Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Finland

Finland

Finland

Finland, met zijn zilverachtige meren en zijn in groen gehulde wouden, heeft een van de hoogste levensstandaarden ter wereld. Duizenden van zijn vriendelijke inwoners hebben echter naar een bevredigender standaard gezocht en die gevonden, zelfs onder bedreiging met de dood voor een vuurpeloton.

OOSTWAARTS glijdend nadert de vloot van de koning van Zweden zijn bestemming. Terwijl de zeelieden door een adembenemende archipel heen varen, doemt voor hun ogen een land op met eindeloze wouden, bezaaid met kristalheldere meren en met kusten waarlangs een zoom van duizenden eilandjes ligt — Finland. Het land is in deze twaalfde eeuw nog steeds een heidense uithoek van Europa, maar de kruisvaarders aan boord van de vloot zijn van plan daar verandering in te brengen. De paus van Rome begeert vurig de invloed van zijn kerk uit te breiden en heeft daarom de koning van Zweden aangespoord Finland binnen te vallen en de bewoners van dit noordelijke gebied dat zich tot boven de noordpoolcirkel uitstrekt, hoe dan ook tot het rooms-katholicisme te bekeren. De macht van de paus wordt bedreigd door de oosterse kerk (de Grieks-Orthodoxe Kerk), die door middel van Rusland ook al bezig is geweest haar gezag tot dit land van de middernachtzon uit te breiden.

Traditiegetrouw gaven de kruisvaarders de plaatselijke bevolking niet veel keus — zij werden òf als katholiek gedoopt òf onthoofd! Dus werd Finland, met uitzondering van enkele oostelijke delen die tot de Orthodoxe Kerk bleven behoren, na een aantal kruistochten rooms-katholiek. Het katholicisme heeft het er voor het zeggen gehad tot de zestiende eeuw, toen Gustaaf I Wasa, de koning van Zweden, het lutheranisme in zijn rijk tot staatsgodsdienst maakte. In 1809 werd Finland een onafhankelijk grootvorstendom onder de heerschappij van de Russische tsaar. Bijna een eeuw later begon het stralende licht van de bijbelse waarheid in dit land van lieflijke meren en dichte wouden door te dringen.

Finland is een van de noordelijkst gelegen bewoonde landen. In het oosten en zuidoosten grenst het aan de Sovjet-Unie, in het westen aan Zweden en in het noorden aan Noorwegen.

Hoewel Finland even noordelijk ligt als Alaska, heeft het heel aangename zomers dank zij de temperende invloed van de Golfstroom in het zuidwesten. De zomer is echter kort. Vele maanden per jaar is de grond met sneeuw bedekt en zijn de meren bevroren. Hoewel het ’s zomers 20 °C is en het bijna 24 uur per dag licht blijft, kan de temperatuur ’s winters tot wel -40 °C dalen, en een paar maanden lang laat de zon zich amper zien. IJsbrekers met een versterkte romp moeten door bevroren water heen ploegen om de scheepvaart het hele jaar door op gang te houden. Aangezien het grootste deel van het land bedekt is met dennen-, sparren- en berkenwouden, floreert de papierindustrie dank zij de ruwe materialen waarin deze bomen voorzien. Het land is vrij vlak, en zelfs de hoogste toppen van de bergen in Lapland reiken niet hoger dan zo’n 1300 m.

De meerderheid van Finlands vijf miljoen inwoners spreekt Fins. Veel van degenen die aan de kust wonen, spreken ook Zweeds. In het noorden woont een kleine groep Lappen, die Laplands spreken, een taal die aan het Fins verwant is. Het percentage analfabeten onder de bevolking behoort tot de laagste ter wereld.

Het goede nieuws bereikt Finland

De eerste geboekstaafde prediking van bijbelse waarheid in Finland vond plaats in 1906, toen de vrouw van August Lundborg, de broeder die de leiding had over het werk van de Bijbelonderzoekers in Zweden, Finland bezocht. Broeder Lundborg berichtte: „Zo God het wil, zal zij spoedig opnieuw naar Finland gaan om het werk daar voort te zetten.”

Ebba Lundborg en andere colporteurs (volle-tijdpredikers) uit Zweden lieten Zweedse lectuur achter in de kustgebieden van Zuidwest-Finland, waar toentertijd het merendeel van de bevolking Zweeds sprak. Uiteindelijk kwamen enkele van de door de eerste president van het Wachttorengenootschap, Charles T. Russell, geschreven boeken in handen van de moeder van Emil Österman.

Een zakenman vindt een doel in het leven

Emil Österman, een gebaarde energieke 41-jarige zakenman uit Turku, maakte plannen voor een reis rond de wereld op zoek naar een doel in het leven. Toen hij de boeken las die zijn moeder hem had gegeven, begon er een verandering in zijn speurtocht te komen. Eind 1909 bracht de eerste etappe van zijn reis hem in Zweden. Daar kocht hij meer bijbelse lectuur van August Lundborg. Maar hij nam pas het besluit zijn wereldreis af te breken toen hij op de boot naar Londen eindelijk de lectuur las die hij in Zweden had ontvangen. Hij wist onmiddellijk dat hij gevonden had wat hij zocht. Nu zijn droom om een wereldreis te maken opeens vervlogen was, keerde hij naar huis terug. Tegen het eind van datzelfde jaar, 1909, ging hij opnieuw naar Zweden en werd er gedoopt. Later trof hij er regelingen voor dat August Lundborg naar Finland zou komen om er te prediken.

Het verslag van het bijkantoor in Zweden zei, sprekend over Emil als een geliefde broeder: „Ongeveer tien vaste colporteurs zijn dit jaar werkzaam geweest . . . Zes of zeven nieuwelingen zijn met het werk begonnen — een van hen is een geliefde broeder in Finland, die ongetwijfeld een uitverkoren instrument in de hand des Heren is om zijn volk in dat land te dienen. . . . Een andere broeder in datzelfde land schijnt nu van plan te zijn om zijn boerderij te verkopen en er als colporteur op uit te trekken.”

Wie was die andere broeder?

De andere broeder, die zijn boerderij wilde verkopen, was de in 1882 geboren Kaarlo Harteva. Zijn moeder, de dochter van een lutherse predikant, gaf hem een streng-religieuze opvoeding. Kaarlo was gevoelig, oprecht en goed in talen. Hij studeerde voor ingenieur, maar al snel nadat hij afgestudeerd was, sloot hij zich, gedreven door zijn godsdienstige belangstelling, aan bij de YMCA (de wereldbond van christelijke jongemannenverenigingen), waarvan hij secretaris werd. Bovendien werd hij beheerder van hun Hotel Hospitz in Helsinki.

Toen Österman in de zomer van 1909 voor zaken in Helsinki was, ontmoette hij Kaarlo Harteva en gaf hem een exemplaar van Het Goddelijk Plan der Eeuwen in het Zweeds. Harteva las het gretig. Hij kwam tot de conclusie dat ook hij „dit goede nieuws van het koninkrijk” moest prediken (Matth. 24:14). Dus reisde Harteva in april 1910 met Österman naar het congres in Örebro (Zweden), waar hij gedoopt werd. Aangezien er behoefte was aan sprekers, hielden deze beide nieuwe broeders lezingen op dat congres. Zij lieten geen tijd verloren gaan, maar maakten zich gelijk verdienstelijk tegenover Gods organisatie!

’Sluit je bij ons aan. Dan zijn we met z’n drieën’

Rond die tijd ontmoette Harteva in de trein een van zijn vroegere schoolkameraden, Lauri Kristian Relander, en gaf hem vol vuur getuigenis over de pasgevonden waarheden. „En met z’n hoevelen zijn jullie?”, vroeg zijn vriend. „Op het moment met zijn tweeën, een zekere Österman en ik”, antwoordde Harteva. „Maar als jij je bij ons aansluit, zijn we met z’n drieën.” Relander voegde zich echter niet bij hen. In plaats daarvan streefde hij een politieke carrière na, en hij was van 1925 tot 1931 president van Finland.

Wat een uitgestrekt veld lag er voor de broeders Harteva en Österman: drie miljoen mensen, verspreid over een dunbevolkt land. Hun eerste doel was de lectuur van het Genootschap in het Fins vertaald te krijgen. Harteva werkte ijverig om Het Goddelijk Plan der Eeuwen en verschillende traktaten vanuit het Zweeds in het Fins te vertalen en Österman op zijn beurt liet ze in de herfst van 1910 op zijn kosten drukken. Wat waren zij opgetogen dat zij nu over doeltreffender instrumenten voor het Koninkrijkswerk beschikten! Vertrouwend op de hulp van Jehovah’s geest togen deze mannen moedig aan het werk met hun pas vertaalde Finse lectuur.

„Een kaartje naar de hel”

Broeder Österman had in zijn schoenenzaak in Turku niet alleen een voorraad lectuur, maar hij stalde ook boeken uit in de etalage. Bovendien had hij zijn eigen boekenstalletje op de markt. Door leuzen te roepen, trok hij onmiddellijk de aandacht van mensen.

Hij placht de Hel-brochure voor twee markka (of Finmark) aan te bieden met de kreet: „Een kaartje naar de hel — één markka heen, één markka terug!”

Openbare lezingen brengen menigten bijeen

Vervolgens besloten deze twee getrouwe vrienden een rondreis te gaan maken waarop zij openbare lezingen hielden. Dus reisden zij naar Finlands industriecentrum, Tampere, en huurden de beste zaal die zij konden krijgen. Daarna bestelden zij strooibiljetten voor de lezing, die getiteld was: „De grote beloning”, en plaatsten een advertentie in de krant. Broeder Harteva hield de lezing, terwijl broeder Österman als zijn assistent diende. In een van zijn brieven vertelt broeder Österman over de resultaten:

„Eén Finse zuster wijdde zich volledig en symboliseerde dit in het Pyhäjärvi (järvi = meer). Daarna ging zij naar Vyborg, waar zij nu als colportrice het goede nieuws verbreidt. Er werd in Tampere een bijbelklas georganiseerd met vijf à zes zeer geïnteresseerde personen, waarna wij hen aan Gods zorg toevertrouwden. Nu zijn wij in Turku, en hier hielden wij onze eerste openbare vergadering in het Fins in de gehoorzaal van het gebouw van de brandweer, die aan 1800 mensen plaats biedt. Net als in andere plaatsen moesten ook hier even zoveel mensen buiten blijven.”

Aangemoedigd door zulke goede resultaten reisden deze twee colporteurs naar Helsinki, de hoofdstad, en troffen regelingen voor een openbare lezing op 22 november 1910 in de gehoorzaal van het Volkshuis (nu Arbeidershuis). Broeder Harteva was in de religieuze kringen van Helsinki goed bekend, en veel predikanten en leden van verschillende religieuze organisaties kwamen uit nieuwsgierigheid om hem te horen spreken. In zijn lezing daagde Harteva zijn publiek uit door te zeggen dat als iemand een schriftplaats wist waarin stond dat de ziel onsterfelijk is, hij daar maar mee moest komen. Alle ogen richtten zich op de predikanten op de voorste rijen in de zaal. Er heerste een doodse stilte. Toen las hij Ezechiël 18:4 voor, sloeg met zijn vuist op de katheder en riep uit: „De ziel sterft dus!” Het was duidelijk dat de religieuze leiders van Finland en de voorvechters van bijbelse waarheid zich opmaakten voor de strijd. Zo werd het waarheidszaad in de drie grootste steden van het land, waaronder de hoofdstad, gezaaid.

In Helsinki wordt een bureau geopend

Toen broeder Russell tegen het einde van maart 1911 Stockholm (Zweden) bezocht, ging een groep Finnen daarheen om hem te ontmoeten. Zij reisden verder naar het congres in Örebro, waar Kaarlo Harteva de vreugde smaakte dat zijn moeder en tante werden gedoopt. Er werd ook een jonge man gedoopt, Johannes Hollmerus genaamd, die later een waardevolle theocratische kracht werd.

Broeder Harteva keerde naar Helsinki terug en opende er een bureau om leiding te geven aan de theocratische activiteiten. Hij schrijft: ’Ik slaagde erin vijf kamers te huren aan de Mikonkatu 27. Ik kocht een paar planken en zaagbokken om als zitplaatsen dienst te doen. Vanuit het plattelandsgebied Mäntyharju werden mij veldbedden en beddegoed toegezonden. In de woonkamer stonden een schrijfmachine, een bureau en wat stoelen en banken. Er was een kamer met drie veldbedden en een andere met één veldbed. Twee kamers waren leeg.’ Zo begon het bureau in juni 1911 te functioneren.

