Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Solomon Eilanden

Solomon Eilanden

Solomon Eilanden

ALS twee kostbare paarlen halssnoeren ligt de Melanesische staat de Solomon Eilanden, liefkozend ook „de Gelukkige Eilanden” genoemd, uitgespreid over het blauwgroen gespikkelde water van de Grote Oceaan. Deze dubbele keten van vulkanische eilanden en atollen begint bij het Ontong Java-atol vlak onder de evenaar, daar in het westen grenzend aan Papoea Nieuw-Guinea, en strekt zich dan zo’n 1500 kilometer naar het zuidoosten uit tot aan de Santa Cruz Eilanden, waartoe ook de Reef Islands behoren, niet ver van het zuidelijke buurland Vanuatu. De meeste eilanden van de Solomonsarchipel zijn bedekt met dichte, weelderige wouden, en messcherpe bergruggen en steile uitlopers vormen bergketens met daartussen diepe, smalle valleien. Met een totaal landoppervlak van zo’n 27.500 km2 vormt deze geïsoleerde staat, op Papoea Nieuw-Guinea na, de grootste eilandnatie in de Stille Zuidzee.

De eerste Europese ontdekkingsreiziger die voet aan land zette op deze witte zandstranden was in 1568 de Spaanse zeevaarder Álvaro de Mendaña. Hij was op zoek naar de legendarische verloren goudmijnen van koning Salomo; in plaats daarvan ontdekte hij wat hij de Eilanden van Salomo noemde, maar goud viel er niet te bemachtigen, behalve het alluviale goud in rivieren op Guadalcanal.

Een bontgeschakeerd volk met een gemeenschappelijk kenmerk

De eilanden bieden een woonplaats aan een rijke verscheidenheid van zo’n 300.000 mensen wier huidkleur varieert van blauwzwart tot romig-beige, met haar dat varieert van de dikke bossen glanzend blonde stijve krulletjes tot het stralende rood van de vele Melanesiërs, dat een aantrekkelijk contrast vormt met het gladde sluike zwarte haar van de Polynesische bevolking. Communicatie is op de Solomon Eilanden een veeltalige zaak, want er worden meer dan negentig plaatselijke talen en dialecten gesproken. De meeste mensen bedienen zich echter van Engels of Engels-Melanesisch Pidgin wanneer zij met buren van andere eilanden en stamgroepen praten.

Op de verafgelegen eilanden Ontong Java, Rennell, Bellona, Sikaiana (die deel uitmaken van de Stewart Islands) en Tikopia en Anuta (Santa Cruz Eilanden) woont de Polynesische bevolking. Grote groepen Micronesiërs, afkomstig van Kiribati, zijn naar de eilanden Wagina en Gizo in het westen van de Solomons gekomen en hebben zich daar gevestigd, evenals in Honiara, de hoofdstad, op Guadalcanal.

Behalve hun burgerschap van de Solomon Eilanden is het enige gemeenschappelijke kenmerk van deze bontgeschakeerde bevolking een diepgaande belangstelling voor de bijbel. De mensen, die intens religieus zijn, vinden het heerlijk luidkeels gezangen te zingen in hun dorpskerk, waar zij enige keren per week, sommige zelfs elke dag, naar toe gaan. Zij worden hevig gefascineerd door de bijbelse profetieën, vooral de boeken Daniël en Openbaring. Zij geloven krachtig dat wij inderdaad in de laatste dagen van dit oude samenstel leven. Dit geloof maakt het over het algemeen heel makkelijk om met deze mensen te praten over Jehovah’s beloften van blijvende vrede en geluk door middel van zijn hemelse koninkrijk.

De Gelukkige Eilanden horen over „de gelukkige God”

Het „goede nieuws van de gelukkige God” wordt sedert 1953 op zes van de grote en op tientallen kleinere eilanden intensief gepredikt (1 Tim. 1:11). In die beginjaren voerde eerst het Australische bijkantoor van het Wachttorengenootschap en later dat in Papoea Nieuw-Guinea het opzicht over het evangelisatiewerk op de Solomons. * Onverschrokken Getuigen uit Papoea Nieuw-Guinea, zoals John Cutforth, R. L. (Dick) Stevens, Les Carnie en Ray en Dorothy Paterson bezochten het groeiende aantal broeders en zusters in de rimboe. Dikwijls logeerden zij bij hen in hun loofhutten waarvan de daken en wanden van lange, zwaardvormige palmbladeren waren gemaakt. Op 18 april 1977 werd de vereniging Jehovah’s Witnesses of the Solomon Islands Trust Board een wettelijke corporatie, waardoor de weg werd geopend voor verdere expansie en een vereenvoudiging van de organisatie van het predikingswerk.

In juli 1978 verkregen de Solomon Eilanden politieke onafhankelijkheid. De broeders waren blij dat hun plaatselijke corporatie, Jehovah’s Witnesses of the Solomon Islands Trust Board Inc., vóór de regeringswijziging geregistreerd was, want later werd paal en perk gesteld aan het introduceren van religies die nieuw waren voor het gebied. Om het predikingswerk tot nog meer van „de Gelukkige Eilanden” te kunnen uitbreiden, werd besloten dat de Solomon Eilanden hun eigen bijkantoor zouden krijgen. Kort nadat dit besluit genomen was, kwam Glenn Finlay van het bijkantoor in Papoea Nieuw-Guinea hier aan met zijn vrouw Merlene om het werk te coördineren.

Dit was niet de eerste keer dat broeder Finlay voet aan land zette op de Solomon Eilanden. Behalve dat hij op verschillende tijdstippen als kring- en districtsopziener had gediend, had hij in 1965 als speciale pionier met een toewijzing van het bijkantoor in Papoea Nieuw-Guinea drie maanden doorgebracht in het noorden van Malaita.

Het eerste bijkantoor

„Ons eerste bijkantoor werd ingericht in de kelder van Bob Seccombes huis op Lengakiki Ridge in Honiara”, schrijft broeder Finlay over het jaar 1978. Dat kleine keldervertrek had al theocratische geschiedenis gemaakt. Het had dienst gedaan als de eerste Koninkrijkszaal op het eiland Guadalcanal en later als het eerste lectuurdepot voor de Solomon Eilanden. En aangezien broeder Seccombe een klein eenkamerappartement aan de achterkant van het gebouw ter beschikking stelde, diende zijn huis ook als het eerste Bethel.

Broeder Finlay vervolgt: „Onze uitrusting bestond uit slechts één ouderwetse schrijfmachine en een met de hand te bedienen stencilapparaat, maar wij hadden een fantastisch uitzicht over het diepblauwe water van de zeestraat.” Bijna vijftig jaar geleden, op 13 november 1942, vormde die zeestraat het toneel van een van de felste zeeslagen uit de geschiedenis. De Amerikanen gaven er de bijnaam Ironbottom Sound (IJzerbodembaai) aan wegens het aantal schepen dat daar op de bodem ligt te roesten.

Na dertig jaar dienst keerden broeder Seccombe en zijn vrouw Joan om gezondheidsredenen naar Australië terug. Hoewel zijzelf nooit kinderen hebben gehad, koesteren hun talloze geestelijke kinderen en kleinkinderen vol genegenheid de herinnering aan hun liefdevolle arbeid.

Terug echter naar het verslag van broeder Finlay: „In 1978 kwamen Denton Hopkinson en zijn vrouw uit de Filippijnen. Hij was voor de meeste broeders de eerste zoneopziener die zij ooit hadden gezien. De volgende paar jaar brachten de bouw van een bijkantoor en Bethelhuis van twee verdiepingen.” Wat een project was dat! De broeders en zusters in Honiara hakten enorme brokken vlijmscherp koraal uit met niets dan wat handgereedschap. Hoewel de bouw van het bijkantoor een langdurig en moeizaam proces was, dat bijna drie jaar in beslag nam, was het ook een grote tentoonspreiding van christelijke liefde. En het leverde nog iets op: sommige van de werkers die voor de bouw waren aangetrokken, gingen later op andere bijzondere manieren hard werken voor Jehovah.

Tien jonge broeders kwamen hele dagen op de bouw werken onder leiding van een van de leden van het bijkantoorcomité, Rodney Fraser, een Australiër, die tevens aannemer was. De meeste van die vrijwilligers kwamen uit gemeenten in de rimboe. Zij hadden dan ook nog nooit eerder bouwgereedschap in handen gehad. Maar na drie jaar met broeder Fraser en een aantal andere broeders uit Australië te hebben samengewerkt, hadden zij niet alleen degelijke bouwvaardigheden ontwikkeld, maar ook een grote waardering opgevat voor de wijze waarop Jehovah’s aardse organisatie werkt en waren zij er bekwamer in geworden het goede nieuws aan anderen aan te bieden.

Zeven van deze jonge mannen zijn hun dienst voor Jehovah op de een of andere wijze blijven uitbreiden. Omega Nunu ging terug naar zijn dorp Taba’a, hoog in de bergen van het Kwara’ae-deel van Malaita. Hij werd de enige ouderling in de gemeente. Lilio Liofasi is acht jaar gebleven als een van de eerste leden van de Bethelfamilie. Hij staat nu met zijn op de Filippijnen geboren vrouw Priscilla in een andere tak van volle-tijddienst. De twee vleselijke broers Joe Kwasui en David Kirite’e, die timmerman werden, gingen eveneens in de volle-tijddienst. Zij behoorden tot degenen die de waarheid naar de Santa Cruz Eilanden in het oosten van de Solomons brachten. Billy Kwalobili, die een bekwaam tegelzetter werd, diende als speciale pionier op Ndeni, het grootste van de Santa Cruz Eilanden, en pioniert nu op de geïsoleerde Reef Islands. Pedro Kanafiolo, een sterke, energieke broeder van Malu’u in het noorden van Malaita, dient nu als speciale pionier in betrekkelijk nieuw gebied op het eiland San Cristobal. Simon Maedalea, die als timmerman van het bijkantoorproject vertrok, heeft later in het oosten van Malaita gepionierd. Deze ijverige en energieke broeders hebben aan de spits van de predikingsinspanningen op de verspreide „Gelukkige Eilanden” gestaan.

