Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Honduras

Honduras

Honduras

UIT alle macht had hij moeten optornen tegen een loeiende storm die dreigde zijn schip te pletter te slaan tegen dezelfde kust die hij zojuist had ontdekt. Toen hij ten slotte vrijkwam van de verraderlijke wateren, verzuchtte Christophorus Columbus naar verluidt: „God zij dank dat wij uit deze diepten zijn bevrijd!” Het Spaanse woord voor diepten, honduras, is klaarblijkelijk blijven hangen. Zo is althans volgens sommige geschiedenisboeken Honduras aan zijn naam gekomen.

In deze tijd is het veel gemakkelijker Honduras te verlaten — of te bereiken — dan het voor Columbus was. Het is een van de zeven kleine landen op de smalle landstrook die Noord- en Zuid-Amerika met elkaar verbindt. Het is met zijn ongeveer vijf miljoen mensen op ongeveer 112.000 km2 land noch het grootste noch het dichtstbevolkte land van Midden-Amerika. Maar het is wel het meest bergachtige. Gelegen op 15 graden noorderbreedte baden zijn kusten zowel aan de kant van de Caribische Zee als aan de kant van de Grote Oceaan in tropische hitte, terwijl de hooglanden in het binnenland veel koeler zijn.

Van de tot aan hun toppen met pijnbossen bedekte bergen tot aan de golvende oerwouden in het laagland waar de beroemde Honduras-mahonie en -ceder groeien, en verder tot de vochtige moerassen en daar voorbij tot de met palmen omzoomde stranden en lagunes van de Caribische kust beschikt dit land over volop natuurschoon om de Schepper te verheerlijken en de ziel te verzadigen.

De mensen zijn al even gevarieerd en interessant — Indiaans, blank, zwart, en een prachtige mengeling van alle drie de rassen. De Maya-Indianen kwamen hier het eerst. Waar zij vandaan gekomen zijn, weet niemand met zekerheid.

Er bestaan treffende overeenkomsten tussen de piramiden van de Maya’s en de zigurrats van Egypte en Babylon, en ook in hun religies zijn interessante parallellen aan te wijzen. De aanbidding bij de Maya’s, met hun veelheid van goden en hun geloof in de onsterfelijkheid van de ziel en straf na de dood, verschilde niet veel van de Babylonische religie. Ook bracht de komst van de christenheid geen grote verandering in deze geloofsovertuigingen.

De christenheid kwam met geweld het land binnen. Spaanse veroveraars stortten zich in 1524 op Honduras. Zoals zij gewoon waren, legden zij de inheemse bevolking de Spaanse taal en de katholieke religie op. Tot op de huidige dag is zo’n 95 procent van de Hondurezen katholiek. De koloniale periode eindigde zo’n drie eeuwen later, toen in 1821 de onafhankelijkheid werd uitgeroepen. De Spanjaarden waren niet de enigen die er tuk op waren dit land met zijn rijkdom aan flora en fauna en zijn overvloed aan goud en zilver uit te buiten. De invallers die na hen kwamen, werden echter geen kolonisten maar zeerovers genoemd. Zowel William Parker als Sir Francis Drake hebben in de jaren zeventig van de zestiende eeuw de Hondurese kust belaagd.

De dageraad der waarheid

De Babylonische religie, zowel die van de oude Maya’s als de hedendaagse variant van de christenheid, heeft de bevolking vele eeuwen lang in duisternis en in slavernij aan onwetendheid, bijgeloof en spiritisme gevangen gehouden. Pas in deze laatste dagen drong er een straaltje geestelijk licht in Honduras door.

In 1930 begon mejuffrouw Freddie Johnson, een klein vrouwtje van in de vijftig, de Koninkrijksboodschap langs de noordkust en op de Islas de La Bahía (Baai-eilanden) te prediken. Met haar paard als enig gezelschap moest deze gezalfde pionierster een krachtig geloof en groot uithoudingsvermogen bezitten om de mensen op de verspreide bananenplantages en in de kuststeden Tela, La Ceiba en Trujillo te bereiken. Er waren toen geen geplaveide wegen — alleen paden door het klamme oerwoud. Een door een stoomlocomotief getrokken trein, die door een fruitonderneming werd geëxploiteerd, bracht haar een eindweegs. Weinig mensen hadden ooit de bijbel gezien; en als zij er al een zagen, konden vele hem niet lezen. Niettemin verspreidde zij dat jaar meer dan 2700 boeken en brochures bij geïnteresseerden. Zij kwam in 1934 terug, en in 1940 en in 1941 nogmaals.

Afgezien van één enkele verkondiger die er in 1943 heeft gewerkt, is er verder geen bericht over enig predikingswerk tot de komst van de eerste zendelingen in oktober 1945. Midden 1946 bracht Nathan H. Knorr een bezoek aan Honduras om een bijkantoor op te richten en het werk op organisatorische leest te schoeien. Datzelfde jaar reisde bijkantoordienaar (-opziener) Donald Burt, een afgestudeerde van de derde klas van Gilead, naar het binnenland om zich een beeld te vormen van de behoeften en levensomstandigheden waarmee toekomstige speciale pioniers te maken zouden krijgen.

Een van de eerste zeven zendelingen was Darlean Mikkelsen. Na haar graduatie van de derde klas van Gilead kreeg zij in februari 1946 een toewijzing voor Tegucigalpa, de hoofdstad van Honduras. Zij wist niet eens hoe de naam van de stad uitgesproken werd en moest het opzoeken! Zij kwam te weten dat „Tegucigalpa” in het Lenca, een Indiaanse taal, „Zilverheuvels” betekent. Het was vroeger heel normaal karavanen van vijftien of twintig pakezels beladen met een vracht zilver vanuit de mijnen in de heuvels de stad te zien binnensjokken. Toen Darlean aankwam, bestond de luchthaven uit niet meer dan een houten gebouw en een heel korte landingsbaan. Toch bleek tot haar opluchting de hoofdstad geciviliseerder dan zij had verwacht.

Tot die eerste zendelingen behoorden ook Loverna Grell en haar dochter, Ethel. Loverna kreeg bij aankomst tot haar verrassing te horen dat het de volgende dag al haar „kookdag” zou zijn. Het is in zendelingenhuizen de gewoonte dat iedere persoon of elk echtpaar om de beurt de maaltijden bereidt. Voor Loverna bleek dat een hele uitdaging; de meeste vruchten en groenten zagen er heel onbekend uit, en om ze te kopen moest zij met de kooplui onderhandelen in een al even onbekende taal.

Welgeteld dienden er in 1946 negen zendelingen in Honduras. De eerste gemeente werd opgericht, en de vooruitzichten waren goed. De zendelingen leidden 57 huisbijbelstudies. Tussen 1946 en 1949 groeide het gemiddelde aantal Koninkrijksverkondigers van 19 tot 256, en het aantal gemeenten van een tot zes. In diezelfde tijd schoot het aantal bijbelstudies omhoog van 57 tot 160!

Zij hingen een bord op

Tegen eind 1946 vestigden Everett en Gertrude Weatherbee en een pasaangekomen zendelingenechtpaar zich in de op één na grootste stad van Honduras, San Pedro Sula. Hoewel deze stad, een kleine 60 km landinwaarts van de Caribische Zee gelegen, bekendstaat als de industriële hoofdstad, ligt ze in een van de rijkste en vruchtbaarste delen van het land. Het met een toereikende regenval gezegende gebied brengt het hele jaar rond in een weelderig groene omgeving bananen, sinaasappels, ananassen en suikerriet voort.

Dadelijk hingen de nieuwaangekomenen aan hun veranda aan de voorkant een bord op met „Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen”. Jehovah’s naam was in het gebied amper bekend, zodat het bord niet weinig de aandacht trok. Enkele leden van de plaatselijke evangelikale kerk kwamen zelfs naar een openbare lezing. De predikant was daar niet blij mee. Zijn eerstvolgende preek gebruikte hij om Jehovah’s Getuigen te veroordelen, en zelfs de namen van degenen die de toespraak bezocht hadden, af te roepen om hen in het openbaar te schande te maken. Zijn donderpreek wekte alleen maar meer belangstelling; de week daarop was er zelfs een nog groter aantal evangelikalen onder het gehoor in de Koninkrijkszaal aan te treffen!

Tien kilometer ten oosten van San Pedro Sula, in de stad La Lima, vorderde het werk ook, maar in die tijd was er alleen een Engelssprekende gemeente. Die kon het groeiende aantal Spaanssprekende geïnteresseerden niet aan. Er was behoefte aan een Spaanse gemeente, maar daarvoor moest er een probleem overwonnen worden.

Een groot deel van de bevolking zag het nut er niet van in voor de wet te trouwen; paren gingen gewoon samenwonen en stichtten gezinnen. Dikwijls liet de man als het nieuwtje eraf was zijn gezin in de steek, gewoonlijk voor een jongere vrouw. Veel in de steek gelaten vrouwen hadden er dan een zware taak aan om voor hun kinderen zorg te dragen terwijl zij tevens hele dagen werkten. Uiteindelijk werd er dus pas een Spaanse gemeente georganiseerd toen er voldoende gehuwde mannen beschikbaar waren om daar zorg voor te dragen. Jehovah zegende deze inspanningen, want in slechts één jaar schoot het aantal verkondigers in La Lima van 24 omhoog tot 77.

De president op bezoek

Het hoogtepunt van 1949 was het bezoek van N. H. Knorr en Roger Morgan aan het algemene congres in Tegucigalpa. Daarna reisden zij naar San Pedro Sula en La Ceiba, waar zij lezingen hielden om de gemeenten aan te moedigen.

Onder het gehoor in La Ceiba bevond zich de negenjarige Oscar. Zijn moeder stond elke dag om 4 uur ’s ochtends op om tortilla’s voor de verkoop te maken en dan om 9 uur klaar te zijn voor de velddienst. Oscar was een heel wakker kereltje, en omdat hij een van Jehovah’s Getuigen en betrouwbaar was, liet een plaatselijke koopman hem geld naar de bank brengen. Soms had hij wel $1500 bij zich. Tijdens het bezoek van broeder Knorr wrong de kleine Oscar zich altijd op de zitplaats naast hem. Later werd hij een volle-tijddienaar. Oscar is in 1956 bij een tragisch ongeval verdronken. Hij zal niet vergeten worden.

Jehovah’s Getuigen in de ether

Van huis tot huis bezoeken brengen, zoals door Jezus Christus is ingesteld, is het handelsmerk van Jehovah’s volk in Honduras. Maar in de beginjaren waren er weinig werkers, en een groot deel van de bevolking was onbereikbaar doordat er zo weinig geplaveide wegen waren. Daarom was het uitzenden van de waarheid via de radio heel doeltreffend. In 1949 nodigde het radiostation HRQ van San Pedro Sula de Getuigen uit een wekelijks programma van vijftien minuten te verzorgen. Het heette „God zij waarachtig”, gebaseerd op het gelijknamige boek. Natuurlijk had niet iedereen een radio in die dagen, maar aangezien de meesten die er wel een hadden hem keihard aan hadden staan, genoten behalve radiobezitters nog vele anderen van onze programma’s.

Vier jaar lang werd het programma zonder problemen voortgezet. Op een dag las de eigenaar van HRQ echter een artikel in Ontwaakt! waarin gesproken werd over Suyapa, de „beschermheilige” van het land. De eigenaar was Suyapa zeer toegewijd — zijn zendstation heette trouwens ook radio-Suyapa. Woedend stuurde hij een boodschap naar het zendelingenhuis dat onze uitzendingen gestaakt zouden worden. De staf van het radiostation was op de Getuigen gesteld en redeneerde met de eigenaar, maar tevergeefs. Als hij die dag naar de radio geluisterd heeft, moet hij wel verbaasd geweest zijn toen hij de omroeper hoorde zeggen: „Het programma ’God zij waarachtig’ is door de eigenaar van dit station gestaakt. Het hele personeel op het station beschouwt dit als zeer betreurenswaardig en als een schending van de vrijheid van spreken in Honduras.”

