dacht in plaats daarvan aan de zegeningen die hij uit Jehovah’s hand had ontvangen en hij zei: „Ik dank Jehovah voor alles!” De volgende dag lag ook broeder Kraft op de slede; hij had met volharding tot het einde toe het doel, „de prijs van de roeping naar boven”, nagestreefd. — Fil. 3:14.

De broeders waakten liefdevol over elkaars welzijn. Wanneer bepaalde broeders bijzonder zwak waren, gaven anderen hun een paar lepels van hun karige maaltijd extra om hen te helpen weer op krachten te komen.

Theocratische activiteit in de kampen

Zelfs in de kampen werd de theocratische activiteit voortgezet, maar met buitengewone omzichtigheid. Er werd getuigenis gegeven, er werden bijbelstudies geleid, er werden enkele vergaderingen gehouden en een paar personen werden gedoopt.

Franz Desch werd overgebracht naar het concentratiekamp Gusen, niet ver van Mauthausen. Daar was hij in staat de bijbel te bestuderen met een SS-officier. In welke mate werden er vorderingen gemaakt? Welnu, stelt u zich de geweldige vreugde van beiden eens voor toen zij elkaar jaren later als broeders op een congres tegenkwamen!

Er werden nieuwe gevangenen uit allerlei landen binnengebracht. Teneinde de Koninkrijkswaarheid met hen te delen, gebruikten de broeders getuigeniskaarten in de talen van die landen. Aangezien gevangenen post mochten ontvangen, realiseerden de SS-bewakers die niets vermoedend de barakken binnenkwamen zich niet, dat wat de mannen zaten te lezen geen post was.

In het kamp te Gusen beheerde broeder Karl Krause een slotenmakerij. En wat een unieke werkplaats was dat! Er werden in die ruimte niet alleen sloten gemaakt en gerepareerd maar ook in het geheim vijf Polen gedoopt in een speciaal voor dat doel gemaakte houten trog.

Teneinde geestelijk sterk te blijven, kwamen de broeders ’s nachts in kleine groepjes bijeen om bijbelteksten te bespreken. Zo nu en dan konden zij zelfs een bijbel te pakken krijgen. Die werd dan gesplitst in delen, die van de een naar de ander werden doorgegeven. Liggend onder hun bed gebruikten zij dan de weinige vrije tijd die zij hadden, om te lezen.

De broeders slaagden er zelfs in het Avondmaal des Heren te vieren. Zij zagen kans aan de symbolen te komen en kwamen bijeen toen alle anderen sliepen. De wasruimten en toiletten in Gusen lagen tussen de barakken in, op een afstand van om en nabij de zes meter. In zo’n wasruimte hielden zij bij het licht van een kaars de Gedachtenisviering. Omdat Jehovah hen liefdevol beschermde, ging alles goed.

Een bericht van getrouwheid

Er zijn nog veel meer ervaringen te vertellen die getuigen van de getrouwheid van onze broeders gedurende de nazi-overheersing in Oostenrijk. De ervaringen die hier verteld zijn, dienen slechts als voorbeelden van de doorstane ontberingen en de onverbrekelijke loyaliteit die werd tentoongespreid.

Voordat Hitlers troepen Oostenrijk binnentrokken, waren er 549 verkondigers in dit land. Alles bij elkaar waren er sedertdien 445 voor uiteenlopende periodes gevangengezet. Tussen 1938 en 1945 werden 48 van hen, onder wie enkelen van onze zusters, geëxecuteerd. Dertien Getuigen werden doodgeslagen of vergast of werden het slachtoffer van verdorven medische experimenten. Ten minste 81 anderen stierven in gevangenissen en concentratiekampen door ziekte of uitputting.

Noodgedwongen worden er statistische gegevens gebruikt als men over de slachtoffers van die droevige periode spreekt. Maar deze getallen zijn veel meer dan kille cijfers. Ze vertegenwoordigen even zoveel christelijke broeders of zusters, maar ook echtgenoten of vrouwen, vaders of moeders, zonen of dochters. Aan het in de loop van duizenden jaren door getrouwe getuigen van Jehovah opgebouwde bericht, hebben zij hun getuigenis toegevoegd dat liefde voor Jehovah zijn getrouwe dienstknechten ertoe beweegt zo nodig zelfs hun leven af te leggen om hun loyaliteit jegens hem als hun God en Soeverein te bewijzen.