Congressen — vreugdevolle mijlpalen

De congressen waren vreugdevolle mijlpalen, die elk heel wat voorbereiding vergden. Iedere lezing en elk drama moest in het Solomon-Pidgin worden vertaald. Vervolgens moesten de drama’s opnieuw worden opgenomen met de stemmen van Getuigen uit Honiara, terwijl de muziek en de geluidseffecten van de Engelse banden ’ingedubd’ werden. Na uren werken werden de banden in cassettevorm uitgestuurd voor gebruik bij de repetities. Met behulp van kleine op batterijen lopende bandrecorders repeteerden broeders en zusters onder flikkerend lamplicht in kleine met een bladerdak overdekte Koninkrijkszalen. Sommige congressen waren zo klein dat er niet genoeg toneelspelers waren om de drama’s op te voeren. Voor sommige drama’s werden daarom synchroon met de band dia’s uit Europa vertoond. Opgetogen keken de broeders in deze verre uithoeken naar deze gedramatiseerde bijbelse verslagen!

Eind 1979 werden er twee eilanden gebruikt voor één klein congres op de Santa Cruz Eilanden. Om de afgevaardigden de diavoorstelling van het drama te kunnen laten zien, moesten alle toehoorders van het eilandje waar de meeste zittingen gehouden waren, zich verplaatsen naar een groter eiland dat de juiste stroomsterkte voor de diaprojector had. Stel dat wij hadden meegemaakt hoe deze opgewekte en opgewonden schare in boomstamkano’s over de zee voer en daarna de zaal tot uitpuilens toe vulde, terwijl belangstellende toeschouwers zich voor de ramen verdrongen! Vervolgens peddelden zij blijmoedig terug, napratend en herinneringen ophalend terwijl zij onder het heldere maanlicht opnieuw die glinsterende, kristalheldere zee overstaken. Wij zouden er een onuitwisbare herinnering aan overgehouden hebben.

Het goede nieuws verbreidt zich

Jarenlang bleef de predikingsactiviteit geheel geconcentreerd op slechts twee eilanden, Malaita en Guadalcanal, met slechts één gemeente. In de jaren zestig en zeventig werden groepjes geïnteresseerden gevormd in Munda en Gizo in de westelijke Solomons. Maar de vooruitgang was traag. Ten slotte verbreidde de belangstelling zich naar andere gewesten toen pioniers naar Choiseul in de westelijke en de Santa Cruz Eilanden in de uiterst oostelijke eilandengroep reisden.

Malaita geniet om twee dingen bekendheid: ten eerste als de plaats van herkomst van het beroemde schelpengeld dat eens in gebruik was om de bruidsprijs te betalen en ten tweede als het woongebied van een stoer en gehard slag volk dat verzot is op reizen. De Malaitanen zijn harde werkers, van wie velen bergtuinen van waarlijk formidabele afmetingen bewerken. Wegens hun reislustige geest zijn zij in elke provincie van de Solomons te vinden, en sommigen wonen al meer dan vijftig jaar buiten hun stamgebied. Het was dan ook geen toeval dat toen Norman Sharein van het bijkantoor in Papoea Nieuw-Guinea in 1962 naar het noorden van Malaita ging, hij daar honderden van hen aantrof, van wie velen zich gretig voor de bijbelse waarheid openstelden.

Veel Malaitanen waren betrokken geweest bij een mislukte politieke beweging Ma’asina Ru’u (De Broederschap) genaamd, die onafhankelijkheid van het Britse bestuur nastreefde. Omdat zij zich van de gevestigde kerken vervreemd voelden, vormden zij hun eigen religie, Boboa (Fundament). Die naam bleek echter profetisch te zijn. Een groot aantal van hen aanvaardde de bijbelse waarheid en zij werden gedoopte Getuigen die zich tot kloeke predikers en pioniers ontwikkelden. Zij hebben niet alleen in de tientallen geïsoleerde bergdorpen in hun eigen stamgebied op Malaita gediend, maar ook overal elders op de Solomons, hoe afgelegen en geïsoleerd het gebied ook mocht zijn.

Het goede nieuws komt naar de Western Province

Een van de eerste Getuigen die in het plaatselijke zendingswerk in de Western Province werd ingezet, was Fanidua Kirite’e uit het oosten van Malaita. Hij was destijds, in 1967, een jong gezinshoofd. Hij en nog een broeder boden zich vrijwillig aan om als speciale pioniers naar de Western Province te reizen, waar zij hun inspanningen allereerst op het eiland Gizo richtten.

Gedurende broeder Fanidua’s twee weken durende verblijf in de stad Gizo moedigde de districtscommissaris van politie hem aan zijn predikingswerk voort te zetten, en zei ook tegen hem en zijn partner dat zij contact met hem moesten zoeken als zij op problemen zouden stuiten in zijn rechtsgebied, dat de eilandengroep New Georgia omvatte. Het duurde niet lang of er arriveerden pioniers in Munda, een nederzetting aan de Roviana-lagune op het eiland New Georgia.

Munda is feitelijk een reeks dorpjes die als stippen langs een in het begin van de jaren veertig door het Japanse leger aangelegde landingsbaan liggen. Later heeft de Amerikaanse luchtmacht de landingsbaan overgenomen en vergroot en er gedurende de rest van de Tweede Wereldoorlog gebruik van gemaakt. De stammen in dit gebied vormen matriarchale gemeenschappen. Broeder Fanidua weet nog te vertellen: „Toen wij op de regeringspostboot in Munda aankwamen, begonnen wij ons af te vragen waar en bij wie wij zouden logeren en wat voor ontvangst de waarheid in dit nieuwe gebied zou wachten. Wij liepen over de weg langs de lagune en arriveerden al spoedig bij het huis van Taude Kenaz, een Malaitaan. Ik wist dat Taude ons welkom zou heten omdat hij net als ik tot de Kwara’ae-stam behoorde, maar of wij zolang wij in Munda waren in zijn huis konden logeren, hing voor een groot deel af van de ontvangst die de landeigenares, zijn schoonmoeder, de weduwe Miriam, ons zou bereiden.”

Miriam was een bekend en gerespecteerd lid van de Roviana-stam op het eiland New Georgia. Miriam kon niet alleen als landeigenares haar macht doen gelden, maar had ook grote invloed in de United Church. Haar overleden echtgenoot had ervoor gezorgd dat die religie in hun gebied werd ingevoerd. Omdat Miriam voordien gedroomd had dat zij ongewone bezoekers zou krijgen, kon zij haar ogen niet geloven toen zij de twee pioniers met aktentassen en bijbels in de hand voor haar deur zag staan. Onmiddellijk nodigde zij hen uit in haar huis te logeren, tot grote verrassing van de pioniers. Haar gastvrijheid bleek een zegen te zijn voor haar hele familie. De pioniers concentreerden zich erop elke avond te studeren met allen die zoveel vriendelijkheid toonden. Miriam en haar dochter Esther, en Taude, Esthers man, waren drie van die mensen.

Gedurende deze periode, in 1970, brachten de reizende opzieners John Cutforth en Jim Smith op terugreis naar Papoea Nieuw-Guinea een bezoek aan Munda. Omdat zij snel onderscheidden wat een potentieel aan belangstelling er in Munda was, zei broeder Smith tegen de pioniers dat het goed zou zijn als zij konden blijven tot er een gemeente was opgericht. IJverig hielpen deze twee opzieners de pioniers vergaderingen te organiseren. Voor het eerst waren er op het eiland New Georgia lofliederen voor Jehovah te horen! De pioniers in Munda achterlatend om voor de schapen te zorgen, begaven de reizende opzieners zich naar andere gebieden.

Plotseling werden de pioniers op een avond ruw gewekt door een menigte woedende mensen. Het gepeupel werd aangevoerd door een politieagent die geen dienst had en die de broeders streng gelastte het gebied onmiddellijk te verlaten. Broeder Fanidua richtte zich tot de menigte en vertelde hun wat de politiecommissaris destijds op Gizo tegen hen had gezegd: „Als jullie op problemen stuiten in een van de gebieden die onder mijn zeggenschap staan, neem dan beslist contact met mij op.” Toen de politieagent dat hoorde, werd hij bang en de menigte ging uiteen. Dit verontrustende nieuws verspreidde zich echter snel en kwam de commissaris in Gizo zelf ter ore.

Onmiddellijk stapte de commissaris in een vliegtuig naar Munda. Kort na zijn aankomst vroeg hij broeder Fanidua naar het plaatselijke politiebureau te komen. Toen broeder Fanidua het bureau betrad, merkte hij op dat er twee hoge plaatselijke politiefunctionarissen aanwezig waren. Toen begon het hem te dagen; het gesprek met de commissaris was voor die twee plaatselijke politiebeambten bedoeld. Nadat broeder Fanidua uiteengezet had waarom hij en zijn partner naar Munda waren gekomen, vatte de commissaris de hoorzitting samen met de woorden: „Ik heb een religie; jij, Albert [terwijl hij naar de ene functionaris wees], hebt een religie. Jij, Alex [de andere], hebt ook je religie. De wet van de Solomon Eilanden waarborgt vrijheid van aanbidding voor iedereen. De Getuigen logeren in Miriams huis op haar uitnodiging. Zij is volgens de gebruiken de landeigenares, en zij staat volledig in haar recht, wettelijk en volgens stamrecht, om mensen van wat voor religie dan ook in haar eigen huis op bezoek te hebben, en jullie, als dienaren der wet, hetzij in of buiten dienst, hebben niet het recht te proberen Miriam te beletten haar belangstelling voor Jehovah’s Getuigen te tonen.” Tot besluit plaatste hij de twee Getuigen onder de bijzondere zorg en bescherming van de plaatselijke politiefunctionarissen.

Hoewel broeder Taude enige jaren geleden gestorven is, gedijt de kleine gemeente in Munda nog steeds, en geregeld prijst ze Jehovah’s naam in liederen en in het predikingswerk. En wat broeder Fanidua betreft, hij is nog altijd een getrouw bekendmaker van het goede nieuws.