Intussen had de beheerder van een ander radiostation plannen voor een dagelijks programma van bijbels onderwijs, dat het Katholieke uur zou gaan heten. Hij vroeg de plaatselijke priester eraan deel te nemen, maar deze weigerde en zei dat hij het druk had en niet in bijbels onderricht geïnteresseerd was. Geërgerd antwoordde de beheerder dat als de priester dan geen belangstelling had, hij wel wist wie dat wel hadden. Hij schafte zich lectuur van de Getuigen aan en las die over de ether voor. Kort daarop namen zendelingen contact met hem op en verschaften hem materiaal onder de titel „Dingen waar mensen over nadenken”. De priester maakte bezwaar, maar de beheerder antwoordde: „U hebt uw kans gehad en geweigerd.” Dus werd het programma voortgezet.

„Gij moet heilig zijn, want ik ben heilig”

In de jaren vijftig zijn er twee periodes van achteruitgang geweest. Het jaar 1950 gaf een daling in het gemiddelde aantal verkondigers te zien van 256 naar 208. Waarom? Jehovah’s organisatie werd er door zijn geest toe aangezet erop te staan dat heel zijn volk rein was voor zijn aangezicht. (Vergelijk 1 Petrus 1:16.) Sommigen weerstonden die geest en keerden de gelederen van Gods werkers de rug toe. Als gevolg van deze zifting werden de volgende vier jaar gezegend met een sterke stijging in zowel het aantal verkondigers als het aantal gemeenten.

In 1954 werd er echter een nieuwe slag toegebracht, waaronder het werk ettelijke jaren te lijden had. De bijkantoordienaar, die in september 1953 was aangesteld, moest uitgesloten worden. Zijn overtreding had weer een verzwakkende uitwerking op anderen. Sommigen waren van zijn zondige handelwijze op de hoogte geweest voordat die werd aangegeven, en omdat zij hun ogen ervoor hadden gesloten in plaats van de moed te hebben in te grijpen, werden ook zij tot struikelen gebracht. (Vergelijk Leviticus 5:1.) Anderen vonden het spijtig dat hij uitgesloten was, want hij was onder de broeders zeer geliefd. Gelukkig is hij later echter hersteld en sedertdien is hij altijd getrouw blijven dienen.

Niettemin was het kwaad geschied, en aan Aldo Muscariello, de nieuwe bijkantoordienaar, was de taak orde op zaken te stellen. Hij zag in dat ook andere factoren voor de achteruitgang verantwoordelijk waren. Veel verkondigers en zendelingen rekenden hun bijbelstudenten veel te vroeg als verkondigers en leverden zelfs bericht voor hen in zonder dat zij het wisten. Het bijkantoor legde uit dat die leerlingen eerst aan de vereisten moesten voldoen voordat zij tot de rijen van de verkondigers mochten worden toegelaten.

Honduras trof broeder Muscariello als een land van tegenstellingen, waar koeien en pakezels de wegen deelden met auto’s en vrachtwagens; waar hutten met rieten daken naast moderne woningen stonden; waar het regenseizoen werd gevolgd door het enige andere seizoen, het hete en stoffige. De ene avond studeerde hij bij kaarslicht met een gezin in een ’adobe’ eenkamerhut met een lemen vloer ergens tegen de heuvelhellingen van Tegucigalpa, en de volgende avond zat hij in een ruim, goed verlicht vertrek van de ambassade van Guatemala.

Het werk gaat weer vooruit

Het werk ging voorwaarts, rukte naar alle kanten op in het gebied. De prachtige archipel van Honduras, met als voornaamste eilanden Roatán, Utila en Guanaja, ligt op circa 50 km van de noordkust in de Caribische Zee, op het op een na grootste koraalrif ter wereld. Deze eilanden zijn bereikbaar per vliegtuig, per veerboot of, voor wie niet bang is voor zeeziekte, per goleta. Een goleta is een klein bootje, gewoonlijk tot de rand volgestouwd met koopwaar. Soms wordt er een te zwaar geladen en zinkt. Op de eilanden zijn veel huizen van hout, geschilderd in allerlei kleuren en op palen boven het water gebouwd, zodat men ze via een smalle loopplank moet bereiken.

In 1948 reisden Donald Burt en het zendelingenechtpaar William en Ruby White naar Coxin’s Hole, de voornaamste stad op Roatán, om het werk op het eiland te stimuleren. Sedertdien hebben velen, voornamelijk buitenlandse broeders, geprobeerd zich op deze eilanden te vestigen en er het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken. Tot dusver is de reactie matig geweest.

Toen Lloyd Aldrich, bijkantoordienaar in de jaren zestig, een bezoek bracht aan Roatán, stelde hij vast dat de bewoners religieus gezinde, gezellige, informele en gemakkelijke mensen waren. Met belangstelling merkte hij op dat als een spreker in zijn openbare toespraak een retorische vraag stelde, de toehoorders hardop antwoord gaven. Toen een spreker bijvoorbeeld vroeg: „Hoeveel water zit er in de zee?”, antwoordde iemand: „Dat weet God alleen, en die vertelt het niet.” In een bespreking over gezinsaangelegenheden merkte een spreker op dat sommige vrouwen vitten en hun man op de kop zitten en uiteindelijk zelfs de baas in huis gaan spelen. Achteruit de zaal reageerde een stem met een hartgrondig: „Amen!”

De Mosquitia in!

De meeste Hondurezen hebben zich nooit gewaagd in de Mosquitia, het meest oostelijke district van het land. Dit dunbevolkte gebied, dat voor het merendeel bestaat uit maagdelijke wouden, rijke valleien en dichte regenwouden, is door de eeuwen heen de woonplaats geweest van een verscheidenheid van mensen, van Poya- en Mosquito-Indianen, die nog altijd hun oude inheemse dialecten spreken, en Zambo’s, de nakomelingen van zwarten die zich hebben vermengd met de woeste Carib-Indianen, tot vluchtelingen, zeerovers en slavenhandelaren.

Hoewel weinigen daar hetzij Spaans of Engels spraken in die tijd, moest iemand hun het goede nieuws gaan brengen. Zo dacht kringopziener Gerald Hughes er in 1957 over, en er werden regelingen getroffen voor een predikingstocht. Hij kreeg gezelschap van Cristóbal Valladares, later de eerste Hondurese Getuige die in het kringwerk ging. Met een groep begaven zij zich naar Trujillo, waar hun eigenlijke predikingstocht zou beginnen.

Zij namen alleen het allernoodzakelijkste mee en huurden een kleine motorboot, die niet beschikte over zulke „luxe” als kooien, zitplaatsen, radio, kompas of wat voor instrumenten dan ook. Maar ze had wel een bekwame kapitein en bemanning, allen zeer bedreven in het omgaan met boten. Dat was maar goed ook, want voorbij de punt die Cabo de Honduras heet, begon de zee te spoken. Eén man viel zelfs overboord, maar werd met bekwame spoed gered.

Tweeëntwintig uur verstreken voordat zij in het dorpje Sangrelaya aan land gingen. Al die tijd hadden zij geen voedsel of water gehad. De volgende dag begaven zij zich in een boomstamkano naar de Black River, die zij volgden tot in het gebied dat zij zouden bewerken. Al spoedig troffen zij een geïnteresseerde Engelssprekende dame en zowel toen als op de terugweg brachten zij verscheidene uren bij haar door om haar uit de bijbel te onderwijzen. De volgende avond kwamen 35 personen naar een bijbelse lezing luisteren, en na afloop hielden de mensen de broeders tot diep in de nacht uit bed met het beantwoorden van hun vragen.

De volgende bestemming was Laguna de Brus. Na drie uur sjouwen over de smalle strook zand die de lagune van de zee scheidt, kwamen zij bij een van de grootste kokosplantages ter wereld, Tusí Cocal. Daar zagen zij hun eerste echte maaltijd sinds dagen en genoten zij hartelijke gastvrijheid in een huis waar de openbare lezing „Opstanding, hel en hemel” werd uitgesproken. Er kwamen 34 personen, sommigen van hen vrouwen met een baby in een draagdoek op hun rug. In een dorp aan de andere kant van de lagune kwamen meer dan 30 personen naar een bijbelse lezing luisteren. Er bleven mensen komen, zodat de broeders na de Wachttoren-studie nog een openbare lezing hielden.

De dagen waren gevuld met predikingsactiviteit, de nachten brachten zij door in iedere accommodatie die hun maar werd aangeboden. Het voedsel was gevarieerd: yucca, sardines, kokosbrood en de plaatselijke koffie. Toen zij ten slotte in Sangrelaya terug waren, ontdekten zij dat de priester verwoede pogingen deed om de mensen ervan te weerhouden naar hen te luisteren. Hij weigerde zelfs de sleutel van het openbare schoolgebouw af te geven. Geen nood; 62 personen kwamen op een andere plaats naar de openbare lezing luisteren. Achttien dagen na het begin begaf de groep zich tijdens de terugreis naar de stad Limón. Daar toonde de burgemeester hun een langgekoesterd boek, De Harp Gods. Hij had het 27 jaar tevoren gekregen, in de tijd dat zuster Johnson in het gebied had gepionierd.

Tijdens hun laatste kanovaart op de terugreis naar Trujillo berekenden de broeders dat zij het goede nieuws hadden meegedeeld aan bijna achthonderd verspreid in de Mosquitia wonende mensen. Een goed begin!

Sommige aanvallen halen niets uit

Natuurlijk zorgt Satan er wel voor dat het predikingswerk nooit zonder enige vorm van tegenstand voortgang vindt. Over het algemeen genieten Jehovah’s Getuigen in Honduras respect. Zelfs als de regering een noodtoestand afkondigde, is ze er nooit toe overgegaan een eind te maken aan onze vergaderingen. Maar er zijn altijd wel enige vooraanstaande lieden die zo bevooroordeeld zijn dat zij hemel en aarde zouden willen bewegen om het predikingswerk te belemmeren. Het lijkt wel alsof Jehovah in elk van die gevallen een moderne Gamaliël heeft verwekt om de Getuigen te verdedigen. — Vergelijk Handelingen 5:33-40.

In de jaren zestig was er een groep die al het mogelijke deed om Jehovah’s Getuigen bij de regering in diskrediet te brengen door hen zowel in de pers als voor de radio aan te vallen en aan te dringen op uitwijzing van alle zendelingen van de Getuigen. De regering riep een speciale commissie in het leven om te bepalen wat er met het oog op alle beschuldigingen gedaan moest worden. Bij die vergadering was een jurist aanwezig die ooit een proefschrift had geschreven over de wettelijke strijd die Jehovah’s Getuigen in alle delen van de wereld hadden gevoerd en over het nut dat dat voor de gemeenschap had gehad. Hij nam het voor de Getuigen op en gaf de commissie ter overweging: „Deze mensen hebben wereldwijd in talloze landen hun wettelijke rechten weten te bevechten.” Hij drukte de regering op het hart ten minste evenveel, zo niet meer, voor de Getuigen te doen. De commissie besloot Jehovah’s Getuigen hun activiteiten ongehinderd voort te laten zetten.

Als gevolg van deze zelfde lasterlijke nieuwsberichten werd een schoolinspecteur van een bepaald district gevraagd een onderzoek in te stellen naar de handel en wandel van Jehovah’s Getuigen. Deze onbevooroordeelde man kende verscheidene Getuigen en had enige lectuur van hen gelezen. Hij sprak zijn veto uit over het onderzoek en deed de aanbeveling dat het produktiever zou zijn een onderzoek in te stellen naar de aard van de auteurs van de artikelen. Het was veel waarschijnlijker, zo redeneerde hij, dat zíj een bedreiging voor de nationale veiligheid vormden.