Vlak bij het bureau in het centrum van Helsinki lag het Kaisaniemi-park. Hier hield broeder Harteva die zomer iedere zondag op een kleine heuvel een openbare lezing. Met een twinkeling in zijn ogen noemde hij deze lezingen humoristisch „bergredes”. Aan het einde van de lezingen nodigde hij iedereen die zin had om nog meer bijbelse onderwerpen te bespreken uit om naar het in de buurt gelegen bureau te komen. Sommigen begonnen elke week te komen. Zo ontwikkelde zich een kleine groep Bijbelonderzoekers in Helsinki.

De eerste traktaten en het eerste congres

Vanaf het allereerste begin zag broeder Harteva de waarde van het gedrukte woord in. Saarnoja kansalle (De Volkskansel) was de naam van het eerste traktaat dat werd uitgegeven. Het jaar daarop werd de naam veranderd in Puheita kansalle (Lezingen voor het volk). Die traktaten bevatten artikelen uit de Engelse Wachttoren, alsook in het Fins vertaalde afschriften van door broeder Russell gehouden lezingen. Verder stonden er aankondigingen voor vergaderingen en advertenties voor de beschikbare publikaties in.

In januari 1912 berichtte Puheita kansalle: „Toen Het Goddelijk Plan der Eeuwen in het Fins werd uitgegeven, genoot het aanvankelijk een zeer grote verspreiding via de colporteurs, via kranteartikelen en door boekhandelaren. Maar al snel na Kerstmis 1910 vond er een grote verandering plaats, aangezien er op het aanvankelijke enthousiasme zo’n sterke tegenstand volgde dat alles bijna stil kwam te liggen. Gelukkig duurde deze situatie maar ongeveer zes maanden. Toen de hulp van de kant van de pers en de boekhandelaren volledig scheen op te houden, begon God meer werkers uit te nodigen voor de oogst.” Het bericht vervolgde met te vertellen dat in Helsinki ongeveer dertig Finssprekende en tien Zweedssprekende broeders geregeld twee- tot driemaal per week bijeenkwamen om het Woord van God te bestuderen.

Toen van 29 maart tot 1 april 1912 in een gehoorzaal in Helsinki het eerste congres werd gehouden, waren er ongeveer zestig personen aanwezig. Enkelen van hen kwamen uit Turku, Tampere, Pori, Vaasa, Iisalmi, Kuopio en Parikkala, waaruit blijkt dat de waarheid reeds ver uit elkaar liggende gebieden in Zuid-Finland had bereikt.

Broeder Russell bezoekt Finland

Toen Kaarlo Harteva hoorde van broeder Russells plan om een reis om de wereld te maken, schreef hij een brief waarin hij hem vroeg alsjeblieft ook Finland aan te doen. Broeder Russell aanvaardde de uitnodiging en deelde broeder Harteva mee dat hij tegen het einde van augustus 1912 zou komen.

Het bezoek van broeder Russell was een opwindende gebeurtenis voor dit kleine groepje broeders en zusters. Er werd enorm veel werk gemaakt van het aankondigen van de openbare lezing, die werd gehouden in de mooiste zaal van Helsinki, de gehoorzaal van de brandweerkazerne. Elis Salminen — destijds een jongetje van tien jaar — die Jehovah getrouw gediend heeft tot zijn dood in 1981, vertelde dat de broeders afbeeldingen van broeder Russell ophingen die meer dan een verdieping hoog waren. „Nadien hoorde ik mijn klasgenootjes zeggen dat dat die Amerikaan was die reclame maakte voor godsdienst”, berichtte broeder Salminen.

Broeder Russell zelf vertelde over zijn bezoek in The Watch Tower van 1 oktober 1912: „Twee Finse broeders zijn er al twee jaar bijzonder actief mee bezig de waarheid aan alle waarheidszoekers aan te bieden. Zij hebben drie delen van de Schriftstudiën en Het blad voor iedereen vertaald voor gratis verspreiding op hun kosten. Nu brengen ongeveer vijftien colporteurs de waarheid tot in alle uithoeken van het land. Tijdens de openbare vergadering waren alle zitplaatsen in de zaal — 1000 stuks — bezet, en velen stonden; sommigen waren bijna in tranen omdat zij niet naar binnen konden. . . . Het is duidelijk dat God in Finland enkele ware kinderen heeft aan wie het nu toekomt zijn oogstboodschap te horen.”

Tijdens zijn bezoek machtigde broeder Russell broeder Harteva om The Watch Tower in het Fins uit te geven, te beginnen met de uitgave van november 1912. De aanbeveling werd gedaan het nieuwe tijdschrift als een kerstcadeau aan familieleden en kennissen te geven.

Het getuigenis wordt uitgebreid

De broeders Österman en Harteva zaten met het probleem iedereen te bereiken in dat dunbevolkte maar uitgestrekte gebied van meer dan 1000 km lengte en ongeveer 500 km breedte. Hoe moesten zij een doeltreffend getuigenis geven? Hopend op een oplossing plaatste broeder Österman op eigen kosten in verschillende kranten advertenties voor de lectuur van het Genootschap. Broeder Harteva besloot daarentegen zijn aandacht te concentreren op het houden van openbare lezingen, wat heel succesvol bleek te zijn. Maar hoe organiseerde hij de openbare lezingen? Wij zullen hem zelf aan het woord laten:

„Wanneer ik een stad als mijn doel had uitgekozen, schreef ik naar de uitgever van de bekendste krant en vroeg wat de beste zaal in het gebied zou zijn voor een openbare lezing en met wie ik contact moest opnemen als ik die wilde huren. Had ik daarover duidelijkheid, dan schreef ik de verhuurder en als die gunstig op mijn aanvraag had gereageerd, stelde ik een advertentie op en zond die naar de krant met het verzoek soortgelijke strooibiljetten te drukken en ze tussen de pagina’s van de krant te doen, zodat men in kennis gesteld werd van de openbare lezing. Vervolgens ging ik op reis met enkele boeken. De vergaderzalen waren gewoonlijk tot de laatste plaats bezet. . . . Toen ik op een keer probeerde de zaal in te komen, werd mij gezegd dat het geen zin had. Pas toen ik uitlegde dat ik de spreker was, kon ik mij een weg door de menigte banen. Een andere keer trachtten zo velen de zaal binnen te komen dat de zaal diezelfde avond driemaal gevuld was, en de luisteraars wachtten geduldig op hun beurt.”

Dit succes vertelt iets over de honger naar waarheid in Finland in die tijd. Na de Gedachtenisviering in 1913 liet het bericht zien dat er in heel Finland 235 personen aanwezig waren geweest.

Het bezoek van broeder Rutherford

De zomer van 1913 was vol bruisende activiteit. Joseph F. Rutherford, die de tweede president van het Genootschap werd, en A. N. Pierson, beiden van de staf van het internationale hoofdbureau, brachten een bezoek aan Finland. Broeder Rutherford sprak over het onderwerp: „Waar zijn de doden? — Uit het oogpunt van een jurist.” Sommigen dachten dat met de jurist broeder Rutherford zelf bedoeld werd, aangezien hij rechter was, maar hij bedoelde in werkelijkheid de apostel Paulus. De openbare lezing was een succes: Er waren naar schatting meer dan 2500 aanwezigen, en 33 nieuwelingen werden gedoopt.

Hierop volgde nog een openbare lezing in het Kaisaniemi-park, waarvan broeder Harteva al eerder gebruik had gemaakt. Broeder Rutherford zei dat het zijn eerste openluchtlezing was, en hij vond het een interessante ervaring.

De melodie van de waarheid gevonden

Het langverwachte jaar 1914 brak aan. Er heerste grote opwinding, aangezien vijf jaar lang de aandacht op dat jaar was gevestigd. De doeltreffendheid van het getuigenis werd in die tijd beduidend vergroot, daar zes kranten geregeld de toespraken van broeder Russell publiceerden.

Er werd in 1914 een congres gehouden. De broeders vroegen zich af: ’Zou dit misschien het laatste congres zijn?’ Er was veel vreugde over het feit dat er 39 personen werden gedoopt. Onder hen bevond zich Eero Nironen, een jonge muziekstudent. Deze begaafde jonge pianist, dichter en talenkenner kwam twee jaar later als vertaler naar het bijkantoor en diende daar getrouw tot zijn dood op 7 mei 1982.

Het Photo-Drama der Schepping

In het voorjaar van 1914 reisde Kaarlo Harteva naar Londen, naar een congres waar broeder Russell de voornaamste spreker was. Hij popelde van ongeduld om inlichtingen te vragen over het Photo-Drama der Schepping, dat door het Genootschap was vervaardigd en dia’s, alsook filmbeelden met synchroon lopende grammofoonopnamen bevatte. Hij bestelde een exemplaar voor Finland. Enthousiast reisde hij daarna naar Berlijn om daar het Photo-Drama in het Fins op grammofoonplaten te laten opnemen.

De broeders wachtten vol spanning. Uiteindelijk bereikte het Photo-Drama Finland met het allerlaatste koopvaardijschip dat uit Duitsland kwam vóór al het scheepsverkeer door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd stilgelegd. De harten van dit kleine groepje sprongen op van vreugde bij de eerste vertoning, die op 9 augustus 1914 in het Apollo-theater in Helsinki plaatsvond. Vóór het einde van het jaar hadden in Finland zo’n 80.500 toeschouwers het Photo-Drama gezien. Wat een geweldige stimulans voor de bijbelse waarheid!

Het tijdschrift Ararat

Na 1914 ontstonden er economische problemen. Het vooruitzicht op onmiddellijke hemelse heerlijkheid scheen te vervagen en onwetendheid over de vraag hoe zij voort moesten gaan in het geloof zette een domper op het enthousiasme van de broeders. Dus vroeg broeder Harteva in een brief aan broeder Russell welk werk de gemeente moest verrichten als de oogst voorbij was. Hij kreeg de raad te wachten en zich open te stellen voor Gods leiding.

Omstreeks die tijd stichtte broeder Harteva, samen met andere broeders, een coöperatieve vereniging onder de naam Ararat, waarbij het hun streven was de beginselen van het Duizendjarige Rijk in zakelijke aangelegenheden toe te passen, zodat zij niet langer voor wereldse firma’s hoefden te werken. De lezers van de Finse editie van The Watch Tower werden aangemoedigd zich bij deze vereniging aan te sluiten, aangezien broeder Harteva van mening was dat The Watch Tower wegens de heersende economische problemen weldra niet meer zou verschijnen en dat dan het tijdschrift Ararat de plaats ervan zou innemen.

Broeder Harteva onderhield destijds contacten met broeder Lindkvist in Noorwegen, waar soortgelijke projecten gaande waren. Hoewel de broeders oprecht waren, was al gauw duidelijk dat het uitgeven van Ararat niet onder Gods leiding geschiedde.

Aangezien broeder Harteva zich echter op de Ararat-vereniging concentreerde, werd Martti Liesi de vertegenwoordiger van het Genootschap in Finland. The Watch Tower bleef verschijnen, dank zij de financiële bijdragen van vele broeders.

Een terechtwijzing van broeder Russell

In de Finse editie van The Watch Tower van april werd een herderlijk schrijven van twee bladzijden gepubliceerd, luidend:

„EEN BRIEF VAN BROEDER RUSSELL AAN DE BROEDERS IN SCANDINAVIË. De broeders Lindkvist en Harteva. Ik heb zojuist vernomen van de afval van deze twee geliefde broeders en hun connecties met een nieuwe beweging genaamd ’Ararat’. . . . Hoe droevig stemt het mij te zien dat zij, naar mijn mening, het gehele programma van het Evangelie de rug toekeren! En toch bemerk ik dat zij dit niet met opzet hebben gedaan. Het schijnt mij toe dat opnieuw gebeurd is wat zo vaak is geschied in het Evangelie-tijdperk, namelijk dat goede mannen zonder het te weten door de grote Tegenstander misleid zijn en afgeleid zijn van het belangrijke werk van het Evangelie.”

Vervolgens deed hij een beroep op de broeders: „Geliefde broeders, wij geloven dat deze gedachten bijbels zijn, en wij brengen ze onder jullie aandacht, aangezien ze aantonen dat jullie huidige gedachten en programma volkomen onjuist zijn — onbijbels. Jullie ’Ararat’-vereniging heeft niets te maken met de kleine kudde en het werk van het Evangelie-tijdperk, het uitkiezen van de kleine kudde, maar maakt er daarentegen aanspraak op een herstellingswerk te zijn. Jullie zullen gaan inzien dat die tijd nog niet gekomen is. . . . Wij moedigen jullie allen, geliefde broeders in het geloof, aan tot de waarheid en het werk dat bij dit tijdperk behoort terug te keren.”