Wat zullen wij eerst doen?

In het voorjaar van 1945 kwam er een einde aan de oorlog en de nazi-overheersing in Oostenrijk. Weldra begonnen onze broeders en zusters uit de concentratiekampen terug te keren. Hun eerste gedachte gold de omgang met de andere broeders. Hoewel het veel moeite kostte de vergaderingen opnieuw te organiseren, waren er op 21 juli 1945 27 personen aanwezig voor de eerste georganiseerde naoorlogse vergadering in Klagenfurt. Tegen de herfst werden er ook in Wenen vergaderingen gehouden.

Getrouwe broeders gingen aan de slag om het werk te reorganiseren. In Vorarlberg, de meest westelijke provincie van Oostenrijk, kwamen verscheidene broeders met Franz Zürcher, Georg Gertz en David Wiedenmann, allen van het bijkantoor in Bern (Zwitserland), bijeen en bespraken de maatregelen die genomen moesten worden om de gemeentevergaderingen en het predikingswerk weer op gang te brengen. Uit Oostenrijk waren Peter Gölles, Felix Defner, Leopold Pitteroff en Franz Ganster aanwezig. Ondanks de zware oorlogsjaren begonnen er Koninkrijksvruchten zichtbaar te worden. Tegen het einde van het dienstjaar 1946 waren de 549 verkondigers die in 1937 actief waren, in aantal toegenomen tot 730 Koninkrijkspredikers.

Na zijn terugkeer uit de gevangenis werd Peter Gölles de eerste naoorlogse bijkantooropziener voor Oostenrijk. Zijn appartement in Wenen, aan de Florianigasse 58, was het bijkantoor. Vanaf april 1947 werd het kantoorwerk verricht in een schoolgebouw, dat door bommen zwaar beschadigd was. Daar stencilden de broeders De Wachttoren en ook zo’n 4000 brochures. Therese Schreiber, die gevangengezeten had vanwege haar aandeel aan het stencilen van bijbelse lectuur, nam haar oude werk weer op en hielp bij de stencilwerkzaamheden. In Klagenfurt stencilden de broeders zelfs het hele boek Kinderen en bonden het in. Papier en inkt waren schaars en moeilijk te krijgen, maar met Jehovah’s hulp wisten de broeders het nodige te bemachtigen.

Het jaar 1947 bood de broeders de gelegenheid om hun eerste naoorlogse congres mee te maken. Het duurde vier dagen. Het aantal van 1700 aanwezigen lijkt misschien klein als men het vergelijkt met de congressen die nu worden gehouden, maar voor de Oostenrijkse broeders toen was het een grote menigte, en het toonde aan dat er nog veel groei mogelijk was.

Later die maand, op zaterdag 21 juni, werd er nog een belangrijke stap gedaan in verband met de reorganisatie. Zeven broeders kwamen in een school bijeen om de plaatselijke vereniging van de „Wachtturm-Gesellschaft, Zweigstelle der Watch Tower Bible & Tract Society, Brooklyn, N.Y.” weer op te richten. Aldus was er weer een wettelijk instrument voor het publiceren van lectuur beschikbaar.

En toen — Siberië!

Tot mei 1955 was Oostenrijk door de troepen van de Geallieerden (VS, Frankrijk, Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie) bezet en in vier zones verdeeld. Het dorp Deutsch-Wagram lag in de Russische zone. Broeder Franz Malina woonde daar. Hij sprak Russisch en gaf op zeer openhartige wijze getuigenis aan de bezettingstroepen, terwijl hij zelfs bijbelstudies leidde bij enkelen van de mannen. Hij schafte ook bijbelse lectuur in het Russisch aan en verspreidde die onder de soldaten.