Zendelingen krijgen vestigingsvergunning

In 1980 kregen aan Gilead opgeleide zendelingen een visum voor de Solomon Eilanden. De eersten die aankwamen waren Nieuwzeelanders van de 67ste klas, Roger en Shona Allan. Voordien hadden zendelingen en kring- en districtsopzieners van het bijkantoor Papoea Nieuw-Guinea altijd alleen een tijdelijke verblijfsvergunning gekregen. In april 1982 kwamen er meer zendelingen, Arturo Villasin en Pepito Pagal van de Filippijnen. Er was nog meer hulp nodig toen broeder en zuster Finlay in 1985 wegens familieverplichtingen naar Australië moesten vertrekken. In datzelfde jaar arriveerden twee ervaren zendelingen, Josef Neuhardt van de 45ste klas van Gilead en zijn vrouw Herawati, die tien jaar in Indonesië en acht jaar in Papoea Nieuw-Guinea hadden gediend. Hij werd aangesteld als coördinator van het bijkantoorcomité. Vervolgens kwam Loreto Dimasaka van de Filippijnen en later kregen Douglas Lovini van de 70ste klas van Gilead en zijn vrouw Luana toestemming zich in het land te vestigen, nadat zij enige jaren in Papoea Nieuw-Guinea hadden doorgebracht. Hij dient als lid van het bijkantoorcomité.

In de provincie Temotu gaat het kruis tegen de grond

Ongeveer 900 kilometer ten zuidoosten van Honiara ligt de provincie Temotu, die de uiterst oostelijke eilanden van de Solomons omvat, waaronder de Santa Cruz Eilanden. De provincie Temotu had iets ongewoons. Er was daar slechts één religie vertegenwoordigd, de Anglicaanse Kerk. Jarenlang had geen enkele andere religie enige indruk op de ernstige bevolking van deze eilanden weten te maken. Maar in 1976 werd John Mealue, een anglicaanse lekepredikant, door zijn kerk naar Papoea Nieuw-Guinea gestuurd om tot vertaler van plaatselijke talen te worden opgeleid. De religieuze samenstelling van de provincie stond op het punt te veranderen.

Terwijl John in Papoea Nieuw-Guinea woonde, deed hij op een ochtend de deur open voor een van Jehovah’s Getuigen. Hij kreeg zijn eerste voorproefje van het goede nieuws van het Koninkrijk. Na verscheidene gesprekken had John al snel in de gaten dat wat hij te horen kreeg de bijbelse waarheid was. Hoewel hij op de nominatie stond om de volgende anglicaanse bisschop van de Santa Cruz Eilanden te worden, gaf hij zijn talenstudies op en keerde naar de Solomon Eilanden terug. Op zijn terugreis naar de Santa Cruz Eilanden deed hij het bijkantoor in Honiara aan om te vragen of iemand zijn eiland kon bezoeken met het doel er een gemeente op te richten. Onmiddellijk begon het bijkantoor regelingen te treffen.

Terug in zijn dorp begon John getuigenis te geven aan zijn vleselijke broers James Sopi en Drawman Alilvo, beiden onderwijzer, maar zij waren tegen zijn boodschap gekant. Zowel zijn broers als anderen wilden weten waarom hij teruggekomen was. Hij draaide er niet omheen en vertelde hun hoe teleurgesteld hij in de geestelijken was. „Zij hebben ons aldoor voorgelogen”, zei hij, en gaf hun voorbeelden. Wij moeten bedenken dat John tot op die tijd nooit geleerd was tactvol getuigenis te geven. Op een keer liep hij met een bijl in de hand naar het centrum van het dorp Malo en hakte het enorme kruis om, sleepte het over de grond en wierp het in zee. Niemand durfde een hand naar hem uit te steken. Niettemin kostte zijn daad hem niet alleen een dag in de rechtszaal, maar omdat hij hun heilige symbool had geveld, voorspelden de religieuze leiders dat John binnen acht dagen dood zou neervallen.

Acht dagen later leefde John nog steeds. Dit betekende voor echte „schapen” het keerpunt. Het nieuws hierover verspreidde zich als een lopend vuurtje, en toen John voor de rechter verscheen, zat niet alleen de plaatselijke rechtszaal stampvol maar heel Lata Station, de hoofdstad van de provincie Temotu, krioelde van de mensen.

In de rechtszaal kon men een speld horen vallen toen John opstond om zich te verdedigen. Hij deed een beroep op het geweten van de menigte terwijl hij uitvoerig sprak over de oorsprong van het kruis, de huichelarij van de christenheid en de wijze waarop de geestelijken hem en zijn volk in geestelijke duisternis hadden gehouden. De rechter zei toen hij vonnis velde: „Aanklacht afgewezen. U moet echter een boete van $20 betalen wegens het vernielen van particulier eigendom.”

De geestelijken hadden het onderspit gedolven; zij hadden John tot dwangarbeid in de gevangenis willen laten veroordelen. Heel wat mensen, onder wie zijn broers James en Drawman, raakten onder de indruk van wat zij in de rechtszaal hoorden en zijn later in de waarheid gekomen.

De vreedzame manier van prediken

In 1981 kwamen Billy Kwalobili en Joe Kwasui, kersvers van twee jaar bouw aan het bijkantoor, aan op Lata Airstrip in de provincie Temotu. Zij verheugden zich erop de waarheid in dit nieuwe gebied te helpen groeien. Nieuwe verkondigers moesten leren dat ’een slaaf van de Heer niet behoeft te strijden, maar vriendelijk moet zijn jegens allen, zich onder het kwade in bedwang houdend’ (2 Tim. 2:24). Toen bijvoorbeeld op een dag een groep verkondigers aan het prediken was, viel een samenscholing van razende anglicanen, aangevuurd door de geestelijken, een van de verkondigers aan en gelastte de overige niet in hun dorp te prediken. De nieuwe verkondigers dachten dat er om het predikingswerk gedaan te krijgen, niets anders opzat dan de hindernis met geweld uit de weg te ruimen. Dus gaven zij de hele menigte een flink pak slaag, waarbij zij een van de tegenstanders een been braken! Gelukkig leerden de nieuwe verkondigers, dank zij onderricht van het Genootschap en het voorbeeld van de pioniers en na nog wel enige hachelijke episodes, uiteindelijk toch de vreedzame manier van prediken.

Billy en Joe kwamen ook voor andere uitdagingen te staan. Over drie weken zouden de kring- en districtsopziener komen om de allereerste kringvergadering op de Santa Cruz Eilanden te houden. Er was echter één groot probleem: zij hadden geen vergaderplaats. Onmiddellijk werden er pogingen in het werk gesteld om een stuk grond te verkrijgen voor een Koninkrijkszaal. Maar waar? Hoewel er in Nemba veel geïnteresseerden waren, was er krachtige tegenstand van de Anglicaanse Kerk. Helaas waren de traditionele landeigenaars allemaal lid van die kerk en er erg tegen gekant dat bij hen in de buurt een Koninkrijkszaal zou worden gebouwd. Dus besloot men te gaan bouwen in het dorp waar John Mealue vandaan kwam, op het eiland Malo, drie uur per kano vanaf Nemba.

Toen de pioniers John met deze suggestie benaderden, antwoordde hij: „Dat is nu precies wat ik al een hele tijd wil.” Dus begon men diezelfde dag nog in koortsachtige haast aan de bouw. Halverwege de bouw kwam de kringopziener voor zijn geregelde bezoek aan de gemeente, en ook hij nam deel aan de bouwwerkzaamheden. Precies op tijd stond er een keurige, goedgebouwde bladerzaal met een dak, een podium en drie open zijden klaar om de menigte die voor het vergaderingsprogramma werd verwacht te herbergen.

Na verloop van tijd werden John, James en Drawman samen met hun vrouwen gedoopt. Deze drie vleselijke broers stonden hoog in aanzien bij de Anglicaanse Kerk, maar nadat zij de waarheid hadden aanvaard, plaatsten de geestelijken de onderwijsinstanties onder druk en lieten James en Drawman als onderwijzer ontslaan. De twee broers lieten zich hierdoor niet afschrikken. Zij besloten van het land en de zee te leven en hun tijd te gebruiken om van huis tot huis te prediken omtrent ware schatten, de schitterende Koninkrijkswaarheden. Weldra sloten nog velen meer zich bij hen aan. Ten slotte werd er in Nemba een Koninkrijkszaal gebouwd. Later werd de gemeente overgeplaatst naar het dorp Belamna.

De speciale pioniers Festus Funusui en zijn vrouw Ovature werden in 1988 aan Belamna toegewezen om het predikingswerk verder te organiseren. In Lata Station werd het straat- en marktgetuigenis ingevoerd. Onlangs waren op een kringvergadering in Belamna bijna 200 aanwezigen. Er zijn veelbelovende mogelijkheden voor toekomstige groei. De broeders maken plannen om midden in het centrum van Lata Station een congreshal met 500 zitplaatsen te bouwen. Jehovah heeft de groei beslist gezegend.

Een bijtend „Verschil” op de Reef Islands

Enige tijd nadat John Mealue de waarheid had aanvaard, bezocht Michael Polesi van Gawa op de Reef Islands in de uiterst oostelijke eilandengroep, het College of Higher Education in Honiara. Michael was anglicaan. Toen hij op een ochtend langs de markt liep waar Getuigen onder de bomen straatwerk deden, merkte hij op dat kleine jongens enkele oudere verkondigers plaagden. Dikwijls was hun spot gericht tegen Benjamin Ru’u, een Getuige met een deels geamputeerd been. Toen Michael hem met behulp van een aan zijn knie gegespt houten onderbeen zag lopen, kreeg hij medelijden met Benjamin en nam het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt van hem. Hij nam het mee naar Malo op de Santa Cruz Eilanden, waar hij les gaf aan de basisschool.

Daar kwam hij in contact met John Mealues broer Drawman, die toen nog onderwijzer aan de basisschool was. Michael was blij dat iemand hem kon helpen de bijbel te begrijpen. Helaas liep het schooljaar ten einde en zou Michael weldra naar zijn huis en gezin op de Reef Islands teruggaan. Bij zijn vertrek naar huis had hij pas drie hoofdstukken uit het Waarheid-boekje gelezen. Maar ondanks zo’n beperkt begrip van de Schrift begon hij, thuis gekomen, te prediken.

Omdat Michael er niet mee wilde ophouden in het openbaar over de waarheid te spreken, zetten de geestelijken de onderwijsambtenaren in Lata Station onder druk om zijn ontslag af te dwingen, net zoals zij later James en Drawman lieten ontslaan. Michael besloot van het land te gaan leven. Hij en zijn vrouw Naomi werden uiteindelijk gedwongen met hun kinderen als verschoppelingen uit hun dorp te vertrekken. Ver van het dorp bouwden zij een nieuw huis en later een Koninkrijkszaal. Toen zij uit hun dorp weggingen, namen zij een jong hondje mee dat Verschil werd genoemd, want, zoals Michael het uitdrukte: „Dit is een teken om te laten zien dat er beslist een verschil is tussen ons en de wereld.” Volgens Michael schijnt ook Verschil het verschil tot op de dag van heden te zien, want „alleen mensen die geen Jehovah’s Getuigen of geïnteresseerden zijn, bijt hij in het zitvlak”.