Jehovah’s Getuigen zijn strikt neutraal als het op politieke aangelegenheden en conflicten aankomt. Dit standpunt geeft soms aanleiding tot ongerechtvaardigde aanvallen. Kort voor het districtscongres van 1966 trachtte de minister van Onderwijs een verordening door te drukken die alle leerlingen verplichtte op school de vlag te groeten en het volkslied te zingen. Maar telkens als de commissie bijeenkwam, diende iemand een motie van uitstel in. Een van hen was een man wiens echtgenote met de Getuigen studeerde. Hij was ervan overtuigd dat zij deugdelijke schriftuurlijke redenen moesten hebben om niet aan patriottische ceremoniën deel te nemen. De minister stuurde circulaires naar de scholen om de onderwijzers te adviseren de kinderen op straffe van verwijdering te dwingen de vlag te groeten, maar deze onredelijke verordening is nooit in de grondwet opgenomen.

Het christelijke geweten

De schoolkinderen hebben het meest te verduren van de vlaggegroetkwestie. Sommige onderwijzers willen begrip tonen maar geven onbedoeld een onjuiste voorstelling van zaken. Sommigen zeggen tegen de leerlingen dat het groeten van de vlag niet meer is dan een teken van respect. De kinderen van Getuigen weten echter heel goed het verschil tussen respect — dat zij voor de vlaggen van alle natiën tonen — en afgodendienst. Zij weten ook dat het Hondurese volkslied uitdrukkingen als „heilig embleem” en „heilige banier” op de vlag toepast en er daarmee duidelijk een religieuze betekenis aan geeft.

In de stad San Juancito gaf een onderwijzer een jonge Getuige een „nuttige” suggestie: „alleen deze ene keer” toch maar de vlaggegroet te brengen om zijn diploma te krijgen en het na afloop gewoon aan zijn religieuze superieuren te „biechten” en vergiffenis te krijgen. De jonge broeder legde uit dat als iemand zondigt, hij dat tegen God en Christus doet, en dat het de vrees was om God, en niet mensen, te mishagen die zijn geweten bewoog.

Sommige militaire functionarissen hebben ook geleerd dat het geweten, en niet een lafhartige of opstandige geest, een christen ertoe beweegt geweld van de hand te wijzen. Niet ver van Danlí waren enige broeders in de velddienst toen er een militaire patrouille arriveerde om rekruten op te halen. Zij bevalen twee jonge broeders in een bus te stappen die hen naar het hoofdkwartier van het bataljon zou brengen. Toen de broeder die de leiding over de groep had, vernam wat er gebeurd was, kreeg hij toestemming om tot allen in de bus te prediken. Hij begon met de sergeant die de leiding had en legde hem uitvoerig uit wat het bedieningswerk van deze jonge mannen inhield. De sergeant beval hen vrij te laten opdat zij hun werk ongemoeid konden voortzetten.

De oorlog van 1969

Enige tijd lang laaiden de vuren van rivaliteit en wantrouwen tussen Honduras en El Salvador door nationalistische radiopropaganda in beide landen hoog op. In Honduras verzamelden zich soms tierende menigten rond de huizen en bedrijven van Salvadorianen. Het kleinste vonkje was voldoende om een explosie te ontketenen; en dat is precies wat er in juli 1969 gebeurde, toen het Hondurese en het Salvadoriaanse voetbalteam in San Salvador tegenover elkaar stonden in de voorronde voor het wereldkampioenschap 1970. De oorlog begon daar in het stadion! Het valt moeilijk te geloven dat Hondurezen en Salvadorianen, die meer dan een generatie lang als vrienden en buren naast elkaar hadden geleefd, nu ijlings naar hun pistolen en machetes grepen en elkaar begonnen af te slachten — maar dat is wat er overal in de steden en dorpen van beide landen gebeurde.

De oorlog met zijn verduistering, avondklok, werkloosheid, kwellerijen en uitwijzing van Salvadorianen, onder wie een aantal broeders, had gevolgen voor de gemeenten, de bediening en de vergaderingen van de Getuigen. Broeder Manuel Martínez van het bijkantoorcomité, die nu kringwerk doet, weet te vertellen dat 23 opgedragen broeders uit zijn gemeente naar El Salvador moesten terugkeren. Hij voegde eraan toe: „Ik was van streek en wist mij niet goed raad. Na het dieptepunt van de oorlog ging ik eens de Wachttoren-studie leiden voor een zaal die maar twee toehoorders telde.”

In veel steden werden burgercomités gevormd met de zelfopgelegde taak de straten en huizen te doorzoeken naar potentiële staatsvijanden. Van elk lid van de gemeenschap verwachtte men deelname aan het werk van het comité en aan de nachtelijke patrouilles. Zuster Rubina Osejo leidde in die tijd een particuliere school. Het burgercomité kwam naar haar toe en verzocht haar mee te doen. Jezus’ raad indachtig om zo „omzichtig als slangen” te zijn, antwoordde zij dat zij niet aan de nachtelijke patrouilles kon deelnemen en ook geen geld kon bijdragen, maar dat zij wel geestelijke waakzaamheid zou betrachten en zou bidden of er spoedig een einde mocht komen aan oorlog en onrecht. — Matth. 10:16.

Soms geeft oorlog ware christenen een kans getuigenis af te leggen door middel van hun gedrag. Enkele Getuigen in El Progreso hadden een Salvadoriaanse buurman die de Getuigen haatte en weigerde tegen hen te spreken. Toen de oorlog uitbrak, begon het gepeupel een begerig oog te werpen op zijn winstgevende bedrijf. Maar op een dag toen zij het net wilden gaan plunderen, schreeuwde een man die met de Getuigen studeerde tegen het gepeupel: „Doe toch niet zo barbaars! De vrouw van die man is een Hondurese, en jullie stelen hun kinderen het eten uit de mond — kinderen die jullie Hondurese broeders zijn.” De menigte droop af en de Salvadoriaan wist met wat geld en goederen te ontkomen en verborg zich in de Koninkrijkszaal. Toen hij later alles wat hem toebehoorde, terugkreeg, verklaarde hij: „Nu weet ik dat Jehovah’s Getuigen eerlijke en betrouwbare mensen zijn en dat zij neutraal zijn in oorlogsaangelegenheden.” Onder tranen smeekte hij de broeders hem te vergeven voor de manier waarop hij hen vroeger behandeld had.

Tijdens de oorlog werd een Hondurese broeder gearresteerd en voor een militaire sergeant geleid die hem beval zich bij het leger te voegen. De sergeant werd woedend toen de broeder zijn gewetensbezwaren uiteenzette. Drie nachten lang trachtte hij de rechtschapenheid van deze broeder te breken. Hij dreigde zelfs hem te doden. Allemaal tevergeefs. Maanden later raakte de sergeant zijn positie kwijt en moest burgerlijk werk zoeken. Hij werd door een plaatselijk mijnbouwbedrijf in dienst genomen. Daar ontdekte hij tot zijn ontzetting dat zijn voorman er bekend uitzag — het was dezelfde broeder die hij het zo moeilijk had gemaakt! Verre van wraak te nemen, deelde de broeder zijn lunch en thermoskan koffie met de bevende ex-sergeant. Geleidelijk nam de angst van de man af en na verloop van tijd aanvaardde hij een bijbelstudie.

Een echtpaar werd gearresteerd en gevangengezet omdat zij ervan verdacht werden Salvadorianen te zijn. De man was in El Salvador geboren, maar was nu genaturaliseerd Hondurees; zijn vrouw kwam uit Nicaragua. Een ouderling en een zendeling gingen naar de leidinggevende functionaris om uit te leggen dat deze twee mensen, die al in de zeventig waren, Jehovah’s Getuigen waren en er in de verste verte niet aan dachten staatsvijanden te worden. De functionaris liet de twee uit hun cel komen. Toen het bejaarde echtpaar de broeders ontwaarde, werden zij tot tranen toe bewogen. Op het zien van deze oprechte genegenheid ondanks verschillende nationaliteiten liet de functionaris het echtpaar vrij. Het grootste gevaar kwam echter nog — zij moesten in de kofferbak van een auto in veiligheid gebracht worden. Verbazingwekkenderwijs kwamen zij door alle wegversperringen heen en vonden een veilige schuilplaats aan de rand van de stad.

Vuurwapens niet nodig

Of er nu oorlog of vrede heerst, de gevaarlijke, gewelddadige tijden waarin wij leven, hebben veel mensen ertoe gebracht zich te verlaten op geweren en andere wapens om zich te verdedigen. Sommigen echter die eens op vuurwapens vertrouwden, hebben geleerd in plaats daarvan hun vertrouwen op Jehovah te stellen.

Tijdens de oorlog was het hoofd van de school in het schilderachtige bergdorp El Rosario tevens de aanvoerder van een gewapende groep die ’s nachts in de straten patrouilleerde — hoewel hij nu toegeeft dat hij het grootste deel van die tijd doorbracht met drinken. Hij was een onvervaarde patriot, maar hij had bezwaar tegen het onnodig ruw behandelen van gevangenen. Bij één gelegenheid wilde een bloedverwant van hem die bekendstond om zijn misdadige neigingen weerloze mannen, vrouwen en kinderen neerschieten. Het schoolhoofd zei hem dat als dit een voorbeeld was van zijn grote moed, hij zich dan maar aan het front moest gaan melden of anders moesten zij allebei hun pistool maar trekken — nu meteen! Jaren later werd dit schoolhoofd een van Christus’ ware soldaten, een getuige van Jehovah. Nu verdedigt hij even moedig juiste beginselen — maar met Gods Woord, niet met een pistool in de hand.

Een vrouw die een café dreef, droeg een pistool en velen waren bang voor haar. Haar huis was met vele beelden versierd, en zij was toverkunsten aan het leren, maar diep in haar hart was zij niet gelukkig en verlangde zij naar iets beters. Het Waarheid-boek opende de deur voor haar en met behulp van een huisbijbelstudie begon zij ’de nieuwe persoonlijkheid aan te doen’. — Ef. 4:24.

Zij begon vergaderingen te bezoeken en vernietigde haar beelden, maar raakte ontmoedigd toen haar „vrienden” een verkeerde voorstelling van de Getuigen gaven. De zuster die de studie leidde was geduldig; na verloop van tijd werd het hart van de vrouw zo versterkt dat zij van huis tot huis begon te gaan met haar bijbel — maar natuurlijk zonder haar pistool! Al spoedig had zij zelf zeven bijbelstudies. Sedert haar doop in 1971 is zij, voortdurend vertrouwend op Jehovah, vorderingen blijven maken.

Santos was al behoorlijk op leeftijd toen hij de waarheid leerde kennen. Hij was militair bevelhebber, burgemeester, vrederechter, strafrechter en plaatselijk voorzitter van een politieke partij geweest. Hij droeg altijd een pistool bij zich als symbool van gezag. In die tijd heeft hij verscheidene geduchte misdadigers moeten arresteren. Toen Santos een Getuige werd en zijn bediening van huis tot huis begon, ontdekte hij dat zijn nieuwe loopbaan veel meer moed vereiste dan hij ooit in zijn oude nodig had gehad. Hij putte die moed niet uit een pistool maar uit gebed tot Jehovah.

Eén keer is er echter een pistool aan te pas gekomen om de Getuigen te verdedigen. De bisschop van Santa Rosa de Copán probeerde altijd moeilijkheden voor de broeders te veroorzaken. Hij liep hen van huis tot huis achterna en haalde dan de lectuur op die zij hadden achtergelaten en verbrandde die. Hij stookte zijn kudde op om stenen op het dak van de Koninkrijkszaal te gooien. Op een avond deed iemand tijdens de vergadering de deur open en smeet een grote emmer modder naar binnen — waarmee hij onder andere de witte jurk van een jonge zuster ruïneerde. Een broeder ging de situatie aan het plaatselijke hoofd van politie uitleggen, die woedend was. Hij begaf zich naar de bisschop en gaf hem, op zijn pistool tikkend, te verstaan: „Als ik nog één keer hoor dat u die Jehovah’s Getuigen molesteert, laat ik u hiermee kennis maken.” Er is geen tegenstand van de bisschop meer gekomen.