Nadat Kaarlo Harteva broeder Russells brief had ontvangen, verdedigde hij zich eerst in zijn tijdschrift en verklaarde dat hij juist het werk van het Evangelie had willen bevorderen. Maar zijn volgende woorden weerspiegelen zijn nederigheid: „Misschien heb ik in mijn enthousiasme en onvolmaaktheid degenen die door onze Heer innig geliefd worden, leed berokkend. Als ik de kwestie mag rechtzetten, wil ik doen wat ik kan. Ik denk dat al deze moeilijkheden een zeer goede uitwerking op mij hebben gehad.” De Ararat-vereniging werd al spoedig ontbonden en broeder Harteva begon weer te helpen met het uitgeven van de Finse Wachttoren en het houden van openbare lezingen.

Revolutie en burgeroorlog

Finland was nog steeds een deel van Rusland, onder tsaristische heerschappij, toen in de herfst van 1917 een revolutie in Rusland de tsaar ten val bracht. Finland greep de gelegenheid aan om op 6 december 1917 zijn onafhankelijkheid af te kondigen. In de winter van 1918 brak in Finland een bloedige burgeroorlog uit tussen ’de roden’ en ’de witten’, de socialisten en de niet-socialisten.

Eero Nironen deed op dat moment vertaalwerk op het bijkantoor en hij vertelt ons: ’De situatie in Finland werd kritiek. The Finished Mystery moest zeer snel vertaald worden en om die reden werd ik naar een vrediger oord gezonden, mijn huis in Mäntyharju. Spoedig na mijn aankomst werd daar in de buurt een spoorbrug opgeblazen. . . . De „witten” stelden de dienstplicht in, waarvan ik vanwege mijn bijziendheid werd vrijgesteld. Ik hield openbare lezingen en ging door met mijn vertaalwerk. . . . Toen de verbindingen met het zuiden werden afgesneden, vroeg ik mij af of al mijn broeders de hemelse heerlijkheid waren binnengegaan en ik alleen was achtergebleven.’

Al gauw werd broeder Nironen opnieuw met de kwestie van militaire dienst geconfronteerd. Hij vertelt: „Er werd een algemene dienstplicht ingevoerd en de vereisten waren niet zo hoog. Mijn zwakke ogen hielpen mij daarom niet. Ik werd op 25 september 1918 naar de marine gestuurd, naar de barakken aan de Katajanokka-haven in Helsinki. Ik bepaalde mijn strategie in overeenstemming met wat ik uit de bijbel en de zes delen van de Schriftstudiën had geleerd. Een jaar lang voerde ik werkelijk ’oorlog’ vanwege mijn overtuiging. Met toestemming van de bataljonscommandant kon ik het bataljon vier zondagen in het openbaar toespreken.” Te zijner tijd werd hij uit de dienst ontslagen en kon hij zijn vertaalwerk weer opnemen.

Er ontstaat nieuwe hoop

Aan het begin van 1919 hadden de broeders in geestelijk opzicht een optimistische kijk op de toekomst. Sommigen verlangden ernaar als colporteur te dienen. Een van hen was Mikael Aura, een rijke boer, die enige tijd voordien aanzienlijke financiële hulp had verleend aan het bijkantoor. „Als de Heer mij waardig rekent voor zijn werk, ben ik bereid te doen wat ik kan”, zei broeder Aura. „Ik ben sterk, ik kan veel boeken dragen.” Hij diende vele jaren loyaal op het bijkantoor.

Dankbaar aanvaardde Kaarlo Harteva, die zijn geestelijke gezondheid had herkregen, opnieuw grote verantwoordelijkheden. Toen er in augustus in Tampere een congres werd gehouden, sprak hij de voornaamste lezingen uit. Hij werd weer aangesteld om de leiding te nemen in het werk. Dus verving hij in de lente van het volgende jaar Martti Liesi, die zich van Gods organisatie terugtrok. Binnen een jaar was het aantal abonnees op De Wachttoren gestegen tot 2763 en waren er ruim 61.000 stuks lectuur verzonden. Onnodig te zeggen dat er een buitengewoon vreugdevolle geest in de gemeenten heerste.

’Miljoenen zullen nimmer sterven’

Toen Alexander H. Macmillan van het internationale hoofdbureau in november 1920 een bezoek bracht, hield hij op acht plaatsen de lezing „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven”. Dat onvergetelijke thema was destijds het onderwerp van veel gesprekken.

Eero Nironen vertelde: „Soms hield ik vier lezingen op één dag over dit thema. Eerst vonden wij de boodschap wat gewaagd, maar aangezien die door Jehovah’s organisatie was bepaald, maakten wij ze met groot vertrouwen bekend, en nu kunnen wij zien hoe ze met een steeds grotere snelheid in vervulling gaat.” Het onderwerp wekte zo veel belangstelling dat toen dat jaar de brochure Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven vertaald werd, er vol optimisme 50.000 exemplaren van werden gedrukt.

Ondertussen kreeg een bekend zakenman in Pori, Kaarlo Vesanto, belangstelling voor de waarheid. Later, toen hij voor zichzelf een huis had laten bouwen, huurde hij schilders om in grote letters de slagzin ’Miljoenen zullen nimmer sterven’ op een van de buitenmuren van zijn huis aan te brengen. Antti Salonen, een van de schilders die hieraan werkten, weet nog: „Het was de vreemdste klus die ik ooit gehad had. Ik vroeg me af wat die bewering kon betekenen.” Toen hij erachter gekomen was, werd hij gedoopt en vervolgens stond hij jarenlang in de kringdienst. Nu is hij speciale pionier in Pori, en hij heeft nog net zo’n stralend humeur als vroeger.

Er dreigt een scheuring van binnenuit

In het begin van de jaren ’20 ontwikkelde zich een geest van onrust. Er begon onzekerheid te rijzen over de vraag van welk kanaal Jehovah zich bedient voor het uitdelen van bijbelse waarheid. In de gemeente Helsinki richtten enkele broeders een „Kring van broeders” op, waarvan alleen mannen lid mochten worden. Het doel was de waarheid zeer grondig te bestuderen. Maar al gauw veranderde dat nobele doel in het achterdochtig zoeken naar fouten in de leerstellingen van het Genootschap. Men had kritiek op de suggesties van het Genootschap om aan de velddienst deel te nemen, daar men dacht dat het predikingswerk voltooid was. Sommige vooraanstaande pelgrimbroeders hielden zelfs lezingen waarin zij de gedachte onderschreven dat het kanaal van bijbelse waarheid was geëindigd met de dood van broeder Russell.

Het probleem was het ernstigst in Helsinki, waar een groep zich van het Genootschap afscheidde, een eigen tijdschrift ging uitgeven en eigen vergaderingen hield. Met het verstrijken van de tijd bleef er van deze groep echter niets over. Het was heel duidelijk dat zij niet Jehovah’s steun genoten.

De berichten geven te kennen dat alleen al in Helsinki 164 personen de waarheid verlieten. In de Finse Wachttoren van april 1922 werd een gebaar van verzoening gemaakt: „De geliefde vrienden die ons hebben verlaten en om die reden verontrust zijn, reiken wij onze hand van broederschap. Sluit je alsjeblieft weer bij ons aan!” Veel van degenen die zich hadden teruggetrokken, verkeerden in verwarring, maar toen zij ten slotte de noodzaak van een progressieve organisatie inzagen, kwamen de meesten van hen terug.

De hardloper verandert van renbaan

In 1919 vestigde een jongeman in Finland, Otto Mäkelä genaamd, een nationaal record op de 3000 m hardlopen. Later dat jaar hoorde hij in zijn woonplaats een door de pelgrim Viljo Taavitsainen uitgesproken lezing. Wat sprak de waarheid deze tengere maar taaie hardloper aan! Otto besloot van renbaan te veranderen. Na zijn doop nam hij in maart 1921 het pelgrimswerk op zich. Later diende hij tientallen jaren als kringopziener en hij stond tot op het tijdstip waarop hij in 1985 zijn aardse loopbaan beëindigde als een uitstekend onderwijzer bekend. *

De ervaringen van Otto Mäkelä zouden vele boeken vullen. Laten wij hem eens vergezellen op een reis van ongeveer 100 km van Iisalmi naar Kärsämäki: „Ik vertrok rond zeven uur in de ochtend om op tijd op mijn bestemming te zijn voor de openbare lezing om zeven uur ’s avonds. Hoewel ik onafgebroken gereisd had, kwam ik pas om negen uur ’s avonds aan. Er lagen diverse herbergen langs de weg en elke koetsier bracht mij slechts tot de volgende herberg. Als ik vroeg of ik onmiddellijk naar de volgende plaats gebracht kon worden, gingen zij op hun gemak een paard vangen in de bossen. Dan moest het gevoed en gedrenkt worden en ook de koetsier moest eten. Zij haastten zich niet, omdat ik er niet als een hooggeplaatste of belangrijke reiziger uitzag.”

Het hellevuur wordt uitgeblust in Lapland

Jalmari Niemelä, een andere pelgrimbroeder, vertelt over zijn werk ten noorden van de poolcirkel: „Toen ik Rovaniemi verliet, goot het. Ik begon mijn reis op de fiets en legde die dag slechts 70 km af. Ik overnachtte in een herberg en fietste de volgende dag ongeveer 20 km. Omdat daar een dorp was, besloot ik te stoppen en het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken. Ik bewerkte die dag het dorp en hield ’s avonds een openbare lezing. . . . Ik nam een flink aantal Hel-brochures mee en besloot op elke bijeenkomst uiteen te zetten wat de hel is.”

Onderweg van Sodankylä naar Ivalo had hij gelegenheid met Lappen te spreken. „Toen ik de Hel- en de Wereldbenauwdheid-brochure verspreidde, vroeg een oude man: ’Zijn de mensen in het zuiden al zo wijs geworden dat zij het hellevuur hebben uitgeblust?’”

In die vroege dagen van toegenomen activiteit bood het tijdschrift Het Gouden Tijdperk de broeders veel verkwikking. Daar het echter niet in het Fins uitkwam, was een broeder zo vriendelijk gelden beschikbaar te stellen om het tijdschrift te laten drukken. In 1922 werd het uitgebracht. De populariteit van het tijdschrift werd weerspiegeld in het feit dat er tegen het einde van het jaar 6233 personen op geabonneerd waren. Terzelfder tijd hadden 2244 personen een abonnement op De Wachttoren.

Getuigenis geven in het Esperanto

Vanaf het allereerste begin van het predikingswerk in Finland kwam broeder Harteva’s veelzijdige talenkennis goed van pas. Hij leerde Esperanto, een taal die tegen het einde van de negentiende eeuw ontwikkeld werd om internationale communicatie te bevorderen en die door ruim een miljoen mensen in verschillende delen der aarde werd gesproken. Broeder Harteva kreeg van broeder Rutherford toestemming om het Miljoenen-boek in het Esperanto te vertalen. Het werd in 1922 in Helsinki vrijgegeven, net voor de door esperantisten belegde conferentie. Op die conferentie hield broeder Harteva een lezing in het Esperanto over het „Miljoenen”-thema. Nu kon de waarheid worden aangeboden aan mensen die deze taal spraken, van wie sommige afkomstig waren uit de Verenigde Staten, China, Japan, Algerije, Australië, Argentinië, Brazilië en andere landen.

Broeder Harteva hield lezingen in het Esperanto in twaalf steden door heel Europa. In Boedapest hield hij een bijbellezing die met toestemming van de politiecommandant in het Hongaars werd vertaald. Broeder Rutherford zond vervolgens een broeder van het internationale hoofdbureau met broeder Harteva naar Moskou om te onderzoeken of het mogelijk was daar het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken. De reactie van de inwoners van Moskou was gering. Maar na contact te hebben opgenomen met de plaatselijke esperantisten liet broeder Harteva een voorraad theocratische lectuur bij hen achter.