Zijn activiteiten bleven niet onopgemerkt. In het begin van 1948 gaven twee mannen die hem gunstig gezind waren, hem de waarschuwing: „Franz, zorg dat je hier wegkomt; zij willen je arresteren. Er is lectuur van je gevonden bij de Russen.” Maar broeder Malina vluchtte niet. Hij besloot bij zijn zieke vrouw en bij de kinderen te blijven. Niet lang daarna werd hij echter gearresteerd. Hij werd acht dagen in hechtenis gehouden in het kantoor van de plaatselijke Sovjet-commandant en uiteindelijk overgebracht naar het hoofdkwartier van de Russische legerstaf. Gedurende de zes weken die hij daar gedwongen moest doorbrengen, predikte hij vrijmoedig tot zowel soldaten als officieren en vertelde hun over Jehovah’s koninkrijk. Uiteindelijk werd hij op de inmiddels vertrouwd klinkende beschuldiging van ’demoralisatie van de troepen’ tot tien jaar dwangarbeid veroordeeld en naar het verre Siberië overgebracht.

Ten slotte kwam hij in het uitgestrekte gebied achter de Oeral aan. Daar ging hij van het ene kamp naar het andere, meestal te voet. Ontsnappen was onmogelijk. In bijna alle kampen ontmoette hij broeders uit verschillende delen van de Sovjet-Unie. Wanneer hij in een nieuw kamp aankwam, moest hij natuurlijk naar hen op zoek gaan. En wanneer hij broeders vond, stelden zij hem op de proef om te zien of hij werkelijk een van Jehovah’s Getuigen was. Dit deden zij door hem vragen te stellen als: „Hoe gaat het met Jonadabs familie?” en „Wie is de president van het Wachttorengenootschap?”

Als zij er eenmaal van overtuigd waren dat hij werkelijk een broeder was, hielpen zij hem liefdevol het harde leven in de kampen, waaraan hij niet gewend was, te verduren. Vanwege zijn leeftijd werd hij Vadertje genoemd. In de loop van vijf jaar leerde hij dertig kampen kennen. In 1953 werd hem gratie verleend en keerde hij naar huis terug. Zijn vrouw was inmiddels gestorven en zijn oudste dochter had de rol van moeder op zich genomen. Was broeder Malina nu ontmoedigd of gebroken? Integendeel, binnen enkele dagen was hij alweer op pad om het goede nieuws van huis tot huis te prediken. Dit bleef hij doen tot aan zijn dood in 1964.

Pioniers hebben een aandeel aan de oogst

In de jaren sinds de Tweede Wereldoorlog heeft het werk van Jehovah’s volk in Oostenrijk zich flink uitgebreid. Een geweldige bijdrage tot deze groei is geleverd door ijverige pioniers, speciale pioniers en zendelingen.

Tot die ijverige werkers behoren Hans Rothensteiner en zijn vrouw. Nog geen jaar nadat zij voor het eerst met de waarheid in contact waren gekomen, begonnen zij te pionieren. In 1955 werden zij aangesteld als speciale pioniers. Een van hun toewijzingen was het gebied rond Kaprun, in de Alpen. Hans vertelt de volgende ervaring die zij daar meemaakten:

„Met dankbare harten gingen wij aan de slag om de schapen van de Heer te zoeken. En zo troffen wij in Walchen een gezin aan dat al wat lectuur had ontvangen. Er werd onmiddellijk met het hele gezin een studie begonnen; zij nodigden ook enkele vrienden uit om mee te doen. Soms waren er wel twaalf personen aanwezig. De studie vorderde heel goed — zo goed dat de gezinnen al spoedig besloten de kerk te verlaten. Daarvoor hadden zij echter hun doopakten nodig. Dus ging Lois, een van die goedaardige mensen, naar de pastorie om de akten voor hen allen op te vragen. Aangezien deze gezinnen zeer kinderrijk waren, hadden zij in totaal zeventien akten nodig.” Het gesprek dat Lois met de plaatselijke geestelijke had, verliep ongeveer als volgt:

Lois: Goedemorgen. Ik heb een paar doopakten nodig.

Priester: Wat bedoelt u met „een paar”, en waar hebt u ze voor nodig?

Lois: Wij hebben ze nodig omdat wij de kerk willen verlaten.

Priester: O ja? En om hoeveel akten gaat het?

Lois: Ik heb het opgeschreven. Wacht, hier heb ik het; ik heb er om precies te zijn zeventien nodig.

Priester: Wat? Wat is er in ’s hemelsnaam gebeurd dat zoveel van jullie de kerk willen verlaten?

Lois: Tja, wij hebben de bijbel bestudeerd. Dat is alles. Ziet u, u hebt ons een heleboel dingen geleerd die helemaal niet waar zijn, dingen die noch Jezus noch de bijbel ooit hebben gezegd!