Jehovah’s Woord betreffende bloed

Bij tijd en wijle is het geloof van Jehovah’s Getuigen in Honduras zwaar beproefd door die enkele artsen en chirurgen die weigeren hun schriftuurlijke standpunt inzake bloedtransfusies te respecteren. Cecilia en haar man bijvoorbeeld raakten betrokken bij een ernstige botsing met een vrachtwagen. Toen zij ten slotte bijkwamen, lagen zij in het ziekenhuis, allebei zwaargewond. Cecilia’s kaakbeen was verbrijzeld. De artsen vertelden haar dat zij geopereerd moest worden en een bloedtransfusie moest hebben. Met haar gebroken kaakbeen kon zij nauwelijks antwoorden, maar Cecilia slaagde er toch in uit te leggen dat zij met iedere noodzakelijke behandeling zou instemmen — behalve met een bloedtransfusie. Zij aanvaardde de verantwoordelijkheid voor alle eventuele gevolgen van haar standpunt. De arts zei tegen haar dat zij het ziekenhuis zou moeten verlaten, aangezien zij niets meer voor haar konden doen.

Nog voordat zij daaraan gevolg kon geven, werd zij op een dag omringd door een groep jonge arts-assistenten die onder gelach en vulgaire opmerkingen wilden weten wie haar hoofd met zulke stompzinnige ideeën had volgestopt. Zij zeiden tegen haar dat in dit ziekenhuis zij het voor het zeggen hadden, en niet Jehovah’s Getuigen. Vervolgens gaven zij haar wat zij noemden „een behandeling waar zelfs dieren niet tegen konden”, waarbij onder het kaakbeen metaaldraden werden aangebracht die in haar mond werden verbogen en in elkaar gedraaid. Toen zij over de pijn klaagde, werd dat weer met vulgaire opmerkingen begroet, met uitzondering van één jonge man die iets menselijker leek te zijn. Hij moedigde haar aan met de woorden: „Kijk eens, jonge dame, ik weet dat het ontzettend pijn doet. Vraag uw God Jehovah u te helpen het te verdragen.”

Twee dagen later kwam dezelfde groep terug en stelde vast dat hun werk geen goed resultaat had gehad. Met weinig medegevoel trokken zij de draden eruit. Toen brachten zij een plak klei in de kaak aan en lieten haar nog drie dagen liggen om te herstellen. Al die tijd kon zij niet spreken; zij kon alleen maar denken en bidden, en zij mediteerde over de woorden van Spreuken 3:5: „Vertrouw op Jehovah met heel uw hart.” Toen zij terugkwamen, waren zij verrast. Een van hen riep uit: „Kijk eens hoe goed het met haar gaat!” Een ander voegde eraan toe: „Dat moet komen omdat zij gehoorzaam is aan God. Er is niemand zo gehoorzaam aan God als deze mensen.”

Sonia Marilú was dertien jaar en had een slechte gezondheid. De artsen waren het nooit eens over de oorzaak van haar pijnen. Ten slotte kwam het tot een crisis waardoor zij in het ziekenhuis belandde. Zij had een darmperforatie en moest onmiddellijk geopereerd worden. De ouders legden de artsen hun standpunt inzake bloed uit. Hun antwoord: „Wij zullen zonder bloed opereren — als u wilt dat zij doodgaat.” Haar ouders namen haar vervolgens mee op een gevaarlijke reis naar El Salvador. Zij kwam in zeer ernstige toestand aan. De artsen, van wie er één een Getuige was, onderzochten haar en ondernamen een operatie zonder het gebruik van bloed. Hoewel haar conditie uiterst slecht geworden was, kwam zij er levend doorheen!

Daarmee was de kous niet af. Na vier dagen ging zij plotseling achteruit en moest opnieuw geopereerd worden. Een ander operatieteam zou de operatie ditmaal uitvoeren. Toen zij de gevaarlijk lage waarden van het bloedonderzoek te zien kregen, zeiden zij: „Als je geen bloed aanvaardt, ga je dood, en zonder bloed opereren wij niet.” Onvermurwbaar weigerde Sonia bloedtransfusie. Aangezien het ernaar uitzag dat het meisje geen 12 uur meer zou leven, besloten de artsen te opereren, „met een groot risico en met onze handen gebonden”, zoals zij het uitdrukten. Ook al was haar hemoglobinegehalte tot vier gram per honderd milliliter gedaald, zij gaven geen bloedtransfusie. De volgende morgen leefde zij nog, tot grote verbazing van heel de staf, en ging zij zelfs vooruit. Een arts zei: „Je bent naar God gegaan en hij heeft je teruggestuurd. Het is duidelijk dat hij je liefheeft.”

Sonia had nog enige tijd intensieve verpleging nodig, en nog steeds bevalen de artsen bloed aan om het herstel te bespoedigen. Langzaam maar zeker werd zij echter zonder bloed toch beter. Toen zij uit het ziekenhuis ontslagen werd, zei een van de artsen die haar de eerste keer geopereerd hadden tegen haar: „Je hebt Gods wet gerespecteerd, je hebt je geweten geen geweld aangedaan, en je loopt geen gevaar AIDS te krijgen.”

„Getrouw . . . in het geringste”

De regering van Honduras is in een voortdurende strijd tegen kleine criminaliteit gewikkeld. Ook wereldse buren zitten elkaar eindeloos in de haren wegens de wijdverbreide, ingeroeste gewoonte dingen te lenen zonder ze terug te geven. Voordat nieuwelingen gedoopt worden, moeten zij leren die mentaliteit te veranderen en „getrouw . . . in het geringste” te zijn. — Luk. 16:10.

Eén echtpaar heeft geleerd dat het niet alleen juist maar ook nuttig is ’aan caesar te geven wat van caesar is’ (Mark. 12:17). Al negen jaar lang voeren Edmundo en zijn vrouw, Estela, koopwaar in uit Guatemala en Mexico. Zij hebben ontdekt dat sommige douanebeambten de invoerrechten wel eens „onofficieel” willen verlagen. Van meet af aan hebben zij zich bekendgemaakt als Jehovah’s Getuigen; geleidelijk won hun eerlijkheid het vertrouwen van de ambtenaren. Nu vullen zij de aangifteformulieren eenvoudig in, en hun woord is voldoende. Als andere importeurs zien dat dit echtpaar weinig problemen met de douane heeft en dat hun koopwaar niet telkens in beslag genomen wordt, overwegen zij ook zelf eens wat eerlijker te worden.

Een broeder uit San Pedro Sula werkt al achttien jaar bij de Dienst invoerrechten en accijnzen. Tijdens een interview legde de broeder uit: „De verleiding om je te verrijken zonder dat er een haan naar kraait, is heel sterk, maar ik wens mijn geweten geen geweld aan te doen. Bovendien weet ik dat Jehovah’s ogen altijd waakzaam zijn. Bij één gelegenheid werden mij de sleutels van een willekeurige auto uit een zending aangeboden als ik de belastbare waarde ervan een ietsje wilde veranderen. Hoewel zo’n aanbod verleidelijk is, stelt het niets voor in vergelijking met de waarde van een rein geweten en het respect van collega’s en directeuren. Vorig jaar werd ik uitgenodigd voor een seminar, en in de slotwoorden vroeg de VN-vertegenwoordiger voor douanezaken mij te gaan staan. In het openbaar wenste hij mij geluk omdat ik iemand was die eerbied had voor de wet, zich niet liet omkopen en een voorbeeld ter navolging vormde.”

Vooruitgang op het platteland en in geïsoleerd gebied

De broeders getroosten zich grote inspanningen om de mensen in geïsoleerde gebieden te bereiken. Het is een opgaaf die offers vereist, maar zoals al vaak is gezegd, wegen de vreugde en voldoening veruit op tegen de moeite.

Puerto Cortés, een op gedeeltelijk gedempt moerasland gebouwde havenstad aan de Caribische kust, heeft nu verscheidene bloeiende gemeenten. Robert Schmidt, die daar tegen het eind van de jaren zestig zendeling was, weet nog hoe hij dit 80 km lange gebied te voet bewerkte toen er nog maar één gemeente was. „Huisbezoeken brengen in het grensgebied met Guatemala vereiste in die dagen een moeizame reis van zeven dagen lopen. Het was alleen iets voor kleine groepjes. Geïnteresseerden boden heel dikwijls voedsel aan in ruil voor lectuur; velen die van het land leven, hebben weinig of geen geld. Op de terugweg brachten wij dan nabezoeken en leidden ’s avonds bijbelstudies bij kaarslicht.” En wat was hun beloning? In 1971 werd in Omoa, een van de grotere plaatsen in dat gebied, een gemeente opgericht.

In de loop van de jaren zeventig trof de gemeente Puerto Cortés regelingen om de verspreide gebieden in het oosten te bewerken door groepjes broeders uit te zenden via de trein van de fruitonderneming of met een oude maar betrouwbare Land-Rover. Tot de standaarduitrusting behoorden een dikke kabel en een paar spaden. Gedurende het regenseizoen stonden de vrachtwagens in de rij voor bijzonder riskante modderkuilen. Als er een vrachtwagen doorheen kwam, ging er een hoeraatje op; als er een het niet haalde, kwamen de kabels en spaden te voorschijn. Men stelle zich het tafereel voor. De broeders trokken schoenen en kousen uit en rolden hun broekspijpen op, de zusters hesen hun rokken op en allen hielpen met graven. Weer werden de broeders voor hun geduldige werk beloond doordat zij in Baracoa een geïsoleerde groep en in La Junta aan de rivier de Ulúa een gezonde gemeente mochten zien groeien. Ze hebben elk nu hun eigen Koninkrijkszaal.

Enkele speciale pioniersters, onder wie Olga Aguilar (nu Walker) uit de gemeente Choluteca in het zuiden begonnen bezoeken te brengen aan Guásimo, een piepklein plaatsje hoog in de bergen. Na verloop van tijd en met hulp van andere broeders begonnen 25 personen samen te vergaderen. Zij zagen echter in dat zij om geestelijke vorderingen te maken omgang moesten hebben met anderen van hetzelfde geloof. Maar hoe? Het was bijna drie uur lopen naar Choluteca. Aangezien pakezels hun enige vervoer vormden, was liefde voor Jehovah de werkelijk drijvende kracht. Het is interessant dat gewoonlijk de broeders uit Guásimo het eerst op de vergaderingen waren! Bij de kringvergadering van 1970 in Choluteca werden dertien broeders uit Guásimo gedoopt. Een van hen, vastbesloten zijn gezin meer profijt van de vergaderingen te laten trekken, verplaatste letterlijk zijn huis naar de stad. Hoe? Op zijn rug, stukje bij beetje, elke keer dat hij naar een vergadering kwam!

Toen broeders uit de gemeente El Progreso bezoeken begonnen te brengen aan de stad Santa Rita, circa 25 km verder naar het zuiden, nam de eigenaar van een kapperszaak gretig lectuur. Hij smeekte de broeders te blijven en hem te onderwijzen, maar zij wilden zoveel mogelijk inwoners van de stad bezoeken voordat zij vertrokken. De man smeekte: „Als u blijft om mij te onderwijzen, geef ik u vannacht een kamer in mijn huis en kunt u hier eten, zodat u geen kostbare tijd verliest.” Welgeteld vijftien broeders werden die avond gevoed en ondergebracht in het huis van de kapper.

Buitenlandse gezinnen komen helpen

Velen die niet als zendeling kunnen dienen, hebben wel de zendingsgeest. Toen dan ook in 1968 De Wachttoren de broeders begon aan te moedigen om te verhuizen naar landen waar de behoefte groter is, kreeg het bijkantoor in Honduras honderden brieven uit ten minste 24 landen.

Grant Allinger, in die tijd bijkantoordienaar, liet een memo van acht pagina’s opstellen om degenen die om informatie vroegen gedetailleerd en positief voor te lichten. Het resultaat? Van 1968 tot 1974 zijn ten minste 35 gezinnen uit alle hoeken van de wereld — Canada, Engeland, Duitsland, de Verenigde Staten en zelfs het verre Nieuw-Zeeland — naar Honduras verhuisd.