Maar terug naar ons verhaal. Later kwamen James Sopi, Billy Kwalobili en Joe Kwasui per schip van de Santa Cruz Eilanden voor een bezoek van zeven dagen om Michael geestelijke aanmoediging te geven en hem te helpen voor de geïnteresseerden te zorgen. Michael werd een vurig verkondiger en werd later op een districtscongres in Honiara gedoopt. Het aantal van hen die zich op de Reef Islands als verkondiger bij Michael aansloten, bleef groeien. Daarom kwamen in 1984 David Kirite’e en Ben Ramo als speciale pioniers daarheen. Zij hadden het echter niet gemakkelijk.

De bladeren roepen het uit

Een van de problemen die David en Ben ondervonden, werd ten dele veroorzaakt door de vijandschap die er tussen sommige Reef-Islanders en Malaitanen bestaat. Deze vijandige houding ontwikkelde zich nadat er juist omstreeks de komst van de pioniers een strijd ontbrand was tussen concurrerende anglicaanse partijen in Honiara. Daardoor werd het voor deze Malaitaanse speciale pioniers moeilijk in hun eentje ergens heen te gaan om te prediken. Hun probleem werd nog verergerd doordat de mensen bang waren voor hun bisschop en priesters. Dikwijls gingen de geestelijken bij de mensen op bezoek om te zien of zij ook lectuur van het Genootschap in huis hadden. Als er iets gevonden werd, kon de huisbewoner rekenen op een fikse uitbrander en werd hij gedwongen de lectuur af te geven zodat de priester die kon laten vernietigen. Daardoor werd het uitermate moeilijk om ook maar tot iemand te prediken; de mensen holden weg zodra zij een Getuige zagen aankomen.

De pioniers beseften dat zij op een andere manier van prediken zouden moeten overstappen. „Wij besloten bladeren te gebruiken”, zeiden zij. „Wij gingen naar een kruising van rimboepaden en trokken dan een groot blad van een boom daar in de buurt en schreven er met grote letters een schriftplaats op, en in kleinere letters een uitleg van die schriftplaats. Dan schreven wij er in echt piepkleine lettertjes onder: ’Wilt u meer weten over deze schriftplaats, schrijf dan alstublieft naar Jehovah’s Getuigen op de Solomon Eilanden of vraag het aan een Getuige bij u in de buurt.’”

David en Ben vertellen ons nog een voorbeeld van hun getuigenis op bladeren: „Wij schreven een thema op, ’Gods koninkrijk’, en dan daaronder de eerste schriftplaats, Mattheüs 24:14, met de woorden ’Hierover moeten wij prediken’. En dan daaronder een vraag: ’Wat gaat dit koninkrijk van God doen?’ en dan de laatste schriftplaats, Openbaring 21:4.”

Als de pioniers aan het prediken waren in een gebied waar mensen sterk tegen de waarheid gekant waren, gebruikten zij Psalm 37:9 als de laatste schriftplaats op het blad: „Want de boosdoeners zelf zullen afgesneden worden, maar wie op Jehovah hopen, díe zullen de aarde bezitten.” Dan legden zij het blad midden op de drukst begane rimboepaden en liepen weg. Bracht deze predikingsmethode goede resultaten voort?

Op een dag schreef een van de pioniers met balpen een getuigenisboodschap op een blad en legde het zorgvuldig precies midden op een druk begaan pad. Hij liep een eindje weg en bleef tussen de bomen verscholen staan. Hij wachtte, benieuwd om te zien wie het blad zou oprapen. Tot zijn verrassing kwam een hond de weg af scharrelen en bleef staan om aan het blad te snuffelen. „Ik denk dat die hond kon lezen,” zei de pionier schertsend, „want hij begon tegen het blad te blaffen. De hond raakte opgewonden en maakte zoveel lawaai dat een jager in het bos in de buurt dacht dat de hond een buidelrat of een hagedis een boom in had gejaagd. De jager kwam aangehold en moest vaststellen dat de hond alleen maar tegen het blad stond te blaffen en er met zijn poot aan stond te krabbelen. Hij duwde de hond opzij en raapte het blad voorzichtig op. Hij bleef even staan om het geschrevene te lezen en legde de bladboodschap toen even voorzichtig weer midden op de weg neer.”

De pionier besloot het verhaal: „Toen ik later langs het huis van deze jager kwam, riep hij mij toe: ’Hebt u iets op de weg gelegd?’ Wij begonnen aan een schriftuurlijke bespreking die weldra een geregelde bijbelstudie werd. Nu zijn die man en zijn hele gezin verkondigers van het goede nieuws.”

De blinde ziet

Billy Kwalobili trouwde in 1986, en hij en zijn bruid Lina werden als speciale pioniers aan de Reef Islands toegewezen. Een van hun dierbaarste bijbelstudenten was een jonge man, Eriki, die blind was. Eriki werd gefascineerd door de geluiden van vogels en insekten en kon ze perfect nadoen. Door zijn bijbelstudie met de Kwalobili’s leerde hij over Degene die al die dieren geschapen heeft. Hij kwam ook te weten waarom mensen ziek zijn en waarom hij blind was. Billy las altijd alle paragrafen van de studie voor; Eriki luisterde aandachtig en beantwoordde vervolgens in zijn eigen woorden vragen over die paragrafen. Eriki leerde meer dan dertig schriftplaatsen uit het hoofd.

Toen een reizende opziener bij Eriki op bezoek kwam, raadde hij aan: „Houd hem niet tegen. Laat hem prediken.” Datzelfde weekend ging Eriki met acht verkondigers mee om door dicht oerwoud naar het gebied uit te trekken. De reizende opziener hield een paraplu bij het ene uiteinde en Eriki had het andere uiteinde vast en volgde vlot. Af en toe weerklonk een kreet: „Boomstronk in aantocht!” of: „Kijk uit voor die steen aan je linkerkant!” en dan tilde Eriki zijn been op en stapte over de boomstronk of deed een stap opzij om de steen te vermijden. Veel mensen luisterden als Eriki over zijn hoop sprak, en als hij uit het hoofd schriftplaatsen aanhaalde, schudden zij verbaasd het hoofd terwijl zij in hun bijbel meelazen.

Aan het eind van het bezoek zei Eriki tegen de reizende opziener: „Er zijn drie dingen die ik heel graag zou willen hebben, als ik ze maar te pakken kon krijgen.” Gevraagd wat die dingen waren, antwoordde hij: „Een bijbel, een liederenbundel en een velddiensttas!”

„Maar waarom zou jij die dingen nodig hebben, Eriki?”, vroeg de opziener. Eriki antwoordde: „Zodat ik als ik naar de Koninkrijkszaal of in de velddienst ga, één kan zijn met mijn broeders en zusters. Als ik ga prediken, geloven de mensen misschien niet wat ik zeg, maar als ik hen die woorden in mijn bijbel laat zien, kunnen zij meelezen. En om mijn bijbel en liederenbundel te dragen, heb ik een tas nodig.” Kort daarop kreeg Eriki twee cadeautjes — een nieuwe bijbel en een liederenbundel. Aangezien de broeders geen leren tassen hebben, snijden zij rijstzakken in tweeën en naaien er schouderbanden aan. Ook Eriki kreeg zijn eigen velddienst-’rijsttas’. Het was als een droom die werkelijkheid voor hem was geworden. De hele gemeente deelde in zijn vreugde!

Kort daarop kreeg Michael weer een baan als onderwijzer. In die positie kon hij nu met meer mensen op de Reef Islands contact leggen. Nog meer vreugde ontstond toen de eerste twee vrouwen van de Reef Islands in 1990 op de kringvergadering op de Santa Cruz Eilanden werden gedoopt. Er liggen voor de provincie Temotu beslist nog veel meer goede dingen in het verschiet.

Het goede nieuws bereikt de provincie Makira

In 1984 werd een begin gemaakt met het werk in voordien nog niet door Getuigen verkend gebied. Het was het eiland San Cristobal, waar gebieden met stamdorpen nog steeds de overhand hadden. Het was moeilijk pioniers toe te wijzen om op het eiland te prediken omdat de stamgebonden leefwijze geen rekening hield met bezoekers. De vooruitzichten begonnen echter op te klaren toen een broeder die machinedrijver voor zware werktuigen was, door zijn bedrijf naar San Cristobal werd gestuurd. Het bijkantoor deed daar snel zijn voordeel mee en stuurde James Ronomaelana, een speciale pionier en tegenwoordig lid van het bijkantoorcomité, naar San Cristobal om de mogelijkheden voor het werk daar te verkennen.

Terwijl James op het eiland predikte, had hij aanvankelijk veel tegenstand te verduren, en op een dag stuitte hij tot zijn verbazing op een bord dat waarschuwde: „Mensen van Jehovah! Verboden toegang voor onbevoegden.” Maar hoewel hij veel van zulke ontmoedigende momenten ondervond, luwde zijn ijver niet, en daarvoor werd hij met een schitterende ervaring gezegend. Hij vertelt: „In een dorp kwam ik bij een groot huis. De heer des huizes bezat een kokosplantage en vee en was kennelijk veel rijker dan zijn buren. Daarom liep ik bij dit huis weg, met de gedachte dat deze man wel geen tijd voor de waarheid zou hebben. Terwijl ik wegliep, nam ik mijn beschroomde handelwijze onder de loep. Streng vroeg ik mijzelf: ’Waarom keer ik dit huis de rug toe?’ en antwoordde vervolgens moedig: ’Jehovah heeft mij hierheen gestuurd, en misschien is het de laatste keer dat ik hier kom. Ik moet met de man gaan praten!’”

