Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Denemarken

Denemarken

Denemarken

INGEKLEMD tussen de Noordzee en de Oostzee ligt Denemarken, het kleinste lid van de familie van Scandinavische naties en het oudste koninkrijk. Het grootste deel ligt op een schiereiland, de lange naar het noorden wijzende duim Jutland, omzwermd door 483 eilanden. Het land is getooid met lieflijke landschappen van vruchtbare akkers en welige groene weiden, frisse wouden en stille zilveren meren.

De aard van de mensen weerspiegelt het vriendelijke landschap, dat geen woeste bergruggen, geen eenzame wildernis, geen temperamentvolle vulkanen, geen onstuimige rivieren kent. Geen wonder dat de Denen zich niet zo gemakkelijk tot heftige emotionele uitbarstingen laten verleiden! Voor het merendeel sceptisch en afwachtend, zijn zij heel verdraagzaam en heel spaarzaam. De Denen laten zich door niets van de wijs brengen!

Deze gelijkmoedigheid kan misschien ten dele verklaren hoe het komt dat religieuze veranderingen zich door de eeuwen heen in alle kalmte hebben voltrokken. Kort na het jaar 800 G.T. kregen de Vikingen in het heidense Denemarken bezoek van missionarissen die het katholieke geloof predikten, en tegen het jaar 1000 G.T. waren de meeste Denen, althans formeel, van hun vorm van polytheïsme op die religie overgestapt.

Ongeveer 500 jaar later werd het lutherse geloof in Scandinavië ingevoerd, toen koning Christiaan III, die zich tot de nieuwe religie bekeerd had, bepaalde dat ook alle anderen in zijn koninkrijk zich moesten bekeren. Heel weinig mensen hadden bezwaar tegen deze nieuwe staatskerk met verplicht lidmaatschap. Over het algemeen mochten de katholieke priesters gewoon in hun oude parochies blijven — maar dan nu als lutherse bedienaren. De gewone man merkte nauwelijks enig verschil op, en de overgang naar de lutherse godsdienst maakte de bijbel niet tot een boek voor alle mensen.

Ten slotte kreeg het land in 1849 een democratische grondwet en vrijheid van aanbidding. De staatskerk veranderde in een volkskerk, echter nog steeds met de koning als hoofd. Hoewel het lidmaatschap nu vrijwillig was, traden weinig mensen uit de kerk en zelfs nu, meer dan 140 jaar later, behoort 90 procent van de bevolking tot de volkskerk.

Religieuze opwekkingsbewegingen

In het midden van de negentiende eeuw deden zich verscheidene religieuze opwekkingsbewegingen voor. Onder invloed van een theoloog en dichter, N. F. S. Grundtvig, begon een aantal mensen eigen gemeenten te stichten, hoewel gewoonlijk binnen het kader van de volkskerk. Deze grundtvigianen hadden een vrijzinnige opvatting van de bijbel en van bijbellezen maakten zij niet zo’n punt. Wel echter maakten zij zich druk om verlichting en bewustwording in algemene zin en stichtten zij volkshogescholen — scholen waar jongeren en volwassenen hun kennis van geschiedenis en literatuur konden vergroten.

Weldra ontwikkelde zich een tegengestelde opwekkingsbeweging in de vorm van de Indre Mission (Inwendige Zending), op touw gezet door een lekenbeweging die ernaar streefde kerklidmaten op te wekken tot een „bewust, levend, christelijk geloof”. In tegenstelling tot de grundtvigianen was de Inwendige Zending krachtig voorstander van het lezen van de bijbel, maar ze legde sterk de nadruk op zonde en de leer van het hellevuur, terwijl dansen, alcohol en kaartspelen krachtig als „werelds” werden veroordeeld.

Belangstelling voor de wederkomst van Christus

Toen de religieuze belangstelling op haar hoogtepunt was, drongen ook atheïsme en evolutie in Denemarken door. Gedurende deze tijd van religieuze beroering gingen sommigen het verschil zien tussen wat de bijbel leerde en wat de kerk zei. Zo raakte een aantal bijbellezers geïnteresseerd in profetieën over de wederkomst van Christus.

Toen dus de eerste president van het Wachttorengenootschap, Charles Taze Russell, in 1891 een eerste bezoek aan Europa bracht, werd ook Denemarken in zijn tournee opgenomen. Hij berichtte: „Noorwegen, Zweden, Denemarken, Zwitserland, en vooral Engeland, Ierland en Schotland zijn velden die rijp en gereed zijn om geoogst te worden. Deze velden lijken het uit te roepen: Kom over en help ons!, en wij kennen geen gebieden die meer hoop bieden om de sikkel erin te slaan en te oogsten . . . Er is grote behoefte aan een Zweedse vertaling [van Millennial Dawn] en ook aan een vertaling ten dienste van zowel de Denen als de Noren.”

De eerste Koninkrijksverkondiger

In 1894 kwam een 25-jarige Deens-Amerikaan, een schoenmaker die Sophus Winter heette, uit de Verenigde Staten aan en vestigde zich in de hoofdstad Kopenhagen. Tegen die tijd waren Deel I van de door broeder Russell geschreven serie Millennial Dawn (Millennium-Dageraad) en enkele traktaten vertaald. Tegen het eind van het jaar kon broeder Winter het hoofdbureau van het Genootschap, destijds gevestigd in Allegheny (Pennsylvania, VS), berichten dat hij alle boeken die hij had meegebracht, verspreid had.

Deel II van Millennial Dawn werd in 1895 uitgegeven in het Deens-Noors en vanaf januari 1897 begon Winter met de uitgave van een maandelijks tijdschrift getiteld Tusindaars-Rigets Budbærer (Boodschapper van het Duizendjarige Rijk). De vonk van belangstelling sloeg over en in 1899 werd de Gedachtenisviering van Christus’ dood in Kopenhagen door vijftien en in de stad Odder door twaalf personen bijgewoond.

De bijbelse waarheid sloeg het jaar daarop ook aan in het gebied rond Fårevejle, een ver in het noordwesten van Sjælland (Seeland) gelegen dorp waar een trein stopte. Hans Peter Larsen, een religieus man die eerst met de Inwendige Zending en later met de baptisten verbonden was, leerde de waarheid kennen via broeder Winter en bedankte al spoedig als lid van de baptistenkerk. Een groepje van ongeveer tien personen begon in een particulier huis vergaderingen te houden. Vele jaren lang werd er in dat gebied over gesproken hoe hij en een medegelovige de wederkomst van Christus predikten door mededelingen op telefoonpalen te prikken. Hun werk wierp inderdaad vrucht af, want in 1902 werd een jonge vrouw, Albertine Hansen Nielsen genaamd, in een baai aan de noordkust, de Sejerø Bugt, gedoopt. Zij was tot aan haar dood in 1968, meer dan 66 jaar later, een actieve Getuige.

Een nieuwe medeverkondiger

Sommige van die vroege verkondigers spraken met vrienden en familieleden. Anderen verspreidden traktaten bij de uitgang van de kerken. Enkelen waren colporteurs (volle-tijdpredikers). Onder hen was Carl Lüttichau, die in de zomer van 1899 ettelijke weken door heel Sjælland heeft gereisd en in diverse steden, waaronder Roskilde en Holbæk, het ene boek na het andere heeft verspreid.

Lüttichau was net terug uit Zuid-Afrika, waar hij een ongeluk had gehad en ernstig letsel had opgelopen. Vastbesloten om, als hij het overleefde, zijn leven in Gods dienst te gebruiken, hield hij zich aan zijn belofte en ging al snel samenwerken met Sophus Winter. Met ingang van 1900 gaven zij gezamenlijk Zion’s Watch Tower uit onder de Deense naam Zions Vagt-Taarn.

Sophus Winter begon echter van de waarheid af te drijven. In de herfst van 1901 staakte hij de uitgave van Zions Vagt-Taarn, en in de loop van 1902/1903 zakte hij weg in de duisternis van valse religie.

In 1903 nam Carl Lüttichau daarom de leiding. Hij was in Jutland geboren, in Vingegaard, op het landgoed Tjele, dat eigendom was van zijn vader die enige jaren minister van Financiën in de Deense regering was geweest. Hij maakte zijn school met de hoogste cijfers af, behaalde een graad in de wijsbegeerte en ging daarop studeren aan de Universiteit van Edinburgh (Schotland), totdat hij in 1896 naar Zuid-Afrika vertrok. Met zijn achtergrond en zijn beschaafde optreden was hij zeer gezien en beschikte hij over de kwaliteiten voor het werk dat wachtte.

De eerste grote gebeurtenis die plaatsvond nadat hij zich met de leiding over het werk had belast, was het bezoek van Charles Taze Russell in april 1903. Gedurende dit bezoek werden er verscheidene vergaderingen belegd, de grootste met 200 aanwezigen. In oktober nam Carl het initiatief om de Watch Tower weer in het Deens uit te geven, en met ingang van juli 1904 werd het tijdschrift geregeld elke maand gepubliceerd.

Een schilder van uithangborden vindt de waarheid

In Kopenhagen werden de vergaderingen bijgewoond door een groepje van vijf of zes mensen, onder wie twee arme naaisters. Maar weldra zou de groep sterker worden.

In Brønshøj, in het noordeinde van Kopenhagen gelegen, woonde een Noorse schilder van uithangborden, John Reinseth. Hij en zijn vrouw Augusta gaven zich ernstig moeite om hun kinderen in overeenstemming met het Woord van God groot te brengen. Dikwijls las John zijn gezin uit de bijbel voor en probeerde de dingen dan zo uit te leggen dat zelfs de kinderen het konden begrijpen. Hoewel zij diverse religieuze bijeenkomsten bezochten, bevredigde het hun niet. Toen knielden zij op een avond neer terwijl de vader oprecht tot God bad om hun de ogen voor de waarheid te openen. De volgende ochtend stond er een colporteur op hun stoep met Deel I van Millennial Dawn! Wie was die predikster? Anna Hansen, een van de twee arme naaisters.

Carl Lüttichau ging nabezoeken bij dit gezin brengen om hen in de bijbel te onderwijzen. Na een aantal langdurige besprekingen begon John de vergaderingen bij te wonen in de Ole Suhrs Gade, waar het Deense bijkantoor van het Genootschap zich bevond. Na elke vergadering haastte hij zich naar huis om zijn vrouw te vertellen over de schitterende dingen die hij had gehoord. Zij was ettelijke jaren bedlegerig, maar gretig greep zij het herstel van haar krachten aan om op krukken naar de vergaderingen te strompelen.

Het gezin stortte zich gewoonweg op de waarheid. Elk ogenblik dat John kon vrijmaken, predikte hij van deur tot deur. Vaak stond hij ’s ochtends al om half vijf op om zich op de vergaderingen voor te bereiden. Later op de dag, als hij moe werd, nestelde hij zich dan in een gemakkelijke stoel voor een dutje, waarbij hij gewoontegetrouw zijn sleutelbos losjes in zijn hand hield. Als hij indutte en de sleutels liet vallen, werd hij wakker, gewekt door deze zelfontworpen wekker. Verkwikt was hij dan gereed om weer in de dienst te gaan.

Zijn vrouw had ondanks haar broze gezondheid het verlangen de waarheid te verbreiden rond haar geboorteplaats Hellebæk in het noorden van Sjælland. Daarom pakte zij een grote rieten koffer vol met boeken en verzond die per trein naar Helsingør. Daar zij slechts een paar boeken in haar handtas kon dragen, liet zij een speciale gordel met grote, platte zakken voor haar middel naaien. Aldus toegerust, met haar handtas in de ene hand, een wandelstok in de andere en een aantal boeken in de door een ruimvallende mantel verborgen gordel, ging de onvervaarde Augusta op stap om langs de noordkust van villa tot villa te prediken. Voordat zij in 1925 stierf, waren haar laatste woorden: „Er is hier in het noorden van Sjælland zo veel te doen, en ik wilde het zo vreselijk graag doen.”

Drie van hun kinderen werden eveneens ijverige verkondigers van het goede nieuws, en hun zoon Poul had het voorrecht een tijdlang als bijkantooropziener te dienen.

De „woensdagbroeders” in Ålborg

In 1910 had een klein groepje mensen in Ålborg in het noorden van Jutland zich uit verschillende kerken teruggetrokken omdat zij daar geen geestelijk voedsel vonden. Elke woensdag kwamen zij in een particuliere woning bijeen om op eigen gelegenheid de bijbel te lezen en te bespreken. Onder hen bevond zich een echtpaar, Peter en Johanne Jensen. Hun zoon Arthur bezocht deze bijeenkomsten ook af en toe, hoewel hij een vrijdenker was.

Toen Anna Hansen — de naaister die het gezin Reinseth had bezocht — Deel I van Millennial Dawn kwam aanbieden, nam Johanne Jensen het boek. Arthur las het die nacht met een onverzadigbare honger. Niettemin moest hij een tijd wachten om zijn geestelijke honger verder te stillen. Voordat hij zijn belangstelling verder kon bevredigen, moest hij een reis naar Kopenhagen maken, maar terwijl hij daar was, kreeg hij plotseling een aanval van tyfus. Zijn daaruit voortvloeiende verblijf in het ziekenhuis gaf hem de tijd zich geestelijk te voeden. Hij stuurde bericht naar het kantoor in de Ole Suhrs Gade. Hij wilde iedere publikatie van het Genootschap hebben die maar te krijgen was. Nadat hij uit het ziekenhuis ontslagen was, bezocht hij alle vergaderingen. Maar ook daarmee was zijn geestelijke honger nog niet gestild. Na de vergaderingen liep hij dikwijls met Poul Reinseth op naar diens huis en vervolgens vergezelde Poul Arthur dan weer terug naar zijn adres. Dikwijls brachten zij een hele nacht door met heen en weer lopen tussen hun beider woningen, terwijl zij opgewonden de waarheid bespraken. Zij werden vrienden voor het leven.

Daarop begon Arthur een levendige correspondentie met zijn moeder in Ålborg, en hij verheugde zich bij de gedachte de „woensdagbroeders” te vertellen over de bijbelse waarheden die hij gevonden had. Toen hij voor de kerstdagen bij zijn ouders ging logeren, kwam Poul met hem mee. Daar werd Arthur gevraagd een woensdagbijeenkomst te leiden, die heel wat discussie uitlokte toen hij de aandacht vestigde op het jaar 1914 als het einde van de tijden der heidenen. Niet alle „woensdagbroeders” bleven bij Arthurs gespreksgroep. Maar een getrouwe kern hield aan de waarheid vast en in 1912 werd in Ålborg een gemeente opgericht. Een jonge vrouw in de groep, Thyra Larsen, werd colporteur, en haar twee zusters, Johanne en Dagmar, behoorden tot degenen die achterbleven als getrouwe ondersteuners van de gemeente.

Een bezoek van broeder Russell

Onder de Bijbelonderzoekers waren verwachtingen gerezen ten aanzien van de gebeurtenissen die zouden plaatsvinden als de tijden der heidenen eindigden. Zou Armageddon daar onmiddellijk op volgen? Zou de gemeente vóór Armageddon worden opgenomen? Dit alles hield de geest van de broeders bezig. Zij wisten natuurlijk dat eerst het evangelie van het Koninkrijk tot alle natiën moest worden gepredikt, zoals in Mattheüs 24:14 stond, maar dat was misschien al gebeurd, dachten zij, aangezien alle natiën vertegenwoordigd waren in Amerika, waar Russells preken in kranten werden afgedrukt.

Ondanks deze zorgen groeide het werk en het werd gestimuleerd door bezoeken van broeders van het internationale hoofdbureau in de Verenigde Staten. Op 24 mei 1909 kwam broeder Russell in Kopenhagen aan. Ongeveer honderd mensen hoorden hem spreken over het onderwerp „De verbonden”. Die avond luisterde een nieuw gehoor van 600 personen aandachtig naar zijn toespraak „De omverwerping van Satans wereldrijk”. Twee jaar later werd zijn openbare lezing „Het oordeel van de grote witte troon” door 800 personen gehoord.

In augustus 1912 bracht broeder Russell nogmaals een bezoek. Voor het eerst, maar niet voor het laatst, huurden de broeders de gehoorzaal van het gebouw van de Odd Fellows, die 1600 zitplaatsen had. Maar er kwamen zo veel mensen dat er op het laatste moment regelingen moesten worden getroffen voor een extra bijeenkomst in een kleinere zaal van datzelfde gebouw. Dus werd de lezing „Aan gene zijde van het graf” simultaan gehouden in beide zalen. En omdat beide stampvol zaten, moesten ettelijke honderden mensen teleurgesteld worden weggestuurd.

De prediking van huis tot huis werd met grotere ijver voortgezet. Louis Carlsson uit Kopenhagen vertelt over het jaar 1913: „Het hele jaar was een jaar van traktatenverspreiding. Iedere zondagochtend om negen uur stond John Reinseth op een straathoek gebied uit te reiken aan de vrienden die in de dienst kwamen uittrekken. Wij belden niet aan maar stopten een traktaat in de brievenbus. Ik herinner mij een geval in het Kopenhaagse stadsdeel Vesterbro. In de voordeur van één flat zat matglas; ik kon het silhouet van een man binnen zien. Ik duwde een traktaat over het onderwerp ’Babylon’ naar binnen; het werd opgeraapt en weer naar buiten geduwd. Dus stopte ik een ander traktaat in de bus, ’Wat zegt de Schrift over de hel?’ Ik zag hoe de man het opraapte en bekeek — en tot mijn verrassing hield hij dit exemplaar wel!”

Er werden meer mensen bijeenvergaderd en er werden nieuwe gemeenten opgericht, zodat er tegen de lente van 1914 in twaalf steden kleinere gemeenten waren gevormd, nog afgezien van de gemeente in Kopenhagen.

De wereldoorlog breekt uit

In de zomer van 1914 was Joseph F. Rutherford weer in Europa als vertegenwoordiger van broeder Russell. Enkele dagen voor het begin van de Eerste Wereldoorlog was hij onderweg van Duitsland naar Groot-Brittannië. Zijn liefde voor de Deense broeders, die hij in 1910 en 1913 al bezocht had, bracht hem er echter toe een omweg naar Kopenhagen te maken om de eerste twee dagen van een congres bij te wonen dat van 1 tot 4 augustus zou worden gehouden. In zijn korte afscheidstoespraak die zondagmiddag moedigde broeder Rutherford de broeders aan zich onder de machtige hand van God te vernederen en onder alle omstandigheden in die moeitevolle tijden volledig vertrouwen in Hem te stellen.