Hun eigen bijkantoor

Ruim tien jaar was het bijkantoor bijzonder klein behuisd geweest. De Wachttoren van mei 1923 bevatte het volgende goede nieuws: „De Heer heeft de ijver van sommige broeders gezegend, aangezien zij alles wat zij hadden op het altaar van de Heer hebben gelegd, zodat het op dit tijdstip, nu kamers schaars zijn, mogelijk is geweest aan een nieuw appartement voor het bureau te komen. Het vorige was zo vol dat bijna alle medewerkers verspreid door de hele stad moesten wonen.” Het nieuwe adres was Temppelikatu 14. Op de begane grond was een boekhandel, waar vergaderingen gehouden konden worden, en boven waren de woonvertrekken. Er werd een fonds opgericht, en daardoor waren zij in staat het pand te kopen.

Toen broeder Rutherford in mei 1925 het congres in Örebro (Zweden) bezocht, maakte hij bekend dat er in Kopenhagen (Denemarken) een bureau zou worden geopend voor Noord-Europa. Het zou toezicht houden op het werk in Denemarken, Zweden, Noorwegen, Letland, Litouwen, Estland en Finland, hoewel het bijkantoor in Finland zou blijven zoals het was. De Wachttoren berichtte: „Broeder Dey, uit Londen, werd gevraagd de post van vertegenwoordiger van het Genootschap en algemeen beheerder van het Noordeuropese Bureau te aanvaarden. . . . Broeder Dey geeft een belangrijke functie in overheidsdienst in Londen op om in dienst te treden van de Koning der koningen.” De regelmatige bezoeken van broeder Dey stimuleerden de activiteit in Finland op dezelfde wijze als de bezoeken van zoneopzieners in recente jaren.

Door het Noordeuropese Bureau ontstond er meer internationale communicatie onder de Getuigen. Zo bleek het congres in Helsinki in juni 1927 een mijlpaal te zijn — het eerste algemene Noordeuropese congres! Alle leidinggevende broeders van de zeven landen die onder het Noordeuropese Bureau ressorteerden, waren aanwezig. De lezingen werden in het Engels, Zweeds en Fins gehouden.

De waarheid wijd en zijd bekendgemaakt in Estland

Tijdens het congres in Helsinki in 1927 sprak broeder Dey over de behoefte aan zendelingen die vanuit Finland naar Estland konden gaan. Aangezien de Estnische taal nauw verwant is aan het Fins, leerden de Finnen de taal vlug en konden op die manier geïnteresseerden in Estland helpen. De jonge colportrices Irja Mäkelä en Jenny Felt gaven gehoor aan de oproep en reisden naar Tallin. Spoedig sloten verscheidene andere Finnen zich bij hen aan, onder wie Kerttu Ahokas. Zij was in 1919 gedoopt en werkte later getrouw op het bijkantoor tot haar dood in 1989.

Destijds werden de openbare lezingen van broeder Rutherford wereldwijd over de radio uitgezonden. Zou het Genootschap in Finland zijn eigen radiostation kunnen hebben? Er werd geen toestemming verleend. Toen er in 1929 in Tallin (Estland) een congres werd gehouden, werd broeder Deys openbare lezing echter via het radiostation in Tallin helemaal tot in Finland uitgezonden.

Dat was de oplossing. Het radiostation in Tallin stemde er daarna in toe elke zondag lezingen uit te zenden in het Fins, en soms in het Engels, Estnisch, Russisch en Zweeds. Vanaf de herfst van 1930 maakte een telefoonverbinding tussen het radiostation in Tallin en het Finse bijkantoor het mogelijk rechtstreeks van daar uit lezingen te houden. Dit ging zo door tot september 1934, toen het volgende nieuws werd voorgelezen: „Vanwege de intolerantie van de geestelijken en de heftige, lasterlijke aanval die zij hebben ondernomen in de kranten van Tallin, heeft de Estlandse regering het radiostation in Tallin nu aan het particuliere bedrijf dat het exploiteerde, ontnomen en verboden nog langer lezingen van rechter Rutherford uit te zenden.”

Hoewel het in het begin van de jaren ’30 wat problemen gaf een verblijfsvisum in Estland te verkrijgen, waren enkele Getuigen in staat daar tot de Tweede Wereldoorlog te blijven. Een van hen was Miina Holopainen, die in 1931 naar Estland ging en daar dertien jaar dienst verrichtte. Toen de Sovjet-Unie en Duitsland zich opmaakten voor de strijd, werd zij op een trein naar Siberië gezet. Een bom trof echter de spoorwagon en door de explosie werd zij een heel eind van de rails vandaan geslingerd. De overlevenden werden gelijk weer op de trein gezet. Miina lag echter onopgemerkt achter een stapel hout tot nadat de trein vertrokken was. Zij werd vervolgens naar het ziekenhuis in Tartoe (Estland) gebracht, aangezien zij ernstig gewond was aan haar benen. Daar bad zij of Jehovah haar wilde helpen voldoende te herstellen om weer in de velddienst te kunnen gaan. Zij herstelde, keerde naar Finland terug en bleef vele jaren in de pioniersdienst.

Een nieuwe naam, een nieuwe pers en een nieuw bijkantoor

Jarenlang waren wij ten onrechte „Hartevieten” en „Russellisten” genoemd. Toch waren wij niet slechts „Bijbelonderzoekers”. Hoe moesten wij genoemd worden? Mikael Ollus kwam daar op een verrassende manier achter: „Toen ik in 1931 samen met Eero Nironen het tijdschrift The Messenger met het laatste nieuws van het congres in Columbus (Ohio, VS) zat te bestuderen, gebeurde er iets opwindends. Wij konden onze verrassing niet bedwingen toen ons oog op een artikel viel dat de redenen opsomde voor de nieuwe naam ’Jehovah’s Getuigen’, die door onze broeders was aangenomen. Ik zal dat moment nooit vergeten.” Eindelijk hadden wij een naam die ons duidelijk identificeerde. In Finland werd de nieuwe naam met geestdrift aanvaard.

In datzelfde jaar kreeg Finland ook zijn eerste drukpers, die in de kelder van het bijkantoor werd geïnstalleerd. Broeder Harteva schreef er het volgende over: „Het geluid van de drukpers, dat ons als muziek in de oren klinkt, heeft de oren van de tegenstander hoogst onaangenaam getroffen, en hij zou dolgraag zowel onze machinerie als ons het huis uitzetten.” Bruisend van activiteit produceerde die kleine drukkerij in 1932 700.000 stuks drukwerk, wat zo om en nabij de 1000 stuks per verkondiger was.

Nu was er meer ruimte nodig. De broeders vonden een geschikt stuk land dicht bij een prachtig park en begonnen daar in de lente van 1933 een nieuw bijkantoor te bouwen. Op de begane grond bevonden zich de drukkerij, de zetterij, de Koninkrijkszaal en de opslagruimte voor de lectuurvoorraad. De kantoren, de keuken en de eetzaal bevonden zich op de eerste verdieping en de woonvertrekken op de tweede. Het adres van dit nieuwe bijkantoor, Väinämöisenkatu 27, werd de volgende dertig jaar voor de broeders een vertrouwd adres.

De stenen roepen het uit”

Tegen het einde van de jaren ’30 nam broeder Harteva de lezingen van broeder Rutherford in het Fins op grammofoonplaten op. Waarom op grammofoonplaten? Vanwege een geweldige nieuwe uitvinding, de draagbare grammofoon. Grammofoons zouden worden gebruikt bij het nabezoek- en het van-huis-tot-huiswerk. Op het bijkantoor werden de mechanische delen ervan in door de broeders vervaardigde koffers ingebouwd. „De stenen roepen het uit” was de leuze wanneer de Getuigen in de velddienst uittrokken en zij hun „sprekende” apparaten meedroegen.

De broeders ontvingen een voorraad nieuwe luidsprekers die zo krachtig waren dat zij ze „geluidskanonnen” noemden. Leo Kallio vertelt: „Ik had mij voorgenomen met mijn vrouw en mijn zoontje naar het strand te gaan. Die dag bezorgde de postbode een ansichtkaart die mij moest herinneren aan de plannen om met behulp van de grote luidsprekers grammofoonplaten af te spelen op het strand, waar naar verwachting meer dan 200 personen naar het midzomervuur, een erfenis uit het heidendom, zouden komen kijken. Het was niet gemakkelijk hiertoe te besluiten, aangezien mijn vlees zich er krachtig tegen verzette. Ik legde de zaak aan Jehovah voor en bad dat als de schijnbaar onmogelijke opgave om de luidsprekers in de overvolle bus te krijgen, zou lukken, ik daarin het bewijs zou zien dat mijn krachtsinspanningen gezegend zouden worden. Het lukte, hoewel enkele van de passagiers hun beklag deden.

Bij het kruispunt stond een grote stapel planken, en wij verborgen de luidsprekers daarachter toen de toeloop van mensen begon. Er was een danszaal in de buurt, en toen het vuur ontstoken werd, hield iedereen op met dansen en kwam naar het strand. Op het moment dat iedereen bij het vuur stond, zette ik een plaat met muziek op. Het kwam zo volkomen onverwachts dat het vuur vergeten werd en allen zich omdraaiden naar de stapel planken om te zien waar het geluid vandaan kwam. Een politieagent, die gekomen was om toezicht te houden op het dansen, kwam naar mij toe. Ik legde hem uit wat ik trachtte te doen. Hij knikte instemmend, en ik kon de opnamen van de lezing afspelen. Ze bevatten zeer scherpe aanvallen op de valse religie en veroorzaakten heel wat opschudding onder de toehoorders.

Toen de naam Jehovah weerklonk, verzamelde zich een groep jonge mannen om mij heen die mompelden: ’Laten wij die luidsprekers in het meer gooien.’ Maar de agent wierp hun een grimmige blik toe. Onderhand had iemand de politiecommissaris laten komen. Snel zette ik een plaat met muziek op. De commissaris vroeg zich af wie hem midden onder de midzomerfestiviteiten had gestoord, en toen hij de glimlachende agent zag, ging hij boos weg. Met de hulp van de agent slaagden wij erin de luidsprekers onbeschadigd de bus in te krijgen.”

Het werk met de grammofoon bereikte een hoogtepunt in 1938, toen er 309 apparaten in gebruik waren en er volgens berichten 72.626 lezingen werden afgespeeld voor een gehoor van 151.879 personen. ’De stenen riepen het werkelijk uit!’

Het Genootschap ontbonden

Toen op 30 november 1939 Russische troepen Finland binnenmarcheerden, ontbrandde de „Winteroorlog”. De gevechten duurden meer dan drie maanden. Vervolgens werd Finland in juni 1941 als een onofficiële bondgenoot van Duitsland meegesleurd in de „Voortzetting van de oorlog”. Door de oorlogvoering ontstonden er problemen met het produceren en verspreiden van geestelijk voedsel. Het contact met het hoofdbureau werd afgesneden. Het was echter mogelijk om tijdens de vijf oorlogsjaren via het neutrale Zweden aan wat geestelijk voedsel te komen. Maar welke uitwerking had de oorlog op de houding van de autoriteiten ten aanzien van ons vreedzame werk?

Onder dekking van de oorlogshysterie en de toenemende geest van nationalisme oefenden de door de geestelijken opgehitste tegenstanders van het Koninkrijk druk uit op de regering om de activiteit van de Getuigen een verpletterende slag toe te brengen. Op 18 januari 1940 verklaarde het Ministerie van Justitie dat de brochures Heerschappij en Vrede en Vrijheid voor de Volken in beslag genomen moesten worden. Vier maanden later, op 28 mei 1940, en na een slepende wettelijke strijd, besloot het gerechtshof het plaatselijke Wachttorengenootschap te ontbinden.

Verkondigers van de Theocratie

Vooruitlopend op die ongunstige uitspraak hadden de broeders op 13 april 1940 wijselijk alle bezittingen van het Genootschap aan een pasopgerichte uitgeversmaatschappij met de naam Kustannusosakeyhtiö Vartiotorni (Wachttoren-Uitgeversmaatschappij) verkocht. Toen de autoriteiten het bezit van het Genootschap kwamen confisqueren, bemerkten zij derhalve tot hun ongenoegen dat er niets meer te confisqueren viel.

Voorafgaand aan deze verwachte aanval op het Genootschap hadden de broeders tevens op 15 februari 1940 een niet-geregistreerde vereniging opgericht, Verkondigers van de Theocratie genaamd. Nadat het gerechtshof het plaatselijke Wachttorengenootschap had ontbonden, droeg deze vereniging zorg voor alle activiteiten.