Toen hij bij het huis kwam, trof hij de eigenaars, Oswald en Rachel Oli. Enthousiast opende James het gesprek door erop te wijzen dat God een naam heeft, en dat hij een voornemen heeft ten aanzien van de aarde. Het echtpaar was opgetogen te horen dat God het paradijs op aarde zal herstellen. Bij het tweede bezoek werd een bijbelstudie begonnen. Oswald en Rachel gingen er snel toe over hun leven met Jehovah’s rechtvaardige beginselen in overeenstemming te brengen. Aangezien Oswald een financiële steunpilaar van de kerk was, wekte het geen verbazing toen hij de felle tegenstand van de Anglicaanse Kerk over zich heen kreeg. Tegen die tijd werden ook speciale pioniers toegewezen om het gebied verder te bewerken, waardoor de woede van de plaatselijke herders nog toenam, zozeer dat zij hun leden zelfs opdroegen geweld te gebruiken om de pioniers het zwijgen op te leggen.

Noch de pioniers noch Oswald en zijn gezin lieten zich afschrikken. Toen bijvoorbeeld Hankton Salatalau, een speciale pionier, tot een geïnteresseerde man aan het prediken was, begon een lid van de Anglicaanse Kerk Hankton luidkeels uit te schelden. Toen Hankton, correct blijvend, wegliep, vloog de man Hankton van achteren aan, sloeg hem neer op de scherpe koraalrotsen en bleef hem meer dan vijftien minuten lang meedogenloos schoppen. De geschokte dorpelingen keken vol afgrijzen toe. Maar hun grote angst voor hun herders weerhield hen ervan hem te hulp te komen. Hankton lag weerloos op de grond en probeerde zijn hoofd en lichaam met zijn armen te beschermen. Zijn met bloed bedekte rug leek wel een stuk rauw vlees als gevolg van de sneden die de rotsen hem hadden toegebracht. Eindelijk verzamelden enkele dorpelingen voldoende moed om tussenbeide te komen. Zij grepen de aanvaller beet en hielden hem tegen terwijl Hankton, deerlijk gehavend, naar huis strompelde.

Het is bijzonder jammer dat veel eilandbewoners nog steeds verstrikt zitten in het web van vrees dat de kerk heeft gesponnen. Niettemin beginnen sommigen het onderscheid te zien tussen het ware christendom en de christenheid. Intussen is de volharding van de vier speciale pioniers beloond. Er floreren twee hard werkende, gelukkige gemeenten op San Cristobal. Oswald, Rachel en hun kinderen, evenals Rachels familie, zijn nu eveneens onbevreesde verkondigers van het goede nieuws.

Ongewone gebruiken

In veel ontoegankelijke gebieden van Malaita, vooral in de bergen, en ook op de andere eilanden, zijn stammen die weinig contact hebben gehad met hetzij de christenheid of het ware christendom. Zij zijn overwegend voorouderaanbidders, maar sommigen zijn animist.

Elson Site, vroeger kringopziener en nu speciale pionier met een gezin van acht kinderen, legt uit hoe de omstandigheden in sommige van deze gebieden zijn: „Het is de gewoonte onder de stammen om weinig of helemaal geen kleren te dragen, en iedereen die met kleren aan zo’n dorp bezoekt, wordt met achterdocht bekeken en mag het dorp vaak niet eens in.”

Hoe zouden zij deze gevoelige kwestie aanpakken? Elson vervolgt: „Bij één gelegenheid arriveerde een groep uit een kleine gemeente bij een dorp om te prediken, en de hoofdman maakte er bezwaar tegen dat hetzij broeders of zusters in het dorp ook maar enige kleding droegen. De broeders legden uit dat het geen christelijk gebruik was naakt te lopen. Aangezien zij van zo ver gekomen waren om belangrijke informatie uit Gods Woord met hen te delen, zouden zij heel graag een oplossing willen vinden voor dit probleempje, dat zijn mensen ervan weerhield goed nieuws te vernemen. De hoofdman overlegde een hele tijd met de oudere mannen van het dorp en besliste uiteindelijk dat de broeders die dag niet tot de dorpelingen konden prediken. Maar er werden regelingen getroffen om volgende bezoeken met meer succes te laten verlopen. De dorpelingen beloofden vlak buiten de dorpsgrens een loofhut te bouwen zodat de broeders en zusters met al hun kleren aan dat huis konden gebruiken om alle dorpelingen te spreken die naar het huis wilden komen om te horen wat de bijbel leert. Dit systeem werkte prima, want de dorpelingen praten heel graag over geestelijke dingen.”

Behalve de beperkingen betreffende kleding die de broeders in sommige dorpen te respecteren hebben, moeten zij andere beperkingen in acht nemen die wegens de geloofsovertuigingen van deze mensen onder hen gelden. Arturo Villasin, thans kringopziener, bericht: „Broeders die een velddienstgroep leiden, letten er zorgvuldig op het feit te respecteren dat de dorpelingen zeer uitgesproken ideeën hebben over alles wat de geesten aanstoot zou kunnen geven. In sommige dorpen is het absoluut verboden bepaalde woorden of namen te noemen, bijvoorbeeld de persoonlijke naam uit te spreken van een dode voorouder van wie men gelooft dat hij macht over het dorp heeft. Ook sommige bomen worden als heilig beschouwd, en alleen mannen mogen in de schaduw daarvan zitten. In een bepaald dorp aan zee is het dragen van bepaalde kleuren aanstootgevend; rood of zwart kan men daar niet dragen. Uit tactvolle overwegingen zal daar dus bij de prediking geen boek of bijbel met een rode of zwarte band worden gebruikt.

Het is vrouwen streng verboden bepaalde delen van een dorp te betreden. Een man mag niet met een vrouw die niet zijn echtgenote is, op bijvoorbeeld dezelfde bank zitten. Als een van deze gebruiken overtreden wordt, moet onmiddellijk schadevergoeding worden betaald. Het is dus van essentieel belang dat de broeders en zusters tot in bijzonderheden op de hoogte zijn van de regels, wetten en beperkingen van elk afzonderlijk dorp, wil er een geslaagd getuigenis kunnen worden gegeven. Daarom zal de broeder die de groep leidt, voordat zij een dorp binnengaan uitvoerig bespreken wat de leden van de groep, vooral de zusters, die meer kans lopen onbewust deze op mannen gerichte gebruiken te overtreden, nu precies wel en niet mogen doen terwijl zij in het dorp zijn. Aanpassingen die Jehovah’s rechtvaardige beginselen niet in het gedrang brengen, hebben zij er graag voor over om de dorpelingen een eerlijke kans te geven het goede nieuws te horen. Veel dorpelingen hebben gunstig gereageerd en hebben blijmoedig gewoonten afgeschaft die de ware God mishagen.”

Door demonen omringd

In het bergdistrict Kwaio op Malaita ligt het dorp Aiolo. Dit dorp bestaat voor het merendeel uit gezinnen van Jehovah’s Getuigen.

Aiolo is als een toevluchtsoord voor Jehovah’s volk, omringd als het is door demonenaanbidding. Vanuit het dorp naar de omgeving kijkend, ziet men veel terreinen die heilige grond zijn, dicht oerwoud op de toppen van heuvels, terwijl de flanken van de heuvel van geboomte ontdaan zijn om het verschil aan te geven tussen de heilige grond en neutraal gebied. Daar offert de priester varkens aan de goden. Een deel van de slachtoffers wordt door de priester en soms door andere mannen gegeten. Geen vrouw mag echter iets van het slachtoffer eten of een aandeel hebben aan de eigenlijke aanbieding van het slachtoffer, op straffe des doods, hoewel zij bijna al het werk voor het opfokken van de varkens heeft gedaan. Na het slachtoffer moeten de priester of anderen die het slachtoffer aanbieden, gedurende een vastgesteld aantal dagen in een heilig huis binnen de grenzen van het dorp blijven voordat zij naar hun familie terugkeren.

In Aiolo werd een ’snelbouw’-huis van bamboe en ander oerwoudmateriaal opgetrokken. Een Getuige verschafte dit nieuwe huis voor de zogeheten weglopers. Dit zijn geïnteresseerden, hele gezinnen zelfs, die de demonenaanbidding zijn ontlopen. Zij zijn uit hun demonenaanbiddende dorp gevlucht om in Aiolo asiel te zoeken. Op een keer kwam er een weglopersfamilie, een man, zijn vrouw, en enkelen van zijn broers en zusters, daar de dorpelingen eropuit waren hen te doden omdat zij hun demon hadden beledigd door geen varken aan hem te offeren. Op zoiets stond de doodstraf!

Een paar dagen later bracht een reizende opziener een bezoek aan Aiolo. Luister naar wat hij te vertellen heeft: „Mijn vrouw en ik werden uitgenodigd voor een maaltijd in het huis van een van de broeders. In hun midden zat deze weglopersfamilie. Wij sloten hen onmiddellijk in ons hart, maar zij waren angstig en zaten met de rug naar ons toe. Tegen het einde van de maaltijd zaten zij echter breed glimlachend tegenover ons. Zij hadden ingezien dat wij precies hetzelfde waren als alle andere broeders en zusters die Jehovah liefhebben en die hij op zijn beurt ook liefheeft!”

Geen lange broek

Maar laten wij terugkeren naar broeder Villasin en hem vragen waarom hij nu een korte broek draagt in plaats van een lange. Hij zegt: „In één dorp had onze groep verkondigers iedereen in het dorp getuigenis gegeven. Eén broeder had echter een langdurig gesprek met het dorpshoofd. Ten slotte kwam de broeder uit het huis van de hoofdman met een bezorgde uitdrukking op zijn gezicht. De hoofdman had gezegd dat hij mijn lange broek wilde hebben! Nu stond mijn gezicht bezorgd! Ik had geen reservebroek, en het was niet gepast dat een kringopziener zonder broek rondliep. Ik smeekte de broeder snel terug te gaan en de hoofdman aan het verstand te brengen dat, hoewel hij en zijn volk zich misschien volmaakt op hun gemak voelen als zij helemaal niets aan hebben, ik een man uit een ander land met heel andere gebruiken was, en dat een daarvan inhield dat wij onder geen enkele omstandigheid naakt in het openbaar verschijnen. De hoofdman was echter bezeten van mijn broek. Maar na een lange discussie wist de broeder de hoofdman over te halen mij mijn broek te laten houden. Wat een opluchting! Sindsdien heb ik naar geen enkel dorp meer een lange broek aan gehad. Ik draag shorts, net zoals al mijn broeders doen!”