Maar nu begon de nabijheid van de oorlog bij broeder Rutherford zelf een gevoel van onbehagen op te roepen. Hij moest naar Engeland zien te komen, maar alle geregelde bootverbindingen van Esbjerg in Denemarken naar de Britse havens waren al stilgelegd, en niemand wist wat de volgende dag zou brengen. Op een viskotter voer hij uit naar Engeland — dwars door de wateren waar twee jaar later een van de grootste zeeslagen van de Eerste Wereldoorlog werd uitgevochten, de Zeeslag bij Jutland.

Intussen ging daar in Kopenhagen het congres verder. Op de laatste congresdag werden afgevaardigden van buiten de stad aangemoedigd die avond onmiddellijk naar huis terug te gaan in plaats van tot de ochtend te wachten, want men vreesde dat treindiensten en ander openbaar vervoer zouden worden gestaakt. Niemand kon nog overzien tot hoever de oorlog zich zou gaan uitstrekken. Denemarken bleef echter neutraal en er werden het predikingswerk geen beperkingen van betekenis opgelegd.

Het „Photo-Drama der Schepping”

Die herfst arriveerde het „Photo-Drama der Schepping”, een film- en diapresentatie, in Denemarken. De eerste voorstelling werd gehouden in het Odd Fellows Huis in Kopenhagen, en in de loop van 1915 werd het in vrijwel alle provincies vertoond, altijd in de beste zalen, die bij alle voorstellingen tot de laatste stoel bezet waren. Dagmar Larsen uit Ålborg, die later met Louis Carlsson uit Kopenhagen getrouwd is, wist nog te vertellen: „Wij gingen op pad om uitnodigingen uit te reiken. Telkens haalden wij een stapeltje van 500 stuks en gebruikten dan al onze vrije tijd voor dit werk. Mijn zus Johanne en ik werden gevraagd om als ’diakonessen’ bij de voorstellingen te helpen. Wij droegen zwarte jurken met witte kragen en een zwartfluwelen hoofdbedekking. . . . Er waren drie voorstellingen per dag en het was altijd onvoorstelbaar druk. De hele stad stond op z’n kop, want kleurenfilm was een nieuwe uitvinding — en de voorstelling was gratis! De gasten kregen kaarten waar zij hun naam en adres op konden schrijven als zij meer inlichtingen wilden hebben, en twee colporteurs bleven nog enige tijd in de stad om zich over die geïnteresseerden te ontfermen.”

Een vastberaden onderwijzeres

In 1915 trok nog een gebeurtenis de aandacht. Gedurende het jaar daarvoor had de waarheid het vissersdorp Skagen in de noordpunt van het land bereikt. Een kunsthandelaar en zijn vrouw hadden de waarheid aanvaard. Een onderwijzeres, Marie Due, was eveneens geïnteresseerd. Dagmar Larsen, die pas gedoopt was, kwam als kinderverzorgster naar Skagen. Zij ontmoette Marie Due en sprak veel met haar over bijbelse onderwerpen.

Diezelfde herfst bedankte Marie Due als lid van de kerk en weigerde zij nog langer godsdienstlessen te geven. Kranten in het hele land brachten dit verhaal. Uiteindelijk werd zij op 45-jarige leeftijd met pensioen gestuurd, en daar ging zij de volle-tijddienst in, stralend gelukkig, met een pensioen dat haar kosten van levensonderhoud dekte. Vele jaren lang heeft zij getrouw gewerkt in Denemarken, Noorwegen en Finland. Zij was eenvoudig ontembaar, een voortreffelijk voorbeeld van volharding tot aan haar dood.

Moeilijke jaren

De dood van broeder Russell in 1916 luidde een moeilijke tijd in, vooral voor de gemeente in Kopenhagen. Enkele zusters begonnen verkeerde ideeën te onderwijzen en beïnvloedden zelfs enkele ouderlingen. Tijdens een vergadering in 1917 in de Ole Suhrs Gade stond een zuster plotseling op en zei: ’Kom, nu gaan wij weg!’ Zestien leden volgden haar naar buiten, ongeveer 25 procent van de aanwezigen — en zij werden nooit teruggezien. Maar hun vertrek was een opluchting. De vergaderingen konden in vrede worden voortgezet.

Sommige van die afvalligen sloten zich aan bij Paul S. L. Johnson, die omstreeks die tijd in de Verenigde Staten de waarheid de rug had toegekeerd. Zij trachtten door middel van laster en door middel van pamfletten die zij per post verzonden anderen weg te lokken. Als gangreen breidde de afval zich naar andere gemeenten uit. Het werd een tijd voor getrouwe volharding en vastberadenheid.

Wereldoorlog gevolgd door hernieuwde activiteit

In de uitgave van juli 1919 van de Deense Wachttoren werd aangekondigd dat het lang verbeide Finished Mystery (Deel VII van de Schriftstudiën) nu in het Deens-Noors zou worden gepubliceerd. De broeders verwachtten dat er een grote predikingsveldtocht zou beginnen. In Kopenhagen was al een colporteurscursus gegeven om de broeders te instrueren hoe zij mensen moesten bezoeken. Dit was tevens de eerste keer dat niet-colporteurs de aanmoediging kregen met boeken van deur tot deur te prediken.

Gedurende de daaropvolgende jaren heeft een handjevol onvermoeibare, onverzettelijke colporteurs een geweldig werk verzet door het Koninkrijkszaad te planten en nieuwe grond te ontginnen. Niels Ebbesen Dal was een van de ijverige voorbeelden. In 1918 keerde deze Deens-Amerikaan terug naar zijn geboortegrond, het eiland Mors in het noorden van Jutland. In de Verenigde Staten had hij de waarheid leren kennen door het boek Het Goddelijk Plan der Eeuwen, dat hij in een hotelkamer had aangetroffen. Na zijn terugkeer in Denemarken begon hij onmiddellijk met het colporteurswerk en predikte tot zijn verwanten en alle anderen op Mors.

Dit veroorzaakte een hele opschudding. De familie Dal behoorde tot de vooraanstaande grundtvigianen en stond hoog in aanzien op het eiland. Maar nu kwam deze Dal-telg aanzetten en nieuwe ideeën prediken. Zijn oudere broer Frode raakte onmiddellijk geïnteresseerd, evenals Frode’s zoon Kristian, een pasafgestudeerde onderwijzer. Kristian begon in 1920 als colporteur en kreeg later gezelschap van zijn broer Knud.

Een nieuwe en pakkende boodschap

In de Verenigde Staten had de tweede president van het Wachttorengenootschap zijn populaire toespraak „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven” al gehouden. Nu was Europa aan de beurt om die te horen. Op 12 augustus 1920 voeren Joseph F. Rutherford en enkele van zijn medewerkers naar Engeland, en terwijl hij zijn reis door een deel van Europa voortzette, werd in Denemarken dezelfde toespraak gehouden door A. H. Macmillan.

Broeder Macmillan ging op donderdag 21 oktober 1920 in Esbjerg aan land, en diezelfde avond sprak hij in het Palace Hotel. Vervolgens werd de lezing in Odense gehouden. In Kopenhagen zou de toespraak in het Odd Fellows-​gebouw worden uitgesproken. Een uur voordat de lezing zou beginnen, hadden zich al mensen buiten de zaal verzameld en toen de deuren openzwaaiden, liep de zaal in enkele minuten vol! Menig vrolijk glimlachende gezicht betrok, want er moesten er velen worden afgewezen. Het gehoor was echter uiterst aandachtig, en na de vergadering werden ongeveer 300 exemplaren van het Millioenen-boekje verspreid.

Macmillans toespraak vindt weerklank

Het was duidelijk dat er grote belangstelling voor deze „nieuwe” boodschap bestond. De openbare bijeenkomsten van broeder Macmillan hadden meer dan 5000 toehoorders getrokken! Sommigen van hen werden Bijbelonderzoekers en ijverige verkondigers van Gods Woord. Zo zat er onder het gehoor in Esbjerg een jong echtpaar, Johannes en Thora Dam, leden van de methodistenkerk. De man was kerkvoogd en daarom hadden zij een woning in het gebouw van de kerk. Na de toespraak bestelden zij het Millioenen-boekje, en een maand of drie later kregen zij bezoek van een colporteur.

De colporteur bleef een poos bij hen om hen te onderrichten om hun een degelijk fundament in hun nieuwgevonden geloof mee te geven. Dat was natuurlijk de methodistenpredikant niet naar de zin. Op een dag kwam hij de colporteur buiten de kerk tegen en vroeg: „Wie ter wereld heeft u toestemming gegeven in mijn vismanden te vissen?” De broeder antwoordde gevat: „Wie heeft u toestemming gegeven de vis in manden te stoppen?”

Johannes Dam had de ware kerk gevonden! In totaal achttien methodisten bedankten als lid, en zo is de gemeente in Esbjerg begonnen.

Een van degenen die wegens de grote toeloop weggestuurd moesten worden bij de „Miljoenen”-toespraak van broeder Macmillan in Kopenhagen was een jong en vurig sociaal-democraat, een arbeider in de tabaksindustrie genaamd Angelo Hansen. Hoewel hij teleurgesteld was omdat hij de lezing niet had gehoord, was zijn belangstelling voor de bijbelse waarheid gewekt. Toen hij twee maanden later zonder werk zat, ging hij zich melden bij het kantoor van zijn vakbond. Daar ontmoette hij een werkloze collega die tot zijn verrassing een Bijbelonderzoeker was. Jammer voor de kerk! Weldra was ook Angelo Hansen een Bijbelonderzoeker geworden.

Rutherfords bezoek in 1922

In 1922 bezocht broeder Rutherford opnieuw een congres in Kopenhagen. Ditmaal gaf hij de „Miljoenen”-lezing in het Odd Fellows Huis — dezelfde plek waar broeder Macmillan deze toespraak anderhalf jaar tevoren had uitgesproken.

Wat voor indruk maakte de toespraak? Het dagblad Politiken schreef op zijn voorpagina: „Rechter Rutherford had gisteravond succes in de Concertzaal. Lang voordat hij zijn lezing begon, was elke zitplaats in de grote zaal bezet, en nieuwe toehoorders kwamen in drommen aan. Ettelijke honderden mensen werden weggestuurd. Er was geen plaats meer.”

Onder degenen die op dit congres gedoopt werden, was een jonge man, Christian Rømer, die op het eiland waar hij vandaan kwam, Bornholm, met de Bijbelonderzoekers in contact was gekomen. Voor de Eerste Wereldoorlog had zijn vader een geschenkabonnement op De Wachttoren gekregen, en op een dag in 1919 vond de toen twintigjarige Christian een exemplaar. „Wat mij die dag overkwam, was zo’n geweldige ervaring dat ik er geen woorden voor kan vinden”, vertelt hij. „Dit was de waarheid waarvan ik wist dat ze in de bijbel moest staan, en nu had ik die, nu had ik die echt.”

Tijdens het congres in Kopenhagen woonde hij een vergadering voor colporteurs bij. Daar ontmoette hij Kristian Dal — en zijn levensloopbaan was bepaald. In juni 1922 begon hij op Bornholm als colporteur.

Toename in Kopenhagen

In de winter van 1921/1922 was Angelo Hansen zoals gewoonlijk bezig te prediken tot de werklozen uit de stad die buiten hun vakbondsgebouw waar zij zich moesten melden stonden te wachten. Terwijl hij het Millioenen-boekje boven zijn hoofd hield en riep: „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven!”, kwam er een jonge man naar hem toe die op zoek was naar de waarheid. Dat was Christian Bangsholt. Hij las het boekje in één nacht door en begon de vergaderingen in de Ole Suhrs Gade te bezoeken. Wat hij daar hoorde, was volslagen anders dan wat hij voordien had gehoord van het Leger des Heils, de pinkstergemeente, de methodisten en alle andere groeperingen waar hij tevergeefs naar de waarheid had gezocht. Hij kon dit nieuws gewoon niet vóór zich houden.

Een aantal kennissen met wie hij praatte, begon ook naar de vergaderingen te komen. Onder hen waren het echtpaar Herløv en Betty Larsen. Herløv en Christian waren jeugdvrienden en hadden veel samen gemusiceerd. Nu deelden zij de melodie van de bijbelse waarheid met elkaar.

Diezelfde lente raakte een andere jonge man, Hans Christian Johnsen, geïnteresseerd in de Bijbelonderzoekers. Als atheïst, en regelrecht anti-religieus gezind, ging hij geheel op in socialistische ideeën. Zijn aandacht werd getrokken door een affiche met een uitnodiging voor de „Miljoenen”-lezing. Onderweg naar de zaal kocht hij een krant om iets te lezen te hebben in geval de lezing hem verveelde. Hij heeft die krant inderdaad gebruikt — als aantekenpapier, maar zijn handen konden de schriftplaatsen niet snel genoeg noteren! Aangezien de toespraak logisch en begrijpelijk in elkaar zat, maakte zijn atheïsme plaats voor geloof in God. Na die ene lezing volgden er meer, en in september sloot zijn vrouw zich bij hem aan. Het was hun beiden duidelijk dat de boodschap van het Koninkrijk van huis tot huis gepredikt diende te worden.

Op een dag in 1925 werd Hans Christian gevraagd een bezoek te brengen bij een jonge man die Einer Benggaard heette, en die enkele boeken van het Genootschap had gelezen. Toen er eenmaal contact met Einer was gelegd, groeide hij snel in geloof en sloot ook hij zich bij het getuigeniswerk aan.

Zo werd er in de jaren twintig een kleine kern van jonge, ijverige verkondigers gevormd — broeders en zusters die hun stempel op het werk hebben gedrukt. En veel van de toename in Kopenhagen tot op deze dag is te herleiden tot de activiteiten van die enkele loyalen.

Pionieren in Jutland

Nu begon er een intensiever werk in de plattelandsgebieden. In januari 1924 vormden drie colporteurs, Knud en Kristian Dal en Christian Rømer een „colporteurscolonne” en werden naar Jutland gestuurd met de stad Skive als eerste standplaats. Broeder Lüttichau opende de veldtocht met een openbare toespraak in de grootste zaal van de stad, gevolgd door bijeenkomsten in cafés en wijkgebouwen in het hele gebied met toespraken door Kristian Dal. Kranteadvertenties en strooibiljetten kondigden de toespraken aan. Na de lezing gingen de colporteurs dan door het gebied en verspreidden boeken en brochures.

In het voorjaar van 1924 arriveerde het trio in Haderslev, Zuid-Jutland, een provincie die eens deel uitmaakte van Duitsland maar die door middel van een volksstemming in 1920 met Denemarken herenigd was. Jonge mannen uit dat gebied waren onder de wapenen geroepen om aan het westelijke front te strijden. Een flink aantal van hen had hun geloof in God in de loopgraven in Frankrijk achtergelaten.

Christian Rømer beschrijft hoe het was om tot deze mensen te prediken: „Het was een ietwat eigenaardig maar interessant gebied om te bewerken. Hun politieke strijd had hen aanspreekbaar gemaakt.”

Een van degenen die de colporteurs op hun eerste ronde door het gebied aantroffen, was Anton Hansen, een klompenmaker in Over Jerstal. Ook hij was aan het westelijke front zijn geloof verloren. Samen met een paar oorlogskameraden bezocht hij de lezing „Wat zegt de Schrift over de hel?” De volgende dag kreeg hij bezoek van Knud Dal, en na een verhitte, drie uur lange discussie, aanvaardde hij De Harp Gods. Dat boek deed zijn geloof weer dermate herleven dat hij samen met zijn vrouw Kathrine een zeer actieve rol ging spelen in het predikingswerk in Zuid-Jutland.

Tot de herfst van 1925 gebruikten de drie colporteurs in de „Dal-colonne” de fiets of de trein als vervoermiddel, maar nu stelde een broeder hun een auto ter beschikking. Christian Rømer reisde naar Kopenhagen om hem op te halen. „Het was een grootse gebeurtenis! Een kostelijke oude rammelkast met open dak en al”, herinnert hij zich vertederd. „En omdat ik de enige was met een rijbewijs, was ik de chauffeur. De auto heeft het een jaar uitgehouden. Toen ruilden we hem in voor de gratie van die tijd, een Ford sedan, bouwjaar 1923 — gesloten en warmer in de winter. Een heel chic vehikel!”

Geleidelijk aan bewerkten deze colporteurs heel Jutland en Fyn (Funen), tot maart 1929, toen de financiën voor deze speciale activiteit op waren.

Meer colporteurs nemen deel aan het werk

Intussen waren Ella Krøyer uit Kopenhagen en Kristine Poulsen, een onderwijzeres met een grundtvigiaanse achtergrond, begonnen op heel Zuid-Sjælland te prediken. Ook hier was het gebied nog maagdelijk. In de herfst van 1926 predikten de zusters rond de stad Vordingborg. Zuster Poulsen vertelt: „Het was in de suikerbietentijd. De straten waren niet geasfalteerd en het verkeer van suikerbietenkarren overdag maakte samen met de nachtelijke regen diepe sporen in de modderige wegen. Soms moesten wij het opgeven een bepaalde boerderij of woning te bezoeken omdat er voor ons gewoon geen doorkomen aan was.”

Op een dag ontwaarden de zusters precies wat zij nodig hadden om de modder de baas te worden — hoge rubberlaarzen! Snel kochten zij allebei een paar. Maar in die dagen waren rubberlaarzen een nieuwigheid, zodat de zusters overal waar zij gingen heel veel bekijks hadden. Een reisje naar Kopenhagen om even op adem te komen bracht hun laarzen in de schijnwerpers. Een zuster op het bijkantoor in de Ole Suhrs Gade was zo opgetogen over hun nieuwe schoeisel dat zij de laarzen, die bij de ingang stonden, oppakte en er het hele kantoor mee rondstapte om iedereen te laten zien hoe goed de colporteurs waren toegerust!

Een derde colporteurskoppel, Anna Petersen en Thora Svendsen, bewerkte ook het gebied op Fyn en in Jutland. Zuster Petersen zegt: „Wij pioniers werden gewoonlijk naar gebieden gestuurd waar geen gemeenten waren. Wij gingen dan naar de beheerder van de dorpswinkel ter plaatse en vroegen of hij wist wie er in het plaatsje een kamer te huur had. Onze keuken bestond uit een primusbrander en een stel pannen op een oude tafel of een paar kratten waar de winkelbeheerder ons aan geholpen had.”

Soms voegden de twee zusters zich bij de „Dal-colonne”. Het resultaat? Zuster Petersen en broeder Rømer besloten tot een meer duurzame vereniging. Zij trouwden in 1933 en ook al zit zuster Rømer nu in een verpleeghuis, broeder Rømer is nog steeds in de volle-tijddienst.