Sommigen kwamen voor echte uitdagingen te staan toen zij probeerden hun plannen te verwezenlijken. Een gezin uit Canada stelde het nodige onderzoek in, berekende de kosten, en trof regelingen om te verhuizen. Maar er rees een ernstig probleem: Hoe moesten zij hun reis financieren? Zij waren afhankelijk van de verkoop van hun auto om hun schulden te betalen, maar toen de datum van vertrek naderde, hadden zij nog steeds maar zestien dollar op zak. Jehovah liet hen niet in de steek. De dag voor hun vertrek verkochten zij de auto! En sterker nog, toen hun vrienden langskwamen om hun een goede reis te wensen, liet elk van hen een kleinigheid achter om te helpen, en het totaal liep op tot $600. Zij bedankten hun vrienden en zij bedankten Jehovah.

Zij die kwamen dienen waar de behoefte groter is, zijn een ware zegen voor het werk geweest. Raymond Walker bijvoorbeeld kwam in 1969 uit Engeland aan. Het kostte tijd zijn zaakjes op orde te krijgen en de taal machtig te worden, maar daarna ging hij in de pioniersdienst en diende vervolgens met zijn vrouw, Olga, in het kring- en districtswerk. Momenteel verricht hij dienst in het vijf leden tellende bijkantoorcomité.

„Redding . . . aan alle soorten van mensen”

Hoewel de apostel Paulus zei dat redding beschikbaar zou komen voor „alle soorten van mensen”, verklaarde hij ook: „Niet veel wijzen naar het vlees werden geroepen, niet veel machtigen, niet velen van edele geboorte” (Tit. 2:11; 1 Kor. 1:26). Dat bleek in Honduras op te gaan. Alle soorten van mensen — een duizelingwekkende verscheidenheid — hebben de waarheid aangenomen, maar niet velen van de zeer rijken of machtigen.

Kijk eens naar het geval van één vrouw. Haar moeder bracht haar groot terwijl zij de kost verdiende met het houden van bordelen. Toen haar moeder stierf, nam zij het bedrijf over. Het was voor haar niet gemakkelijk om in de waarheid te komen, maar zij deed het — en natuurlijk stootte zij het familiebedrijf af. In 1976 werd zij pionierster en nu verdient zij een eenvoudige boterham met het wassen en strijken van kleding.

Filander was nog maar een jongen toen hij de waarheid begon te bestuderen, en zijn vader was daar helemaal niet blij mee. Hoe meer vorderingen Filander maakte, des te harder probeerde zijn vader hem tegen te houden. Hij wilde dat zijn zoon naar de universiteit ging en vooruitkwam in de wereld. Hij weigerde hem naar vergaderingen en congressen of in de velddienst te laten gaan, maar de jongen vond er altijd wel iets op om toch te komen. Hij werd in 1972 gedoopt en is vorderingen blijven maken, want eerst werd hij pionier en vervolgens werd hij als ouderling aangesteld. Na in de bouwploeg aan Bethel Honduras te hebben gewerkt, werd hij naar Colombia gestuurd voor een soortgelijk karwei. Wat zijn familie betreft, hun houding is in de loop der jaren milder geworden.

Het enige wat je bij Antonio ongeveer zijn beroep kon noemen, was dat van drinkebroer, want in die hoedanigheid had hij het grootste deel van zijn tachtig levensjaren doorgebracht. Zendelingen hadden zonder succes met hem gestudeerd, dus toen een zendeling genaamd Russell Graham hem nog een kans wilde geven, gaven de broeders Russell de raad zijn tijd maar liever niet te verknoeien. Antonio had een echter een goede eigenschap — hij was nederig. Hoewel zijn verstand door de alcohol zo was aangetast dat hij dezelfde stof altijd driemaal moest bestuderen, maakte hij uiteindelijk vorderingen tot de opdracht en doop. Hij heeft Jehovah tot aan zijn dood getrouw gediend.

José werd in het katholieke geloof grootgebracht, maar studeerde socialistische filosofie en atheïsme. Door het onderwijs aan de universiteit overtuigd geraakt dat de mensheid het produkt van evolutie is, geloofde hij op het laatst helemaal niet meer in God. In 1966 bracht de pijnlijke dood van zijn stiefzoon hem tot het besef hoe hulpeloos mensen zijn ten overstaan van de dood. Op een dag legde een zendeling hem de opstandingshoop uit. Zijn belangstelling werd gewekt, en hij begon weer te bouwen aan zijn geloof in God, maar ditmaal op een degelijk fundament. Hij leerde dat Gods koninkrijk, niet het socialisme, de enige remedie is en werd een Koninkrijksverkondiger. Sedertdien is hij als ouderling aangesteld en heeft hij al enige jaren in het kringwerk doorgebracht.

De vruchten van informeel getuigenis

Een van de leukste takken van de christelijke bediening in Honduras is informeel getuigenis. Groepsgesprekken op het marktplein, in de wachtkamer bij de dokter, in de trein en bij de bushalte zijn in Honduras heel gewoon. Dat maakt het betrekkelijk gemakkelijk mensen informeel aan te spreken over het onderwerp de bijbel.

In de stad Omoa woonde een vrouw die helemaal niets van Jehovah’s Getuigen moest hebben. Zij praatte nooit met hen en nam nooit lectuur. Zij was echter wel geïnteresseerd in geld verdienen, en daartoe hield zij kippen. Een broeder die haar houding kende, sprak informeel met haar over een paar manieren om zowel tijd als geld te besparen in de kippenhouderij. Dat hoorde zij maar al te graag. Enkele weken later verscheen in het tijdschrift Ontwaakt! een artikel over tijd en geld besparen en daarom bracht de broeder haar een exemplaar. Zij kon het waarderen, en nu neemt zij blijmoedig onze lectuur.

Een zuster die in een winkel werkte, was een tikje benauwd bij de aanblik van een langharige jonge klant. Zij vond de moed met hem over de hoop op het Paradijs te praten, maar hij antwoordde kortaf dat hij niet in sprookjes geloofde en dat hij hippie en drugverslaafde was. De zuster bleef hem telkens als hij langskwam een kort getuigenis geven. Eens legde zij uit dat volgens 1 Korinthiërs 6:9-11 het belangrijkste is wat je wordt, niet wat je geweest bent. Toen hij haar vroeg wat zij van zijn lange haar vond, antwoordde zij dat zij geen autoriteit had over de uiterlijke verzorging van anderen, maar dat zij geloofde in de bijbelse lering dat lang haar een man onteert (1 Kor. 11:14). De volgende dag was hij netjes geschoren en had kort haar! Hij vroeg om een bijbelstudie en een broeder gaf daar graag gevolg aan. Hij is nu gedoopt en leidt zelf studies.

Een klein jongetje had de gewoonte te praten tegen iedereen die hij tegenkwam, iets wat voor een zevenjarige vrij gewoon is. Toen hij een jonge man met een boek voor zijn huis zag, vroeg het kind hem of dat de bijbel was waarin hij zat te lezen. Toen hij hoorde dat het dat niet was — het was een technisch handboek — vertelde hij de jonge man rechttoe, rechtaan dat hij alleen door ernstig de bijbel te lezen eeuwig leven kon krijgen. „Als je wilt, kan mijn vader wel met je studeren”, zei hij, en hij nam de jonge man mee naar binnen om kennis te maken met zijn vader. Om een lang verhaal kort te maken, deze jonge man werd in 1976 gedoopt. Het bleek dat hij jaren tevoren tijdschriften had genomen van een zuster maar het contact met haar had verloren. Hoe belangrijk is informeel getuigenis!

Trouwen

Veel paren beseffen als zij de waarheid leren kennen dat zij maatregelen moeten nemen om voor de wet te trouwen. In 1973 werd bericht dat alleen al in de gemeente Bella Vista in Comayagua 32 paren die stappen hadden gedaan — meer dan de helft van de 120 verkondigers van de gemeente!

Teodoro en Mélida waren grootouders. Mélida bestudeerde de bijbel en besloot dat zij Jehovah wilde dienen. De zestigjarige Teodoro stemde erin toe met haar te trouwen. Zo meldden zij zich in gezelschap van twee van hun kleinzoons op het stadhuis. Vlak voor de plechtigheid wendde Teodoro zich tot de rechter en zei: „Hebt u er wel eens over gedacht te trouwen?” Het was algemeen bekend dat hij met een vrouw samenleefde en drie buitenechtelijke kinderen had.

Maar wat doet iemand als zijn partner niet wil trouwen? Voor dat probleem stond Gladys. Zij had jarenlang met Antonio samengewoond en zij hadden drie kinderen. Gladys had studie van een zendelinge en wilde haar leven in het reine brengen om Jehovah te kunnen dienen. Ten slotte zei ze tegen Antonio: „Ik ga nu bij de kinderen slapen tot wij trouwen. Als wij wettelijk getrouwd zijn, kunnen wij weer bij elkaar slapen.” Zij hield zich aan haar woord; Antonio werd met de dag knorriger. Na zes lange maanden haalde hij bakzeil en zei: „Oké, laten we dan maar trouwen.”

Een gezin grootbrengen

Een essentieel onderdeel van onze bediening is ouders leren zich van hun door God gegeven verantwoordelijkheid te kwijten om hun kinderen op te leiden. Een echtpaar met vijf kinderen begon te studeren, maakte goede vorderingen en bezocht al snel de vergaderingen. De vergaderingen hadden beslist effect. Op een dag viel de zendeling die hun huisbijbelstudie leidde daarbij in slaap. Eerlijkheidshalve moet worden vermeld dat de temperatuur onder het zinken dak waarschijnlijk meer dan 50 °C bedroeg. De vader paste de raad toe die hij op de vergaderingen had gehoord over het opleiden van het gezin en zette de studie eenvoudig voort tot de zendeling wakker werd — een flink aantal paragrafen later! Er zijn intussen enige jaren verstreken, en Jehovah heeft dat ijverige gezin gezegend. De vader is dienaar in de bediening, zijn vrouw is hulppionierster en de oudste zoon gewone pionier.

De driejarige Ernesto keek te veel televisie, en zijn ouders maakten zich zoals zo velen daar ongerust over. De hele dag liep hij reclameliedjes te zingen. Om die ongezonde invloed tegen te gaan, kochten zijn ouders de cassettebandjes van Mijn boek met bijbelverhalen en leerden hem de tv af te zetten. Ernesto was snel van begrip; weldra had hij de bandjes zo goed uit zijn hoofd geleerd dat je hem maar het nummer van een verhaal hoefde te noemen of daar begon hij het hele verhaal op te zeggen. Op een avond tijdens de vergadering was Ernesto’s vader zichtbaar erg moe. Iemand vroeg waarom hij niet goed geslapen had. Uitgeput antwoordde hij: „Wij konden Ernesto pas bij verhaal 43 stil krijgen.” Ernesto is nu tien jaar oud en actief in de velddienst. Zijn ouders zijn blij dat zij de moeite hebben genomen zijn geest met nuttige informatie te vullen.

Kunnen kleine kinderen werkelijk hun eigen beslissingen nemen op grond van lessen die zij van hun ouders en grootouders leren? De kleine Mario, die in La Ceiba woont, is vier jaar oud en brengt veel tijd door bij zijn grootmoeder Chepita, die al vele jaren een Getuige is. Op een dag kwam Mario’s andere grootmoeder, die katholiek is, op bezoek en vroeg Mario of hij met haar mee naar de kerk wilde. „Niet meer, Oma”, antwoordde hij. Zij vroeg hem waarom niet, en hij zei tegen haar: „Babylon de Grote, Oma!”