De broeders waren echter beslist niet lafhartig. Zij gingen moedig voorwaarts, huurden het Olympisch Stadion in Helsinki en regelden het zo dat broeder Harteva daar op 23 augustus 1940 een lezing zou houden over het onderwerp „Het Koninkrijk dat niet verwijderd kan worden”. Er werden zo’n 78.000 strooibiljetten uitgereikt waarin het publiek voor de lezing werd uitgenodigd! Deze activiteit alarmeerde echter de tegenstanders, en de autoriteiten verboden de lezing net voordat ze zou beginnen. Maar het manuscript was al bij de grootste kranten in het land bezorgd en zo konden meer dan een miljoen mensen — iets minder dan een derde van de bevolking van het land — de lezing in gedrukte vorm lezen!

Hoewel de meeste autoriteiten in Finland ons niet actief tegenstonden, moet men bedenken dat Finland met Duitsland samenwerkte, en enkele van de functionarissen hadden een nazistische houding aangenomen. Extremistische elementen lanceerden regelmatig valse beschuldigingen aan het adres van de organisatie, met het gevolg dat ook de vereniging Verkondigers van de Theocratie op 17 april 1941 bij gerechtelijk vonnis werd ontbonden.

Er wordt ondanks het verbod lectuur gebruikt

Toen duidelijk werd dat de politie de lectuur op het bijkantoor in beslag zou nemen, werd het meeste ervan naar de huizen van verschillende broeders verzonden. Aangezien de politie niet trachtte de hand te leggen op lectuur die in het bezit was van de broeders, beschikten wij over een behoorlijke voorraad die in het veld gebruikt kon worden.

Otto Mäkelä vertelt over een voorval waarbij zuster Hilma Sinkkonen in Kotka betrokken was: „Deze bejaarde zuster bood de boeken van broeder Rutherford aan, ook al waren ze verboden. Terwijl zij daarmee bezig was, kwam zij toevallig aan de deur bij de kapitein van de burgerwacht, wiens taak het was erop toe te zien dat het verbod werd nageleefd. De kapitein werd agressief, aangezien hij dit wel het toppunt van onbeschaamdheid vond. Hij greep een geweer en richtte dat op de zuster, waarop deze bejaarde zuster kalm zei: ’Wacht even tot ik voor de kachel ben gaan staan, dan maakt u tenminste geen gat in de muur.’ De kapitein liet zijn geweer zakken en zei verbaasd: ’Geen van mijn soldaten is zo moedig als u, mevrouw. Ga zitten en vertel mij over uw geloofsovertuiging.’ Het getuigenis dat hij omtrent de waarheid ontving, maakte zo’n diepe indruk op hem dat de verkondigers daar niet meer lastig gevallen werden.”

Broeder Harteva gearresteerd

Aangezien Kaarlo Harteva een bijzonder actief aandeel aan het werk had, maakten de autoriteiten hem tot het rechtstreekse doelwit van hun aanvallen. Het leek hem daarom verstandig op de achtergrond te treden. Dus werd Toivo Nervo de redacteur van Jumalan Valtakunta (Gods koninkrijk), de opvolger van de destijds verboden Wachttoren. Hij werd in 1941 opgevolgd door Pentti Reikko, terwijl Mikael Ollus de redacteur van het tijdschrift Vertroosting werd.

De autoriteiten beschouwden Kaarlo Harteva echter nog steeds als de centrale figuur bij de Getuigen. Op 12 juni 1942, toen hij op het punt stond te vertrekken om de begrafenislezing voor zijn tante, Aunes Salmela, te houden, werd hij gearresteerd en drie weken in hechtenis genomen, waarna hem vervolgens huisarrest werd opgelegd.

Er wordt nog steeds „vast voedsel” bezorgd

Toen de broeders tegen het einde van 1942 met het drukken van de tijdschriften moesten stoppen, begonnen zij de hoofdartikelen van De Wachttoren te stencilen. Deze kopieën werden „vast voedsel” genoemd en ze konden niet per post verzonden worden. Daarom brachten verscheidene koeriers ze door het hele land, zodat ze bij de gemeenten afgeleverd konden worden. Deze regeling functioneerde goed voor de rest van de oorlog.

Veel zusters hadden een aanzienlijk aandeel aan dit werk. Meri Weckström, die tot haar dood in 1981 pionierde, vertelde over haar toewijzing: „Tijdens de oorlog woonde ik in de Zweedse economische hogeschool, en wij verborgen daar een vrachtwagenlading lectuur van het Genootschap. Toen ook De Wachttoren verboden werd, stelden de broeders voor dat ik het tijdschrift zou gaan stencilen. Ik deed het werk ’s avonds en ’s nachts in mijn appartement.”

Vanwege de luchtaanvallen mocht er door de ramen van gebouwen totaal geen licht te zien zijn. Meri vervolgde: „Op een avond lag de vloer van de woonkamer vol met stapels afdrukken. Ik was in de keuken met de machine bezig toen even na drie uur in de ochtend de deurbel ging. Ik sloot zorgvuldig de deur naar de woonkamer voordat ik ging opendoen. Tot mijn verrassing werd ik door een agent begroet. Eerst dacht ik dat men ontdekt had waar ik mee bezig was, dus bad ik tot Jehovah om hulp en wijsheid in deze situatie. Maar de agent zei slechts dat er een kiertje in de luiken zat waardoorheen licht te zien was. Met een zucht van verlichting beloofde ik het onmiddellijk te repareren, en de agent vertrok.”

Meri vertelde vervolgens over de waarde van het gestencilde materiaal: „Ik heb opgemerkt dat Jehovah zijn volk altijd te rechter tijd leiding verschaft. Het artikel over neutraliteit, dat ik tijdens de oorlog gestencild heb, is daar een goed voorbeeld van. Dit artikel heeft de broeders geholpen duidelijker te beseffen wat Jehovah’s richtlijnen waren en wat de juiste houding voor een christen was.”

Een luitenant wordt een soldaat voor Christus

De 23-jarige Kalle Salavaara raakte in 1942, als jonge luitenant, gewond door een ontploffende granaat en werd voor een operatie naar een ziekenhuis gestuurd. „Na de operatie”, zo bericht hij, „lag ik in het militaire hospitaal dat was ingericht in dezelfde school waar ik als leerling op had gezeten. Naast mijn bed zat broeder Sakari Kanerva, die voordien vele malen met mij over de waarheid had gesproken. Nu had ik mijn besluit genomen, en er waren nog slechts een paar praktische zaken te regelen. Ik zei tegen mijzelf: ’Morgen in het Möysänjärvi [een meer] zet ik een punt achter mijn militaire loopbaan.’

De volgende dag werd ik door broeder Kanerva gedoopt. Omdat ik nog helemaal in het gipsverband zat, werd dat logischerwijs nat en zacht tijdens de plechtigheid. De volgende morgen keek de medisch kolonel Heinonen afkeurend naar het gipsverband en vroeg: ’Waar heb jij uitgehangen? Het gipsverband is volkomen uit model!’

’Ik ben gedoopt, meneer’, antwoordde ik. Hij stond als aan de grond genageld. Ik had het gevoel dat hij een moment stilte in acht nam om mijn dood te gedenken. ’Wat zei je?’, vroeg de kolonel ten slotte. Daarop kon ik mijn eerste openbare getuigenis geven.”

Toen Kalle Salavaara eenmaal hersteld was, gebruikte hij zijn vrijheid, alsook zijn militaire paspoort, om rond te reizen teneinde „vast voedsel” bij de gemeenten te bezorgen. Toen hij met gestencild materiaal op weg ging naar de gemeenten in Zuidwest-Finland, waarschuwde Väinö Pallari, die op Bethel werkte, hem voor de politie in Matku. Verscheidene malen hadden zij hem voor ondervraging meegenomen naar het politiebureau en zij schenen precies te weten wanneer er een koerier in aantocht was. Kalle vertelt:

„Toen ik met de trein vanuit Urjala in Matku aankwam, stevende er onmiddellijk een fors gebouwde politieagent op mij af en vroeg mij op officiële toon om mijn identiteitsbewijs. Ik liet hem daarop mijn militaire paspoort zien. Dat verbaasde hem. Op een heel andere toon vroeg hij vervolgens om mijn arbeidspapieren. Juist om die reden was ik formeel in dienst getreden bij de Universiteit van Helsinki. Vandaar dat ik de agent een door het hoofd van de universiteit ondertekende verklaring kon overhandigen waarin mijn werktoewijzing daar specifiek vermeld werd, hoewel er niet werd gezegd wat voor werk ik deed. De weerstand van de agent was gebroken. Toen ik mijn koffers naar de wachtende bus begon te zeulen, bood hij beleefd aan ze te dragen. Ik kon de verleiding niet weerstaan om hem de grote, zware koffer met het verboden gestencilde materiaal te geven. Op de een of andere manier was het zo’n veilig idee dat de agent hem droeg.”

Vaak kwamen de broeders en zusters ’s avonds laat met de tobogan, met de paardeslee of te voet naar de spoorwegstations om een paar verboden artikelen te halen. Soms was de temperatuur ’s winters -30 °C. „Niemand klaagde”, vertelt broeder Salavaara. „Ik zag slechts gelukkige, dankbare ontvangers, die mij aan de schitterende woorden van de Bergrede deden denken: ’Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood.’ Voor hen was het als manna uit de hemel.”

Neutraliteit op de proef gesteld

Door de oorlogstoestand werd de neutraliteit van de Getuigen volledig op de proef gesteld. Wat Kosti Huhtakivi, Vieno Linte en Yrjö Laine betreft, hun door de bijbel geoefende geweten stond hun niet toe in het leger te dienen. Dus werden zij tot gevangenisstraf veroordeeld. Maar zou hun geloof sterk genoeg zijn om de beproeving die hun dientengevolge te wachten stond te doorstaan?

Broeder Huhtakivi vertelt: „Wij kregen bevel ons bij de Humppila-school te verzamelen en kregen slaapplaatsen toegewezen onder het geweerrek. Op een dag liet de korporaal ons op de binnenplaats komen en bij de vlaggemast gaan staan. Terwijl hij zijn bajonet oppoetste en pochte over de scherpte ervan, gaf hij verachtelijk snuivend het bevel: ’Laten we gaan!’ Wij werden meegenomen door de zijpoort van de school die ons tot barakken had gediend. Wij liepen een klein stukje naar de rand van een bos, naar een richel, waar wij halt moesten houden. Nu kregen wij een groep soldaten in het oog die met geweren in de hand op ons af marcheerden.”

De gewapende soldaten stelden zich voor de broeders op, lieten zich de identiteit van de broeders bevestigen en lichtten hen erover in dat zij ter dood veroordeeld waren en gefusilleerd zouden worden. Het vonnis zou onmiddellijk voltrokken worden.

Broeder Linte kan zijn tranen niet bedwingen als hij verder vertelt over hun ervaring: „Het bevel werd gegeven: ’Actie!’, waarna de brancardier ons blinddoekte. Daarop volgde het bevel: ’Laadt het geweer!’ en wij konden het klikken van de geweren horen. Vervolgens kwam het bevel: ’Richt het geweer!’ ’Hoe goed is het de opstandingshoop te hebben’, was de gedachte die mij door de geest flitste. Plotseling hoorden wij iemand roepen: ’Sergeant! Een telefonische boodschap.’ Hierop volgde het commando: ’Halt!’, waarna de boodschap hardop werd voorgelezen: ’Vonnis voorlopig uitgesteld’, ondertekend door de kolonel. Onze blinddoeken werden afgenomen en wij werden weer naar onze vertrekken gebracht.”

Er was een knap stukje toneel opgevoerd. Dezelfde duivelse strategie werd op andere broeders toegepast. Erkki Kankaanpää, die nu als coördinator van het bijkantoorcomité dient, heeft het ook meegemaakt. Hij verklaart: „Om te beginnen werd ons verteld dat wij het doodvonnis zouden krijgen. De behandeling was zo grimmig dat wij er in het geheel niet aan twijfelden dat het zou worden uitgevoerd. Later bleek dat dit een intimidatiemethode was. Na het schijnproces werden wij een paar uur later opnieuw voor de rechter geleid en tot drie en een half jaar in een heropvoedingsgesticht veroordeeld.”

Een coöperatie voor het geestelijk welzijn

In 1932 was er een coöperatie onder de naam Al Sano opgericht. Niet alleen importeerde en verkocht het reformartikelen, maar het gaf tevens een gelijknamig tijdschrift uit, alsook andere lectuur over zaken die verband houden met de gezondheid. Enkele van de broeders werkten in dit bedrijf, en het raakte nauw verbonden met het Genootschap.