Georganiseerd om te prediken

Intussen was er in Denemarken heel wat gebeurd. In 1922 had in Cedar Point (Ohio, VS) de gedenkwaardige oproep weerklonken: „Verkondigt de Koning en het Koninkrijk”. Nu moesten niet alleen de colporteurs maar allen die met de gemeente verbonden waren op geregelde basis prediken. Toen dit nieuws de kusten van Denemarken bereikte, begonnen de broeders te zien dat zij allemaal aan het evangelisatiewerk konden meedoen. Via de Deense Wachttoren werden oproepen voor predikers gedaan, maar het werk werd nog niet georganiseerd. Hoe kwam dat? Vooraanstaanden in de gemeente — de gekozen ouderlingen — weerhielden hun steun. Er moest iets gedaan worden.

Laat in mei 1925 was broeder Rutherford van plan een congres in Örebro (Zweden) bij te wonen. Kort daarvoor waren hij en R. J. Martin in Zwitserland. Om tijd te sparen namen zij een vliegtuig van Zürich naar Kopenhagen. Er was echter de nodige zorg over hun behouden aankomst. Terwijl zij over Noord-Duitsland en Denemarken vlogen, stak er een storm op die hun vliegtuig op en neer deed dansen als een kurk op het water. Bij hun landing in Kopenhagen werden zij door meer dan honderd juichende mensen begroet, aangezien niemand had verwacht dat een vliegtuig door zo’n storm heen zou komen. Zij waren nu een halfuur gaans per auto van de haven, waar broeder Macmillan op hen wachtte. Hij had de scheepskapitein en de stationschef overgehaald de veerboot naar Malmö op hen te laten wachten. Allen gingen aan boord van de veerboot en de volgende dag bereikten zij het congres in Örebro.

Op de laatste dag van het congres maakte broeder Rutherford bekend dat er in Kopenhagen een Noordeuropees bijkantoor zou worden gevestigd, met aan het hoofd een Schot, William Dey. Het kantoor zou het opzicht voeren over de activiteiten van het Genootschap in Scandinavië en de Baltische staten en „in het bijzonder de openbare prediking van de Koninkrijksboodschap aanmoedigen en bevorderen”.

Broeder Dey, een vrijgezel, was sinds 1913 een Bijbelonderzoeker. Hij was de juiste man voor deze taak. Hij had zijn positie als directeur van de belastingen in Londen opgegeven om het opzicht te voeren over het Noordeuropese bijkantoor. Hij was energiek en volhardend, en werd gedreven door een grote liefde voor de waarheid. Hij had goede ervaring opgedaan in zijn dienst in Groot-Brittannië, waar het gemeentelijke colporteurswerk al verscheidene jaren georganiseerd was. De broeders mochten hem graag, en al spoedig stond hij bekend onder de naam Grote Schot.

Zonder uitstel begon broeder Dey aan de organisatie van het predikingswerk. Poul Reinseth werd aangesteld als dienstleider voor Kopenhagen en voerde het opzicht over het getuigeniswerk in de hoofdstad. De stad werd in zes districten verdeeld, elk met een verantwoordelijke districtsdienstleider. Er werden boekendepots ingericht in particuliere huizen zodat de verkondigers niet meer ieder voor zich naar het bijkantoor hoefden te reizen om hun lectuurvoorraad op te halen. Het getuigeniswerk begon er nu gezond uit te zien.

Een congres met een velddienstdag

Het congres van 1925 was een hoogtepunt in de theocratische geschiedenis van Denemarken. In de Deense uitgave van De Wachttoren verscheen de aankondiging: „Dinsdag 1 september zal een speciale velddienstdag zijn, en wij verwachten dat allen die ertoe in staat zijn zullen deelnemen aan de krachtsinspanningen om de boodschap te verbreiden door in het gebied van Kopenhagen met boeken te colporteren.” De dag begon met een toespraak door Poul Reinseth over de belangrijkheid van de prediking. Vervolgens verspreidden de congresgangers zich naar alle vier de windstreken — op pad om met de boeken van huis tot huis te werken.

Naderhand kwam de Deense Wachttoren met de volgende aanmoediging: „Sinds het congres heeft de vurige ijver in verband met het verbreiden van de boodschap zich tot veel klassen [gemeenten] uitgebreid, en wij hopen dat dit een werkelijke expansie van het werk zal betekenen.”

Meer gemeenten nemen aan het werk deel

Broeder Dey bleef druk in de weer. In zijn eerste drie en een halve maand als opziener legde hij in Scandinavië en de Baltische staten 14.000 km af om het evangelisatiewerk te organiseren. Einer Benggaard vertelt een kleine anekdote over deze activiteit: „In een gemeente in het noorden van Jutland hadden wij regelingen getroffen voor een vergadering om onze broeders en zusters te helpen bij het organiseren van het van-huis-tot-huiswerk. Na een lezing door broeder Dey kregen wij instructies hoe wij het werk dienden te doen, wat wij tegen de mensen dienden te zeggen enzovoorts. Er werd gebied en lectuur toegewezen, en wij gingen de deur uit, de meesten van ons met het hart in de keel! Terwijl broeder Dey en ik de hoofdstraat afliepen, zagen wij twee zusters die in een poortje stonden te huilen. Wij namen hen met ons mee en al spoedig brak in hun ogen het zonnetje weer door!”

Na afloop van dat jaar waren er meer dan tweemaal zoveel boeken verspreid als het jaar ervoor. Het bijkantoor vermeldde in het bericht over het dienstjaar 1925: „Steeds meer vrienden leren te zien dat niet alleen openbare sprekers en colporteurs geroepen zijn om aan het werk deel te nemen, maar in feite allen die hun leven volledig aan de Heer hebben opgedragen.”

Pelgrims op bezoek

Reizende pelgrims, zoals Johan Eneroth uit Zweden en Theodor Simonsen uit Noorwegen, hadden aangemoedigd tot meer prediken. Nu werd er echter een vaste pelgrim benoemd, Christian Jensen uit het noorden van Sjælland. Hij had enige jaren in de Verenigde Staten doorgebracht en had ook een tournee door Denemarken gemaakt met het „Photo-Drama der Schepping”.

Later werd de term „pelgrim” veranderd in „regionaal dienstleider”, en werden er meer regionale dienstleiders aangesteld. Tot hen behoorden Christian Rømer, Kristian Dal en Johannes Dam.

Een „echt” Bethelhuis

Al snel stroomden de boeken en brochures binnen uit de drukkerijen van het Genootschap in Maagdenburg en Bern, en was de bergruimte in de Ole Suhrs Gade — met plaats voor slechts een paar honderd boeken in twee grote kratten die op hun kant boven op elkaar geplaatst waren — veel en veel te klein. Een jonge broeder, Simon Petersen (een broer van colporteur Anna Petersen), kreeg de toewijzing een nieuwe en grotere bergruimte in de voormalige vergaderzaal in te richten.

Verscheidene broeders en zusters die op het in een oud meergezinshuis gevestigde kantoor en depot werkten, woonden verspreid in Kopenhagen. Broeder Dey vond dat er een „echt” Bethelhuis behoorde te zijn, waar allen te zamen op dezelfde plaats konden eten en wonen. Daarom werden op de vijfde verdieping, vlak onder de dakspanten, kleine bergingen ontruimd, de vloeren gevernist, de muren behangen en de vertrekken gemeubileerd. Toen het karwei was voltooid, hadden Einer Benggaard, Simon Petersen en een andere broeder elk een knusse zij het ietwat primitieve slaapkamer.

Een nieuw hoogtepunt

De herfst van 1927 werd het volgende hoogtepunt. Een nieuw bezoek van broeder Rutherford vormde de aanleiding voor weer een congres, waar 650 afgevaardigden uit Scandinavië, Estland en Letland ademloos luisterden naar broeder Rutherfords toespraak „Vrijheid voor de volken”. De krant Politiken schreef:

„De zaaldeuren van het Odd Fellows Huis gingen om 7.30 uur open, maar binnen een kwartier was iedere zitplaats bezet . . . en de deuren werden gesloten. Gedurende het volgende kwartier dromden ettelijke honderden mensen de grote betegelde vestibule in. Zij bleven op de gesloten deuren bonzen, en één man die van heel ver was gekomen alleen om deze toespraak te horen, bood 500 Deense kronen [$100] voor een zitplaats. Maar allemaal tevergeefs. Het gedrang van de menigte in de vestibule nam toe. Bijna duizend mensen drongen naar voren om binnen te komen, maar het mocht niet baten.”

Veldtochten en congressen

Om allen tot deelname aan het getuigeniswerk te stimuleren, werden er wereldwijd veldtochten georganiseerd, over het algemeen van negen dagen elk. De eerste Deense veldtocht vestigde de aandacht op de brochure Vrijheid voor de volken, die gedurende maart 1928 onder het publiek werd verspreid. Een andere vorm van activiteit betrof de kleine zondagscongressen, later dienstcongressen genoemd.

Het huis van Holger Nielsen in Torup Strand, een vissersdorpje in Noord-Jutland, dicht bij de Noordzee, laat een glimp zien van een typisch zondagscongres. Er komen broeders uit Ålborg en van het eiland Mors en de dorpen daartussenin. Allen dragen hun lunchpakket mee terwijl zij onderweg prediken. Intussen reppen broeders in Torup Strand af en aan om hun ontvangst voor te bereiden. De grote schuur van broeder Nielsen wordt leeggehaald, aangeveegd en versierd, en met paard en wagen worden banken uit het verenigingsgebouw gehaald. Het is middag tegen de tijd dat de broeders aankomen; zij gebruiken gezamenlijk een maaltijd, rusten een poosje uit en komen dan in de netjes schoongemaakte schuur bijeen voor een toespraak, gevolgd door een doop in de open zee. Bij deze gelegenheid worden negentien personen ondergedompeld. Wat een dag!

Beter georganiseerd

De Bijbelonderzoekers in Denemarken werden van 1925 tot 1930 volledig gereorganiseerd. In 1928 bijvoorbeeld werd begonnen met beter geregelde vergaderingen. De Wachttoren werd al met vaste regelmaat bestudeerd, en nu werd aanbevolen onmiddellijk voorafgaand aan de wekelijkse getuigenisvergadering een dienstvergadering te houden waarin suggesties uit het Bulletin (later Onze Koninkrijksdienst) konden worden besproken. Het jaar erop zond het Genootschap een „organisatieschema” uit. Elke gemeente diende een dienstcomité te hebben bestaande uit drie broeders om het opzicht te voeren over het predikingswerk, terwijl de gekozen ouderlingen de studievergaderingen verzorgden die in de gemeente werden gehouden.

Een verandering van deze aard had een zifting tot gevolg. Zij die hun geloof niet wilden tonen door werken, lieten dit steeds duidelijker merken en verlieten uiteindelijk de gelederen van de Bijbelonderzoekers. Om deze reden daalde het aantal deelnemers aan de Gedachtenisviering van 909 in 1927 tot 605 in 1931.

De theocratische aanpassingen bleken ten slotte te veel voor de bijkantooropziener, Carl Lüttichau. Hij had zelfs problemen met de scherpe veroordeling van alle valse religie door het Genootschap. Veel broeders probeerden hem te helpen de waarde van de noodzakelijke veranderingen in te zien; zelfs broeder Eneroth uit Zweden probeerde het persoonlijk, maar tevergeefs. Lüttichau gaf zijn positie als bijkantoorvertegenwoordiger van het Genootschap eraan en in januari 1930 volgde Poul Reinseth hem op.

Een nieuw instrument, een nieuwe naam en een nieuw tehuis

Het Gouden Tijdperk werd vanaf januari 1930 in het Deens uitgegeven onder de naam Ny Verden (Nieuwe Wereld). Teneinde dit nieuwe tijdschrift een zo groot mogelijke oplage te geven, vonden er uitgebreide van-huis-tot-huisveldtochten plaats om het aantal lezers te vergroten. Het werd ook verkocht in kiosken en er werden affiches geplaatst met een inhoudsopgave van het tijdschrift. Het aantal abonnementen vloog omhoog. In 1930 waren er 5825 personen die het tijdschrift op geregelde basis hetzij per post of van een verkondiger ontvingen, en in 1943, midden in de Tweede Wereldoorlog, waren er 25.921 geregelde lezers!

Een andere aanmoediging om ijverig te prediken was het aannemen van de naam Jehovah’s Getuigen. Nadat de resolutie op het congres van 1931 in Columbus (Ohio, VS) was aangenomen, werd ze aan de plaatselijke gemeenten ter aanneming voorgelegd. Hoe werd er op deze nieuwe naam gereageerd? Marie Due schreef uit Noorwegen: „Met blijdschap neem ik de nieuwe naam aan en het schenkt mij vreugde een van Jehovah’s Getuigen te zijn.” Anderen schreven: „Dit heeft ons de gelegenheid gegeven tot hernieuwing van ons besluit om Jehovah tot het einde toe getrouw te dienen.”

De resolutie werd samen met broeder Rutherfords congrestoespraak afgedrukt in de brochure Het Koninkrijk, de Hoop der Wereld en in maart 1932 in grote aantallen verspreid. Gedurende de laatste week van de veldtocht werd een extra inspanning gedaan om alle politici, geestelijken, regeringsfunctionarissen en vooraanstaande zakenlieden persoonlijk met de brochure te bezoeken. Ook werd een exemplaar neergelegd op de lessenaar van elk lid in het parlementsgebouw. Zelfs de koning van Denemarken, Christiaan X, ontving een exemplaar.

De faciliteiten van het Genootschap in de Ole Suhrs Gade werden echt te klein. Daarom werd er een grote villa gekocht aan de rand van Kopenhagen, in Valby, Søndre Fasanvej nr. 56, en op 18 oktober 1932 verhuisde de Bethelfamilie naar het nieuwe pand.

Hoewel het Genootschap jarenlang zijn werk had gedaan onder de naam „Vagttaarnets Bibel- og Traktatselskab” (Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap), was het nooit nodig geweest een wettelijke vereniging te vormen. Nu werd op 21 mei 1932 een vereniging opgericht en geregistreerd. Het pand in de Søndre Fasanvej deed gedurende de volgende 25 jaar dienst als bijkantoor, depot en Bethelhuis van het Genootschap.

Bevestiging van het wettelijke recht om lectuur te verspreiden

In het begin van de jaren dertig trachtten de autoriteiten de Handelswet en de Wet op de Openbare Feestdagen ten onrechte toe te passen op ons predikingswerk van huis tot huis met lectuur. Als de autoriteiten in hun opzet geslaagd waren, zou het getuigeniswerk tot een slakkegang vertraagd zijn. In plaats daarvan kwam het in oktober 1932 tot een crisis in de kwestie. Vijf Getuigen uit Kopenhagen gingen per auto naar Roskilde om te prediken. Zij hadden afgesproken elkaar op het grote plein, waar de auto geparkeerd stond, weer te treffen, maar toen zij bij elkaar kwamen, ontbrak één lid van hun groep, August Lehmann. Hij was door de politie gearresteerd.

Broeder Lehmann werd beschuldigd van overtreding van de Handelswet door drukwerk te verkopen zonder colporteursvergunning en buiten de toegestane openingstijden voor winkels. Broeder Lehmann werd door de plaatselijke rechtbank vrijgesproken, evenals door een hogere rechtbank in beroep. De aanklager ging echter in beroep bij het Hooggerechtshof, waar de zaak in oktober 1933 voorkwam. Het Hooggerechtshof bepaalde dat de predikingsactiviteiten van Jehovah’s Getuigen met boeken en tijdschriften niet hetzelfde waren als zakendoen en daarom niet onder de Handelswet vielen.

Daarop besloot het Genootschap dat elke verkondiger een identiteitskaart diende te hebben met de mededeling dat de verkondiger een onbetaalde vrijwillige kracht voor het Genootschap was die zonder enige winst boeken verspreidde en dat het recht om zonder colporteursvergunning te prediken door het Hooggerechtshof bevestigd was. Nu het probleem opgelost was, werd het predikingswerk zonder verdere wettelijke inmenging voortgezet.

De „grote schare” komt te voorschijn

Tot nu toe was de aandacht van de Getuigen voornamelijk gericht geweest op het bijeenvergaderen van de uitverkorenen, de gezalfde christenen met een hemelse hoop. Maar dikwijls kreeg het bijkantoor in die jaren bezoek van broeders en zusters, van wie sommige zich heel ongelukkig voelden omdat zij diep in hun hart niet geloofden dat zij de hemelse hoop hadden. Daarom leek het hun verkeerd gebruik te maken van de Avondmaalssymbolen. Zulke personen stonden toen bekend als Jonadabvrienden, in overeenstemming met het bijbelse verslag over Jehu en Jonadab in het oude Israël. — 2 Kon. 10:15, 16.

In augustus 1935 werd in twee uitgaven van De Wachttoren in het Engels uiteengezet dat de „grote schare” uit Openbaring hoofdstuk 7 een aardse klasse was die vóór Armageddon bijeengebracht zou worden. De broeders op het bijkantoor waren enthousiast. Aangezien er diezelfde maand in Kopenhagen een nationaal congres zou worden gehouden, stuurden zij een telegram naar broeder Rutherford om toestemming te vragen voor het houden van een op deze twee artikelen gebaseerde lezing. Broeder Rutherford gaf broeder Dey het groene licht om deze baanbrekende toespraak te houden.

„Het was een onvergetelijk uur”, vertelt broeder Benggaard. „Ik zat in het orkest achter de spreker en kon de zaal overzien. Wat een enthousiasme! Nog nooit had ik het in zulke golven door een gehoor zien gaan! De ’grote schare’ was uit de hemel omlaaggehaald naar de aarde hier — het was een geweldige lichtflits, en nu wisten allen wie de ’grote schare’ vormden!”

Nu begon het bijeenvergaderen van de „Jonadabvrienden” pas goed. Door het hele land werden openbare vergaderingen gehouden met het doel in contact te komen met allen die tot de grote schare zouden kunnen behoren.

Getuigenis met de grammofoon

De volgende stap om het predikingswerk doeltreffender te maken, was de invoering van grammofoons. Nu konden bij de huisbewoner op de stoep plaatopnamen met in het Deens vertaalde korte bijbelse toespraken van broeder Rutherford ten gehore worden gebracht. Weldra zag men verkondigers in het gebied met draagbare grammofoons sjouwen.