Een andere buitenlandse reizende opziener had een huiveringwekkende ervaring. In één dorp mag men de Engelse woorden voor „goddeloos” en „oorlog” niet gebruiken. Die twee woorden zijn de namen van twee van hun demonen. Het is een vergrijp deze namen uit te spreken en de overtreder moet een hoge schadevergoeding betalen. Toen de plaatselijke Getuigen daar gingen prediken, zei de nieuwe reizende opziener dat hij aan iedere deur liever wilde luisteren. De broeders waren het daar niet mee eens; zij stonden erop dat de reizende opziener aan een deur het woord deed, aangezien hij goed was voorgelicht over de plaatselijke gebruiken. Uiteindelijk gaf de bezoekende broeder toe. Terwijl hij over het oerwoudpad bergop-bergaf liep, mompelde hij voortdurend in zichzelf: „Geen OORLOG zeggen en geen GODDELOOS zeggen.”

Toen zij ten slotte in het gebied kwamen, nodigde een man de reizende opziener en twee andere broeders in zijn huis uit. De twee broeders begonnen het gesprek en stelden vervolgens de zenuwachtige kringopziener voor. Hij hield een kort schriftuurlijk toespraakje, en alles ging prima. De huisbewoner leek ingenomen met wat hij hoorde. De kringopziener was ook nogal ingenomen met zichzelf en sloeg het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven open en begon plaatjes over het Paradijs te laten zien. Maar toen voegde hij er tot zijn ontzetting aan toe: „En God zal de oorlog uitroeien.”

De man sperde zijn ogen wijdopen, en de kringopziener eveneens. Snel wierp hij een hulpzoekende blik op de broeders en haalde diep adem, maar zij keken de huisbewoner aan met een gezicht alsof zij zeggen wilden: „Hij zei toch geen ’oorlog’, hè?” De huisbewoner keek terug alsof hij zeggen wilde: „Nee, ik geloof van niet.” En zo eindigde het gesprek zonder dat er schadevergoeding hoefde te worden betaald. Maar wat de reizende opziener betrof, konden zij niet snel genoeg naar Aiolo terugkeren!

Niet alleen zijn gewoonten en kledingstijlen op de Solomons anders dan de westerse, ook de bouwmethoden zijn anders. Niettemin hebben twee grote bouwprojecten veel plaatselijke bewoners geholpen in te zien dat de geest van Jehovah God op zijn aanbidders rust. In 1989 zag de bevolking van Auki op Malaita met verbazing toe hoe een gemeente van zestig verkondigers een congreshal bouwde met zitplaatsen voor meer dan duizend bezoekers. Vervolgens keek de bevolking van Honiara zich de ogen uit toen in juni 1991 in slechts twee weken tijd een congreshal voor 1200 personen vanaf haar fundamenten omhoog leek te schieten, de eerste snelbouwhal van deze omvang in het gebied van de Grote Oceaan. De eerste stopplaats op onze toer langs bouwprojecten is het eiland Malaita.

De hal die Jehovah heeft gebouwd”

Begin met twee hamers en twee beitels als gereedschap. Voeg daarbij tientallen bereidwillige werkers en al het timmerhout dat er uit een rondom gelegen moerasbos valt te halen. Hieruit groeide een congreshal met 1500 zitplaatsen in de stijl van de Solomon Eilanden. Dat bouwwonder heeft aanleiding gegeven tot een grote lofzang voor Jehovah’s naam op Malaita. Er moesten zoveel ogenschijnlijk onoverkomelijke problemen worden overwonnen bij de bouw van de 930 m2 metende vergadergelegenheid dat ze bekend is komen te staan als „de hal die Jehovah heeft gebouwd”.

In juni 1982 hielden de aan Malaita toegewezen zendelingen een vergadering in de provinciehoofdstad Auki en kwamen tot deze conclusie: Er was dringend behoefte aan een nieuwe Koninkrijkszaal voor de plaatselijke gemeente van 65 verkondigers. Op die vergadering waren Roger Allan en twee Filippijnse zendelingen, Pepito Pagal en Arturo Villasin, aanwezig.

De oude Koninkrijkszaal was vergeven van de termieten. Het gebouw was zo gammel geworden dat zelfs het lichtste zuchtje wind het omver dreigde te blazen. Deze zaal, aanvankelijk gebouwd om tijdelijke beschutting tegen de zon en de regen te bieden aan de 400 mensen die vijftien jaar tevoren een congres in Auki bijwoonden, was nu de ineenstorting nabij.

In de gemeente Auki waren slechts twee broeders die een volledige baan hadden, en hun inkomen kwam neer op ongeveer $50 per maand per man. Dus besloten de gemeenteleden gezamenlijk om eerst de aandacht te richten op het bijeenbrengen van gelden om aan het project te kunnen beginnen. De broeders Pagal en Villasin kregen de toewijzing een gemeente-„werkverband” te vormen — een groep vrijwilligers uit de gemeente die zouden werken om de benodigde fondsen te verwerven.

De gemeente verbouwde haar eigen gewassen: zoete aardappelen en kool. De opbrengst werd vervolgens in manden van kokosblad verpakt en naar Honiara verscheept. Daar verkocht een bejaarde pionierster, Cleopass Laubina, de groenten tegen de beste prijs die zij kon krijgen en stuurde het geld naar de gemeente in Auki. Ook zwoegden elke maandag veertig tot vijftig broeders en zusters in het zweet van hun aangezicht om geld te verdienen door sloten te graven, kokosplantages van kreupelhout te ontdoen en met de hand beton te mengen. Zo had de gemeente tegen 1985 na 3 1/2 jaar werk een bouwfonds van $2000 bijeengebracht.

Het project wordt uitgebreid

Intussen werd besloten ten behoeve van alle 23 gemeenten op Malaita het bouwproject aanzienlijk uit te breiden. „Waarom zouden wij in plaats van een Koninkrijkszaal voor zo’n 70 verkondigers geen congreshal voor wel 1500 mensen bouwen?”, redeneerden de plaatselijke Getuigen. Dus werd er een groot gebouw ontworpen met plaats voor 1500 mensen, dat niet alleen beschutting kon bieden tegen de intense hitte van de zon aan de evenaar, maar ook tegen de veelvuldige stortbuien die kenmerkend zijn voor de Solomon Eilanden.

Er werd een ruwe schets gemaakt, waarop een zaal van 30 meter lengte en 32 meter breedte stond afgebeeld, met een licht oplopend dak zodat de opstijgende warme lucht langs het plafond zou kunnen ontsnappen. De hal werd ontworpen zonder middenkolommen om het zicht van de toehoorders niet te belemmeren. Hij zou gebouwd worden op het twee hectare grote terrein van de gemeente.

In 1985 verkreeg het gemeentelijke bouwcomité een lening tegen lage rente. Kort daarop deden Getuigen in Zweden een flinke schenking, waardoor het congreshalfonds op een totaal van $13.500 kwam om het bouwen mee te beginnen.

De beheerder van een houtzagerij in Honiara beloofde ook alle driehonderd balken te leveren die nodig waren voor de hoofdkolommen en de kleinere kolommen voor de veranda en entree, alsook voor de dakspanten plus gordingen en ribben. De spanten zouden in Honiara worden vervaardigd en dan uiteengenomen en per vrachtboot naar Auki worden gebracht, waar ze weer in elkaar gezet en boven op de hoofdkolommen geplaatst zouden worden.

De bouwploeg stond te popelen om te beginnen! Maar het enige gereedschap dat zij bezaten, bestond uit twee klauwhamers en twee beitels. Natuurlijk waren er veel gewillige helpers bereid de handen uit de mouwen te steken. Maar geen van de Getuigen op Malaita had enige beroepservaring in de bouw. „De broeders en zusters verwachtten dat ik het opzicht over de bouw zou voeren, maar ik had nog nooit zelfs ook maar een kippenhok gebouwd!”, zei broeder Allan.

Hoe moesten de Getuigen de dakspanten — die elk uit acht met bouten aan elkaar bevestigde grote balken bestonden en tussen de twee en vijf ton wogen — van de grond en boven op de zes meter hoge kolommen krijgen? En bovendien, hoe moesten zij zonder hulp van zware bouwkranen de nok zo’n twaalf meter in de lucht hijsen?

„Ik weet het niet”, bekende broeder Allan destijds. „Wij zullen er gewoon op moeten vertrouwen dat Jehovah ons helpt.”

Welkome hulp

In oktober 1986 kwam er bekwame hulp van ver over zee. Jon en Margaret Clarke, die een aandeel hadden gehad aan de bouw van het bijkantoor in Nieuw-Zeeland, hoorden van de problemen van de gemeente Auki en wisten een visum voor een bezoek van drie maanden aan Malaita te krijgen.

Met een betonmolen die zij cadeau hadden gekregen, begon de gemeente met het bouwen van een groot podium en een uit betonblokken bestaande muur met zijvleugels achter het podium. Met hun blote handen als spaden groeven zij diepe gaten en vulden ze met beton, waarin zij de achttien hoofdkolommen voor de muur, het dak en de veranda plaatsten.

Nadat zij door broeder Clarke waren opgeleid, zetten de inheemse broeders zelf de grote spanten voor de zaal en de drie spanten voor de entree-constructie weer in elkaar. Maar zij hadden nog steeds het probleem hoe zij die zware spanten moesten plaatsen. Dat vroeg echt om een staaltje van ingenieurskunst, aangezien de spanten waren gemaakt door acht balken met bouten tot een reusachtige driehoek samen te voegen. De vastberadenheid en vindingrijkheid van de broeders tart elke beschrijving.

Een balkenballet

De enige uitrusting die voor zo’n gigantisch hefkarwei beschikbaar was, bestond uit een takel aan een geïmproviseerde kraan. De kraan zelf was van acht balken gemaakt. Het eerste spant, dat twee ton woog, moest boven de pasgebouwde betonnen muur gehesen en op twee kolommen erachter bevestigd worden. Toen de kraan het spant aan zijn top overeind tilde, beseften de broeders tot hun ontzetting dat de kraan het spant niet hoog genoeg kon ophijsen om het over de muur heen te tillen. Hij was een meter te kort! Twee dagen bleef het spant — ondersteund door balken — aan de kraan hangen terwijl de broeders zich zuchtend en steunend het hoofd braken over dit probleem.

Voorbijgangers dreven de spot met hen en zeiden: „Kan Jehovah dat spant niet voor jullie ophijsen?”