Broeder Rutherford had de coöperatie net voor zijn dood in 1942 toestemming gegeven de waarheid in de vorm van andere lectuur te drukken als de lectuur van het Genootschap verboden werd. Er werden derhalve gezondheidsboeken van Al Sano uitgegeven, en in hun tijdschrift Terveyttä Kaikille (Gezondheid voor allen) publiceerden zij enkele Wachttoren-artikelen.

De velddienst werd tijdens het verbod op een ongebruikelijke wijze verricht. Kalle Salavaara legt uit: „Ons doel was toen hetzelfde als nu: Wij wilden mensen laten zien dat Gods koninkrijk de enige werkelijke oplossing voor al hun problemen is. Daarvoor waren theocratische strategie en geduld nodig. Mensen vroegen vaak: ’Bent u van de reformzaak van die religieuze groepering?’ en gingen dan uitvoerig hun kwalen beschrijven. Nadat wij wat aanbevelingen hadden gedaan en brochures over het onderwerp gezondheid hadden aangeboden, brachten wij het gesprek op de Koninkrijksboodschap. ’Natuurlijk kunnen de gezondheidsprodukten het verouderingsproces en de dood geen halt toeroepen,’ zeiden wij dan, ’maar zou het niet heerlijk zijn om eeuwig jong en gezond te kunnen zijn?’ Soms liep het uit op een zeer vruchtbaar gesprek.”

Congressen tijdens het verbod

Door uiterst voorzichtig en inventief te zijn, was het mogelijk tijdens de oorlog vergaderingen en congressen te blijven houden. Zo werd er op een boerderij in Haarajoki een „Jacht- en visfestijn” georganiseerd, en natuurlijk gingen de lezingen niet over het jagen op dieren maar over het vissen op mensen.

In de zomer van 1943 werd er midden in Helsinki in een studentenclub een grote vergadering gehouden, „Pentti Reikko’s familiefeest” genoemd. Er werden alleen uitnodigingen gegeven aan degenen die door twee betrouwbare Getuigen waren aanbevolen. Wij hadden meer dan 500 aanwezigen.

Broeder Reikko vertelt ons wat er gebeurde nadat er vanuit diezelfde vergadering een officiële brief naar de autoriteiten was gestuurd:

„Enige tijd daarna kreeg ik van de rijkspolitie bevel me te melden voor ondervraging. De ondervrager had onze brief in zijn hand en wilde weten waar vergaderingen zoals deze werden gehouden. ’Hoe is het mogelijk dat u in het centrum van Helsinki zo’n vergadering kunt houden zonder dat wij het weten, als wij zelfs praktisch alles weten wat twee mensen op straat tegen elkaar zeggen?’, vroeg hij. De vergadering was notabene maar een paar blokken van het politiebureau vandaan gehouden!

Wij organiseerden verscheidene grote congressen op dezelfde wijze en Jehovah’s bescherming bleek heel duidelijk, aangezien onze vergaderingen nooit werden verstoord. In december 1943 werd er een congres gehouden waarop een aanwezigenaantal van 1260 werd bereikt.”

De nieuwe president verschaft een leidraad

Toen de oorlog ten einde liep, bereikten Nathan H. Knorr, die toentertijd de derde president van het Wachttorengenootschap was, uiteindelijk berichten over het verbod in Finland. In zijn brief aan de broeders Harteva en Taavitsainen bedankte hij hen omdat zij ondanks het verbod actief waren gebleven en het mogelijk hadden gemaakt het bezit van het Genootschap voor toekomstig gebruik te behouden.

Wat zou er evenwel gebeuren met die gezondheidspublikaties die ook artikelen over het Koninkrijk bevatten? Aangezien de lectuur van het Genootschap nog steeds verboden was, stond broeder Knorr de Finse broeders toe ermee door te gaan ze bij het publiek achter te laten. Maar terzelfder tijd waarschuwde hij: „Jullie dienen de boodschap van het Koninkrijk niet met iets anders te vermengen. Moedig de broeders aan het volgende te doen: De apostelen gingen in hun tijd van dorp tot dorp zonder bijbels of boeken. Als het de Heer goed toeschijnt dat wij over niets anders beschikken dan over Gods Woord in onze geest en onze mond, laten wij het dan tot eer en glorie van Jehovah’s naam gebruiken. De waarheid is aantrekkelijk genoeg van zichzelf en heeft niets anders nodig.”

Het einde van de oorlog

In september 1944 kwam er een eind aan de oorlog met de Sovjet-Unie. Finland behield zijn onafhankelijkheid, maar verloor grote stukken van zijn grondgebied. Ongeveer 300.000 mensen uit de afgestane gebieden moesten naar andere delen van Finland geëvacueerd worden. Broeder Harteva werd op 27 september op vrije voeten gesteld, en op grond van een algemene amnestie werden al gauw alle broeders uit de gevangenis vrijgelaten, waardoor er een fundament werd gelegd voor een periode van ongekende groei in Finland.

Het scheen erg moeilijk, haast onmogelijk, om het verbod tegen het Genootschap opgeheven te krijgen. De nieuwe minister van Justitie, Urho Kekkonen, was de Getuigen gunstig gezind. Hij raadde ons aan een nieuwe religieuze vereniging te vormen, aangezien wij dan bijna dezelfde rechten zouden hebben als de Lutherse Kerk. De broeders volgden zijn advies op, en op 31 mei 1945 gaf de Raad van State zijn goedkeuring aan de Religieuze Vereniging van Jehovah’s Getuigen.

Deze oplossing maakte het mogelijk huwelijken te voltrekken, kinderen vrij te stellen van religieus onderricht op school en de wettelijke bescherming te genieten die aan geregistreerde religieuze verenigingen was toegekend. Pogingen om het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap opnieuw te laten registreren, slaagden ten slotte veel later, op 2 februari 1949.

Informatieoptocht

Het jaar 1945 begon met een krachtige openbare activiteit. Op 6 januari hield broeder Harteva in de Expositiehal in Helsinki een lezing over het thema „Naar het licht”. Er waren echter grotere ruimten nodig. En dus werd het Olympisch Stadion gehuurd voor de openbare lezing, die niet alleen in de kranten maar ook op straat grootscheeps werd aangekondigd.

Onder leiding van broeder Salavaara werd er een optocht van sandwichborden dragende Getuigen georganiseerd die meer dan een halve kilometer lang was. Stelt u zich dit eens voor: Door de straten van Helsinki trekt de stoet Getuigen, terwijl zij leuzen schreeuwen in kartonnen megafoons die zij in hun hand houden, gevolgd door een rits geluidswagens die de Koninkrijksboodschap verkondigen. En helemaal vooraan rijdt Elis Salminen op een groot bruin paard en zwaait met een vlag waarop de woorden „Jehovah’s Getuigen” staan. Wat een schouwspel! Wat een getuigenis!

Het paard was angstig vanwege de leuzen die geroepen werden en stond op het punt op hol te slaan, toen, zo herinnert broeder Salminen zich, „een van de vele fotografen een foto van mij nam en zei: ’Het moest eigenlijk een ezel zijn. Daarop reed Jezus.’” De stoet trok een aantal kilometers langs de voornaamste verkeersaders van de hoofdstad en hield ten slotte stil bij het spoorwegstation, waar de Getuigen een verenigd front vormden en in koor de uitnodiging voor de openbare lezing schreeuwden. Alles bij elkaar kwamen er 12.000 mensen naar het stadion om te luisteren!

Getuigenis geven via de ether

De duizenden die bijeen waren in het stadion waren niet de enigen die naar de lezing luisterden. Hoewel de Finse omroep, die onder staatstoezicht staat, in het verleden uitdrukkelijk geweigerd had onze programma’s uit te zenden, benaderden de broeders toch moedig de omroep met het verzoek of de lezing „De zachtmoedigen beërven de aarde” over de radio kon worden uitgezonden. Hella Wuolijoki, een bekende schrijfster van Estlandse afkomst, was de directeur-generaal van de omroepmaatschappij en zij gaf ons toestemming. Zij had zelf tijdens de oorlog gevangengezeten en voelde daarom sympathie voor ons. Er werd zodoende een geweldig getuigenis gegeven aan een talrijk gehoor, tot in Zweden toe, waar het bijkantoor een telegram zond dat luidde: „Uitzending uitstekend ontvangen!”

De Wachttoren wordt weer uitgegeven

Zowel het tijdschrift Jumalan Valtakunta als het tijdschrift Vertroosting werden vanaf het begin van 1945 weer uitgegeven. En met ingang van de uitgave van 1 juli was de naam van het tijdschrift Jumalan Valtakunta weer De Wachttoren. Was er vraag naar de tijdschriften? Er waren vlak na de oorlog niet veel tijdschriften waarop men zich kon abonneren, dus sloten de verkondigers een recordaantal nieuwe abonnementen af: 40.038! Dat kwam neer op bijna dertig abonnementen per verkondiger. Het was de beste veldtocht die zij ooit hadden gehad. De drukpers kreeg dat jaar niet de kans om af te koelen!

De president van het Wachttorengenootschap was diepbezorgd voor het welzijn van de broeders en zusters in het door oorlog geteisterde Europa. Hij wenste hen te bezoeken zodra het mogelijk was om te reizen, en regelingen voor de benodigde hulp te treffen. Bijgevolg kwam broeder Knorr op 18 december 1945, tijdens de donkerste en koudste periode van het jaar, samen met zijn secretaris, Milton G. Henschel, en een afgevaardigde van het Noordeuropese Bureau, William Dey, met de boot vanuit Zweden aan. Hun reisdagboek luidt als volgt: „Ongeveer zeventien uur na zijn vertrek uit Stockholm voer de Bore V de wateren van de Finse baai bij Turku binnen, en het schip leek haast blij dat het de reis goed had doorstaan en weer in eigen wateren was, om zich daar een weg te banen door de ongeveer 15 cm dikke ijsschotsen die de haven vulden.” Zij werden door een groep glimlachende broeders van de Bethelfamilie in Helsinki verwelkomd.

Broeder Knorr onderzocht de problemen die het gevolg waren van de oorlog. Het Genootschap had Finland geschonken kleding uit Zweden gezonden, die werd uitgedeeld aan pioniers en anderen die het nodig hadden. Hoewel Finland destijds een belangrijke papierproducent was, wilde de regering al het papier exporteren om het land aan buitenlandse valuta te helpen. Zou het drukken van onze tijdschriften tot stilstand komen vanwege de moeilijkheid om aan papier te komen? Om te bezuinigen, besloot broeder Knorr het drukken van het tijdschrift Vertroosting voorlopig stop te zetten. Het papier voor De Wachttoren zou door het hoofdbureau worden gekocht met Amerikaanse dollars, die Finland graag accepteerde. Het drukken van De Wachttoren, het voornaamste kanaal voor geestelijk voedsel, vond derhalve voortgang.

Tijdens zijn bezoek vertelde broeder Knorr het opwindende nieuws over de recente opening van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead voor de opleiding van zendelingen. Zijn dagboek vermeldt de reactie van de Finse broeders: „Nergens anders op de reis was er groter enthousiasme voor de Wachttoren-School getoond. . . . Tweeëntwintig volle-tijdwerkers dienden een aanvraag in.”

De eersten die naar Gilead gaan

Slechts een paar maanden later, in 1946, ontvingen de eerste broeders in Finland een uitnodiging voor Gilead. Vier broeders, Eero Nironen, Kalle Salavaara, Elai Taavitsainen en Veikko Torvinen, doorliepen de achtste klas. „Toen wij vieren begin 1947 naar Finland terugkeerden,” vertelde broeder Nironen, „waren wij als nieuwe mensen. Pas op Gilead ging ik de werkelijke betekenis van theocratie beseffen. Wij leerden onze velddienst te verbeteren en, wat het belangrijkste was, ons werd geleerd hoe het dagelijkse leven van een christen met Gods geest gevuld moet zijn, zodat hij niet slechts als een robot zijn werk doet.”

In 1950 bezocht Eero Muurainen de Gileadschool. Hij is jarenlang districtsopziener geweest, tot zijn dood in 1966. In de loop der jaren heeft de zendingsgeest tot dusver minstens 59 Finnen ertoe aangezet de Gileadschool te bezoeken.

Kringwerk na de oorlog

Toen in 1939 de oorlog uitbrak, waren er in Finland 865 verkondigers. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, in 1945, was het aantal verkondigers bijna verdubbeld, aangezien in totaal 1632 verkondigers in meer dan 200 gemeenten bericht inleverden.