Op de fiets een grammofoon meezeulen, zelfs al was het maar een draagbare, had echter zo zijn problematische kantjes. Zuster Rømer weet nog te vertellen: „Wij moesten met onze fiets aan de hand niet alleen de heuvels op maar soms ook af omdat ze zo steil waren en de wegen zo vol stenen zaten dat de klem die de grammofoon op zijn plaats hield, losschoot als wij snel de heuvel af reden.” Deze hinderpaal kon hun ijver niet bekoelen. Zij boden het hoofd aan de uitdaging door de ene verbluffende vinding na de andere te bouwen om de grammofoon veilig op de fiets te bevestigen. Een broeder memoreert dat van de 135 personen die hij heeft mogen helpen de weg naar Jehovah’s wereldwijde predikingsorganisatie te vinden, er ongeveer 40 als gevolg van het grammofoonwerk zijn binnengekomen.

Bovendien werden er zogenaamde grammofoonvergaderingen gehouden waar men lezingen uit grotere grammofoons kon horen weergalmen. Enkele broeders in Kalundborg monteerden een geluidsinstallatie op een oude auto van Daniel Nielsen (de zoon van Albertine die destijds in 1902 in de Sejerø Bugt gedoopt was). Toen hij de auto verkocht, werd vervolgens een door een fiets getrokken karretje ingezet. „Wij trokken uit op lange tochten”, vertelt broeder Nielsen, „naar de dorpen waar wij door middel van de grammofoontoespraken predikten.”

Pioniers richten gemeenten op

De jaren dertig gaven ook een verandering te zien in de aard van het colporteurswerk, dat nu pionieren werd genoemd. Terwijl pioniers in de jaren twintig van het ene gewest naar het andere reisden in hun pogingen om zoveel mogelijk gebied te bewerken, bleven zij nu in één plaats om gemeenten op te richten. Laten wij, om te weten te komen hoe dat ging, de Mortensens, Ejner en Else, eens volgen:

Nadat Ejner en Else hun boerderijtje hadden verkocht, gingen zij in maart 1934 in de volle-tijddienst. Geen eenvoudige taak, want dit waren crisisjaren.

Een van hun eerste gebieden was de stad Sønderborg. Zij troffen regelingen om in een gehuurde zaal vier openbare toespraken te laten houden door sprekers die door het Genootschap waren uitgezonden. Vervolgens werd de reeks voortgezet met broeder Mortensen als spreker. Dit was zijn debuut. Hoewel hij erg zenuwachtig was, deed hij het goed, en mettertijd waren er rond de dertig geregelde bezoekers op de vergaderingen. Later werden er grammofoontoespraken gehouden, met daaropvolgend vragen en antwoorden. Daarna begonnen de geregelde studievergaderingen met de boeken van het Genootschap als studiehulpmiddelen. Er was een nieuwe gemeente in de maak en begin 1936 werd ze formeel opgericht.

Tegen de zomer werd de Mortensens gevraagd door te reizen naar de stad Nyborg, en daar gingen zij op dezelfde wijze te werk: Eerst werden openbare toespraken gehouden door broeders van het Genootschap, dan toespraken door broeder Mortensen, dan grammofoontoespraken en ten slotte bijbelstudievergaderingen. Tegen eind augustus 1937 had hun werk weer zoveel vrucht gedragen dat in Nyborg een gemeente met ongeveer tien verkondigers werd opgericht.

De nazi-bezetting

Negen april 1940 was een donkere dag voor Denemarken. Troepen uit nazi-Duitsland marcheerden het land binnen. De broeders bereidden zich op het ergste voor, want overal elders waar de nazi’s de macht in handen hadden, waren de Getuigen meedogenloos vervolgd. Het werd daarom het beste geacht behoedzaam te handelen.

Voor diezelfde maand stond er een uitgebreide veldtocht op het programma met de brochure Vluchtelingen, maar daar deze brochure een ongenadige uiteenzetting over het nazi-regime bevatte, werden de plannen gewijzigd. De broeders voerden een bliksemactie uit door de brochures vroeg op een zondagmorgen bij de mensen thuis in de brievenbus te doen. Op 28 april werden er zo’n 350.000 brochures gratis in het hele land verspreid. Het was een dure aangelegenheid, maar zelfs broeder Dey zag in dat het noodzakelijk was deze methode te gebruiken.

Gelukkig is de vervolging nooit gekomen. Om politieke redenen verkozen de bezetters Denemarken aan te houden als een „modelprotectoraat” en stonden zij de Denen aanzienlijke persoonlijke vrijheid toe. Door behoedzaam te werk te gaan, konden de broeders hun predikingsactiviteiten voortzetten.

William Dey geïnterneerd

Als gevolg van de Duitse bezetting werd William Dey, die een Brits burger was, in een interneringskamp bij de stad Vejle opgesloten. Hoewel de geïnterneerden binnen het kamp een humane behandeling en beperkte vrijheid genoten, was het voor deze energieke man een beproeving zijn dagelijkse werk niet te doen. Maar hij zat allerminst bij de pakken neer. Onafgebroken gaf hij zowel zijn medegeïnterneerden als alle bewakers getuigenis. Keer op keer maande hij hun een standpunt voor Gods koninkrijk in te nemen — zo vaak zelfs dat zij hem de bijnaam ’Bepaal je standpunt’-Dey gaven!

De toewijzing als bijkantooropziener die broeder Dey in 1934 na Poul Reinseth had gekregen, werd behartigd door Albert West. Hij had aan het eind van de jaren twintig enkele jaren als bijkantooropziener in Estland gediend. Het directe contact met het hoofdbureau van het Genootschap in de Verenigde Staten was afgesneden. De enige communicatiemogelijkheid was via Zweden, dat een neutraal eiland vormde in de stormachtige oorlogszee. Het Noordeuropese bijkantoor functioneerde niet meer en broeder Eneroth in Zweden had nu de toewijzing inlichtingen en berichten uit de noordelijke landen in te zamelen en aan Brooklyn (VS) door te geven.

Het geestelijke voedsel bleef komen

Denemarken bleef de jongste tijdschriften en andere uitgegeven lectuur ontvangen, maar naarmate de politieke betrekkingen tussen de Denen en de Duitsers meer en meer gespannen werden, rees de behoefte aan theocratische strategie. Een jonge Deense zuster werkte als kindermeisje voor het gezin van een Spaanse diplomaat in Kopenhagen en deze diplomaat was van harte bereid geschenkpakketten voor haar mee terug te nemen uit Zweden. Wat er in de pakketten zat, wist hij natuurlijk niet!

Dus aan geestelijk voedsel is er nooit gebrek geweest. Alle oorlogsjaren door was het mogelijk zowel De Wachttoren en de Vertroosting, als andere lectuur uit te geven en te verspreiden. Zelfs toen tegen eind 1941 de Engelse uitgave van De Wachttoren een reeks artikelen bevatte waarin Daniëls profetie werd uitgelegd en Duitsland als de koning van het noorden werd aangewezen, bleven de broeders de inlichtingen ontvangen. Het werd niet raadzaam geacht deze artikelen in de Deense Wachttoren op te nemen, daarom werden ze gestencild en de kringopzieners reisden naar de gemeenten en lazen ze voor aan een gehoor dat uitsluitend bestond uit broeders en zusters die hun identiteitskaart bij zich hadden. Zoals men zich kan voorstellen, waren de vergaderplaatsen bij deze toespraken altijd stampvol.

Tegenstand van zowel nazi’s als geestelijken

Terwijl er van de Duitse bezettingstroepen geen merkbare tegenstand kwam, ziedden de Deense nazi’s van haat. Keer op keer probeerden zij door middel van hun tijdschriften de aandacht van de Duitsers op de Getuigen te vestigen.

Ook de geestelijken binnen de Deense volkskerk hadden het druk met hun snode plannen. Hun aanvallen in kranten leidden tot scherpe briefwisselingen via de redactionele pagina’s. Het hoogtepunt kwam toen een geestelijke een radiokerkdienst besloot met een waarschuwing tegen de Getuigen, die, naar hij zei, niet in Jezus als de Verlosser of als de Zoon van God geloofden.

Het radiostation weigerde een rectificatie uit te zenden, en daarom besloot het Genootschap zich te laten horen op de best mogelijke manier — door middel van de prediking. Er werden voorbereidingen getroffen voor de meest uitgebreide getuigenisveldtocht aller tijden. In recordtijd werd er een brochure vervaardigd met de titel Wilt u tussen ons oordelen? In de inhoud werd duidelijk het verschil aangetoond tussen Jehovah’s Getuigen en de geestelijken.

De grote veldtocht werd „De Strijd van Jehovah” genoemd. En er heerste waarlijk een strijdvaardige geest onder Jehovah’s volk. Iedereen deed mee, en op de vastgestelde dag, 21 februari 1943, werden er zo’n 700.000 brochures kosteloos verspreid. Grote en kleine steden werden bedolven onder de brochures. Zelfs de kleinste eilandjes kwamen aan de beurt. Er werden per post brochures verzonden naar alle huizen op zo’n 62 kleinere eilanden. Meer dan twee derde van alle huizen in Denemarken ontving een brochure aan de deur. Onmiddellijk daarna werden exemplaren gestuurd naar alle geestelijken, kerkvoogden en vooraanstaande kerklidmaten.

De kranten zorgden ervoor dat iedereen die niets van de veldtocht van de Getuigen had gemerkt, op de hoogte werd gebracht. In heel het land waren de geestelijken druk in de weer de handschoen op te nemen in kranten, gemeenteblaadjes en vanaf de kansel. De veldtocht van de Getuigen had bij de tegenstanders een gevoelige zenuw geraakt. De Deense nazi’s vielen venijnig aan en beweerden dat de Getuigen in het geheim door joden werden gefinancierd. Honderden mensen schreven echter naar het bijkantoor met het verzoek om meer inlichtingen omtrent onze boodschap.

De veldtocht duurde verscheidene maanden. Overal waar een plaatselijke predikant smaad wierp op Jehovah’s naam en Zijn dienstknechten tegenstond, probeerden de broeders regelingen te treffen voor een openbare toespraak in zijn gebied en de gemeente met strooibiljetten te overspoelen. Vooral op het eiland Amager was de activiteit groot, want daar werd een openbaar debat gehouden tussen Jehovah’s Getuigen en geestelijken van de Deense volkskerk. Twee broeders, Arthur Jensen en Herløv Larsen, spraken namens de Getuigen. Zij waren bekwame sprekers met een snel, logisch verstand.

Een theoloog gaf een heel goede samenvatting. Hij zei in het blad Amager Bladet van 15 april: „Over het geheel genomen waren de argumenten van de Getuigen verreweg het best, het duidelijkst en het meest objectief. Wat de kerk betreft, ach, je kon je daar alleen maar voor haar zitten schamen.” Mettertijd verstierven de aanvallen van de geestelijkheid, want hoe harder de geestelijken de Getuigen bestreden, des te krachtiger was het getuigenis dat door de Getuigen aan hun gemeenteleden werd gegeven, en dat paste helemaal niet in de kraam van de geestelijken.

Congressen tijdens de oorlog

Het was mogelijk tijdens de oorlog verscheidene congressen te houden. Gedenkwaardig was het congres dat op 28 en 29 augustus 1943 in het Odd Fellows Huis in Kopenhagen werd gehouden. De eerste congresdag verliep zoals gepland. Maar de politieke omstandigheden in Denemarken hadden een breekpunt bereikt doordat de bezettingstroepen steeds zwaardere eisen stelden aan de Deense regering, en op zaterdag 28 augustus — dezelfde dag dat het congres in het Odd Fellows-​gebouw begon — weigerde de regering haar verdere medewerking.

Op zondagochtend kwamen de Duitse troepen in actie. De Duitse militaire opperbevelhebber in Denemarken kondigde de staat van beleg af. Het Deense leger en de marine werden ontwapend, ettelijke vooraanstaande burgers werden gearresteerd en de regering werd ontbonden. Grote bijeenkomsten werden verboden, evenals samenscholingen op straat. Diezelfde ochtend kwamen de broeders in particuliere huizen bijeen. De situatie werd besproken en zij namen als vanzelfsprekend aan dat het congres nu afgelast was.

Maar het geval wilde dat één soort bijeenkomsten niet verboden was — kerkdiensten. Snel werd er bericht rondgestuurd dat zij ’s middags in het gebouw van de Odd Fellows bijeen konden komen voor een „kerkdienst”. Per taxi werden broeders van Bethel naar verschillende huizen gestuurd en van daar uit verspreidde het bericht zich als een lopend vuurtje onder de broeders en zusters. Om geen onnodige aandacht op hun werk te vestigen, kwamen zij met twee of drie tegelijk. Zij werden door een zijdeur de zaal binnengelaten. Weldra waren er 1284 broeders en zusters in vergadering bijeen.

„Toen wij de zaal binnenkwamen,” vertelt een zuster, „konden wij werkelijk zien wat de organisatie voor ons betekende, want bijna alle broeders waren er. Allen waren bijeengekomen na zeer kort tevoren te zijn gewaarschuwd, en niemand behalve Jehovah’s Getuigen had dat voor elkaar kunnen krijgen. Het was alleen al heerlijk weg te kunnen van de luidruchtige, woedende mensenmenigten op straat naar de kalme en vredige atmosfeer. Het was alsof er een deur zat tussen de oude wereld en de nieuwe.”

Na de vergadering gingen de broeders in kleine groepjes naar buiten met de opdracht het gebied snel te verlaten. Alles verliep vlot. En dat gebeurde allemaal pal onder de neus van de Duitsers! Het hoofdkwartier van de Duitse marinecommandant lag pal tegenover de congresplaats aan dezelfde straat! Buiten op de stoep stonden achter stapels zandzakken Duitse wachten gewapend met machinegeweren.

De bijbelschool op Langeland

In 1943 gonsde het van de geruchten dat de Getuigen in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië hun eigen bijbelscholen hadden. Aangezien de broeders in Denemarken wegens de oorlog geen rechtstreeks contact met het internationale hoofdbureau hadden, begonnen zij geheel te goeder trouw aan plannen voor een school. Zij kochten een huis in een aantrekkelijke omgeving in Lohals, op het eiland Langeland. Daar vestigden zij hun hoogst eigen bijbelschool met uitzicht op zee. Op Simon Petersen van Bethel viel de keus als schoolopziener. Twee andere broeders waren de leraren. Een van hen, Filip Hoffmann, kwam eveneens van Bethel.

Op maandag 5 juni 1944 startte de eerste klas. Iedere cursus duurde twee weken. De lessen waren van ’s ochtends 9 tot 12 uur, met onderwerpen als bijbelse leringen, organisatie, predikingsactiviteit, rekenen en Deens. De middagen konden de leerlingen naar believen invullen. Zij waren vrij om te studeren, te gaan zwemmen of te wandelen in de aangename omgeving van de school. De weekeinden waren aan de velddienst gewijd.

Hoewel de school slechts één zomer heeft bestaan, steeg het totaal aantal leerlingen tot ongeveer 450 broeders en zusters. Eigenlijk was de school het gevolg van een misverstand. Er zouden inderdaad scholen worden opgericht, maar niet op deze manier. Het volgende jaar werd in alle gemeenten de „Cursus in de theocratische bediening” (thans de theocratische bedieningsschool) ingevoerd.

Het einde van de oorlog

Tegen het einde van de oorlog werd als gevolg van een schaarste aan de meeste goederen, waaronder papier, de omvang van de tijdschriften noodgedwongen ingekrompen. Geen papier, geen lectuur. Een tijdlang slaagden de broeders er echter in De Wachttoren en de Vertroosting in de gebruikelijke aantallen uitgebracht te krijgen door geleidelijk het aantal bladzijden te verminderen. Maar zelfs die maatregel was niet genoeg. In april 1945 werd het noodzakelijk het werven van nieuwe abonnees te staken.

Desondanks namen de Deense gemeenten gedurende die jaren toe, tot bijna een verdubbeling in aantal. Van een hoogtepunt van 75 gemeenten met 1373 verkondigers in 1940 steeg het aantal tot 127 gemeenten met 2620 verkondigers in 1945.

Hulp aan voormalige gevangenen uit concentratiekampen

Op 5 mei 1945 heerste er grote vreugde in Denemarken. Bevrijding! Nog diezelfde dag strandde op het eiland Møn een rivierboot volgestouwd met ettelijke honderden gevangenen uit het beruchte concentratiekamp Stutthof in wat thans het noorden van Polen is. Onder de gevangenen waren vijftien Jehovah’s Getuigen van vijf verschillende nationaliteiten. Binnen enkele uren waren hun Deense broeders present met voedsel. Helaas kwam de hulp voor enkelen te laat. Ziekte en honger hadden hun tol geëist; twee Getuigen stierven kort na aankomst. Het was duidelijk dat de overlevenden grote behoefte aan warme aandacht hadden. Het bijkantoor nam hen onder zijn vleugels.

Zij werden gehuisvest in het gebouw op Langeland dat eigendom was van het Genootschap. En onder de nauwlettende tedere zorg van broeder en zuster Simon Petersen bloeiden de drie broeders en tien zusters zowel fysiek, mentaal en geestelijk op. Mettertijd kwamen deze ontheemden weer op krachten en keerden naar hun respectieve landen terug om het predikingswerk in hun eigen talen te hervatten — Duits, Pools, Russisch, Lets en Litouws.

Bezoeken van het hoofdbureau

Vroeg in de zomer van 1945 werd het contact met het bureau van het Genootschap in Brooklyn (New York) hersteld. Later dat jaar werd de communicatie verder versterkt toen Nathan H. Knorr, die sedert 1942 president van het Genootschap was, samen met zijn secretaris, Milton G. Henschel, een bezoek aan Kopenhagen bracht. Dit was een hele gebeurtenis, want sedert 1927 had Denemarken geen bezoek van een president van het Genootschap meer gehad.

Tijdens dit bezoek dienden dertien broeders een aanvraag in voor een zendelingenopleiding aan de nieuwe Wachttoren-Bijbelschool Gilead. De volgende zomer vertrokken de eerste vijf van hen naar de Verenigde Staten.

Twee jaar later bezochten de broeders Knorr en Henschel op hun internationale dienstreis in 1947 Denemarken opnieuw. Ditmaal voerde broeder Knorr iets voor Denemarken heel nieuws in: straatwerk met de tijdschriften. Het was gebleken dat in de Verenigde Staten het aanbieden van De Wachttoren en de Ontwaakt! aan mensen op straat een doeltreffende predikingsmethode was. Ook in Denemarken werd hiermee succes geboekt, vooral tijdens het spitsuur op vrijdag.