Dit gesprek ging nog een poosje door, en Lois vertrok zonder de akten. Op een later tijdstip vond er echter een discussie met de geestelijke plaats waarbij ook Hans aanwezig was. Aan het eind ervan zei Lois tot de priester: „U hebt absoluut niets kunnen bewijzen, dus komt u nu maar op met die doopakten, en een beetje vlug graag.” De geestelijke had geen keus en moest wel doen wat hem gevraagd werd.

Momenteel is er een gemeente van negentig verkondigers in dit bergdorp.

In 1978 waren er in het hele land 626 personen die de zegeningen van de pioniersdienst smaakten, onder wie 278 hulppioniers. Maar in april 1988 was hun aantal gestegen tot 1925, van wie 1102 hulppioniers.

De bijkantoororganisatie

Op 1 augustus 1965 werd Lowell L. Turner, die pas de speciale tien maanden durende organisatorische opleidingscursus van de Gileadschool had doorlopen, aangesteld als bijkantooropziener. Na zich bijna tien jaar van deze verantwoordelijke taak te hebben gekweten, verliet broeder Turner Oostenrijk in juli 1975 om een nieuwe toewijzing in Luxemburg te gaan behartigen. Sinds januari 1976 draagt een comité van verscheidene broeders zorg voor het bijkantoor in Oostenrijk.

Uitbreiding van de bijkantoorfaciliteiten

De bijkantoren van het Genootschap over de hele wereld breiden hun faciliteiten voortdurend uit om in de behoeften van het steeds groeiende aantal lofprijzers van Jehovah te voorzien. Is het in Oostenrijk anders geweest? Beslist niet.

Mettertijd werd het in 1957 gekochte pand, gelegen in een van de tuindorpen van Wenen, te klein voor een bijkantoor. Dus werd het in de jaren 1970 en 1971 uitgebreid om meer ruimte te hebben voor de Verzendafdeling en voor een Koninkrijkszaal. Maar na een paar jaar bleek een verdere uitbreiding nodig te zijn. Jehovah’s hand in de aangelegenheid werd gevoeld toen een van de buren zijn stuk land te koop aanbood. Terwijl in 1983 de bouw van de nieuwe panden op gang kwam, kreeg het bijkantoor nog een belendend perceel te koop aangeboden. Met de inwijding van de nieuwe faciliteiten in de zomer van 1987 kwam er zo’n 5000 vierkante meter extra vloerruimte beschikbaar, waardoor het bijkantoor ruim viermaal zo groot was als voorheen. Was dit allemaal echt nodig? Het aantal Getuigen waarvoor dit bijkantoor zorg droeg, was sinds de tijd dat het oorspronkelijke gebouw was gekocht al verdrievoudigd, en de broeders op het kantoor werkten in zeer bekrompen ruimten.

Voordat het project werd voltooid, moesten er heel wat wijzigingen in de bouwplannen worden aangebracht teneinde aan de bezwaren van buren tegemoet te komen. Dit bracht een heleboel extra werk met zich mee. Het bijkantoor erkent echter: „Uiteindelijk bleken bijna alle noodzakelijke veranderingen in ons voordeel te zijn. In veel gevallen moesten de broeders toegeven: ’Het is nu beter dan wij het eerst van plan waren.’”

Veeltalig gebied

Niet iedereen die in Oostenrijk woont, is ook echt een Oostenrijker. En niet iedereen die hier woont, spreekt vloeiend Duits, de voornaamste taal van Oostenrijk. Er zijn hier veel gastarbeiders uit Joegoslavië en Turkije. Sinds het begin van de jaren ’70 heeft het bijkantoor regelingen getroffen om deze gastarbeiders met de bijbelse boodschap te bereiken. Het zaad viel op vruchtbare grond en al gauw was het mogelijk studiegroepen te vormen.