„Mooi zo!”, riepen de broeders uit. „Nu helpt Jehovah ons beslist!”

De werkers kregen plotseling een creatieve inval. Zij schoven een krik van een bestelauto onder de ene kant van het spant en brachten dat eind er een aantal centimeters mee omhoog, waarna zij het in die hogere positie ondersteunden. Daarna werd de krik verplaatst naar het andere einde van het spant en ook dat werd iets omhooggebracht en ondersteund. Deze procedure werd herhaald tot na vier dagen goochelen het eerste spant centimeter na centimeter omhoog en over de betonnen muur gehesen was en zijn plaats van bestemming op de kolommen had gevonden. Deze geweldige prestatie bewoog de broeders ertoe in een grote kring om de bouwplaats heen te dansen terwijl zij in hun handen klapten en opgetogen zongen.

Pas nadat het project voltooid was en de krik met succes was gebruikt om drie spanten — waarvan er een maar liefst vijf ton woog — op te tillen, drong het tot de broeders door dat de vervaagde woorden op de zijkant van de krik die het hefvermogen aangaven niet „15 ton” zeiden, zoals zij hadden geloofd, maar in werkelijkheid slechts „1,5 ton”!

„Als je het goed nagaat, tart wat de broeders en zusters deden alle logica”, zegt broeder Allan. „Toen ik die enorme spanten in de lucht zag gaan, was het of ik naar een balkenballet keek!”

Kan Jehovah geen zaal bouwen?”

In januari 1987 kwamen twee inheemse broeders die in het bouwbedrijf zaten, uit Honiara op bezoek in Auki en nadat zij de spanten hadden geïnspecteerd zeiden zij dat de zagerij zonder het te weten ongeschikte balken van fruitbomenhout had gestuurd en dat deze balken de neiging hadden op bedrieglijke wijze van binnen uit te rotten. Zij geloofden dat het rottingsproces in het kernhout al was begonnen en dat alle balken vervangen moesten worden. Vier maanden later werd de fatale diagnose bevestigd — de meeste geleverde balken waren aan het rotten en het grootste deel van het zware constructiewerk dat tot stand was gebracht, zou overgedaan moeten worden.

In juli kwamen broeder en zuster Clarke weer terug in Auki, vergezeld van Steven en Allan Brown uit Auckland. Zij brachten als geschenk uitrusting mee van de inmiddels voltooide bijkantoorbouw in Nieuw-Zeeland. De Nieuwzeelanders hadden hun bezoek gepland in de verwachting de dakconstructie van de zaal te kunnen afmaken, maar in plaats daarvan betrof hun werk hoofdzakelijk het afbreken van een groot deel van het werk van het jaar daarvoor.

Wat de broeders echter het moeilijkst te dragen vonden, waren de aanhoudende schimpscheuten die hun werden toegeschreeuwd door allerlei volk dat in open vrachtwagens het bouwterrein passeerde, en ook de vernederende opmerkingen die mensen op de markt of in de straten van Auki maakten.

„Kan Jehovah geen zaal bouwen?”, spotten zij. „Dit bewijst dat jullie een valse religie beoefenen”, smaalden zij. „Alleen gekken bouwen een zaal en breken hem dan weer af.” Als mensen van andere religies langs het bouwterrein kwamen, dansten en zongen zij voor de ogen van de mistroostige arbeiders — een en al leedvermaak. De plaatselijke broeders waren zo terneergeslagen dat zij tegen de vier zendelingen zeiden dat zij „als Jehovah’s naam er niet op rustte, op staande voet bij die zaal zouden weglopen”.

Spotters krijgen hun trekken thuis

Soms kregen de spotters hun trekken thuis. Een groep koorleden op weg naar een speciaal kerkelijk evenement zestien kilometer verderop, schreeuwde beledigingen en lachte de werkers uit toen zij in een vrachtwagen langs het bouwterrein reden. Anderhalve kilometer voorbij het bouwterrein begaf hun vrachtwagen het en zaten zij vast zonder hun bestemming te kunnen bereiken.

Toen het nieuws van de panne het bouwterrein bereikte, werd er raad gegeven om geen ’kwaad met kwaad te vergelden’ (Rom. 12:17). Maar enkele broeders die even later achter in de vrachtwagen van de bouw langs de gestrande koorleden reden, konden het toch niet laten stiekem een vreugdedansje te maken.

Het dorp Kona brengt uitkomst

Slechts 38 balken van de zagerij waren vrij van rot, dus moest de rest van de vereiste 300 balken ergens anders vandaan komen. Maar waarvandaan? De Getuigen uit het dorp Kona, vijf kilometer van het bouwterrein, benaderden de werkers op de bouw met het aanbod speciale hardhouten bomen van hun eigen land te schenken. Dat hout zou dan de hoofdkolommen, de pilaren van de veranda en entree, en de dakspanten van de zaal vervangen. Dit was een groot offer van die Getuigen uit Kona, want Malaita was geteisterd door de cycloon Namu en deze bomen waren speciaal gereserveerd voor de herbouw van hun verwoeste huizen.

Om de balken aan te voeren, legden de zusters van de gemeente Auki vanaf de plek waar gekapt zou worden, tot aan de grote weg een zes meter breed pad aan door een 800 meter lange strook in het dichte oerwoud open te leggen. Met inspanning van al hun krachten hakten zij bomen om, sloegen bruggen over sloten en verwijderden obstakels van de nieuwe weg. Vervolgens konden de uitgekozen bomen worden geveld, van hun grote takken ontdaan en met kettingzagen vierkant gezaagd worden.

„Wij zijn net mieren”

De nieuwe stammen waren verzaagd tot een doorsnede van 36 bij 36 centimeter en een lengte van 6,4 meter. Maar hoe moesten die enorme balken naar de grote weg, 800 meter verder, worden vervoerd?

De gemeenteleden reageerden: „Wij zijn net mieren! Als wij handen genoeg hebben, kunnen wij alles verplaatsen!” (Vergelijk Spreuken 6:6.) Als er extra broeders en zusters nodig waren om de balken te dragen, weerklonk op de plaats waar de kappers bezig waren, de roep: „Mieren! Mieren! Mieren!” Dan kwamen de broeders en zusters van alle kanten aanstromen om een handje te helpen. Veertig broeders en zusters tilden met de hand een balk van een halve ton en droegen hem het pad af naar de hoofdweg vanwaar hij per vrachtwagen naar het bouwterrein werd vervoerd.

Het plaatsen van de kolommen was een riskante operatie. Opnieuw bleek de inheemse aanpak de meest geslaagde. Iedere kolom werd bij aankomst neergelegd op ongeveer drie meter van het diepe gat waar hij in moest zakken en vervolgens in beton gezet moest worden.

Dertig broeders en zusters tilden het boveneind van een kolom op een kruislattenframe. Dan duwden zij de kolom snel over de grond, zodat het ondereind naar het gat schoot waar hij in moest komen. Twee van de dapperste broeders stonden aan de andere kant van het gat met dikke houten planken in hun handen, en als de schuivende balk tegen die planken sloeg, kwam hij met een schok tot stilstand zodat de voorwaartse impuls de kolom recht overeind dreef, waarop hij in het fundamentgat viel.

Een vergissing verandert in een zegen

Volgens schema zou daarna het dak op de zaal worden geplaatst. Maar tegen die tijd was het bouwfonds volledig uitgeput, en de gemeente kon de stalen dakbedekking voor het gebouw niet bekostigen. Gelukkig werd nadat het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen op de hoogte was gesteld van de moeilijkheden waarin de broeders verkeerden, een gift van $10.000 beschikbaar gesteld, genoeg om niet alleen de dakbedekking te kopen maar ook de zaal van de congreshal te voltooien.

Aan een metaalplatenhandel werd een aanbetaling van $6000 gedaan voor lichtgrijs geschilderde stalen dakplaten. Hoewel dit een ongewenste kleur was en ook de dikte en kwaliteit niet waren wat het bouwcomité gewenst had, was het alles wat zij zich konden permitteren. Tot ontzetting van de bouwploeg bleek het benodigde stalen dakmateriaal al verkocht aan een andere religieuze groepering in Honiara voor de bouw van hun nieuwe kerk. Het toeleveringsbedrijf maakte zijn excuses voor de verwisseling, maar had verder geen dakbedekking van dat type meer in voorraad.

Een week later liet het bedrijf de Getuigen weten dat zij een partij betere dakplaten van een dikkere kwaliteit hadden aangekregen. Vanwege de gemaakte vergissing wilde de firma die tegen een sterk verlaagde prijs — ruim binnen het budget van het bouwfonds — aan de gemeente leveren. Wat nog opmerkelijker was: de nieuwe stalen dakbedekking was voorgeschilderd in een aantrekkelijk donkergroen, de kleur die de broeders oorspronkelijk hadden willen hebben maar niet konden betalen.

In december 1987 kwam broeder Henry Donaldson, een aannemer voor dakbedekkingen uit Nieuw-Zeeland. Het project werd bekroond met een schitterend dak van 1100 m2. Als nu de vrachtwagens met hun kwelgeesten langs het bouwterrein reden, konden de broeders eindelijk zingen en dansen — opgewonden wijzend naar het bijna voltooide gebouw!

Wij kunnen ons hun vreugde voorstellen toen enkele dagen later de hal voor het eerst werd gebruikt. Viv Mouritz van het bijkantoor in Australië sprak als zoneopziener een gehoor van 593 personen toe. Hij prees alle vrijwilligers die zo hard hadden gewerkt aan dit omvangrijke project, voor hun geest van zelfopoffering en volharding.

Zich behelpen

Deze congreshal op Malaita dient als een voorbeeld dat laat zien hoe zonder modern constructiematerieel en commerciële bouwmaterialen grote dingen tot stand gebracht kunnen worden. De hal staat daar als een bewijs van het feit dat Jehovah de krachtsinspanningen zegent van hen die zich volledig op hem verlaten. Dikwijls werd het werk gedaan zonder zelfs de meest elementaire gereedschappen zoals spaden of schoppen, die in welvarender landen als absoluut onontbeerlijk zouden worden beschouwd.

Als er koraalgrond moest worden uitgegraven en in zakken gedaan voor vervoer naar het bouwterrein, groeven zusters met puntige stokken het koraalgruis uit een groeve en schepten dan met hun blote handen het scherp gekartelde gruis in zakken. Op slechts één dag groeven en laadden de zusters dertien drietons vrachtwagens met koraalvulsel!