Afgestudeerden van Gilead bieden de helpende hand

De terugkeer van aan Gilead opgeleide broeders naar Denemarken gaf de velddienst een flinke impuls. De eerste twee afgestudeerden, Johannes en Christian Rasmussen, kwamen terug om vanaf de eerste maanden van 1947 als broederdienaren (thans „kringopzieners” genaamd) te dienen. Christian werd later overgeplaatst naar Zweden, waar hij nog steeds op Bethel dient.

Filip Hoffmann was de volgende afgestudeerde van Gilead die naar Denemarken terugkeerde. Behalve onderwijs aan Gilead kreeg hij een speciale opleiding op het bureau en in de drukkerij van Brooklyn. Zo gaf zijn terugkeer de aanzet tot een verandering in de procedures op het Deense bijkantoor. Later werd broeder Hoffmann aan Duitsland toegewezen om daar op het bijkantoor te dienen.

In januari 1949 kwamen Albert en Margaret West van Gilead terug naar Denemarken. Broeder West werd aangesteld als bijkantooropziener, ter ontlasting van de nu 69-jarige broeder Dey. Broeder Dey bleef zijn werk op het bijkantoor doen tot de herfst van 1950, toen hij naar Groot-Brittannië terugkeerde, waar hij tot aan zijn dood in 1963 getrouw als pionier is blijven dienen.

Groei in aantallen en geestelijke groei

Gedurende de daaropvolgende jaren verruimde de geestelijke kijk van de broeders zich. Zij waren steeds beter in staat zichzelf te zien als onderdeel van een internationale maatschappij onder gemeenschappelijk bestuur. De grote internationale congressen in New York in de jaren vijftig, waar ook afgevaardigden uit Denemarken waren, droegen hiertoe bij. Zij zagen met eigen ogen het kantoor en de drukkerij van het hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen en hoorden met eigen oren enkele leden van de staf van het hoofdbureau lezingen houden. Dit alles gaf hun een voortreffelijk geestelijk fundament, dat zij thuis in eigen land met anderen konden delen.

Het aantal verkondigers bleef stijgen, zodat het tijdens de congresvoorbereidingen in 1954 duidelijk werd dat een enkele malen eerder gebruikte congreshal — de KB-Hallen — niet langer genoeg ruimte bood. Daarop huurden de broeders de grootste zaal in Denemarken, het Forum, nabij het centrum van Kopenhagen. Dit was een sensatie. Zoals Johannes Rasmussen, de toenmalige districtsopziener, het uitdrukte: „Wij konden 8000 mensen in de KB-zaal bijeenbrengen zonder dat het opviel. Maar als er 5000 naar het Forum komen, is dat nieuws.”

Er werden voorbereidingen getroffen voor het tot dusver grootste congres in Denemarken. Er was in het Forum plaats voor 7000 personen en er werden een aantal tenten opgezet om ruimte te maken voor nog ettelijke duizenden die binnen geen plaats meer konden vinden. En nog was het alle vier de congresdagen overvol. De broeders verheugden zich over het aantal aanwezigen, en hun geestdrift kende geen grenzen toen op zondagmiddag 8 augustus 12.097 personen de openbare lezing bijwoonden!

Een nieuwe bijkantooropziener

De volgende dag kwam een Amerikaanse broeder aan, Richard E. Abrahamson, om de verantwoordelijkheid voor het werk in Denemarken op zich te nemen. Hij werd de vijfde bijkantooropziener binnen enkele jaren. Broeder West was in de zomer van 1951 ernstig ziek geworden en had zijn verantwoordelijkheid overgedragen aan Aage Hau, die aan Gilead was opgeleid. Een jaar later ging de verantwoordelijkheid over in handen van een Canadees, Norman Harper. Na een paar jaar besloten de Harpers wegens gezinsuitbreiding naar Canada terug te keren.

Broeder Abrahamson kwam uit het districtswerk in Engeland. Hij was in 1953 met zijn vrouw Julia van Gilead afgestudeerd en had voordien een aantal jaren op het hoofdbureau in Brooklyn gediend. Hij was 31 jaar oud toen hij bijkantooropziener werd en hij zou meer dan 26 jaar het opzicht over het werk voeren.

Prediken op de Faeröer

In mei van datzelfde jaar 1954 werden twee speciale pioniers uitgezonden naar de Faeröer, een kleine eilandengroep in het noorden van de Atlantische Oceaan tussen IJsland en de Shetland Islands. Zij waren echter niet de eerste verkondigers op de eilanden. Al in de zomer van 1935 hadden twee pioniersters daar gereisd. Tijdens hun drie maanden durende verblijf hadden zij een groot aantal boeken en brochures weten te verspreiden. De geestelijken waren er echter in geslaagd de pioniersters van de eilanden te laten wegsturen. Vanaf 1948 was er wel weer wat gepredikt op de eilanden, maar door moeilijkheden van verschillende aard bleef het werk beperkt.

Nu zouden de twee speciale pioniers, Svend Aage Nielsen en Edmund Onstad, moeten zorgen dat het werk beter werd georganiseerd. Al spoedig vonden zij een appartement in de hoofdplaats, Tórshavn, op Streymoy, het grootste eiland van de Faeröer, waar zij een kamer als Koninkrijkszaal inrichtten. Na in de hele stad gepredikt te hebben, richtten zij vervolgens het vizier op de kleinere nederzettingen.

Over het algemeen weerspiegelen de bewoners van de Faeröer het ruige karakter van de eilanden — zij zijn wat afstandelijk, aarzelend, en ietwat wantrouwig jegens vreemdelingen — en daardoor kostte het tijd en geduld voordat de pioniers wat contact met hen kregen. Dikwijls kwamen de pioniers voor dichte deuren te staan. Pas als zij een tijdje uit het gebied „verdwenen” en dan weer begonnen te prediken, konden zij contacten leggen omdat de mensen dan dachten dat het „gevaar” geweken was. De mensenvrees was heel groot. Verspreide lectuur werd vaak teruggegeven; soms lag die zelfs voor de pioniers op het postkantoor van Tórshavn te wachten als zij naar de stad terugkeerden.

Een ander probleem was de onmogelijkheid in de dorpen onderdak te vinden. Dit betekende meer varen, want er konden alleen maar dagtochten van Tórshavn naar de dorpen worden gemaakt. En alleen broeder Nielsen had geen last van zeeziekte. Maar er werd een oplossing gevonden. Een broeder uit Denemarken, die zich bij hen in de pioniersdienst had aangesloten, had een kleermakerij en met vereende middelen en krachten slaagden zij erin een tent te maken. Zo konden zij beladen met rugzakken, slaapzakken, velddiensttassen en een tent van dorp tot dorp over de heuvels trekken zonder zich zorgen te hoeven maken om een nachtelijk onderkomen.

De moeilijkheden in Klakksvik

Later dat jaar verhuisde broeder Nielsen naar de stad Klakksvik. Toevallig kwam er net bij zijn aankomst een langdurig conflict tot een climax. De plaatselijke bevolking weigerde de door de Deense overheid gekozen geneesheer-directeur voor het stadsziekenhuis te aanvaarden. Het kwam tot een uitbarsting van geweld! ’s Avonds werden er ijzeren kettingen over elektriciteitskabels gegooid zodat alle lichten in de stad uitgingen. En wee de Deen die zich na donker alleen buiten waagde!

Maar hoe kon broeder Nielsen van deur tot deur gaan als de hele stad net een woedende bijenkorf was? Hij vertelt: „Op mijn eerste dag in de dienst kreeg ik een idee, een idee dat ik voordien of nadien nooit meer heb gebruikt. Ik droeg gewoon van het moment dat ik de deur uitging tot ik thuiskwam mijn bijbel openlijk in mijn hand. Op die manier kreeg ik altijd lange gesprekken met mensen, hoewel zij mij nog steeds niet binnen durfden nodigen. . . . Een huisvrouw zei: ’Weet u wat ze zeggen? Dat niemand u kwaad kan doen omdat u de hele tijd een bijbel in uw hand hebt.’”

Meer pioniers treden aan

In de zomer van 1957 werd Anders Andersen naar de Faeröer gestuurd, waar hij als speciale pionier in het gebied van Klakksvik diende. Hij bracht ook geregelde bezoeken aan de kleine, pasopgerichte gemeente in Tórshavn en bij broeder Onstad, die op het zuidelijke eiland Sudhuroy predikte.

Het volgende jaar arriveerde er een echtpaar, Svend en Ruth Molbech. Nu konden de zusters ook een goede ondersteuning in het veld krijgen en konden de plaatselijke vrouwen die belangstelling toonden, beter geholpen worden. Het was vervelend als ongehuwde broeders geregelde nabezoeken bij vrouwen moesten brengen, vooral als hun echtgenoten langdurig van huis waren op de visvangst.

Getuigenis met de films van het Genootschap

De films van het Genootschap, De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie en Het geluk van de Nieuwe-Wereldmaatschappij, wekten in de kleine nederzettingen belangstelling voor het goede nieuws. Deze films demonstreerden dat de Getuigen geen plaatselijke sekte maar een wereldomvattende broederschap waren.

In Vestmanna op Streymoy werd de bioscoop gehuurd. Volwassenen en kinderen, in totaal meer dan tachtig, vulden het zaaltje lang voordat de vertoning begon. Een poos wachten was voor de eilanders nooit een probleem; voor hen geen strakke tijdschema’s. Alleen als er een vissersboot terugkeerde, stormde iedereen opeens naar de haven. Dit gebeurde tijdens een van de filmvoorstellingen van het Genootschap. Midden onder de vertoning doorkliefde het geluid van een stoomfluit de lucht om aan te kondigen dat er vaders, zoons en broers van zee waren teruggekeerd. In een oogwenk was de hele bijeenkomst opgebroken; iedereen holde naar de ramen om te zien welk schip er aangekomen was. En toen met z’n allen naar buiten! Binnen enkele seconden was de zaal leeg; alleen de bioscoopexploitant en een paar bejaarden bleven om de rest van de film te zien.

Een eilander neemt zijn standpunt in

Terwijl broeder Andersen op de noordelijke eilanden predikte, trof hij een eilander, John Mikkelsen, die belangstelling toonde. Maar John, met zijn Faeröese aard van kalm-aan-dan-breekt-het-lijntje-niet, veranderde niet van de ene dag op de andere. Twee speciale pioniersters brachten nabezoeken, en dank zij hun vriendelijke moeite raakte ook Johns vrouw Sonja geïnteresseerd en ging aan de bijbelstudie deelnemen. Na verloop van tijd namen man en vrouw beiden hun standpunt voor de waarheid in, en uiteindelijk werd John de eerste eilander die als ouderling werd aangesteld.

Spoedig kregen de eenzame pioniers hulp van gezinnen die uit Denemarken kwamen verhuizen om te dienen waar de behoefte groter was. Dit had een goede uitwerking, aangezien velen in het gebied het idee hadden dat ons geloof alleen voor zendelingen en niet voor „gewone” mensen was. Maar zij hadden respect voor gezinnen die in hun midden woonden en werkten. De eerste immigrerende familie was het gezin van Anker en Dora Nygaard met hun vier kinderen. Zij kwamen in 1959 aan en leverden een voortreffelijke bijdrage aan de toename op de Faeröer.

Het kostte de eerste golf van speciale pioniers acht tot tien jaar van geduldig hard werken in het gebied van de Faeröer om zogezegd de grond om te ploegen. Zij hadden de volle laag gekregen van de tegenstand van religieuze leiders en hadden de spits afgebeten bij het zoeken naar oprechte personen. Nu werd het raadzaam geacht deze ploegers naar minder geïsoleerde gebieden in Denemarken te laten terugkeren en andere pioniers hun werk te laten voortzetten.

Naar Groenland — het land van sneeuw en ijs

In het midden van de jaren vijftig was ook de tijd aangebroken om het goede nieuws uit te dragen naar het land van sneeuw en ijs, Groenland, een uitgestrekt eiland met een koud klimaat en een ijskap van wel 3 km dik. Jarenlang had Groenland de status gehad van een Deense kolonie, en waren de enige religies die daar hun werk mochten doen de Moravische Broeders, die zich in het jaar 1900 terugtrokken, en de Deense volkskerk geweest. Maar het aannemen van een nieuwe Deense grondwet in 1953 effende de weg om Getuigen een toewijzing daar te geven.

In januari 1955 arriveerden twee speciale pioniers, Kristen Lauritsen en Arne Hjelm, per boot in de hoofdstad Godthåb (Nuuk). De taak die hun wachtte, was enorm. Met de hoofdstad als uitgangspunt bewerkten zij een 1600 km langs de westkust, waar de meeste van de toen 25.000 inwoners leefden, verspreid in 200 stadjes, dorpen en nederzettingen.

Zij begonnen met de hoofdstad. Velen luisterden aanvankelijk bereidwillig. Toen veranderde de reactie. Wat was er gebeurd? De deken van Groenland (de hoogste geestelijke van het land) had een schotschrift tegen de Getuigen gedrukt en onder de Groenlanders verspreid. Hij trachtte krachtige gevoelens tegen het werk van de Getuigen op te wekken in de hoop het van meet af aan de kop in te drukken.

Op en neer langs de kust

De broeders bleven onverstoorbaar prediken. Na de Gedachtenisviering begonnen zij aan voorbereidingen voor een lange predikingstournee in de zomer. Tegen eind april arriveerde de eerste kustvaarder die verder noordwaarts zou gaan. De pioniers kochten een tent en stapten aan boord.

De tocht voerde hen naar steden zoals Holsteinsborg, Egedesminde, Jakobshavn, de kolenmijnstad Qutdligssat, Umanak en Upernavik, het noordelijkste punt van hun reis, meer dan 1000 km van het vertrekpunt. Overal verbreidden zij het goede nieuws en konden zij wat traktaten in het Groenlands achterlaten.

Hun volgende predikingstournee voerde hen naar Julianehåb, meer dan 500 km ten zuiden van Godthåb. Het weer was daar milder, en alles zag er groener en vriendelijker uit. Na een tocht naar Narssaq, Nanortalik en Sydprøven keerden de broeders naar Godthåb terug; en zo hadden zij die lange predikingstochten in hun eerste zomer in Groenland voltooid. De hele westkust had een getuigenis omtrent Jehovah’s voornemens ontvangen.

Deze vroege tochten hebben de levenservaring van de broeders beslist verrijkt. Hoewel zij liever in een warm bed sliepen, ontdekten zij dat kamperen een geheel eigen charme heeft. Eén nadeel van het kamperen in tenten echter had te maken met de Groenlandse sledehonden die door de Groenlanders ten noorden van Holsteinsborg worden gebruikt. De honden renden heen en weer onder de scheerlijnen, en ze knauwden de lijnen door. De broeders leerden al snel dat zij nooit voedsel in hun tent moesten bewaren tenzij het goed beschermd was; anders braken de honden in en vraten alles op. Daarom legden zij voedselvoorraden gewoonlijk op het dak van een hut of hingen ze in een zak op aan een paal buiten het bereik van happende kaken. Maar in Umanak werkte dat toch niet. De honden sprongen op en beten een gat in de voedselzak — en daar tuimelden hun voorraden met worstjes, kaas, boter en al naar beneden, en de honden maakten er korte metten mee.

Soms stuitten de broeders op tegenstand van de geestelijken, maar over het geheel genomen ondervonden zij dat Groenlanders vriendelijke, aanspreekbare en gastvrije mensen waren. Dikwijls kwamen velen ’s avonds naar hen toe om vragen te stellen. Ongetwijfeld kon er in dat gebied heel wat gedaan worden. Maar de broeders hadden er geen vermoeden van hoeveel jaren van geduldig werken het zou kosten voordat er een toename te zien was.

Meer hulp voor Groenland

Een voortreffelijke hulp om het werk van de Getuigen te illustreren, was de film De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie. Gedurende de winter werd deze driemaal vertoond in Godthåb, telkens voor een volle zaal. Toen kwam in 1957 de film Het geluk van de Nieuwe-Wereldmaatschappij, met een band die bij de film werd afgespeeld waarop commentaar in het Groenlands was opgenomen. Toen jaren later de deken van Groenland een uiteenzetting gaf over de religieuze situatie in Groenland, zei hij: „Jehovah’s Getuigen zijn het opdringerigst. Zij jagen de kust op en af om die film over de verrukkingen van het Millennium te vertonen. En die kleurige beelden maken werkelijk indruk.”

In 1958 werd het pioniersgroepje verdubbeld tot vier in getal. En de volgende lente arriveerde er nog één. Hoe kwam dat? Broeder Lauritsen ontmoette op reis naar het internationale congres in New York een Engelse pionierster, Joan Bramham, en de rest is bekend. Zij werd zijn vrouw en medewerkster. Zij leverde de verbluffende prestatie zowel Deens als Groenlands te leren. Nu namen broeder en zuster Lauritsen het zuidelijke deel van het Groenlandse gebied voor hun rekening, terwijl de andere speciale pioniers doorgingen in het midden en noorden.

In Denemarken — Vooruitgang en zifting

De vooruitgang in Denemarken zette door, zodat men in april 1955 9207 verkondigers bezig kon zien de brochure Christenheid of Christendom Welke is „het licht der wereld”? te verspreiden. De volgende grote gebeurtenis was het congres in de zomer. Bijna 6000 Denen reisden naar Stockholm, de hoofdstad van Zweden, om het „Zegevierend Koninkrijk”-congres bij te wonen — de eerste keer dat het merendeel van de Deense broeders naar een internationaal congres ging. Het programma en de omgang met zoveel Noorse en Zweedse broeders alsook met afgevaardigden uit andere landen gaf hun de nodige geestelijke impuls om hun inspanningen in hun bediening te intensiveren.

Maar niet allen deelden in hun vreugde. Sommige verkondigers gaven blijk van ontstemming over alle nieuwe aanwijzingen van het internationale hoofdbureau. Andere ontevredenen keurden het niet goed dat De Wachttoren zo sterk de nadruk legde op een christelijke levenswijze, een reine moraal en uitsluiting van onberouwvolle kwaaddoeners. Sommigen vielen daardoor af. Anderen lieten zich overweldigen door materialisme en mensenvrees. De meerderheid bleef echter getrouw, en de organisatie werd inwendig versterkt.

Congressen in de open lucht

Na vele jaren van congressen in schoollokalen, concert- en sportzalen werd het nu gezien de aantallen congresgangers nodig er openluchtvergaderingen van te maken. In 1956 werd daarom het in een prachtige, parkachtige omgeving gelegen stadion van Århus afgehuurd. Een kampeerterrein werd door bijna 3000 broeders en zusters gebruikt — een vorm van congresaccommodatie waar nog steeds graag gebruik van wordt gemaakt.