In 1945 was het aantal gemeenten ongeveer hetzelfde als thans, meer dan veertig jaar later. Waarom is het aantal gemeenten niet gegroeid? In de jaren ’40 waren de meeste gemeenten klein van omvang en lagen ver uit elkaar. Gemiddeld waren er destijds maar vijf verkondigers per gemeente; nu is het gemiddelde aantal meer dan zestig.

Veertig jaar geleden, na het einde van de oorlog, was het enige vervoermiddel van de broeders de fiets, hoewel de rijken op het platteland door paarden getrokken wagens of sleeën hadden. Over het algemeen hadden de broeders het echter niet breed en waren de werkdagen lang en zwaar. Het was daarom moeilijk lange afstanden af te leggen om vergaderingen te bezoeken. Dus bestond de gemeente op veel plaatsen uit slechts één gezin en gaf men alleen getuigenis in gebieden dicht bij huis.

Het werk van de kringopziener was onder die omstandigheden niet gemakkelijk. „De tochten van de ene gemeente naar de andere, die 20 km of meer konden bedragen, werden vaak te voet gemaakt terwijl men zware bagage meedroeg”, zegt Erkki Kankaanpää. „Ik weet nog dat mijn vrouw en ik op een keer tijdens de bittere koude van februari in een onverwarmde kamer sliepen. Wij gingen naar bed met al onze kleren aan. Soms moesten wij met een groot gezin in een en dezelfde kamer slapen.” Toen de levensomstandigheden verbeterden, werd het werk van de kringopzieners doeltreffender.

Naoorlogse groei

In het jaar 1947 bevonden de broeders Knorr en Henschel zich opnieuw in Finland. Hoewel er maar anderhalf jaar was verstreken sinds hun voorgaande bezoek, bespeurden zij de opmerkelijke vooruitgang die er in de tussentijd was gemaakt. Binnen twee jaar was het hoogtepunt aan verkondigers gestegen van 1632 tot 2696. Finland maakte beslist een tijd van snelle groei door. Van 13-15 juni 1947 werd er in de Expositiehal in Helsinki een congres gehouden, met 5300 aanwezigen en 184 dopelingen.

Het aantal gemeenten nam weliswaar niet toe, maar de toename in verkondigers na de oorlog was verbazingwekkend. Omstreeks 1950 overschreed het aantal verkondigers de 4000. Door de theocratische bedieningsschool werden de bekwaamheid van de broeders als openbare sprekers en hun doeltreffendheid in het evangelisatiewerk enorm verbeterd. Vandaar dat niet langer grammofoons het predikingswerk deden, maar de broeders zelf toespraakjes hielden.

In februari 1950 kwamen twee afgestudeerden van Gilead, Wallace Endres en John Bruton uit de Verenigde Staten, in het land aan. Broeder Endres verving de bejaarde broeder Harteva als bijkantooropziener. Broeder Harteva volhardde getrouw in de volle-tijddienst tot zijn dood in 1957.

De drukkerijactiviteit neemt toe

Na de oorlog was er ten slotte weer papier verkrijgbaar. Vanaf begin 1951 gaf Finland opnieuw een tijdschrift uit naast De Wachttoren; de naam ervan was nu Ontwaakt! Tegen 1955 was het aantal gedrukte tijdschriften toegenomen tot meer dan één miljoen per jaar.

In de naoorlogse periode begonnen de broeders in Finland alle boeken van het Genootschap op hun eigen persen te drukken. Het was echter moeilijk aan omslagmateriaal te komen en harde kaften voor de boeken te vervaardigen, zodat zij in het begin van de jaren ’50 gewoon kartonnen kaften gebruikten, die niet sterk genoeg bleken te zijn. Toen broeder Knorr in 1951 en in 1955 een bezoek bracht, gaf hij hun derhalve raad hoe zij de kwaliteit van hun boeken konden verbeteren. In de jaren ’45 tot ’55 drukte Finland, in een heel krap bijkantoor, gemiddeld 54.000 boeken per jaar.

In 1955 kreeg Erkki Kankaanpää de uitnodiging om op het bijkantoor, waar hij voordien als drukker had gewerkt, drukkerijopziener te worden. Hij en zijn vrouw hadden in 1952 de Gileadschool bezocht en hadden daarna in de kring- en districtsdienst gestaan. En toen broeder Endres in 1957 wegens gezinsverplichtingen naar zijn geboorteland terugkeerde, werd broeder Kankaanpää aangesteld als bijkantooropziener.

Er worden zalen gebouwd en er komt meer hulp

Het bijkantoorgebouw dat in 1923 was gekocht, had een kleine vergaderzaal die ermee verbonden was en die de Helsinki Tabernacle werd genoemd. Het bijkantoor in Väinämöisenkatu had eveneens een eigen vergaderzaal. Maar pas in 1956 werd de eerste Koninkrijkszaal gebouwd. Waar? In Käpylä, destijds nog een voorstad van Helsinki. De volgende zaal werd twee jaar later gebouwd in Lahti. In de afgelopen dertig jaar zijn er in Finland meer dan 180 Koninkrijkszalen gebouwd en er zijn nu heel weinig gemeenten die niet in hun eigen Koninkrijkszaal vergaderen.

Vivian en Ann Mouritz kwamen in november 1959 vanaf de Gileadschool in Finland aan en werden door een koude winter begroet en gelijk aan een intensieve studie van de taal gezet. Een tijdje later waren zij in de kring- en districtsdienst, totdat zij naar het bijkantoor werden geroepen, waar zij tot 1981 hebben gewerkt. Toen werden zij overgeplaatst naar hun geboorteland, Australië, waar broeder Mouritz thans als coördinator van het bijkantoorcomité dient.

Arne en Gudrun Nielsen werden in 1959 aan Finland toegewezen en werkten op het bijkantoor tot 1965, toen zij werden overgeplaatst naar Denemarken, waar zij vandaan kwamen en waar zij nog steeds op het bijkantoor dienen.

Het bijkantoor verhuist

Omstreeks het midden van de jaren ’50 was het bijkantoor in Helsinki erg krap geworden. Aangezien het niet mogelijk was de faciliteiten uit te breiden, werd er elders een geschikt stuk grond gezocht. Er werd een terrein gevonden ongeveer 20 km van het centrum van Helsinki, in Vantaa. Het bood ook mogelijkheden voor toekomstige expansie en werd in 1957 gekocht.

Tegen het einde van 1960 werd begonnen met de bouw van het nieuwe bijkantoor, dat 2700 m2 vloeroppervlak zou hebben. Begin 1962 verhuisde de Bethelfamilie naar hun nieuwe pand, waar met ingang van datzelfde jaar de vier wekende durende cursussen van de Koninkrijksbedieningsschool voor speciale pioniers en gemeenteopzieners werden gehouden. Er was ogenschijnlijk zo veel ruimte in het bijkantoor dat men dacht dat het toereikend zou zijn tot het einde van dit samenstel van dingen. Maar dat was niet zo.

Op naar Kopenhagen!

Toen in 1958 in New York het grootste congres van Jehovah’s Getuigen in de geschiedenis werd gehouden, konden er maar 263 Getuigen uit Finland aanwezig zijn. De verhalen waarmee zij thuiskwamen en de vertoning van de film van het Genootschap over dat congres maakten de Finse broeders enthousiast om buitenlandse broeders en zusters te ontmoeten. Dus waren zij opgetogen toen werd bekendgemaakt dat er in de zomer van 1961 voor alle verkondigers in Scandinavië een congres gehouden zou worden in het nabijgelegen Kopenhagen (Denemarken). Tot dan toe waren slechts een paar broeders ooit de grens van Finland over geweest. Het bijkantoor organiseerde een reisafdeling om alles voor de 4000 reizigers te regelen.

In het sportpark te Kopenhagen werd het programma in het Engels, Deens, Noors, Zweeds en Fins ten gehore gebracht. Het congres was een onvergetelijke ervaring en het hielp de Finnen te zien en te voelen wat het in feite betekent deel uit te maken van een internationale broederschap.

Het speciale werkkamp te Karvia

Net als de eerste-eeuwse christenen gehoorzamen Jehovah’s Getuigen hun door de bijbel geoefende geweten. Na de Tweede Wereldoorlog plaatste dit neutrale standpunt van de mannelijke Getuigen de autoriteiten voor een groot probleem. Met ingang van 1947 werden broeders 240 dagen gevangengezet op een eiland in de Finse Golf, dicht bij Hanko, dat als bastion voor het leger had gediend. Bovendien werden zij veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie tot zes maanden.

In 1959 werd er een wet aangenomen die de „dienstperiode” voor zulke gewetensbezwaarden aanzienlijk verlengde. De vroegere tijdelijke gevangenis te Karvia werd veranderd in een berucht „speciaal werkkamp”.

Een dienstweigeraar, Jukka Ropponen, beschrijft Karvia als volgt: „Toen ik in een politiewagen die plaats midden tussen de moerassen naderde, kon ik achter een hoge prikkeldraadafrastering houten barakken zien die tijdens de oorlog gebouwd waren. Er zaten tralies voor de ramen. Het was een gevangenkamp in nazi-stijl en het was geen opwekkend gezicht, vooral niet als je wist dat je daar op zijn minst de komende twee jaar zou doorbrengen. Maar binnen in het kamp wachtten opgewekte broeders — acht tot tien personen per kamer. Het toilet was een ton in een kast in een hoek van de kamer.

Wij mochten elke dag een uur luchten onder het toeziend oog van een bewaker. De rest van de tijd brachten wij achter slot en grendel door. Wij hadden zeeën van tijd, maar een voortreffelijk geestelijk programma dat wij hadden opgesteld, vulde onze dagen. Wij bestudeerden de bijbel zorgvuldig vers voor vers. Geleidelijk werd er een goede bibliotheek samengesteld om ons te helpen bij onze studie. Wij hielden lezingen over vele bijbelse onderwerpen. En onder die omstandigheden werden door de omgang met onze broeders bij een ieder van ons de scherpe kantjes van onze persoonlijkheid afgeslepen.

De velddienst was geen groot probleem. Wij konden niet met mensen buiten spreken, maar wij schreven brieven naar mensen die in niet-toegewezen gebied woonden nadat wij in het telefoonboek hun adres hadden gevonden. Vaak dienden wij als vakantiepioniers [hulppioniers]. Enkelen in onze groep hadden zich nog niet aan Jehovah opgedragen, maar toen zij in geestelijk opzicht vorderingen maakten, wilden zij gedoopt worden. Waar konden wij evenwel genoeg water vinden om hen te dopen? Dat was een lastig probleem.

Wij vroegen de gevangenisdirecteur toestemming om de doop in een nabijgelegen poel in het moeras te verrichten, maar het antwoord was een resoluut nee! Misschien maar goed ook, aangezien de poel ’s winters dichtgevroren is; de doop zou om die reden toch onmogelijk zijn geweest. Op een dag viel mijn oog op een kast in de hoek van de kamer: Daar stond-ie, het doopbassin! Binnen een paar dagen werd er een groot plastic gordijn onze barakken binnengesmokkeld. En zonder dat de bewakers het merkten, werd ons nieuwe, met plastic beklede doopbassin naar de wasruimte gesleept, waar de doop plaatsvond. Gedurende die jaren in de gevangenis werden heel wat nieuwelingen in dat bassin gedoopt.”

De president van het land bezoekt het werkkamp

Hoewel de algemene reactie op het feit dat de Getuigen militaire dienst weigerden aanvankelijk negatief was, begonnen de gevoelens tegen het midden van de jaren ’60 te veranderen. Men raakte de mening toegedaan dat lange straffen onder concentratiekampomstandigheden onmenselijk waren. Dus besloot Urho Kekkonen, de toenmalige president van Finland, in augustus 1968 persoonlijk een bezoek aan de strafinrichting te brengen.

„Het was een complete verrassing”, vertelt Reima Laine, die nu districtsopziener is. „President Kekkonen bracht vele uren in het kamp door en wenste zich met ons te onderhouden zonder dat er verder iemand bij was. Hij beloofde er alles aan te doen om de wet ten goede te veranderen.” Dat gebeurde al gauw, en in 1969 werd de strafinrichting gesloten.

Vrijgesteld van militaire dienst

In de jaren na 1969 werden de jonge broeders tot negen maanden gevangenisstraf veroordeeld, en terwijl zij hun straf uitzaten, bouwden zij een reputatie op van goed gedrag. Veel inwoners merkten dat op en vonden het een smet op de reputatie van hun neutrale en vredelievende Finland dat vreedzame jonge mannen, die geen gevaar voor de gemeenschap vormden, tot gevangenisstraf veroordeeld werden. Om die reden opperden enkele vooraanstaande en invloedrijke humanisten ideeën over de vrijstelling van de Getuigen van militaire dienst.