Hindernissen overwinnen

Natuurlijk slagen maar weinigen erin Jehovah te dienen zonder met ernstige hindernissen en problemen te maken te krijgen. Toen Emilia in 1967 de Koninkrijksboodschap voor het eerst hoorde, was zij al getrouwd, zij het niet gelukkig. Eerst vatte zij de waarheid niet ernstig op. Maar toen zij er iets aan ging doen, dreigde haar man de zuster die met haar studeerde het huis uit te gooien. Emilia zei vastberaden: „Als je haar eruit gooit, gaan wij op straat studeren.” Op een dag ging Emilia even langs bij de kroeg waar haar man zat te drinken om hem te laten weten dat zij naar de vergadering ging. Hij stond haar op de hoek op te wachten toen zij terugkwam en begon tegen haar te schreeuwen en haar in het openbaar voor prostituée uit te maken.

Ondanks zulke vernederingen en zelfs slaag besloot Emilia zich te laten dopen. En in weerwil van nog eens twintig jaar onafgebroken tegenstand leidde zij ook haar kinderen op. Al toen zij nog heel klein waren, leerde zij elk van hen telkens een bijbels toespraakje om tussen de struiken en de bloemen in de tuin te oefenen. Was het al het werk waard? Van haar acht zonen zijn er nu twee dienaar in de bediening en twee zijn gewone pionier. En Emilia’s echtgenoot? Uiteindelijk aanvaardde hij een bijbelstudie — van een van zijn eigen dochters, een gewone pionierster!

Werelds werk kan ook hindernissen voor het dienen van Jehovah opwerpen. Dienstmeisjes of huispersoneel in Honduras moeten heel lange werkdagen maken en worden vaak nagenoeg als slaven behandeld, van wie verwacht wordt dat zij zeven dagen per week beschikbaar zijn. Velen durven geen vrije tijd te vragen uit angst hun baan te verliezen. Maar een zekere jonge zuster maakte altijd van meet af aan duidelijk dat zij een baan alleen maar zou aannemen als zij vrij kon nemen voor haar aanbidding van Jehovah. Behalve de zorg voor haar eigen huis, leidde zij elf huisbijbelstudies, van wie de meesten de vergaderingen bezochten.

Fifi slaat toe!

Honduras heeft ook zijn portie natuurrampen gehad. Orkanen zijn in dit land niets nieuws, maar toen de orkaan Fifi zich in september 1974 op de noordkust stortte, bleek het de zwaarste natuurramp in de geschiedenis van het land. Zo’n 1600 Getuigen (twee derde van het hele land) woonden in het rampgebied. Hoewel er 10.000 mensen omkwamen, verloor geen van de broeders het leven. Velen verloren echter wel huis en bezittingen, en een grote overstroming vernielde de communicatiesystemen, wegen, spoorwegen en bruggen waarvan iedereen afhankelijk was. Een groep Getuigen begaf zich per kano op weg van het treinstation in Baracoa om zich op de hoogte te stellen van het welzijn van geïsoleerde broeders en bijbelstudenten. Zij bemerkten dat zij tot aan Tela, zo’n 55 km verderop, per kano over het land konden reizen! De toppen van huizen en bomen dienden als herkenningspunten. Toen zij langs een boom streken, viel een gestrande koraalslang kronkelend in de kano. Zij doodden het dodelijke reptiel met een snelle houw van een machete voordat het hun kwaad kon doen.

Fifi veroorzaakte nog andere moeilijkheden. Er moesten twee kringvergaderingen worden uitgesteld. Het dienstbericht over september vertoonde een inzinking, doordat er enorm veel tijd en inspanning in het reliefwerk ging zitten. Broeders uit de hele wereld stuurden bijdragen en binnen de kortste keren kwamen er voorraden uit New York, New Orleans en Belize. In minder dan een maand tijd werd er zo’n 29 ton levensbehoeften aan de broeders, hun families en vrienden uitgereikt. Zes november van dat jaar bleek een onvergetelijke dag. Ondanks formidabele hindernissen werd er in het hartje van het rampgebied een eendaagse kringvergadering gehouden met 4000 aanwezigen. De tranen van vreugde en opluchting stroomden velen over de wangen toen broeders en zusters voor het eerst ontdekten dat hun geliefde vrienden het er levend en wel hadden afgebracht.

In de loop van het volgende jaar bouwden de broeders twee nieuwe Koninkrijkszalen en 36 nieuwe huizen. Sommige huizen werden op dezelfde plek herbouwd, terwijl andere op een andere plaats moesten worden opgetrokken omdat de vroegere plek nu in de rivierbedding lag! Een broeder had zoveel waardering voor de hulp die hij kreeg dat hij een nieuw ontwerp voor zijn nieuwe huis maakte waardoor hij zowel de financiële middelen als de ruimte kreeg om een nieuwe Koninkrijkszaal op hetzelfde terrein neer te zetten.

Grote aardbevingen

„Als het gedonder van honderd goederentreinen.” Zo beschreef een broeder de aardbeving van 4 februari 1976, die zijn huis als een dronkeman heen en weer schudde tot het van zijn 2,7 meter hoge palen in het moeras eronder stortte. Zo’n 150 andere huizen in de stad raakten eveneens zwaar beschadigd. Maar het epicentrum van deze beving met een kracht van 7,5 lag net over de grens in Guatemala en daar werd werkelijk zeer grote schade aangericht. Een visser die zich in die maanverlichte nacht een paar mijl buiten de kust bevond, vertelde dat hij tot zijn verbijstering de oceaan plotseling zo glad als een spiegel had zien worden. Vreemd genoeg begonnen overal om hem heen de vissen uit het water op te springen. Nog begreep hij er niets van, totdat in de verte in de stad alle lichten uitgingen en een verschrikkelijk gebulder over het water weergalmde.

De Motagua-breuk verschoof in 1980 opnieuw, waardoor de mensen nogmaals uit hun bed werden geschud, maar met veel minder schade. De mensen zeggen zelf: „Het is het teken van de laatste dagen.” Helaas doet de meerderheid daar niets mee. Ondanks grote aardbevingen en de onverschilligheid van velen, blijft het Koninkrijkswerk in Honduras toenemen. Ten slotte is ook dat een onderdeel van het teken dat dit de laatste dagen zijn. — Matth. 24:7, 14.

De rivier de Eufraat droogt op

Voor wie niet beter weet, lijkt het misschien dat het de religie in Honduras voor de wind gaat; veel kerken zitten nog altijd vol, althans bij speciale gelegenheden. De bewijzen nemen echter toe dat de wateren (die het volk symboliseren) die eens het grote Babylon in leven hielden, beginnen op te drogen (Openb. 16:12; 17:1, 15). De mensen beginnen de onverkwikkelijke realiteit te zien.

De Hondurese katholieken zijn bijvoorbeeld de „heiligen” zeer toegedaan. Veel vrome gelovigen waren dan ook diep geschokt toen de paus in mei 1969 zo’n 200 „heiligen” van de officiële liturgische kalender schrapte. „Sint”-Martin van Porres, een zwarte Peruviaanse heilige die naar men beweerde met dieren kon communiceren, werd niet afgevoerd, terwijl „Sint”-Christophorus, in het bijzonder geliefd bij vrachtwagen-, bus- en taxichauffeurs, werd verwijderd op grond van historische twijfels. Zulke beslissingen wekten een golf van afkeer onder de mensen omdat zij zo lang bedrogen waren.

Een 23-jarige man was vurig katholiek, een strijdvaardig lid van een „christelijke” beweging, die in autoriteit voor niemand dan zijn priester onderdeed. Op een dag bereikte zijn leven een keerpunt. Hij was op bezoek bij een vriend toen plotseling zijn priester stomdronken kwam aanzetten. De priester begon de jonge man in de meest vulgaire taal te beledigen en beschuldigde hem ervan dat hij zich met zijn privé-leven bemoeide — een leven dat het daglicht niet al te best kon velen.

Gedesillusioneerd verliet de man de kerk. Enkele weken later „nam hij de Heer aan” in een vooraanstaande evangelikale religie, maar daar raakte hij al even ontgoocheld door de huichelarij en holle tradities. Daarom wendde hij zich een jaar later tot wat hij de laatste keus noemde: een bijbelstudie met Jehovah’s Getuigen. In die tijd had hij geen hoge dunk van de Getuigen, maar al snel raakte hij onder de indruk van de consequentheid van hun bijbelse leringen. Hij maakte vorderingen en onderwees zijn gezin in overeenstemming met wat hij leerde. In 1975 droeg hij zijn leven aan Jehovah op en tot op de huidige dag is hij Hem blijven dienen.

Marta, een bejaarde dame, zei tegen Getuigen die haar bezochten dat zij graag meer over de bijbel wilde weten en bereid was met hen te studeren — maar onder geen beding zou zij van religie veranderen. De Getuigen stemden ermee in dat zij haar niet zouden verplichten zich ergens bij aan te sluiten. Vijf maanden later begon zij vergaderingen te bezoeken. Zij was diakones geweest bij de adventisten. Toen leden van haar kerk er eindelijk toe kwamen haar op te zoeken, vertelde zij hun dat de Getuigen levende liefde en hoop hadden, maar dat hun kerk dood was.

In één gebied woonden drie gezinnen als buren naast elkaar maar hadden altijd ruzie. Het ene gezin was bij de Pinkstergemeente, het tweede bij de evangelikalen en het derde bij de adventisten. Toen een zendeling het goede nieuws kwam brengen, reageerden verrassenderwijs alle drie de gezinnen gunstig op de boodschap! De zendeling stelde voor dat zij allen samen voor één studie met hem zouden bijeenkomen. Op die manier losten zij mettertijd hun grieven op. Dat is de vrucht van de ware religie. — Joh. 13:35.

Een vrucht van eeuwen onderwijs in valse religie in Honduras is een nationale obsessie ten aanzien van de dood. Zelfs iemands ergste vijanden komen naar zijn begrafenis en maken er een feest van, met een hele nacht waken vol drank en kaartspel. Een pionierster aan de noordkust weet nog te vertellen hoe zij met een bejaarde man praatte voor zijn nederige woning. Toen zij een nieuwsgierige blik wierp op het voorwerp waar hij op zat, legde de man uit dat het zijn doodkist was. Hij had die al zo lang dat hij aan het rotten was. Vol trots wees hij toen op de nieuwe doodkist die hij binnen had, keurig op de balken boven zijn bed geplaatst. Hoeveel doodkisten de man nog zal overleven, moet worden afgewacht.

De zegeningen en uitdagingen van het kringwerk

De kringopzieners, hun vrouwen en het werk dat zij ten behoeve van de waarheid doen, worden in Honduras allemaal zeer gewaardeerd — en met goede reden. Het werk schenkt vreugde, maar het vergt aanzienlijke offers. In de beginjaren vormde het vervoer een groot probleem. Een broeder in de stad Siguatepeque, hoog in de bergen, herinnert zich nog een kringopziener die te voet arriveerde, druipend van het zweet, terwijl hij een kruiwagen duwde die volgeladen was met zijn uitrusting voor het bezoek van die week.

Slecht weer, gezwollen rivieren en een gebrek aan wegen maakten het voor deze mannen en hun vrouwen dikwijls moeilijk van de ene gemeente naar de volgende te komen. Gary en Elaine Krause, zendelingen van de 41ste klas van Gilead, werden toegewezen aan het werk in een kring die zich uitstrekte van San Pedro Sula tot aan Limón aan de rand van het Mosquitia-gebied. Als het weer erg slecht was, kwam er geen trein of paard doorheen. Meer dan eens moesten de Krauses met hun bagage zo’n 80 km langs het strand van Trujillo naar Limón heen en terug lopen. De oceaanbries hielp de intense tropische hitte te verlichten — maar soms vonden zij het draaglijker ’s nachts te reizen.