De openbare toespraak werd door meer dan 10.000 personen aangehoord. Maar voor velen was het hoogtepunt van het congres de aanneming van een resolutie, gericht tot de Sovjetrussische premier Nikolaj A. Boelganin, waarin werd geprotesteerd tegen de behandeling van Jehovah’s Getuigen in de toenmalige Sovjet-Unie. De hoofdpunten van deze resolutie werden in 28 kranten afgedrukt — geen geringe publiciteit in een zo klein land als Denemarken.

Wettelijke belemmeringen voor de prediking overwinnen

Enkele maanden later kwam het tot een climax in een rechtszaak betreffende het evangelisatiewerk. Het Ministerie van Handel had beweerd dat de activiteiten van het Wachttorengenootschap feitelijk commercieel waren omdat hiertoe ook het door Jehovah’s Getuigen produceren en vervolgens onder het publiek verspreiden van tijdschriften en boeken behoorde. De van-huis-tot-huisprediking van Jehovah’s Getuigen zou daarom onderhevig zijn aan de in economische wetten vastgelegde beperkingen, met inbegrip van de winkelsluitingsuren waaraan strikt de hand gehouden werd. Om de niet-commerciële aard van de predikingsactiviteiten bevestigd te krijgen, werd de zaak tot in het Hooggerechtshof uitgevochten. De beslissing viel in het nadeel van de Getuigen uit.

Dit had tot gevolg dat er een afzonderlijke commerciële uitgeverij- en drukkerijcorporatie werd gesticht, en deze zorgde voor het verschaffen van tijdschriften en andere bijbelse lectuur aan de gemeenten ten gebruike bij hun niet-commerciële bijbelse onderwijzingswerk. Het Deense Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap behield zijn niet-commerciële status en bleef leiding geven aan de geestelijke activiteiten van de Getuigen, met inbegrip van hun van-huis-tot-huisbediening, waarin geen verandering kwam.

Enige jaren later vocht de regering toen het recht van afzonderlijke Getuigen aan om zonder vergunning en buiten de winkeluren tijdschriften van huis tot huis te verspreiden. Weer oordeelde het Hooggerechtshof in het nadeel van de Getuigen. De broeders hebben echter de niet-commerciële aard van hun werk bevestigd door aan allen die het wilden lezen gratis bijbelse lectuur te verstrekken en zij ondersteunden al dergelijke activiteiten met bijdragen uit eigen zak.

Een nieuw bijkantoor — met een drukkerij

Het Bethelhuis in de Søndre Fasanvej werd veel te klein en daarom werden er plannen gemaakt voor de bouw van een nieuw bijkantoorgebouw. Het leek praktisch dat het bijkantoor het hele drukken van De Wachttoren en Ontwaakt! op zich nam om de nadelen van stijgende lonen en stakingen onder wereldse drukkers te omzeilen. (In 1947 had zo’n staking het drukken van de tijdschriften drie maanden lamgelegd.)

Zo werd er dus een geschikt terrein gevonden in een aangenaam bosgebied in de woonkern Virum, en toen broeder Knorr tegen eind 1956 Denemarken bezocht om de bouwwerkzaamheden te inspecteren, was men al een eind gevorderd met het beton storten — hoewel alle vrijwillige bouwers net aan hun koffiepauze zaten toen broeder Knorr op het terrein aankwam!

Een zachte winter en veel vrijwillige hulp droegen ertoe bij dat het betonwerk tegen februari 1957 voltooid was, en op 31 augustus was het nieuwe bijkantoorgebouw gereed om ingewijd te worden. De 24 leden van de Bethelfamilie woonden er al een maand, en waren nu bezig met het drukken van de uitgaven van 1 en 8 oktober van de Deense Wachttoren en Ontwaakt! — de eerste uitgaven die niet door een wereldse drukkerij werden gedrukt. Van toen af aan werd Ontwaakt! net als De Wachttoren halfmaandelijks gedrukt, en beide tijdschriften kregen een handzamer formaat, terwijl het aantal pagina’s van 16 tot 24 werd uitgebreid.

Gastheren voor een internationaal congres

In 1961 fungeerden de Deense broeders voor het eerst als gastheren voor een internationaal congres. Er werd een groot voetbalstadion gehuurd, het Kopenhaagse Idrætspark — het toneel van veel nationale voetbalwedstrijden. Na uitvoerige voorbereidingen, het verkrijgen van talloze vergunningen van autoriteiten, het vinden van meer dan 15.000 particuliere slaapplaatsen en 800 hotelbedden en het regelen van een kampeerterrein met plaats voor meer dan 5000 personen, was alles eindelijk in gereedheid om de vele gasten uit meer dan dertig landen te ontvangen.

Op het laatste ogenblik deed zich een ernstig probleem voor: Het Deense Directoraat voor de Luchtvaart weigerde een landingsvergunning voor 27 vliegtuigen uit de Verenigde Staten met 2691 congresgangers aan boord. Er volgden een paar zenuwslopende uren, en pas na een persoonlijk beroep op de eerste minister, die met vakantie was, werd de landingsvergunning gegeven en naar de luchtvaartmaatschappij in de Verenigde Staten getelegrafeerd — slechts enkele uren voordat het eerste vliegtuig naar Kopenhagen zou opstijgen.

Dat congres was een overweldigende ervaring. Hoewel de afgevaardigden tot vele nationaliteiten en rassen behoorden, demonstreerden zij het thema van het congres: „Verenigde aanbidders”. Het programma werd simultaan in vijf talen geboden, zodat de Deens-, Zweeds-, Noors-, Fins- en Engelssprekende broeders het in hun eigen taal konden volgen. Op zondagmiddag puilde het stadion uit van de mensen. Er was niet voor iedereen plaats en verscheidene duizenden moesten in een nabijgelegen park de openbare toespraak via luidsprekers beluisteren. Broeder Knorrs eenvoudige en krachtige boodschap bereikte 33.513 personen.

Commentaren van vooraanstaande geestelijken verrieden enige bezorgdheid. Zij erkenden: „Jehovah’s Getuigen zijn druk bezig.” „Deze sekte geeft getuigenis — dat valt niet te ontkennen.” „De zelfopoffering van deze mensen is fenomenaal.” Zij moesten vragen: „Zijn wij druk bezig?” „Waarvan en waarvoor zijn wij getuigen?” „Zijn onze harten koud geworden en in twijfel geraakt?” Zulke uitspraken in het openbaar toonden aan dat er in verband met het congres een reusachtig getuigenis was gegeven.

Het grootste congres ooit in Scandinavië gehouden

In 1969 hadden de Deense broeders opnieuw het voorrecht gastheer te zijn voor een internationaal congres, het „Vrede op aarde”-congres, dat het grootste ooit in Scandinavië gehouden congres bleek te zijn. In veel opzichten werd het op dezelfde wijze gehouden als het congres in 1961, alleen was het in alle opzichten veel groter. En wat een vreugde was het te horen dat 42.073 personen broeder Knorrs openbare toespraak hadden bijgewoond!

De Deense kranten besteedden meer dan 8000 kolom-centimeters aan het congres. Een van de grootste dagbladen van Kopenhagen, de Berlingske Tidende, bracht een hoofdartikel: „Werkelijk massale bijeenkomsten zijn zeldzaam hier in Denemarken . . . Het is dus heel natuurlijk dat het internationale congres van Jehovah’s Getuigen in Kopenhagen deze week veel aandacht trok. . . . Jehovah’s Getuigen vormen een uitdaging voor de volkskerk. . . . Het ware te wensen dat de kerk al was het maar met half zoveel ijver informatie verspreidde over wat het christendom is als de Getuigen wijd en zijd doen om hun dromen van een duizendjarig rijk te propageren.”

Visuele hulpmiddelen bij het onderwijs

Bijbelse drama’s vormen een opwindend en leerzaam hoogtepunt op districtscongressen. In Denemarken is sinds het begin van de jaren zeventig een ongebruikelijk element aan de voorbereidingen hiervoor gekoppeld. Veel van de drama’s worden gefotografeerd om diavoorstellingen te kunnen geven. Waarom doet men dat?

Aanvankelijk werd het gedaan om drama’s te kunnen vertonen op congressen op de Faeröer en in Groenland. Daar waren niet genoeg broeders te vinden om alle drama’s op te voeren, en daarom moesten de drama’s alleen als hoorspel aangeboden worden. Toen kreeg een broeder die bedrijfsleider bij een filmmaatschappij was geweest een idee. Waarom geen dia’s van de dramahandelingen vertoond, synchroon met de geluidsband?

Er werd een experiment uitgevoerd en de resultaten waren goed. Sindsdien is de kwaliteit voortdurend verbeterd. Om een natuurlijke achtergrond te scheppen, worden rekwisieten gebruikt die uitgebreider zijn dan die van de districtscongressen. In sommige gevallen worden er grote decors gebouwd — een markt in Babylon, een huis in Rome, een stadspoort in Jeruzalem — allemaal van hout en polystyreen. Het resultaat is zeer overtuigend en brengt het drama tot leven als het in de vorm van dia’s wordt vertoond. Nu worden deze diasets niet alleen op de Faeröer en in Groenland gebruikt, maar ook in tal van andere landen waar het niet uitvoerbaar is de drama’s live te presenteren.

Vastere voet op de Faeröer

Tegen het eind van de jaren zestig kreeg de waarheid vastere voet op de Faeröer. De gezinnen die vanuit Denemarken daarheen waren verhuisd, boden goede ondersteuning in het veld en hielpen de gemeenten te versterken. In sommige plaatsen werkten zij met een plaatselijke gemeente samen om een huis te bouwen waaraan een Koninkrijkszaal verbonden was. In oktober 1967 werd in Tórshavn de Koninkrijkszaal in het huis van Rasmus Nygaard ingewijd. Het volgende jaar werd in Klakksvik een soortgelijke zaal in gebruik genomen. Dit versterkte de indruk die de plaatselijke bevolking al had: De Getuigen waren hier voorgoed.

Het maakte ook indruk op de mensen dat meer Faeröese families de waarheid begonnen te aanvaarden. Toen bijvoorbeeld Anna Nolsøe in 1961 de waarheid in Kopenhagen leerde kennen, keerde zij naar de Faeröer, waar zij geboren was, terug om te prediken, en weldra werden drie van haar dertien broers en zusters gedoopt. Sedertdien heeft de waarheid zich in haar familie als kringen op het water uitgebreid, zodat daar Getuigen uit drie generaties waren. Soortgelijke verhalen zouden over andere families te vertellen zijn.

Het „grote” congres in Tórshavn

Het eerste districtscongres in Tórshavn stond voor 1971 op het programma. Het huis van Rasmus Nygaard werd het congresbureau en gonsde van activiteit. En voor het eerst waren er in de straten van Tórshavn verkondigers met sandwichborden te zien, een aanblik die heel wat aandacht trok.

Het was een prachtig congres, met 461 aanwezigen voor de openbare toespraak. Het congres werd een keerpunt voor verscheidene verkondigers uit Denemarken, die nu besloten daarheen te verhuizen om te dienen waar de behoefte groter was.

Vooruitgang in Groenland

In Groenland ging het handjevol pioniers gestadig voort in het predikingswerk, bijgestaan door gezinnen die sedert 1961 uit Denemarken waren verhuisd. Er werd veel gepredikt, en de Groenlanders luisterden vriendelijk, maar er was weinig tastbaar resultaat. Een van de grote problemen was de taal. Sommige Groenlanders spraken een mondje Deens, maar niet voldoende voor diepgaande geestelijke gesprekken. En hoewel de verkondigers zwoegden op de Groenlandse taal, leerden zij die zelden goed genoeg om de bijbel te kunnen onderwijzen. Dikwijls moesten zij zich behelpen met korte uit het hoofd geleerde zinnen bij wijze van inleiding, waarna zij een huisbewoner schriftplaatsen voorlazen. Een tijdlang werden getuigeniskaarten en op de band opgenomen toespraken gebruikt.

Er bestond een duidelijke behoefte aan meer publikaties in het Groenlands om de waarheid uit te leggen. Maar wie zou kunnen vertalen? Tot dan toe was gebruik gemaakt van wereldse vertalers — geen erg bevredigende oplossing. Tijdens een bezoek in 1965 moedigde Jørgen Larsen van het bijkantoor zuster Lauritsen aan om eraan te werken vertaler Groenlands te worden. Zij nam de uitdaging aan. Een brochure en enkele traktaten waren de eerste resultaten en vervolgens werd vanaf januari 1973 De Wachttoren in een maandelijkse uitgave van zestien bladzijden gepubliceerd onder de Groenlandse naam Napasuliaq Alapernaarsuiffik. Dat was een reusachtige stap voorwaarts. Nu was het veel eenvoudiger in de plaatselijke taal een grondig getuigenis te geven. Datzelfde jaar werd het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt uitgegeven, eveneens een voortreffelijke hulp bij het bijbelstudiewerk.

Ook hadden de verkondigers in Godthåb behoefte aan geschiktere vergaderfaciliteiten. Maar de stad had zelf al met huisvestingsproblemen te kampen; een Koninkrijkszaal zou dus vrijwel niet te krijgen zijn. Niet ver van het centrum van de stad had een broeder echter een kleine houten blokhut gekocht op een rots met uitzicht over de fjord van Godthåb. Zo werd het in 1970 mogelijk met financiële steun van Deense gemeenten en professionele bouwhulp van speciale pioniers een Koninkrijkszaal en appartementen voor twee pioniersechtparen bij het huis aan te bouwen.

Er werden meer pioniers toegewezen en gedurende de volgende paar jaar vestigden zich verkondigers en gezinnen in verscheidene steden langs de kust. Tegen 1973/1974 waren er al groepjes of gemeenten in acht steden. Ten slotte nam in 1973 een vrouw haar standpunt voor de waarheid in en werd de eerste Groenlander die op Groenland werd gedoopt. In 1976 sloot zich nog een Groenlandse zuster bij de groep aan. Maar wanneer zou er nu een echte oogst op gang komen?

De eerste Deense congreshal

Intussen had ook Denemarken problemen met het vinden van geschikte faciliteiten voor kringvergaderingen. In andere landen waren de broeders begonnen op hun eigen behoeften afgestemde congreshallen te bouwen. Zou dat voor Denemarken ook een oplossing kunnen zijn?

Een groep ouderlingen van Fyn en Jutland onderzochten de mogelijkheden. De reactie onder de broeders was zo gunstig dat besloten werd een congreshal te bouwen ten behoeve van de kringen ten westen van de Grote Belt. Er werd circa 2 ha bosland buiten de stad Silkeborg aangekocht. Het graafwerk begon op 18 maart 1978 en een jaar min één dag later stond een groot, H-vormig, rood bakstenen gebouw klaar om ingewijd te worden, met een zaal voor 900 en eetgelegenheid voor 300 personen, alsmede andere noodzakelijke voorzieningen.

Een nieuw bijkantoorgebouw

Intussen ontstonden er plannen voor een ander theocratisch bouwproject. Het bijkantoor in Virum puilde uit. Het was hard nodig dat er grotere faciliteiten kwamen.

In de stad Holbæk, ongeveer 70 km ten westen van Kopenhagen, werd een geschikt stuk grond gevonden. Het was circa 6 ha heuvelachtig terrein, met een schitterend uitzicht op de Holbæk-fjord. Er werd een ontwerp getekend en er werden vergunningen aangevraagd. Maar toen een vriendelijk gezinde ambtenaar van Bouwtoezicht vernam dat dit complex, met een vloeroppervlak van zo’n 14.000 m2, door de Getuigen zelf gebouwd zou worden, ontraadde hij dat ten stelligste.

„Maar voor Jehovah is niets onmogelijk”, luidt het commentaar van Filip Hoffmann, de coördinator van het project. „De bouwfamilie, gemiddeld zo’n 200 man, zette de schouders onder het werk en kreeg in de weekeinden goede ondersteuning van vrijwilligers. Zelfs de koudste winter van de eeuw, toen er wekenlang een temperatuur van -10° tot -20° C heerste, kon hen niet tegenhouden. Na slechts 100 weken konden de gebouwen op 21 mei 1983 ingewijd worden.”

De familie verhuist naar haar nieuwe onderkomen

In augustus 1982 verhuisde de Bethelfamilie naar het nieuwe onderkomen. Een echtpaar dat niet met hen mee verhuisde, was Richard en Julia Abrahamson. Jarenlang had broeder Abrahamson de leiding genomen in het werk in Denemarken en was hij voor velen een inspirator geweest; zowel hij als zijn vrouw hadden zich een plaatsje veroverd in de harten van de Deense Getuigen. Eind 1980 werden zij echter toegewezen aan het internationale hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn. Dus nam de Deense Bethelfamilie begin januari 1981 verdrietig afscheid van hen.

Het ambt van bijkantoorcoördinator werd toegewezen aan Jørgen Larsen, wiens ervaring in de volle-tijddienst teruggaat tot 1951, inclusief tweemaal een opleiding aan Gilead, waar hij in 1959 en in 1965 afstudeerde. Vergezeld door zijn vrouw Anna had hij een aantal jaren als reizend opziener doorgebracht en vervolgens op Bethel gediend, op de dienstafdeling en op de vertaalafdeling.

Inwijding van het bijkantoor

Twee dagen voor de inwijding werden leveranciers en functionarissen uitgenodigd voor een receptie. Tijdens een rondleiding door de gebouwen prezen zij de broeders voor de keuze van materialen, het voortreffelijke vakmanschap en de afwerking — een maatstaf die zij nog uit hun jonge jaren kenden maar nu nergens meer gehanteerd zagen. Toen de goedwillende ambtenaar van Bouwtoezicht werd herinnerd aan zijn aanvankelijke bezorgdheid, zei hij glimlachend: „Ach ziet u, toen wist ik nog niet wat voor organisatie jullie hebben.”

De 700 broeders en zusters die voor de inwijding waren uitgenodigd, bewonderden niet alleen de aantrekkelijke gebouwen, maar waren ook onder de indruk van de geweldige omvang van het complex. Zoals Christian Rømer zei: „Ik ben overweldigd bij het zien van deze gebouwen als ik denk aan alle krachtsinspanningen die ze vertegenwoordigen.” Allen waren het eens met Daniel Sydlik van het Besturende Lichaam toen die er in zijn inwijdingstoespraak op wees dat offers aan Jehovah ons iets kosten. Dit bouwproject had zowel geld als moeite gekost, maar deze offers werden blijmoedig gegeven omdat ze helpen Jehovah’s werk te bevorderen.