In 1985 achtte de regering het verstandig een nieuwe wet aan te nemen. Vandaar dat sinds 1987 alle gedoopte en actieve getuigen van Jehovah uitstel van militaire dienst krijgen — telkens voor drie jaar — totdat zij de leeftijd van 28 jaar bereiken. Bijgevolg zijn Jehovah’s Getuigen in Finland in vredestijd vrijgesteld van militaire dienst.

Vrijheid om te prediken op de proef gesteld

Hoewel de grondwet van Finland vrijheid van godsdienst garandeert, zijn er zo nu en dan pogingen gedaan wetten af te kondigen om de van-huis-tot-huisbediening te verhinderen. De gerechtshoven hebben tot dusver alle zaken ten gunste van het recht om te prediken beslist.

Eén stad, Oulu, veranderde haar verordening, zodat ze luidde: „Het verbod op het werk van Jehovah’s Getuigen is opgeheven.” Als redenen werden opgegeven: „Het van-huis-tot-huiswerk van ideologische en religieuze organisaties is geen huisvredebreuk. Integendeel, van het standpunt van de bevolking uit bezien is het een kwestie van nuttige en noodzakelijke communicatie die op geen enkele andere manier tot stand gebracht kan worden.”

Nationale grenzen geen belemmering voor eenheid

Zweedse broeders en zusters hebben meegeholpen de waarheid in Finland te verbreiden. In recente jaren hebben Finnen op hun beurt geholpen met het evangelisatiewerk in Zweden, waar veel Finnen naar toe zijn verhuisd. Bijgevolg werden er vanaf 1972 in Zweden Finstalige gemeenten opgericht. Er is een krachtige groei geweest onder de Finse bevolking in Zweden en thans zijn er ongeveer 1800 Finssprekende verkondigers in Zweden.

Dat Scandinavische reizigers de grenzen tussen deze landen mogen oversteken zonder paspoort, is nuttig gebleken bij het organiseren van congressen. Vanwege de grote afstand die Finland van de andere Scandinavische landen scheidt, werden er in Finland geen grote internationale congressen georganiseerd tot 1965, toen er in het Olympisch Stadion in Helsinki een congres voor zowel Zweden als Finland werd gehouden. Dit werd herhaald in 1973. En in de jaren 1978 en 1983 werd het Tentoonstellingscentrum van Helsinki voor twee internationale congressen gebruikt. Die congressen hebben de blik van de Finse broeders op een voortreffelijke wijze verruimd en hebben bewezen dat nationale grenzen geen belemmering voor christelijke eenheid vormen.

Wat betreft kringvergaderingen, die werden gewoonlijk in aula’s van scholen gehouden. In de jaren ’70 werd het moeilijker om schoolfaciliteiten te huren. Dus werd in 1975 de beslissing genomen om een eigen congreshal te bouwen in de stad Hämeenlinna in Zuid-Finland. Een halfvoltooid industriepand werd gekocht en in een geschikte congreshal met 1200 zitplaatsen veranderd. Met ingang van maart 1978 werden daar kringvergaderingen gehouden. Tien jaar later, in 1988, werd er nog een hal gekocht, ditmaal in Noord-Finland, en de eerste kringvergadering daar werd gepland voor november 1989.

De Nieuwe-Wereldvertaling en de goddelijke naam

Het Fins werd pas in de zestiende eeuw een geschreven taal, en het „Nieuwe Testament” behoorde tot de eerste boeken die in het Fins gedrukt werden, in 1542. Sindsdien is het bij de Finnen een traditie geworden de bijbel in huis te hebben. In 1975 werd, na een geweldige krachtsinspanning, de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften in het Fins uitgegeven.

De Nieuwe-Wereldvertaling was echter niet de eerste Finse uitgave van de bijbel die Jehovah’s naam gebruikte. De allereerste bijbel in het Fins vermeldde die naam in de kanttekeningen. Ook de index van de Oude Kerkbijbel uit 1776 bevatte de goddelijke naam. Niettemin hadden enkele priesters blijk gegeven van een krachtig vooroordeel tegen de naam door valselijk te beweren dat de vorm „Jehovah” door Jehovah’s Getuigen was verzonnen.

Stelt u zich daarom eens voor wat een schok het zowel parochianen als priesters gegeven moet hebben toen in een kerk te Kuhmoinen boven het altaar het woord Jehova ontdekt werd, nadat daar in 1985 tijdens renovatiewerkzaamheden de verf verwijderd was. Het zien van de goddelijke naam was te veel voor de gemeenteraad. Zij besloten de naam opnieuw te bedekken.

De naam Jehovah werd in de eerste helft van de zeventiende eeuw op Finse munten geslagen. Ook hebben enkele beroemde Finse auteurs Jehovah’s naam gebruikt in hun geschriften. Heel interessant is het feit dat Gods naam in Hebreeuwse letters op veel van Finlands voornaamste kerken te zien is. De opmerkelijkste verdedigers van Jehovah’s naam zijn echter zijn Getuigen.

Uitbreiding van de bijkantoorfaciliteiten

De gestadige toename in het aantal Koninkrijksverkondigers heeft het noodzakelijk gemaakt de faciliteiten van het bijkantoor vele malen te vergroten. Tien jaar na de bouw van het bijkantoor in 1962 was er bijvoorbeeld dringend behoefte aan meer ruimte. Het aantal tijdschriften dat gedrukt werd, steeg van 2,3 miljoen per jaar naar 3,7 miljoen. Het aantal boeken dat werd uitgegeven, nam toe van 40.000 tot meer dan 200.000 per jaar. Alles bij elkaar heeft Finland alleen al van het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt meer dan 562.000 exemplaren gedrukt — ongeveer één boek voor elk derde Finse huis. Dus werd er in 1973 2200 m2 ruimte toegevoegd voor de Verzendafdeling en voor opslag.

Ook de Bethelfamilie is van jaar tot jaar gegroeid, en dus werden er in 1977 twintig kamers aan het woongedeelte toegevoegd. En vervolgens werden in de jaren 1984 tot 1986 de drukkerij en de woonvertrekken flink uitgebreid. Ook werd er een afzonderlijke Koninkrijkszaal met 300 zitplaatsen gebouwd.

Nieuwe technologie in gebruik genomen

Naast de uitbreiding van de bijkantoorfaciliteiten heeft er ook een verandering in druktechniek plaatsgevonden. „Wij deden een hele stap voorwaarts toen wij van tweekleurenboekdruk overstapten op vierkleurenoffsetdruk”, vertelt Heikki Kankaanpää, de drukkerijopziener. „De broeders in Finland zijn het Besturende Lichaam dankbaar voor hun toestemming om de vellenoffsetpers met vijf drukeenheden te kopen. Vanaf begin 1981 hebben wij — als een van de eerste bijkantoren — de tijdschriften in vier kleuren kunnen drukken. De tijdschriftenverspreiding is er enorm door toegenomen.

In de lente van 1985 ontvingen wij het door het Wachttorengenootschap ontworpen MEPS-computer- en fotozetsysteem. De tweede vellenoffsetpers met vijf drukeenheden, een Miller-Johannisberg van Duits fabrikaat, werd in 1988 geïnstalleerd. Onze drukcapaciteit werd erdoor verdubbeld.”

Verwachtingen in dit land van duizenden meren

Door de jaren heen zijn Jehovah’s Getuigen druk bezig geweest het goede nieuws van het Koninkrijk in Finland te prediken. Bijgevolg schijnt het licht van bijbelse waarheid stralend in dit land van duizenden meren. De verhouding van het aantal verkondigers op het aantal inwoners is een van de gunstigste in heel Europa. In recente jaren is de toename weliswaar niet het grootst geweest, maar het aantal verkondigers groeit gestadig.

De levensstandaard in Finland is aanzienlijk verbeterd. Op geestelijk gebied is de situatie onder de bevolking echter in vele opzichten verslechterd. De belangstelling voor materialistische bezigheden heeft bij velen de naastenliefde en hun belangstelling voor geestelijke zaken verdrongen. De morele maatstaven zijn verlaagd. Het drukke stadsleven en het grote aanbod van werelds amusement hebben over het algemeen de leesgewoonten van de mensen ondermijnd.

Hoewel de grote meerderheid van de mensen in Finland nog steeds tot de Lutherse Kerk behoort, is deze kerk onlangs door vele crisissen geschokt. Na een lange strijd binnen de kerk werden in 1986 vrouwen als priesters aanvaard. Veel priesters hebben er openlijk blijk van gegeven dat zij niet echt in de bijbel en de leerstellingen en morele beginselen ervan geloven. Oprechte mensen zijn door zulke ontwikkelingen geschokt. Jehovah’s volk daarentegen heeft christelijke beginselen krachtig hoog gehouden, waardoor zij afsteken bij andere religies. Veel mensen kunnen het verschil zien. Door met Jehovah’s Getuigen het Woord van God te bestuderen, zullen zij geholpen worden het ware waarheidslicht te zien.

Toen de kruisvaarders uit de oudheid acht eeuwen geleden door Finland trokken, brachten zij beslist niet het goede nieuws van Gods koninkrijk en het licht van de bijbelse waarheid mee. In deze twintigste eeuw heeft Jehovah echter gezegevierd doordat hij zijn profetieën in vervulling laat gaan en zijn goede nieuws door zijn ijverige en energieke Getuigen laat verkondigen. Met de hulp van meer dan 17.000 vreedzame Koninkrijksverkondigers schijnt de waarheid nu overal in dit door duizenden eilanden omzoomde en met kristalheldere meren en weelderig groene wouden bedekte land.

[Voetnoten]

^ ¶79 Zie voor de levensgeschiedenis van Otto Mäkelä de Engelse Wachttoren van 15 oktober 1967, blz. 630-634.

[Tabel op blz. 191]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Finland

Hoogtepunt verkondigers

20.000

17.303

 

13.426

10.620

8290

4354

 

 

 

1950 1960 1970 1980 1989

Gem. pioniers

3000

2037

 

 

952

671

 

285

207

 

1950 1960 1970 1980 1989

[Kaart/Kader op blz. 139]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

NOORWEGEN

ZWEDEN

Noordpoolcirkel

Botnische Golf

Ivalo

Sodankylä

Rovaniemi

Oulu

Iisalmi

Vaasa

Kuopio

Pori

Kuhmoinen

Tampere

Mäntyharju

Hämeenlinna

Lahti

Turku

Kotka

Vantaa

Helsinki

Hanko

SOVJET-UNIE

[Kader]

Hoofdstad: Helsinki

Voertalen: Fins en Zweeds

Voornaamste religie: Evangelisch-luthers

Bevolking: 4.954.000

Bijkantoor: Vantaa

[Illustratie op blz. 141]

Emil Österman was de eerste Getuige in Finland

[Illustratie op blz. 143]

Kaarlo Harteva, die het werk een krachtige start gaf

[Illustraties op blz. 147]

Het eerste bijkantoor, Helsinki. „Saarnoja kansalle”, een van de eerste publikaties in het Fins

[Illustratie op blz. 150]

Joseph F. Rutherford in het Kaisaniemi-park, waar hij in 1913 zijn eerste openbare lezing in de openlucht hield

[Illustratie op blz. 154]

Eero Nironen, die ongeveer 60 jaar als vertaler werkzaam was

[Illustratie op blz. 157]

Otto Mäkelä, die vele tientallen jaren in de reizende dienst en op het bijkantoor werkzaam was

[Illustratie op blz. 161]

William Dey, die het opzicht had over het Noordeuropese Bureau

[Illustratie op blz. 164]

Broeders in de velddienst met grammofoons en megafoons

[Illustratie op blz. 170]

Kalle Salavaara leerde de waarheid kennen in een militair hospitaal

[Illustratie op blz. 176]

Een informatieoptocht in Helsinki om een openbare lezing aan te kondigen, april 1945

[Illustratie op blz. 181]

N. H. Knorr en M. G. Henschel in 1955, een van de vele bezoeken om de broeders aan te moedigen

[Illustraties op blz. 185]

Het Finse bijkantoor en een beeld van de ontvangsthal

[Illustratie op blz. 186]

Het huidige bijkantoorcomité: (met de klok mee) H. Kankaanpää, V. Leinonen, E. Kankaanpää, K. Kangas en J. Ropponen