Negen gemeenten houden nu hun vergaderingen uitsluitend in het Servokroatisch (een van de in Joegoslavië gesproken hoofdtalen). Er zijn ook studiegroepen in het Turks, Spaans, Pools, Japans, Engels en Arabisch. Broeder Letonja, die met zijn vrouw op Bethel in Wenen dient en wiens theocratische loopbaan meer dan vijftig jaar teruggaat, vertelt ons iets over het werk onder de gastarbeiders:

„In 1971 kreeg ik de toewijzing mij aan te sluiten bij de vijf broeders die het goede nieuws tot Joegoslavische gastarbeiders predikten. Met dit doel leerde ik Servokroatisch. Thans, in 1988, zijn er in Wenen en omgeving meer dan 320 verkondigers die tot de Servokroatische taalgroep behoren. Het is een genot om met deze broeders samen te werken. Zij hebben een heel nauwe band. Hun ijver voor de waarheid werkt aanstekelijk en zij moedigen elkaar aan. Heel wat van hen blijven de hele dag tot laat in de avond in de dienst. Ondanks de moeilijke werkomstandigheden voor gastarbeiders staan verscheidenen van hen regelmatig in de hulppioniersdienst. Hun enthousiaste gesprekken draaien in hoofdzaak om de waarheid.

Onder hen is ook een flink aantal zigeuners, voor wie de gemeente een tweede thuis is. Uit één zigeunerfamilie zijn ten minste al 25 personen gedoopt en meer dan 19 andere familieleden zijn in de waarheid geïnteresseerd. Het is echt een zegen om met deze broeders samen te werken.”

Gastheer zijn op congressen

In moeilijke tijden in het verleden staken wij in Oostenrijk regelmatig de grens over om gemeentevergaderingen en grotere bijeenkomsten bij te wonen. Wij herinneren ons nog goed de liefdevolle gastvrijheid die ons werd betoond door de broeders en zusters in de gebieden waar wij heen gingen. Nu hebben degenen in Oostenrijk op hun beurt de gelegenheid gastvrijheid te betonen.

Het begon feitelijk in 1965, toen 1200 broeders en zusters uit Griekenland naar het districtscongres in Wenen kwamen. Er werden regelingen getroffen voor een heel Grieks programma in een afzonderlijke vleugel van het voor het congres gebruikte gebouw.

Vervolgens woonden in 1967 889 broeders en zusters uit Joegoslavië een districtscongres bij in Klagenfurt, in het zuiden van Oostenrijk. Ook zij konden in hun eigen taal van het programma genieten. Het aantal dat uit Joegoslavië kwam, nam toe. In 1968 bedroeg het aantal aanwezigen bij het voor hen georganiseerde programma in Villach 2319.

Tijdens onze districtscongressen in 1978 hadden wij het voorrecht ervoor te zorgen dat het programma ook in het Hongaars ten gehore werd gebracht. Aangezien er in Oostenrijk een paar ouderlingen wonen die het Hongaars als moedertaal hebben, was het niet zo moeilijk de aandelen te verzorgen. Weken voor het congres vroegen de broeders die voor de organisatorische gang van zaken verantwoordelijk waren zich echter af: ’Zullen de broeders uit Hongarije de grens wel over kunnen steken om het congres bij te wonen?’ Wat waren wij ontroerd toen het aantal aanwezigen bij het Hongaarse programma de 400 overschreed! Sindsdien is er op onze districtscongressen in de buurt van Wenen bijna altijd ook een programma in het Hongaars verzorgd. In 1986 steeg, tot grote vreugde van iedereen, het aantal aanwezigen bij het Hongaarse programma tot 1781. Waren er echter nog anderen die wij gastvrijheid konden bieden?

Hoe stond het met de broeders uit Polen?

Het congresthema van 1980 was „Goddelijke liefde”. Waardoor kon dit beter worden onderstreept dan door de aanwezigheid van 1883 broeders en zusters uit Polen, die in Wenen het programma in hun eigen taal beluisterden? De Poolse groep was in een grote tent ondergebracht, terwijl er ook voor zowel het Hongaarse als het Kroatische programma een zaal was gereserveerd. Voor het programma in het Duits was op hetzelfde terrein een stadion gehuurd.

De assistent-congresvoorzitter deed de suggestie: „Zou het wat zijn als op zondag de broeders van de andere taalgroepen ook naar het stadion kwamen voor het slotlied?” Het congresbureau stemde enthousiast met dit plan in.