In geestelijke behoeften voorzien

Het nieuwe bijkantoor had voldoende ruimte om een lang gekoesterde wens te vervullen: meer vertalers, zodat er nieuwe projecten konden worden ondernomen. De Deense Wachttoren en Ontwaakt! werden van 24 tot 32 bladzijden uitgebreid; het Jaarboek werd van nu af aan in het Deens gepubliceerd; en er werd begonnen aan een vertaling van Hulp tot begrip van de bijbel.

Twee publikaties hebben in Denemarken geschiedenis gemaakt. De Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift, die in april 1985 werd vrijgegeven, en de Deense versie van de Comprehensive Concordance, die in 1988 werd gepubliceerd en die met de computer was samengesteld. Dit was de eerste keer dat een groepering buiten de Deense volkskerk een vertaling van de hele bijbel had uitgegeven en de allereerste keer dat er zo’n uitgebreide bijbelse concordantie in het Deens was gedrukt.

Intussen heeft de extra ruimte in de nieuwe accommodatie het mogelijk gemaakt te werken aan de uitvoerige index op de Wachttoren-publikaties voor 1930–1985. Dit kostbare gereedschap voor bijbelonderzoekers werd tijdens de congressen in 1991 vrijgegeven. Er was nog een primeur op deze congressen te zien — een nieuw boek, simultaan uitgegeven in drie talen voor de drie taalgebieden die onder het opzicht van het Deense bijkantoor vallen. De grootste mens die ooit heeft geleefd werd vrijgegeven in het Deens, Faeröes en Groenlands.

De installatie van een nieuwe geluidsstudio maakt het mogelijk geluidsbanden van hoge kwaliteit te vervaardigen. Tot dusver zijn de hele christelijke Griekse Geschriften en ongeveer de helft van de Hebreeuwse Geschriften opgenomen; en ten behoeve van mensen met zwakke ogen of leesmoeilijkheden worden artikelen uit De Wachttoren op de band gezet en tweemaal per maand aan 350 abonnees toegezonden.

Een andere stap voorwaarts was de overgang naar gecomputeriseerd fotozetwerk en modern offsetdrukken. Arne S. Nielsen, drukkerijopziener, merkt op: „Dit was zowel een uitdaging als een zegen. Het betekende dat vrijwel de hele uitrusting in de drukkerij vervangen moest worden en dat iedereen met de nieuwe uitrusting moest leren omgaan en zich aan nieuwe werkprocedures moest houden.” Er wordt een vellenrotatiepers aan het werk gehouden met het drukken van tijdschriften in het Deens, IJslands en Groenlands. En toen men de Deense tijdschriften in vier kleuren ging drukken, werd er nog een drukpers bijgeplaatst.

Toen het bijkantoorbouwproject voltooid was, kon men aan het volgende grote project beginnen. De broeders in het oostelijke deel van het land kochten een leegstaand fabrieksgebouw bij het dorp Herlufmagle, circa 50 km ten zuiden van Bethel in Holbæk. Daarbij stonden er op de grond ook nog een boerderij met vier vleugels, een villa van twee verdiepingen, een grote werkplaats en een ruime smidse — een chaos van gebouwen. Maar de architecten en vele bereidwillige handen slaagden erin er een harmonieus geheel van te maken, nu een congreshal voor de eilanden Sjælland, Møn, Lolland en Falster. Sedert de inwijding op 26 april 1986 kunnen bijna alle gemeenten in Denemarken hun kringvergaderingen in hun eigen congreshal bezoeken.

Snelbouw-Koninkrijkszalen

Vervolgens kwam er weer een opwindend hoofdstuk in de geschiedenis van de Deense theocratische bouwactiviteiten. Er werd iets ongehoords ingevoerd: snelbouw-Koninkrijkszalen.

De eerste door broeders gebouwde Koninkrijkszaal werd in 1949 voltooid. En in 1968 vormden gemeenten in een bepaald gebied een fonds, een regionale Koninkrijkszalenvereniging, met het doel alle gemeenten in de regio te helpen de bouw van een Koninkrijkszaal te financieren. (Vergelijk 2 Korinthiërs 8:14.) Het idee verbreidde zich over het hele land, zodat bijna alle gemeenten de gelegenheid hadden hun eigen zaal te bouwen of te kopen.

Maar tegen het midden van de jaren tachtig voldeden sommige oudere Koninkrijkszalen niet meer; vele waren gewoon te klein. Als middel om dat probleem te verhelpen, werd daarom de in andere landen toegepaste snelbouwmethode voorgesteld. Sommigen hadden hun twijfels. Zou deze methode aan te passen zijn aan de Deense bouwtraditie, die dragende bakstenen buitenmuren vereiste? En zou voldaan kunnen worden aan de strenge voorschriften van het Deense Bouw- en Woningtoezicht?

In 1986 schaarden architecten en ingenieurs zich rond de tafel en slaagden erin tot een uitvoerbare aanpak te komen. De plaatselijke gemeente doet al het voorbereidende werk, gevolgd door drie dagen van keihard werken door 200 vaklieden. Groot was de geestdrift toen in september 1986 met succes de eerste snelbouw-Koninkrijkszaal werd opgetrokken.

Sindsdien blijven de autoriteiten versteld staan over deze snelle methode. Op dit ogenblik zijn er in Denemarken 36 snelbouw-Koninkrijkszalen opgetrokken, en er staan er nog meer op het programma. In augustus 1991 was het een heel bijzondere ervaring voor de bouwploegen om naar Jakobshavn in Groenland te reizen teneinde een van ’s werelds noordelijkste Koninkrijkszalen te bouwen.

Een nieuwe Koninkrijkszaal in Tórshavn

De Faeröer werden niet vergeten. Wegens de toename in verkondigers in Tórshavn was er een nieuwe vergaderplaats nodig, een heel project voor de plaatselijke broeders. Maar na het congres in 1983 verhuisden tussen de tien en vijftien verkondigers uit Denemarken naar de eilanden. Verscheidenen van hen brachten de goede ervaring mee die zij hadden opgedaan bij het Bethelbouwproject in Holbæk.

Het project begon in februari 1984 met flink wat boren en springladingen plaatsen, want het gebouw werd letterlijk op de rotsen gebouwd. De kelder was van beton en de rest van het gebouw van hout, met een dak van plaggen — een oude traditie die nu weer populair is. Het was geen snelbouw-Koninkrijkszaal, maar niettemin trok de bouw veel aandacht. Bij de inwijding op 10 juni 1985 vermeldde de televisie Jehovah’s Getuigen voor het eerst in een nieuwsuitzending, werd een plaatselijke ouderling geïnterviewd in een radioprogramma en kwamen de meeste kranten met artikelen en foto’s van de nieuwe zaal.

Nieuwe publikaties in het Faeröes

De broeders op de Faeröer hadden veel baat gehad bij de publikaties in het Deens, aangezien de meeste eilanders Deens lezen en spreken. Toch werd de behoefte aan lectuur in de landstaal voelbaar. Peturbjørg Nygaard, de dochter van Anna Nolsøe, werd als vertaler ingeschakeld, en in het midden van de jaren tachtig werden verscheidene boeken en brochures van het Genootschap in het Faeröes vrijgegeven. Er werd een voortreffelijk getuigenis gegeven toen de mensen in het gebied aantrekkelijke lectuur in hun eigen taal zagen. En wat een vreugde schonk het de gemeenten toen in 1989 de liederenbundel in het Faeröes werd vrijgegeven. Nu konden de uit het hart oprijzende lofzangen letterlijk in nog een taal tot Jehovah worden gezongen.

De afgelopen jaren zijn velen op de Faeröer gedoopt, zowel nieuwelingen uit het gebied als jongeren die in de gemeenten zijn opgegroeid. Wat de vroege verkondigers op de Faeröer zich in 1948 alleen maar in hun verbeelding konden voorstellen, is nu werkelijkheid. Jehovah heeft de volharding gezegend die door tientallen broeders en zusters door de jaren heen aan de dag gelegd is, zodat er thans ook overal op deze kleine Atlantische eilanden een geregeld getuigenis voor Jehovah en zijn koninkrijk van vrede in handen van Jezus Christus wordt gegeven.

Eindelijk Een oogst in Groenland!

Na zo’n dertig jaar geduldig planten en begieten van Koninkrijkszaad werden eindelijk de velden in Groenland rijp voor de oogst. In 1983 begon in Godthåb een groep jonge Groenlanders te studeren en de vergaderingen te bezoeken. Zij maakten goede vorderingen. Zou dit de langverbeide doorbraak blijken te zijn? Aanvankelijk waren zij verlegen en terughoudend, aangezien zij in een Deense gemeente waren en het gesprokene slechts gedeeltelijk verstonden; maar hun moed nam toe en hun liefde voor Jehovah en de waarheid groeide. Kristen en Helena Mortensen, speciale pioniers in Godthåb, vertellen een typerende ervaring:

„Een van hen was Sonja, een jong meisje dat al ongeveer een jaar studeerde, maar ongeregeld, omdat zij voortdurend onderweg was van het ene feestje naar het andere. Na een poos trok zij bij een man in, wat tenminste betekende dat de studie geregeld kon worden gehouden. Nu begon het haar te dagen wat de waarheid eigenlijk allemaal betekende. Zij hield op met roken, gaf het drinken en de wilde feestjes eraan, en trok zich terug uit de kerk. Viggo, de man met wie zij samenleefde, was uiterst zwijgzaam en de verkondigers hadden er moeite mee echt tot hem door te dringen. Sonja vertelde hem wat zij leerde en langzaam maar zeker groeide ook zijn belangstelling. Eerst was hij te verlegen om een geregelde vergadering in de Koninkrijkszaal bij te wonen. Daarom werden er regelingen getroffen voor een particuliere diapresentatie met Groenlandse tekst. Hij heeft die serie zelfs verscheidene malen gezien. Al gauw stemde hij erin toe mee te doen aan de studie, en nu hij zich meer op zijn gemak voelde in de Koninkrijkszaal, begon hij ook de vergaderingen te bezoeken.”

Uiteindelijk trouwde het stel, zij droegen hun leven aan Jehovah op en werden gedoopt. Later namen zij de volle-tijddienst op zich en nu dient Viggo Christensen als de eerste Groenlandse ouderling.

Zulke nieuwe verkondigers van het Koninkrijk popelden om met hun vrienden te spreken over alle goede dingen die zij hadden geleerd. Zij nodigden anderen uit voor hun huisbijbelstudie, en ettelijke vrienden van hen raakten geïnteresseerd in de waarheid en gingen vergaderingen bezoeken. Zo vormde de gemeente een theocratisch milieu dat voormalige slechte omgang door goede verving en waar pasgeïnteresseerden elkaar konden ondersteunen. Sedertdien is de gemeente Godthåb gestadig gegroeid.

Toename in Jakobshavn

Iets dergelijks gebeurde in Jakobshavn, ongeveer 300 km ten noorden van de poolcirkel. In de winter van 1985/1986 begon een speciale-pioniersechtpaar, Bo en Helen Christiansen, daar vergaderingen in het Groenlands te houden. In het tijdsbestek van één jaar kwamen er rond de vijftig personen naar de Koninkrijkszaal — de meesten slechts één keer, maar een kleine trouwe kern kwam op geregelde basis.

Het begon pas echt te groeien toen de waarheid wortel schoot in een klein gezin en zich van daar uit verbreidde. Van meet af aan begreep Sara dat dit de waarheid was; aanvankelijk toonden haar man en drie kinderen zich alleen maar nieuwsgierig. Maar later gaf Niels, de echtgenoot, getuigenis aan zijn zuster Naja in een naburig dorp. Naja’s echtgenoot was ver van huis op een trawler, en daarom ging zij in Jakobshavn bij Niels en Sara logeren en begon met hen de vergaderingen te bezoeken.

Intussen zat Naja’s echtgenoot, Thele, op zijn trawler, in zijn „Nieuwe Testament” te lezen. Hij had gehoord dat zijn vrouw de bijbel bestudeerde en religieus man als hij was, had hij het vaste voornemen te bewijzen dat de leringen van de Getuigen niet deugden. Ook dreigde hij haar met echtscheiding; de papieren waren zelfs al verzonden. Toen hij afmonsterde, ging hij rechtstreeks naar zijn vrouw en nam haar mee terug naar hun eigen dorp. Maar na een lange discussie besefte hij dat hij gewoon niet genoeg van de bijbel af wist om de dingen die zij hem vertelde te weerleggen.

Vastberaden reisden beiden terug naar Jakobshavn en trokken bij Niels en Sara in. Thele haalde de speciale pioniers erbij en vroeg hun hem de bijbel te komen onderwijzen. Hij gaf toe dat hij op het verkeerde spoor had gezeten. Hij begon vergaderingen te bezoeken, stopte met roken en trad uit de kerk. Een week later vroeg hij of hij een verkondiger kon worden! Getrouw bezocht hij de vergaderingen en kwam hij twee maanden later naar het congres dat in Godthåb werd gehouden. Onderweg naar huis vroeg hij: „Mag ik nu een verkondiger worden?” Dat mocht. In de zomer van 1990 werden hij en Naja gedoopt, samen met Niels. Ongeveer een jaar later ging Naja in de gewone pioniersdienst. „Tot dusver zijn er negen gedoopt”, vertelt broeder Christiansen verheugd. „Het is fantastisch om te zien wat er gebeurt als Jehovah oprechte mensen roept.”

De vooruitzichten in Noord-Groenland

„Nog een voorrecht dat wij drie jaar achter elkaar hebben gehad,” zo vervolgt broeder Christiansen, „is predikingstournees maken naar de geïsoleerde noordelijke gebieden van Umanak en Upernavik. Dit is het land van de zeehondenjagers, met een landschap van een ongelooflijke schoonheid. In de kleine buitenposten zijn de leefomstandigheden heel anders dan in de steden, waar moderne ontwikkelingen zich hals over kop voltrekken, maar ook in dit verre gebied is voldoende bewijsmateriaal om aan te tonen dat iedereen het Koninkrijk nodig heeft. De mensen zijn vriendelijk, vele luisteren en de jongste publikaties van het Genootschap worden in flinke aantallen verspreid. Het is duidelijk dat er oprechte personen zijn die gewoon zitten te wachten om bijeenvergaderd te worden.”

In de zomer van 1990 gingen vijf betrekkelijk nieuwe verkondigers uit Jakobshavn op een tweeweekse predikingstournee naar de omringende nederzettingen en buitenposten. Dit was de eerste keer dat die plaatsen een getuigenis kregen van inheemse Groenlandse verkondigers. De vijf legden in drie kleine speedboten een afstand van 2000 km af. Zelfs piepkleine buitenposten, waar boten gewoonlijk niet aanleggen en waar niemand ooit eerder heeft gepredikt, hoorden het goede nieuws. De verkondigers kwamen helemaal tot Kuvdlorssuak — dat de Duivelsduim wordt genoemd — ter hoogte van de 75ste noorderbreedtegraad.

Ten noorden van de Duivelsduim beginnen de met ijs bedekte kusten, en de volgende 300 km zijn geheel onbewoond. Nog verder naar het noorden zijn bewoonde plaatsen die nog steeds vrijwel maagdelijk gebied vormen. In januari 1989 bracht echter een zuster uit Godthåb voor haar wereldse werk twee weken door in de noordelijkste grote stad van Groenland, Thule. Zij nam de gelegenheid waar om tot de inwoners van de stad te prediken. Sedertdien is een jong meisje uit Thule dat toen zij in Godthåb op school zat met bijbelstudie was begonnen, teruggekeerd naar Thule waar zij haar bijbelstudie met behulp van bandopnamen voortzet. Ondanks tegenstand is zij begonnen anderen te vertellen wat zij leert. Dus zelfs daar, in een van de ’verst verwijderde streken der aarde’, wordt een Koninkrijksgetuigenis gegeven. — Hand. 1:8.

Problemen over de bloedkwestie

Tot nu toe waren vrijwel alle Groenlanders die de waarheid hebben aangenomen jonge mensen. De problemen die zij moesten overwinnen houden dan ook niet zozeer verband met religieuze leerstellingen, als wel met immoraliteit, alcoholmisbruik en tegenstand van vrienden en familie. Het heeft van hun zijde grote moed vereist om te prediken in de dorpen waar iedereen iedereen kent. Een andere uitdaging voor nieuwelingen is de juiste schriftuurlijke zienswijze met betrekking tot bloed. Velen in Groenland zijn dol op het plaatselijke voedsel: vlees van zeehonden, walvissen, gevogelte en ander wild. Het schriftuurlijke probleem voor een Getuige is echter dat gewoonlijk het vlees niet behoorlijk is uitgebloed. Heel weinig Groenlandse broeders kunnen aan behoorlijk uitgebloed voedsel komen, en daarom zijn zij bereid het gedurende lange periodes zonder te stellen.

Het geval van Ane uit Jakobshavn kan dit illustreren. In de lente van 1990 ging Ane het ziekenhuis in met een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Het was een spoedgeval! Zij en haar man, beiden pas gedoopt, werden plotseling in een controverse over het gebruik van bloed in de geneeskunde gestort. Zij legden de arts uit dat hun christelijke zienswijze betreffende het ’zich onthouden van bloed’ ook voor bloedtransfusies gold (Hand. 15:29). De arts stemde erin toe zonder bloed te opereren. Ane verwachtte de operatie echter niet te overleven. Terwijl zij naar de operatiezaal gereden werd, beloofde zij desalniettemin haar man vol goede moed: „In de nieuwe wereld zien wij elkaar terug.” Gelukkig slaagde de operatie en omhelsden zij elkaar de volgende dag al. Maar Ane, die inmiddels honger had, moest nu van een nieuwe kant het hoofd bieden aan de bloedkwestie. Het ziekenhuis serveerde alleen Groenlands eten, vlees dat niet goed was uitgebloed, dus moest zij, om te kunnen eten, wachten tot haar man voedsel van huis meebracht.

In de geestelijke behoefte voorzien

Langs de hele kust van Groenland hebben de mensen grote eerbied voor de bijbel. Daardoor heeft Mijn boek met bijbelverhalen, uitgegeven in het Groenlands, zijn weg naar vele huizen gevonden. In verscheidene steden is het boek in 20 tot 30 procent van de huizen te vinden, en in veel buitenposten heeft ten minste de helft van de huizen een exemplaar.

Wegens de enorme afstanden en hoge reiskosten is het niet mogelijk alle gemeenten bijeen te laten komen voor kringvergaderingen en speciale dagvergaderingen. Deze regelingen spelen zich in de plaatselijke gemeenten af, waar de broeders bijeenkomen om naar banden of video-opnamen te luisteren van grote vergaderingen die in Denemarken al gehouden zijn. Maar eenmaal per jaar komen de verkondigers van heel de kust samen voor het jaarlijkse districtscongres. Voor veel nieuwelingen is dit een zeldzame gelegenheid voor omgang met een groot aantal medegelovigen tegelijk; en voor de pioniers in de kleine gemeenten is het een dierbare hereniging met andere volle-tijdbedienaren.