Aníbal Izaguirre, kringopziener aan de noordkust in 1970, kreeg de toewijzing een afgelegen dorp te bezoeken dat Chacalapa heette. Het eerste traject van de reis werd afgelegd per fruittrein, volgeladen met bananen, kokosnoten en allerlei dieren. Vervolgens een etappe hossebossen per vrachtwagen tot aan het dorp El Olvido, wat vertaald zo iets als „Vergetelheid” betekent. De laatste fase was een voettocht van vier uur; af en toe waadde hij tot aan zijn borst door rivieren met zijn koffer op zijn hoofd, terwijl de apen vanuit de bomen tegen hem krijsten. Onderweg kwam hij een potige zwarte man tegen die aanbood zijn koffer te dragen en hem naar zijn bestemming te brengen. Ten slotte liet de man de koffer neerploffen op een open plek in het oerwoud waar zo’n vijftig rietgedekte hutten stonden en verkondigde: „Zo, daar zijn we dan; dit is Chacalapa!” Het was echter de moeite wel waard, want aan een van de hutten hing een bord met „Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen”. Daar vergaderden elf verkondigers!

Een ongewoon geval in het kringwerk is dat van Julio Mendoza van de gemeente Juticalpa. Nadat hij in 1970 gedoopt was, ging hij in 1977 in de speciale pioniersdienst, en kreeg al spoedig een opleiding voor het kringwerk, waarmee hij in 1980 begon. Wat is er zo ongewoon aan hem? Welnu, of hij nu in de steden of in geïsoleerde gebieden reisde, hij werd altijd vergezeld door zijn vrouw, Dunia, en zijn dochtertje, Esther. Veel plattelandswoningen bestaan uit slechts één vertrek, dat wordt gebruikt om te wonen, te slapen en te koken. Heel vaak hebben Julio en zijn gezin zo’n kamer gedeeld met het gezin van de gastheer — en met hun kippen, kalkoenen en geiten! Eens, toen zij een rivier niet konden oversteken, waren zij gedwongen de nacht door te brengen in de enige accommodatie die beschikbaar was: een enkele hangmat, die zij met z’n drieën deelden.

In de vroege jaren van het werk in Honduras waren de kringopzieners onveranderlijk buitenlandse broeders, hetzij zendelingen of verkondigers die kwamen dienen waar de behoefte groter is. Maar na verloop van tijd waren vier van de vijf kringopzieners inheemse broeders. De laatste jaren hebben deze mannen en hun vrouwen, zowel uit binnen- als uit buitenland, langer in het werk kunnen blijven dan in het verleden, ondanks ziekten zoals hepatitis, malaria en dysenterie, die in het plattelandsgebied veelvuldig heersen.

Natuurlijk genieten zij, wanneer hun werk hen naar de grote steden voert, soms de gastvrijheid van broeders in prachtige huizen. Zij hebben het geheim geleerd van zich aan te passen, net als de apostel Paulus (Fil. 4:11, 12). De laatste jaren is het kringwerk veel gemakkelijker, nu er meer geplaveide wegen en busdiensten naar vrijwel alle steden zijn.

„Weidt de kudde Gods”

In 1972 werden in Honduras, net zoals in andere delen van de wereld, wijzigingen doorgevoerd in de wijze waarop ouderlingen en dienaren in de bediening werden aangesteld. Over het geheel genomen reageerden de broeders vol waardering en werkten hard om aan de vereisten te voldoen. Het is interessant op te merken dat toen de nieuwe regeling werd ingevoerd, slechts een derde van de ouderlingen van het land uit Hondurese broeders bestond, maar in 1976 was die verhouding toegenomen tot twee derde.

Met een nationaal gemiddelde van minder dan één ouderling per gemeente bestond in die tijd altijd het gevaar dat het weiden van de kudde verwaarloosd werd. Daarom kregen de ouderlingen de raad de dienaren in de bediening op te leiden voor het herderlijke werk. Hun bezoeken moesten de vrienden aanmoedigen en de communicatielijnen openhouden. Uiteraard moesten zij de ouderlingen inlichten als zich ernstige problemen voordeden.

In één gemeente dacht men dat een zuster alle belangstelling voor de waarheid verloren had, want zij kwam niet meer op de vergaderingen. Maar de broeders ontdekten dat zij de vergaderingen alleen maar had overgeslagen omdat zij het zich niet kon veroorloven schoenen te kopen! Zij was dolblij met een beetje hulp en al spoedig was zij weer op de vergaderingen en in de velddienst.

Van 1978 tot 1983 maakten de ouderlingen en ook getrouwe verkondigers zich zorgen over een vertraging van de theocratische activiteit. Na de kwestie te hebben geanalyseerd, wees het bijkantoor twee hoofdredenen aan: materialisme en een gebrek aan persoonlijke studie. De televisie heeft grote invloed gehad, vooral sinds het midden van de jaren zeventig. Dat heeft veel bijgedragen tot het verval van studiegewoonten. En hoewel materialisme gewoonlijk aan rijke naties wordt toegeschreven, is het in werkelijkheid zo dat de liefde voor geld rijk en arm in dezelfde mate kan beïnvloeden. Een zendelinge zag tot haar verbazing dat een Getuigenechtpaar een huis had met slechts een lemen vloer en geen directe watertoevoer — maar wel hadden zij een televisietoestel, een stereo-installatie en een duur bankstel. Zulke dingen kunnen op krediet worden gekocht, maar dikwijls moeten man en vrouw beiden werken om de schuld af te betalen. Geen wonder dat dit echtpaar vergaderingen oversloeg en vrijwel inactief in de dienst was.

Het bijkantoor vergrootte zijn krachtsinspanningen om ’de kudde Gods te weiden’ en de broeders te helpen ’de liefde die zij eerst hadden terug te winnen’ (1 Petr. 5:2; Openb. 2:4). Bovendien kwamen er in 1981 elf zendelingen van de pas in Mexico opgerichte toegevoegde Gileadcursus, en in 1988 kwamen er drie broeders van de bedienarenopleidingsschool. Jehovah heeft al deze regelingen gezegend, getuige de flinke toename sinds 1984.

Pionieren brengt pioniers voort

Sedert 1984 heeft het pioniersveld een opmerkelijke opleving te zien gegeven. Vergelijk alleen maar eens het gemiddelde van 937 gewone en hulppioniers in 1992 met de 276 in 1976. Terwijl het aantal verkondigers is verdubbeld, is het aantal pioniers welhaast verviervoudigd.

Het weer gezond maken van de pioniersgelederen werd mede bereikt door de openhartige artikelen in De Wachttoren en Onze Koninkrijksdienst en de aanmoedigende lezingen op de grote vergaderingen. Veel aangestelde dienaren in de gemeenten begonnen positiever te praten over de vreugden van het pionieren. Sommigen pasten hun aangelegenheden aan zodat zij gewone of hulppionier konden worden. Zij leerden hoe belangrijk het was ’het vuur van de geest niet uit te doven’ en dat de pioniersgeest aanstekelijk werkt (1 Thess. 5:19). Pionieren brengt pioniers voort.

Het is niet nodig, zoals sommigen ten onrechte hebben verondersteld, financiële zekerheid te verkrijgen voordat men pionier wordt. Neem bijvoorbeeld het geval van een jonge broeder uit Guásimo, hoog in de bergen. De dag na zijn doop diende hij een aanvraag in voor de hulppioniersdienst. Hij had enige maanden hard gewerkt om nieuwe kleren te kopen opdat hij er in de bediening netjes uit kon zien. De eerste week ging alles goed, maar de tweede week verscheen hij niet op de actie. Bezorgd gingen de andere pioniers de bergen in en ontdekten dat op een nacht terwijl deze jonge broeder sliep een dief ervandoor was gegaan met zijn kleren die aan de waslijn hingen te drogen. De broeders brachten nog wat kleren voor hem bijeen. Hoewel hij een week verloren had, haalde hij aan het eind van de maand zijn doel. Maanden later bezat hij nog steeds maar één broek. Maar dat deed nauwelijks iets af van zijn vreugde toen hij, nog maar zes maanden na zijn eigen doop, een van zijn bijbelstudenten gedoopt zag worden.

In de gemeente San Lorenzo is een blinde pionier van in de twintig, Adrian genaamd. In 1984 aanvaardde zijn zuster een bijbelstudie, maar die werd niet aan Adrian aangeboden. Men dacht dat hij niet zou kunnen studeren. Zijn zuster begreep niet zo erg veel van de studie, en daarom legde Adrian, die altijd meeluisterde, haar dingen uit. Al snel verloor zijn zuster haar belangstelling. Toch stelde niemand voor met Adrian te studeren. Hij moest om een bijbelstudie vragen. Wat hij leerde, trof hem zo diep dat hij al spoedig met de hulp van zijn familie naar de vergaderingen ging.

Toen de waarheid wortel schoot in zijn hart, wilde hij die met anderen delen. Weer werd aangenomen dat hij niet tegen de uitdaging opgewassen zou zijn. Adrian hield vol, en de broeders hielpen hem aan de velddienst mee te doen. De eerste maand berichtte hij 24 uur velddienst en daarna nam zijn velddienst van maand tot maand toe. De maand na zijn doop diende hij een aanvraag in voor de hulppioniersdienst en het duurde niet lang of hij was een gewone pionier. Gewoonlijk levert hij een bericht in van over de honderd uur, en op het ogenblik leidt hij acht bijbelstudies. En dan te bedenken dat de broeders hem eerst over het hoofd zagen!

Zich over speciale behoeften ontfermen

Voor mensen in speciale omstandigheden is dikwijls een speciale mate van onzelfzuchtige christelijke liefde nodig. Teresa bijvoorbeeld was vanaf haar derde jaar blind. Zij had even met een Getuige gestudeerd, maar in de loop der jaren raakte zij bij verscheidene religieuze groeperingen betrokken. Sommige daarvan spraken gebeden over haar uit opdat zij haar gezichtsvermogen zou terugkrijgen — zonder resultaat natuurlijk. Eigenlijk had zij het verlangen weer met de Getuigen te studeren. Die gelegenheid kwam, maar hoe moest de studie geleid worden? De zuster las de paragrafen voor. Zo lang zij maar goed las, met de juiste klemtoon en pauzes, had Teresa er geen moeite mee de juiste antwoorden te geven. Weldra wilde Teresa naar de vergaderingen. Daarom nam de zuster, hoewel zij allerminst een held op de fiets was, haar daar op de fiets mee naar toe! Op regenachtige dagen was het een hele bezienswaardigheid hen beschermd door een paraplu en in plastic zakken gehuld te zien aankomen.

Op de vergaderingen sprak zij spontaan voor haar beurt om antwoord te geven, totdat haar geleerd werd te wachten tot haar naam werd genoemd. Zij leerde toespraakjes houden op de theocratische bedieningsschool en aan de velddienst deel te nemen. Ondanks haar bijzondere omstandigheden houdt zij haar geestelijke ogen des onderscheids vast gericht op de prijs: die heerlijke dag dat zij de schoonheid van een paradijsaarde zal zien.

Een bijna blinde oude man woonde in de bergen. Hij nam het Waarheid-boek aan van een broeder die extra moeite deed om contact met hem te onderhouden. Soms was de man zo ziek dat hij niet kon studeren, maar wanneer zij samen konden studeren, antwoordde hij gewoonlijk bedachtzaam en verstandig. Opeens was de oude baas echter verdwenen. De buren zeiden dat hij bij zijn dochter in de stad was gaan wonen omdat hij medische behandeling nodig had. In plaats van te redeneren dat hij nu niets meer kon doen, vond de broeder een oplossing. Toen hij in die stad weer een grote vergadering bijwoonde, ging hij van huis tot huis, op zoek naar zijn vroegere studie. En jawel, ten slotte vond hij hem — rustend in een hangmat! Er werden regelingen getroffen om weer te studeren. Het duurde niet lang of de oude man leerde zelfs op eigen gelegenheid naar de vergaderingen te gaan door de straten op de weg naar de Koninkrijkszaal te tellen. Mettertijd werd hij een verkondiger van het goede nieuws. Wat waren de mensen verbaasd als zij die witharige, bijna blinde, 93-jarige oude man elke maand 30 tot 70 uur zagen besteden aan bezoeken van huis tot huis!