Probeert u zich nu eens de aanblik voor te stellen die het stadion aan het einde van het congres bood: Aan één kant zaten de 5000 Oostenrijkse afgevaardigden — vóór hen het heldergroene gras van het speelveld. Er werd een aankondiging gedaan en vervolgens begonnen de tegenoverliggende vakken van het stadion zich te vullen. Ingedeeld naar taalgroep kwamen de broeders binnen en daar stonden ze — Joegoslaven, Hongaren en Polen. En toen, nadat in vier talen het sein was gegeven, verenigden bijna 8000 stemmen zich in één loflied: „Heb dank, o Jehovah.”

De broeder die de slotmededelingen deed, richtte zich vervolgens tot de broeders uit Polen: „Als jullie de volgende keer met meer zijn dan wij bij het Duitse programma, zullen wij het stadion aan jullie overlaten!” Na afloop van het programma wilden de broeders maar niet van elkaar scheiden. Het was een hartroerend congres en het leverde de broeders aan beide zijden van de grens lange tijd veel gespreksstof. Intens gelukkig schreef het bijkantoor naderhand aan het Besturende Lichaam:

„Het was iets dat jullie hadden moeten meemaken. Wat een geweldige demonstratie van de verenigende kracht van Jehovah’s geest en zijn ’Goddelijke liefde’. Nog lang na de slotwoorden van het lied wuifden de broeders naar elkaar. Niemand wilde vertrekken. Een broeder verwoordde de gevoelens van velen toen hij zei: ’Dit is mijn tiende districtscongres geweest; maar zoiets als dit heb ik nog nooit meegemaakt, zo’n warmte, oprechtheid en tedere genegenheid in zo’n band van eenheid. Ik had graag mijn armen uitgestrekt en hen allen omarmd. In geestelijke zin heb ik dat ook gedaan.’”

Toen direct het daaropvolgende jaar, in 1981, de laatste hand werd gelegd aan de voorbereidingen voor het „Koninkrijksloyaliteit”-districtscongres, was één ding duidelijk — ditmaal zouden wij het stadion aan de meer dan 5000 broeders en zusters uit Polen overlaten. En weer gaven de broeders en zusters in Wenen en omgeving er blijk van edelmoedige gastheren en gastvrouwen te zijn.

Bovendien werd het congres op nog een andere manier verrijkt; de broeders Theodore Jaracz en Daniel Sydlik van het Besturende Lichaam waren naar Wenen gekomen. Wat een schitterende gelegenheid voor hen om met broeders uit Hongarije en Polen om te gaan! Hun aanmoedigende lezingen en vriendelijke, warme persoonlijke contact met de broeders van alle taalgroepen werden heel erg gewaardeerd. In zijn gedeelte van het programma sprak broeder Sydlik over de christelijke discipel Barnabas. De broeders luisterden in vervoering. Na een paar woorden waren spreker en publiek „één hart en één ziel”, zoals men in Oostenrijk zegt.

Vanaf 1982 hebben onze broeders in Polen hun eigen congressen kunnen houden, maar de broeders in Oostenrijk blijven met vreugde hun broeders uit Hongarije gastvrijheid betonen.

Op naar de toekomst

In Oostenrijk gaan de dingen gewoonlijk zogezegd „gemoedelijk”. Maar dat wil niet zeggen dat de bekendmaking van het goede nieuws van Gods koninkrijk al te gezapig plaatsvindt. Er is geen sensationele groei geweest, maar het aantal lofprijzers van Jehovah is gestadig gegroeid. Destijds in de jaren ’50 moedigde een districtsopziener de broeders aan met de woorden: „Het dient ons niet te verbazen als er op een goede dag 10.000 verkondigers in Oostenrijk zouden zijn.” Dat klonk heel aardig. Maar Oostenrijk is een klein land met maar 7,5 miljoen inwoners. En in die tijd waren er in het hele land niet meer dan 5000 verkondigers. In 1971 overschreden wij echter de 10.000 en momenteel is de schare lofprijzers van Jehovah in dit land uitgegroeid tot meer dan 17.000.

Oostenrijk staat bekend als een land van bergen en muziek. In het leven van een steeds groeiende schare is „de berg van het huis van Jehovah”, de verheven positie van de ware aanbidding, echter de belangrijkste plaats gaan innemen. En de zoetste melodie die in dit land te horen is, komt van de 17.705 verkondigers die gezamenlijk het ’nieuwe lied’ zingen, een lied tot eer van Jehovah’s koninkrijk. — Jes. 2:2; Ps. 98:1, 4-6.