In februari 1990 kregen de gemeenten in Groenland een schok. Zuster Joan Lauritsen, pas 51 jaar oud, stierf aan een plotselinge hartaanval. Vele jaren lang was zij een krachtige steun geweest bij het vertalen van de publikaties van het Genootschap in het Groenlands. Voor haar man, Kristen, was het een groot persoonlijk verlies, evenals voor de gemeenten in dat land van kou en ijs.

Broeder Lauritsen zette zijn dienst in Groenland voort tot ongeveer een jaar na de dood van zijn vrouw; toen moest hij om gezondheidsredenen naar Denemarken terugkeren. Terugkijkend op zijn vele jaren van zendingsdienst zegt hij: „Toen wij 35 jaar geleden met de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk in Groenland begonnen, was het werkelijk de dag van kleine beginnetjes. Nu zien wij een aanhoudende stroom van vooral jonge Groenlanders die studeren en hun standpunt voor de waarheid innemen. Ik ben Jehovah van harte dankbaar dat hij ons niet alleen gebruikt heeft om het werk in dit land te beginnen, maar ons ook de kracht heeft gegeven door te gaan tot de oogst begon binnen te komen.”

Broeder Christiansen verhuisde van Jakobshavn naar Godthåb om het vertaalwerk voort te zetten. Met goede hulp van Groenlandse assistenten was het mogelijk niet alleen De Wachttoren te blijven uitgeven maar ook het boek De grootste mens die ooit heeft geleefd te vertalen, en sinds juli 1992 verschijnt de Ontwaakt! eens per kwartaal, onder de naam Iteritsi! De Groenlandse broeders en zusters zijn dankbaar dat Jehovah’s organisatie zo’n hoge prioriteit geeft aan geestelijk voedsel, zelfs in gebieden waar de bevolking klein is.

Het buitenlandse veld in Denemarken

De afgelopen 20 à 25 jaar heeft het Deense veld veranderingen ondergaan. Als gevolg van de toestanden in de wereld zijn er veel mensen uit andere landen komen wonen, en ook problemen zoals discriminatie en vreemdelingenhaat hebben hun intrede gedaan, hoewel de Denen altijd gedacht hadden dat zij boven dat soort dingen stonden.

Voor Jehovah’s Getuigen hebben de immigranten echter een bezielende uitdaging geboden, zowel wat taal als wat religie betreft. Teneinde het werk onder de immigranten te bevorderen, werd in 1975 in Kopenhagen een kleine Engelstalige gemeente opgericht. Geïnteresseerden van alle rassen en nationaliteiten kwamen toestromen naar de vergaderingen, begonnen te studeren, en grepen de waarheid vast. Sommige van deze nieuwelingen zijn naar andere landen verhuisd om daar te prediken, maar vele zijn gebleven en behoren thans tot een sterke, bontgeschakeerde gemeente, waar ongeveer 25 nationaliteiten vertegenwoordigd zijn — een duidelijk bewijs dat de waarheid mensen verenigt.

Sedert januari 1989 heeft Kopenhagen ook een kleine maar zeer actieve Joegoslavische gemeente. Een voormalige actrice die naar Denemarken verhuisde uit teleurstelling over de onrechtvaardigheden in haar geboorteland, is nu hulppionierster. Er kwam een Macedonische student naar Denemarken om geld voor zijn studie te verdienen, maar in plaats daarvan vond hij geestelijke rijkdom en dient nu Jehovah thuis in zijn geboorteland. Een jong zigeunergezin voor wie vroeger diefstal en smokkel gewoon tot de dagelijkse routine behoorden, is nu edelmoedig in het bepleiten van geestelijke waarden. Ja, veel buitenlanders die in Denemarken politieke vrijheid of materiële rijkdom kwamen zoeken, hebben door middel van Gods Woord en de christelijke gemeente ware vrijheid en ware rijkdom gevonden.

Tot doven prediken

Al vele jaren predikt een groepje dove verkondigers in Kopenhagen ijverig tot andere doven in het gebied van de wereldstad. In 1980 besloten zij dat alle 4000 doven van het land een getuigenis omtrent de waarheid dienden te krijgen in hun eigen taal — gebarentaal.

Dit was mogelijk met de hulp van horende broeders die gebarentaal leerden. Een ploeg broeders van de dovengroep bracht een bezoek aan bepaalde gemeenten om hun behoefte uiteen te zetten. Als gevolg van dit initiatief leerden nog meer horende verkondigers gebarentaal, en nu worden bijna alle doven in het land geregeld bezocht. Het resultaat? Vierentwintig dove verkondigers in zes gemeenten. De groep in Kopenhagen, die het grootst is, heeft twee dienaren in de bediening en een ouderling die doof zijn. De geregelde vergaderingen worden in gebarentaal gehouden en twee van de broeders houden lezingen die in gesproken Deens worden vertaald.

Bloed en medische zorg

In het voor het overige verdraagzame Denemarken hebben Jehovah’s Getuigen een lange en moeilijke strijd moeten voeren om artsen en autoriteiten ertoe te bewegen hun standpunt inzake bloed te respecteren. Vele jaren lang maakten artsen en ziekenhuizen gebruik van richtlijnen die lang geleden, in 1956, waren uitgegeven toen er discussies plaatsvonden tussen juristen, artsen en een lutherse geestelijke van de Deense volkskerk. Geen wonder dat artsen van mening waren dat zij het recht hadden een patiënt tegen zijn wil bloed toe te dienen!

In 1975 kwam het tot een crisis toen een ziekenhuis in Kopenhagen een driejarig jongetje tegen de wil van zijn ouders een gedwongen bloedtransfusie wilde toedienen. Gelukkig vonden de ouders een bereidwillige arts die de jongen goede medische verzorging gaf in de vorm van een behandeling zonder bloed. Na twee weken was de jongen weer thuis en tot op de dag van heden is hij fit en gezond.

Het is triest dat de ouders van het jongetje en andere Getuigen in die tijd werden onderworpen aan een ware hetze in de pers. Het kwam zelfs tot bedreiging met bomaanslagen en gevallen van regelrechte gewelddadigheid. De affaire bood echter een gelegenheid om de medische beroepsbevolking rechtstreeks aan te spreken. Broeder Jørgen Larsen schreef een artikel getiteld „Bloedtransfusie — religieus geloof en medische ethiek”, dat werd opgenomen in Ugeskrift for Læger (Deens Medisch Weekblad) van 19 juli 1976. Dit was de eerste forse stap in de goede richting.

De volgende forse stap kwam toen de Deense nestor van de juridische en ethische beginselen, dr. Alf Ross, een uitgebreid artikel schreef in de Ugeskrift for Læger van 26 maart 1979. Dit was een uitermate belangrijke ontwikkeling, want het was de eerste keer dat in Denemarken een juridisch expert zich uitsprak, de officiële zienswijze aanviel en het recht van volwassen Jehovah’s Getuigen verdedigde om te allen tijde, ook in levensbedreigende situaties, bloedtransfusie te weigeren. De zaak was wettelijk echter nog niet duidelijk.

Telkens kwam de kwestie van de ethiek weer op de proppen. In 1982 werden de artsen in Denemarken door de medische autoriteiten ingelicht omtrent het beginsel van geïnformeerde toestemming, en in 1985 werd een nieuw leerboek uitgegeven met een voortreffelijk overzicht van de ethische uitdaging die de Getuigen vormen door hun afwijzing van bloedtransfusie. Vervolgens nam in september 1989 het Deense Medisch Genootschap een gewijzigde Ethische code voor artsen aan. Een nieuwe paragraaf in de publikatie, over voorlichting en toestemming, verklaart dat „een patiënt recht heeft op volledige voorlichting over diagnose, prognose en mogelijke behandelingen enz., alsook het recht om op basis van dergelijke inlichtingen te beslissen of hij of zij een specifieke behandeling zal aanvaarden of weigeren”.

Ethisch is het probleem nu opgehelderd, maar wettelijk bestaat er nog steeds enige twijfel of het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt boven de verplichting gaat die de arts heeft om hulp te verschaffen. De wetgevers zijn zich van deze tweeslachtigheid bewust, en eind 1989 werd een wetsvoorstel ingediend dat het tot een strafbare misdaad zou maken een patiënt tegen zijn wil te behandelen. De wet werd op 8 mei 1992 aangenomen en trad vijf maanden later, op 1 oktober, in werking. Toch blijft het nodig broeders en zusters bekwame hulp te geven, en de regeling betreffende de Ziekenhuiscontactcomités die in januari 1991 werd ingevoerd, heeft al veel nut afgeworpen.

Een congresterrein voor het hele land

Nu het bijkantoor voltooid was en er twee congreshallen waren om de kringvergaderingen onder te brengen, rees de vraag: Waarom zouden wij geen districtscongresaccommodatie voor het hele land bouwen? Waarom zouden wij niet een perceel in de buurt van de congreshal in Silkeborg voor zulke faciliteiten gebruiken, aangezien het dicht bij het geografische middelpunt van het land ligt?

Het project werd voorgelegd aan het Besturende Lichaam, dat zijn goedkeuring gaf. De gemeente Silkeborg wees een stuk land van bijna 16 ha toe, waaronder een groot beschermd gebied met prachtig natuurschoon ongeveer een kilometer van de congreshal. Het graafwerk begon op 1 juli 1990. En dat was me een karwei! De eerste drie maanden werd elke dag gemiddeld 1500 ton grond verplaatst — honderd tot de rand volgeladen vrachtwagens! Maar een broeder die ervaring had met grondwerk stelde iedereen gerust: „Ik verplaats al dertig jaar grond, en de aarde is nog steeds rond.”

De eigenlijke congreshal is een gedeeltelijk overdekt amfitheater waar niemand meer dan 70 meter van de spreker af zal zitten. Er is plaats voor 3500 personen en in de naburige congreshal kunnen nog eens 900 toehoorders het programma via een gesloten televisiecircuit volgen. De akoestiek is er voortreffelijk en er zijn ruime parkeerfaciliteiten, een goede eerste-hulpvoorziening, een lectuurbalie en toiletgroepen. Op het terrein bevindt zich een kampeergelegenheid waar ongeveer duizend broeders en zusters in caravans of tenten kunnen slapen.

Op 1 juni 1991 kwam de inwijding. Lloyd Barry van het Besturende Lichaam hield een hoogst geloofversterkende en aanmoedigende inwijdingstoespraak. Ongeveer 4000 broeders en zusters woonden het programma bij op het congresterrein en 700 volgden het via een telefoonverbinding in de congreshal in Herlufmagle. De volgende week vertoonden alle gemeenten een 75 minuten durend videoprogramma met een samenvatting van het evenement. Gedurende die zomer vormde de nieuwe congresaccommodatie een schitterend decor voor vijf „Vrijheidlievende mensen”-districtscongressen.

Een blik in de toekomst

Gedurende de 100 jaar die zijn verstreken sedert broeder Russell zijn eerste bezoek aan Denemarken bracht, heeft de samenleving grote veranderingen ondergaan. Terwijl de technische vooruitgang materiële voorspoed heeft voortgebracht en het land tot een van de rijkste ter wereld heeft gemaakt, is de religieuze belangstelling tot ongeveer het nulpunt gedaald.

Onvermijdelijk zijn deze factoren van invloed geweest op het Koninkrijkswerk. Er zijn tijden van toename geweest, maar ook periodes van stagnatie, en tijden dat materialisme, apathie en andere factoren het aantal verkondigers deden dalen. Daarom schenkt het des te meer voldoening te zien dat een groot aantal mensen zich in de loop der jaren bewust zijn geworden van hun geestelijke nood, zich aan Jehovah hebben opgedragen en hem getrouw zijn blijven dienen. Er is thans een hoogtepunt van 16.407 Koninkrijksverkondigers in Denemarken, een verhouding van 1 op 315 als men naar het bevolkingscijfer kijkt. Veel verkondigers zijn verhuisd om elders te dienen waar de behoefte groter is — in de eerste plaats naar landen zoals Noorwegen en Zweden, maar ook naar de Faeröer en Groenland, en via Gilead naar nog verder gelegen oorden.

Ondanks sterke druk van de wereld is de geest onder de verkondigers gezond. In de afgelopen tien jaar is het aantal pioniers scherp gestegen, van 584 tot 1315. Dit afgelopen jaar waren er 24.960 bezoekers bij de Gedachtenisviering. Elk jaar worden zo’n 500 personen gedoopt. Dus ook al hebben mensen in alle delen van Denemarken Getuigen op de stoep gehad, er is nog veel werk te doen. Zeker, zoals men zegt, de Denen laten zich door niets van de wijs brengen. Niettemin zijn Jehovah’s Getuigen in weerwil van de religieuze apathie vastbesloten te volharden en het werk dat aan hen door de Koning, Jezus Christus, is toevertrouwd, volledig te volbrengen: de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk! — 2 Tim. 4:5; Hebr. 10:36.

[Tabellen op blz. 147]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

DENEMARKEN

Gemiddelde pioniers

1315

 

 

556

777

 

228

137

1950 1960 1970 1980 1992

Hoogtepunt verkondigers

16.407

13.228

12.569

9504

 

4936

1950 1960 1970 1980 1992

[Kaarten op blz. 66]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

DENEMARKEN

Hoofdstad: Kopenhagen

Voertaal: Deens

Voornaamste religie: Luthers

Bevolking: 5.162.126

Bijkantoor: Holbæk

DENEMARKEN

Skagen

Noordzee

Ålborg

MORS

Silkeborg

Odder

JUTLAND

Esbjerg

FYN

Nyborg

SJÆLLAND

Helsingør

Holbæk

Roskilde

Herlufmagle

MØN

LANGELAND

LOLLAND

FALSTER

DUITSLAND

Oostzee

ZWEDEN

Kopenhagen

[Kaart]

GROENLAND

Thule

Upernavik

Umanak

Qutdligssat

Godthåb

[Kaart]

BORNHOLM

[Kaart/Illustraties op blz. 108, 109]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

FAERÖER

Noorse Zee

STREYMOY

Vestmanna

Klakksvik

Tórshavn

Atlantische Oceaan

SUDHUROY

[Illustraties op blz. 72]

John Reinseth leerde de waarheid in 1907 kennen. Als verkondiger was hij onvermoeibaar. Zijn vrouw Augusta predikte ondanks een slechte gezondheid ook met ijver

[Illustratie op blz. 74]

Thyra Larsen uit Ålborg diende in 1915 als colporteur

[Illustratie op blz. 75]

Schoolplein aan de Ole Suhrs Gade, Kopenhagen, 1909. Broeder Russell staat in het midden van de tweede rij, met rechts van hem de bijkantooropziener, Carl Lüttichau

[Illustratie op blz. 79]

Marie Due werd als onderwijzeres ontslagen toen zij in 1915 een Bijbelonderzoeker werd

[Illustratie op blz. 81]

Strooibiljet met aankondiging van de lezing van broeder Macmillan. Zijn bijeenkomsten in 1920 trokken meer dan 5000 toehoorders

[Illustratie op blz. 82]

Broeder Rutherford bij zijn vertrek van Centraal Station Kopenhagen in 1922

[Illustratie op blz. 87]

In de jaren ’20 predikten colporteurs met niet-aflatende ijver. Kristian Dal, links, Christian Rømer, uiterst rechts, met Anna Petersen, Søren Lauridsen en Thora Svendsen

[Illustratie op blz. 88]

Broeder Dey en broeder Rutherford op het vliegveld Kastrup in 1927

[Illustratie op blz. 89]

William Dey, opziener van het Noordeuropese bijkantoor, en Albert West, bijkantooropziener in Estland tot 1930, toen hij Dey’s secretaris werd

[Illustratie op blz. 95]

Het bijkantoor van 1932 tot 1957, in Valby

[Illustratie op blz. 97]

Een getuigenisgroep met op de fiets gemonteerde grammofoons

[Illustraties op blz. 104]

In 1944 herbergde dit gebouw op Langeland een bijbelschool

Filip Hoffmann, links boven, leraar aan de bijbelschool, en Simon Petersen, midden voor, de schoolopziener, met zijn vrouw, Else, links voor

[Illustraties op blz. 108, 109]

John en Sonja Mikkelsen in typisch Faeröese klederdracht, met hun zoon Absalom. John was de eerste eilander die als ouderling werd aangesteld

Svend en Ruth Molbech, speciale pioniers op een boot naar Klakksvik in 1958

[Illustratie op blz. 110]

Richard en Julia Abrahamson, die meer dan 26 jaar in Denemarken dienden, zijn thans toegewezen aan het hoofdbureau in Brooklyn

[Illustraties op blz. 111]

Svend Aage Nielsen en Edmund Onstad trokken over de heuvels op de Faeröer. Om ’s nachts onderdak te hebben, zetten zij een tent op die zij genaaid hadden

[Illustratie op blz. 115]

Sinds 1955 horen de mensen in steden en op het platteland van Groenland het goede nieuws

[Illustraties op blz. 116, 117]

Marie Tausen, links, was in 1973 de eerste Groenlandse dopelinge op Groenland. Drie jaar later werd zij gevolgd door Debora Brandt, die de typische Groenlandse feestkledij draagt. Boven een dorp bij Umanak, Noord-Groenland

[Illustratie op blz. 123]

Bijkantoor van 1957 tot 1982, in Virum

[Illustraties op blz. 125]

Er wordt veel werk gemaakt van de rekwisieten voor drama’s op dia. Dit toneel van een marktplein in Babylon werd opgebouwd voor het drama van 1991 over het leven van Ezra

[Illustraties op blz. 131]

Tot de congresaccommodatie in Silkeborg behoort een gedeeltelijk overdekt amfitheater met plaats voor 3500 personen, en de nabijgelegen congreshal biedt plaats aan nog eens 900 personen

[Illustratie op blz. 132]

Het grootste congres ooit in Scandinavië gehouden was dat van 1969 in Kopenhagen

[Illustraties op blz. 133]

Het nieuwe bijkantoor in Holbæk. Daniel Sydlik van het Besturende Lichaam sprak bij de inwijding in 1983

[Illustratie op blz. 134]

Koninkrijkszaal in Tórshavn — met een plaggendak

[Illustratie op blz. 142]

Het bijkantoorcomité: van links naar rechts Erik Jørgensen, Henning Thusgaard, Jørgen Larsen, Arne S. Nielsen en Orla Rand Nielsen