Een ander voorbeeld van zich behelpen met wat men bij de hand heeft, deed zich voor toen het wiel van de enige kruiwagen op het terrein onherstelbaar beschadigd werd en nergens op de Solomon Eilanden een vervanging te vinden was. Dit bracht de Getuigen in het geheel niet van de wijs. Na de kruiwagen met beton te hebben gevuld, tilden zij hem eenvoudig op en droegen hem naar de bouwplaats tot er vijf weken later een nieuw wiel uit Nieuw-Zeeland arriveerde.

Ten slotte, nadat er nog heel wat verder werk was verricht, werd de congreshal in oktober 1988 gebruikt voor het „Goddelijke gerechtigheid”-districtscongres.

De volgende stopplaats op onze rondreis langs bouwterreinen is Honiara op het eiland Guadalcanal.

„In slechts twee weken”

„In slechts twee weken!” Het verspreidde zich als een lopend vuurtje door de stad Honiara. Men reageerde met nieuwsgierigheid, verbazing en scepticisme. Hoe kon een groot gebouw met 1200 zitplaatsen in twee weken worden neergezet? Hoe ter wereld was dit mogelijk op een eiland zo ver van alle technologische faciliteiten van de geïndustrialiseerde wereld?

Hedendaagse technologie en persoonlijke bekwaamheid waren niet de sleutel tot het succes van dit project. Niettemin was er in dit land waar transport en bouwprojecten worden gepland in termen van maanden en jaren, en niet van dagen en weken, een cycloonbestendige maar comfortabele congreshal met podium en geluidsinstallatie dringend nodig.

Naarmate de fundering vorm kreeg, nam de plaatselijke belangstelling toe. Toch keken velen met groeiend scepticisme toe als zij naar de funderingen keken en de omvang van het toekomstige gebouw tot hen begon door te dringen. Zij vroegen: „Hoe willen jullie in maar twee weken dit gebouw optrekken?”

Weldra arriveerden er hele containerladingen grote stalen segmenten en volgde de ontscheping daarvan. De regeringsambtenaren in Honiara waren uiterst hulpvaardig en redelijk en deden meer dan hun plicht om de invoerprocedures uiteen te zetten. De autoriteiten van de Solomon Eilanden gaven ook een ploeg van ongeveer zestig vrijwilligers, allen Getuigen uit Australië, toestemming om naar Honiara te komen en gedurende de eigenlijke tweeweekse bouwperiode met de plaatselijke Getuigen samen te werken. Hoezeer hebben de broeders de vriendelijke zorg en hulp van de ambtenaren gewaardeerd!

Op 7 juni 1991 werd de bouwploeg op Honiara Airport begroet door broeders met blinkend witte tanden die als juwelen in hun glimlachende donkere gezichten stonden, en met bloemenslingers van frangipani en de liefde die deze internationale broederschap zo uniek maakt. Alle eventuele aanvankelijke verlegenheid verdween snel toen alle werkers de volgende dag al begonnen aan de bouw van het grote huis voor de aanbidding van Jehovah. Iedere vakman gaf zijn vaardigheden opgewekt door aan degenen die waren toegewezen om met hem samen te werken. Een plaatselijke leverancier keek op naar de stalen constructie en zei stomverbaasd: „Ik heb eens een project gehad waar 25 ton staal opgetrokken moest worden en dat heeft drie maanden gekost. Jullie krijgen hier 30 ton overeind in maar twee en een halve dag!”

Slechts vijftien dagen nadat het werk aan de snelbouwcongreshal was begonnen, werd de eerste vergadering gehouden. Al te spoedig moesten de bezoekende broeders en zusters weer weg. Het toneel op het vliegveld leek in vele opzichten op dat van hun aankomst — opnieuw de frangipani-slingers en iedereen moe van het handenschudden en omhelzen, alleen waren er ditmaal weinig droge ogen.

De Gelukkige Eilanden” thans

Hoewel er meer dan 35 jaar zijn verstreken sedert het goede nieuws van de gelukkige God de Solomon Eilanden voor het eerst bereikte, zijn er nog hele eilanden over, zoals Santa Isabel, Shortland, Rennell, Bellona, Tikopia, Sikaiana en Ulawa, waar het goede nieuws van het Koninkrijk nog niet op georganiseerde wijze gepredikt wordt. De tijd is beslist rijp voor een uitgebreider getuigenis. Hoewel de bewoners van de Solomon Eilanden zelf hun land „de Gelukkige Eilanden” noemen, bestaan er nog altijd klemmende problemen. Voor veel eilanders zijn dit werkelijk „kritieke tijden . . ., die moeilijk zijn door te komen” (2 Tim. 3:1). De bevolking heeft het economisch erg moeilijk. De overgang van het dorpsleven naar een meer stedelijke leefwijze veroorzaakt sociale spanningen. De mensen zoeken naar antwoorden op hun problemen, en rechtgeaarde personen ontdekken dat Jehovah’s Getuigen kunnen wijzen op de juiste, geruststellende antwoorden in de enige bron van wijsheid en vertroosting, Gods Woord.

Veel plaatselijke bewoners zien hoe Jehovah’s geest onder zijn volk werkzaam is. In Auki op Malaita zagen zij tot hun verbazing een gemeente van 60 verkondigers met zeer weinig materiële rijkdom een prachtige congreshal met 1500 zitplaatsen bouwen, liefdevol geholpen door hun geestelijke broeders uit Nieuw-Zeeland en Australië en financieel bijgestaan door de Verenigde Staten en Zweden. Als gevolg daarvan zoeken veel geïnteresseerden omgang met Jehovah’s volk.

Dikwijls bestaat er een verkeerde indruk bij mensen die verhalen hebben gehoord of afbeeldingen hebben gezien van de eilanden in de Stille Zuidzee. Zij denken dat de eilanden paradijzen zijn, waar het leven geen hard werken kent en pionieren een onverdeeld genoegen is. Op de foto’s zijn evenwel geen muskieten, zandmuggen, cyclonen of aardschokken te zien. Ze zwijgen over de luchtvochtigheid van 100 procent met als gevolg daarvan schimmel op kleren, boeken en andere bezittingen, noch vestigen ze de aandacht op tropische ziekten, slangen en krokodillen. De schatten van de Solomon Eilanden zijn dan ook niet van materiële aard. Ze zijn te vinden in de mensen die hun standpunt voor de aanbidding van Jehovah hebben ingenomen — dat zijn de ’begeerlijke dingen van de natiën’ — mensen die Jehovah liefhebben en die hun leven hebben gewijzigd om zijn wil te kunnen doen (Hag. 2:7). Hun vriendelijkheid, hun bereidwilligheid om Gods wetten te leren kennen en toe te passen, en hun loyaliteit aan Gods koninkrijk maken de bewoners van de Solomon Eilanden begeerlijk in de ogen van Jehovah.

Moge Jehovah het werk van zijn nederige, gelukkige dienstknechten op de verafgelegen „Gelukkige Eilanden” overvloedig blijven zegenen terwijl zij streven naar het enige ware en blijvende geluk, door geestelijke dingen op de eerste plaats in hun leven te stellen. — Matth. 5:3; 6:33.

[Voetnoten]

^ ¶9 Zie voor meer inlichtingen het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1979.

[Tabellen op blz. 252]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Solomon Eilanden

1200

1954 1

1960 135

1970 553

1980 497

1991 851

Hoogtepunt verkondigers

100

1954

1960 3

1970 57

1980 69

1991 70

Gem. pioniers

[Kader/Kaarten op blz. 208]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

SOLOMON EILANDEN

ONTONG JAVA ATOL

Stille Zuidzee

CHOISEUL

SHORTLAND ISLANDS

GIZO

NEW GEORGIA ISLANDS

Munda

SANTA ISABEL

MALAITA

Malu’u

Auki

GUADALCANAL

Honiara

BELLONA

RENNELL

Provincie Makira

ULAWA

SAN CRISTOBAL (MAKIRA)

Provincie Temotu

REEF ISLANDS

SANTA CRUZ EILANDEN

Lata

[Kaart]

EVENAAR

PAPOEA NIEUW-GUINEA

AUSTRALIË

[Kader]

SOLOMON EILANDEN

Hoofdstad: Honiara, Guadalcanal

Voertalen: Solomon-Pidgin en Engels

Voornaamste religie: Anglicaans

Bevolking: 328.723

Bijkantoor: Honiara

[Illustraties op blz. 210]

De haven van Honiara aan de noordkust van Guadalcanal

Kinderen van de Solomon Eilanden

[Illustratie op blz. 212]

Bijkantoor in Honiara op het eiland Guadalcanal

[Illustratie op blz. 213]

Joan en Bob Seccombe voor het eerste bijkantoor

[Illustratie op blz. 217]

Het goede nieuws wordt op zes van de grote en op tientallen kleinere eilanden intensief gepredikt

[Illustratie op blz. 218]

Koninkrijkszaal in Gizo, Western Province. Timmerhout uit de rimboe en gevlochten of aaneengenaaide bladeren zijn de bouwmaterialen van enkele zalen

[Illustratie op blz. 227]

Taro-bladeren fungeren als paraplu’s. Ook kunnen er boodschappen op de bladeren geschreven worden

[Illustratie op blz. 233]

Elson Site, een speciale pionier, met zijn gezin

[Illustraties op blz. 243]

Boomstammen worden uit het moerasbos gedragen en, tot balken gezaagd, op een vrachtwagen geladen. Muurkolom voor congreshal in Auki komt op haar plaats te staan

[Illustraties op blz. 244]

Enorme dakspanten van wel vijf ton ontstaan door acht balken met bouten aan elkaar te bevestigen. De spanten worden zonder de hulp van zwaar materieel boven op zes meter hoge kolommen geplaatst

[Illustratie op blz. 245]

De voltooide congreshal met 1500 zitplaatsen in Auki op Malaita

[Illustraties op blz. 249]

De cycloon- en aardbevingbestendige staalconstructie neemt vorm aan

Een grote hal met 1200 zitplaatsen in Honiara op Guadalcanal

[Illustratie op blz. 251]

Bijkantoorcomité. Van links naar rechts: James Ronomaelana, Josef Neuhardt en Rodney Fraser