[Kader/Kaart op blz. 72, 73]

Profiel van Oostenrijk

Hoofdstad: Wenen

Voertaal: Duits

Voornaamste religie: Rooms-katholicisme

Bevolking: 7.575.700

Verkondigers: 17.705

Pioniers: 1398

Gemeenten: 246

Aanwezigen op Avondmaal: 30.216

Bijkantoor: Wenen

[Kaart]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

OOSTENRIJK

Bodensee

Dornbirn

VORARLBERG

Innsbruck

TIROL

Oost-Alpen

SALZBURG

Bad Ischl

Salzburg

OPPER-OOSTENRIJK

Linz

Mauthausen

Donau

Wenen

NEDER-OOSTENRIJK

Neusiedlersee

BURGENLAND

STIERMARKEN

Knittelfeld

Graz

KARINTHIË

Klagenfurt

ZWITSERLAND

BONDSREPUBLIEK DUITSLAND

TSJECHOSLOWAKIJE

HONGARIJE

JOEGOSLAVIË

ITALIË

[Paginagrote illustratie op blz. 66]

[Illustraties op blz. 69]

Hotel Continental in Wenen, waar C. T. Russell op 22 maart 1911 trachtte te spreken

[Verantwoording]

Uit het beeldarchief van de Oostenrijkse Nationale bibliotheek

[Illustraties op blz. 74]

Simon Riedler (links) en Franz Ganster hoorden in 1921 voor het eerst van de waarheid

[Illustraties op blz. 79]

J. F. Rutherford sprak in de Katharinenhalle in Wenen, 1922

[Verantwoording]

Uit het beeldarchief van de Oostenrijkse Nationale bibliotheek

[Illustraties op blz. 81]

Programma voor het eerste congres van de Bijbelonderzoekers in Wenen, 1924. Het volgende congres was een keerpunt voor Johannes Schindler

[Illustratie op blz. 83]

De familie Heide, 1924, vroege Oostenrijkse Getuigen

[Illustratie op blz. 87]

Emil Wetzel was van 1922 tot 1926 belast met het opzicht over het werk in Oostenrijk

[Illustratie op blz. 95]

Leopold Engleitner, in 1934 wegens de prediking gevangengezet

[Illustraties op blz. 99]

August Kraft, op 25 mei 1939 door de nazi’s gearresteerd. Slotopmerking van het Gestapo-document over broeder Kraft

[Verantwoording]

DÖW, Wenen

[Illustraties op blz. 108]

Therese Schreiber (links) stencilde lectuur en Hansi Hron (Buchner) was koerierster. Beiden werden gearresteerd

[Illustratie op blz. 109]

Gestapo-documenten onthullen dat men goed geïnformeerd was over het ondergrondse stencil-netwerk

[Verantwoording]

DÖW, Wenen

[Illustraties op blz. 115]

Alois Moser (links) heeft in zeven gevangenissen en concentratiekampen gezeten; Johann Rainer weigerde een krijgseed af te leggen; Franz Wohlfahrt bleef rechtschapen ook al werden zijn vader en zijn broer geëxecuteerd

[Illustraties op blz. 117]

Ingang van het concentratiekamp te Gusen. Getuigen die Mauthausen/Gusen overleefden, 1945

[Verantwoording]

DÖW, Wenen

[Illustraties op blz. 120]

Josef Wegscheider (links) en Johann Pichler werden op 26 september 1939 in de buurt van Salzburg doodgeschoten

[Illustraties op blz. 124]

Hermine Obweger (links) werd op elfjarige leeftijd bij haar ouders weggehaald. Auguste Hirschmann (nu Bender) weerstond op zeventienjarige leeftijd de Gestapo

[Illustraties op blz. 126]

Peter Gölles werd op 12 juni 1940 gearresteerd. Hij werd in dit gerechtsgebouw veroordeeld en in dit cellenblok gevangengezet

[Illustratie op blz. 137]

Franz Malina heeft vijf jaar in werkkampen in Siberië gevangengezeten

[Illustratie op blz. 140]

Lowell L. Turner, bijkantooropziener van 1965 tot 1975, en zijn vrouw, Margot

[Illustratie op blz. 141]

Bijkantoor en Bethelhuis, 1957

[Illustratie op blz. 142]

Het vergrote bijkantoor, 1987