Lagos werd door de Getuigen in Puerto Cortés vol genegenheid Laguito genoemd. Hij was al ongeveer zo lang als iemand zich kon herinneren speciale pionier. Wat zijn leeftijd betrof, kon hij alleen maar vaag opmerken: „Ik geloof niet dat ik ouder ben dan 86.” Laguito kon heel slecht zien, daarom had het bijkantoor er soms de nodige moeite mee zijn velddienstberichten te ontcijferen. Eén maand stond op zijn bericht het onmogelijke aantal van 1050 uur, wat uiteindelijk toch nog opmerkelijk genoeg 150 uur bleek te zijn. Om diezelfde reden botste hij op zijn fiets dikwijls ergens tegenaan. Nadat hij een kreek ingereden was en zijn hoofd bezeerd had, besloten de broeders ten slotte dat het alleen maar vriendelijk was Laguito zijn fiets af te nemen en voor hem te verkopen. Later raakte hij aan bed gekluisterd door hepatitis, waarvan hij nooit hersteld is. Laguito had voor zover men wist geen familie en daarom ontfermde de gemeente zich in zijn laatste zes maanden over hem. Een broeder nam hem in huis en iedere dag kwam daar iemand om de noodzakelijke dingen voor deze geliefde, getrouwe oude broeder te doen.

„Zij waren niet van ons slag”

Zoals echter te verwachten valt, blijven niet allen getrouw. Een aantal moesten in Honduras in de loop der jaren worden uitgesloten, vooral wegens immoraliteit en dronkenschap. Ook afval met zijn arrogantie en zijn verdeeldheid zaaiende geest heeft sommigen het geestelijke leven gekost. Hoe droevig dit ook altijd is, met uitsluiting worden levens gered. Het houdt de gemeente rein, beweegt sommige kwaaddoeners tot berouw en betekent soms zelfs een goed getuigenis.

Blanca Rosa bijvoorbeeld studeerde met een zendelinge die op het punt stond het land te verlaten. De zendelinge wilde de studie aan een andere verkondiger overdragen, maar Blanca Rosa wilde niet doorgaan met de studie. Zij was echter nieuwsgierig waarom de zendelinge weg moest. „Kom vanavond maar naar de vergadering, dan begrijp je het wel”, legde de zuster uit. Om haar nieuwsgierigheid te bevredigen, ging Blanca Rosa die avond naar de vergadering, waar zij een mededeling hoorde: De echtgenoot van de zendelinge, zelf een buitenlandse zendeling en opziener, werd uit de gemeente gesloten. Blanca Rosa was diep onder de indruk. Zij dacht: ’Dit is de waarheid. Noch ras, noch uiterlijke verschijning, noch positie kan voorkomen dat een kwaaddoener uit de gemeente gestoten wordt.’ Dit was het keerpunt in haar leven. Zij werd gedoopt en dient al vier jaar als hulppionierster.

Verloren zonen

Vele tranen worden geschreid door ontroostbare ouders die moeten aanzien hoe geliefde zonen en dochters uitgesloten worden of eenvoudig verloren gaan in het morele moeras van deze wereld. Jezus’ beroemde gelijkenis van de verloren zoon, opgetekend in Lukas hoofdstuk 15, is een bron van troost en hoop voor hen. In Honduras zijn grote gezinnen de norm, dus ook het aantal ’verloren zonen’ is groot. Maar er zit een kern van waarheid in het gezegde: „Zo lang er leven is, is er hoop.”

Als kind kende Oswaldo de waarheid, want hij werd opgevoed door een oom die een van Jehovah’s Getuigen is. Hij werd echter niet gedoopt. In zijn tienerjaren begon hij een dubbel leven te leiden. Hij ging naar vergaderingen en in de velddienst, maar hij bezocht ook disco’s met zijn wereldse vriendin. Om zijn begeerten te kunnen bevredigen, stal hij zelfs van een broeder. Hij moest bij zijn oom het huis uit en zonk daarna alleen nog maar dieper weg in immoraliteit en drugs. Ten slotte ging hij in het leger.

De jaren gingen voorbij; Oswaldo ontwikkelde een verlangen naar het leven dat hij eens in Jehovah’s organisatie had geleid. Maar hij voelde zich niet bij machte er iets aan te doen. Toevallig kwam hij op een dag zijn oom tegen en vertelde hem dat hij wilde terugkomen. Hoewel de oom ernstige twijfels had omtrent Oswaldo’s oprechtheid, gaf hij hem het adres van het zendelingenhuis. Oswaldo ging er linea recta naar toe en er werden regelingen getroffen voor een bijbelstudie. Diezelfde week begon hij de tijdschriften weer te lezen en bezocht hij de vergaderingen; dit gaf hem op zijn beurt de kracht die hij nodig had om de drugs en zijn immorele levenswijze de rug toe te keren. Hij vond de moed het goed te maken met degenen van wie hij gestolen had. Een zuster wilde niets aannemen, maar Oswaldo stond erop haar een televisietoestel en een doos appels te geven om zijn geweten te ontlasten. De ongelovige echtgenoot van de zuster was diep onder de indruk.

Maar Oswaldo zat nog steeds in het leger. Hij verlangde naar een manier om op deugdelijke gronden ontslagen te worden. Het toeval wilde dat zijn meerdere in de officiersclub wegens diefstal werd ontslagen, en Oswaldo werd gezegd dat hij hem mocht vervangen. Die promotie zou een goed salaris en prettig werk hebben betekend, maar Oswaldo was er niet van af te brengen dat hij ontslag wilde hebben. Hij meldde zich bij de commandant. Maar voordat hij het onderwerp ontslag ook maar ter sprake kon brengen, wenste de commandant hem geluk met zijn promotie! Oswaldo hield voet bij stuk en legde uit wat hij werkelijk wilde: het leger vaarwelzeggen en de volle-tijddienst op zich nemen. Tot zijn verbazing werd zijn wens ingewilligd. Sterker nog, de veranderingen die hij gedurende zijn laatste maanden in het leger in zijn persoonlijkheid had aangebracht, leidden ertoe dat hem een felicitatiediploma werd uitgereikt. Er deden zich vele gelegenheden voor om getuigenis te geven; voordat hij vertrok, gaven zijn legerkameraden hem respectvol de bijnaam „de prediker”. Hij is nu gedoopt en gewone pionier — een echte prediker.

Ook Santiago was nogal van het rechte pad afgedwaald. Hij had drie zusters. Twee van hen waren gewone pioniersters, de andere hulppionierster; alle drie waren actief, toegewijd en geestelijk gezind. Santiago niet. Hij was trots op zijn blonde haar (zwart haar is vrijwel universeel in Honduras) en droeg het lang. Zijn beste vrienden waren dieven, dronkaards en drugverslaafden; hij deelde hun gewoonten. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat hij vrijwel iedere maand in de gevangenis belandde. Ondanks dit alles redeneerde een zendeling: „Met drie theocratische zusters is het toch zeker onmogelijk dat hun broer helemaal geen goede eigenschappen heeft.” Hij bood aan met Santiago te studeren, en deze ging erop in. Maar hij maakte geen vorderingen. Uiteindelijk maakte de zendeling een eind aan de studie en legde uit dat het zinloos was door te gaan als Santiago niet wilde toepassen wat hij leerde.

De maanden verstreken en begin 1986 smeekte Santiago hem nog een kans te geven. Dit keer ging het anders: Hij knipte zijn lange haar af, hij bereidde zijn studies voor, en hij gaf zelfs getuigenis aan zijn vroegere vrienden, die hem begonnen te mijden alsof hij een besmettelijke ziekte had. Toch was de zendeling nog niet helemaal overtuigd. „Is hij echt opgehouden met roken en met moeilijkheden in de buurt veroorzaken?”, vroeg hij Santiago’s zusters. Ja, dat was echt zo. In april kreeg hij toestemming aan de velddienst deel te nemen. In mei berichtte hij 65 uur velddienst; in juni leidde hij vijf bijbelstudies. Hij maakte vorderingen tot de doop en weldra nam hij de leiding in alle geestelijke activiteiten van het gezin. In 1989 werd hij speciale pionier.

Waardoor is Santiago zijn levenswijze gaan veranderen? Hij antwoordde: „Nadat ik de eerste keer gestudeerd had, wist ik wat Jehovah behaagt en wat niet. Toen merkte ik dat ik iedere keer als ik iets verkeerds deed terwijl ik wist dat het verkeerd was, in verschrikkelijke moeilijkheden met andere mensen raakte. Dit hielp mij in te zien dat wat Jehovah vraagt het beste is en ons tot bescherming dient. Iemand die altijd Jehovah gehoorzaamt, heeft minder moeilijkheden. Ik wilde niet mijn hele leven in de moeilijkheden zitten, en daarom begon ik weer te studeren — maar ditmaal terwijl ik in praktijk bracht wat ik leerde.”

De „blauwe bom” en andere boeken

De vele publikaties van het Wachttorengenootschap hebben hun steentje bijgedragen om mensen te helpen hun leven te veranderen en tot Jehovah te naderen. Ze zijn goed afgestemd op gebruik door geletterden en slecht lezenden, jong en oud. Het is onmogelijk te zeggen welke de grootste invloed op het Hondurese veld heeft gehad.

Neem bijvoorbeeld het wereldberoemde Waarheid-boek, alias de „blauwe bom”, waarvan er ruim honderd miljoen zijn gedrukt en in de hele wereld verspreid. Een zondagsschoolonderwijzeres in een evangelikale kerk besloot naar de Koninkrijkszaal te gaan en om een bijbelstudie te vragen. Onderweg kwam zij een zuster tegen die haar vroeg waarom zij met de Getuigen wilde studeren. Zij antwoordde: „Ik heb nu de waarheid gevonden en wil geen zondagsschoolonderwijzeres meer blijven.” Zij had in het geheim het Waarheid-boek gelezen. Zij was teleurgesteld dat haar bijbelstudie maar tweemaal per week en niet dagelijks gehouden kon worden. Niettemin maakte zij goede vorderingen en begon al spoedig de vergaderingen te bezoeken. Toen zij de opziener van de theocratische bedieningsschool hoorde zeggen dat ieder die een dienaar van God wil zijn zich op de theocratische bedieningsschool diende te laten inschrijven, deed zij dat. Zij verbrak alle banden met de zondagsschool en legde zich erop toe een ware dienaar van Jehovah te worden.

Ook het Jeugd-boek is in Honduras goed ontvangen. Op sommige lagere en middelbare scholen is het door docenten gebruikt als basis voor een klassegesprek. Een jong meisje dat het Jeugd-boek van haar grootmoeder kreeg, nam het mee naar school. Haar onderwijzeres bekeek het en vroeg hoe zij eraan gekomen was. Een jongen in de klas die het ook had, riep ertussendoor dat het door Jehovah’s Getuigen werd uitgegeven. De onderwijzeres verzocht 34 boeken voor gebruik op school aan te schaffen.

Het Schepping-boek heeft eveneens behoorlijk indruk gemaakt op de middelbare scholen. Een zuster die lerares is heeft altijd weerstand geboden aan druk van zowel de directeur als andere docenten om les te geven over het thema de prehistorische mens. Toen het Schepping-boek uitkwam, gebruikte zij het met veel profijt in de klas en ook een medelerares en de directeur namen elk een exemplaar.

In gebieden zoals Puerto Cortés heeft vrijwel elke schooldirecteur een exemplaar van dit boek. De Caribische directeur van een wereldomvattende liefdadigheidsorganisatie, die aan een universiteit in Engeland had gestudeerd, las het herhaalde malen en zei: „Het boek slaat de spijker precies op zijn kop. Je kunt niet tegelijk in God en in evolutie geloven.”

Het Eeuwig leven-​boek is nu de opvolger van het Waarheid-boek en het is een bron van hoop en troost voor miljoenen. Als jongere had Leticia een buitensporige aandacht voor de dood; telkens wanneer iemand die zij kende stierf, werd zij overweldigd door een verschrikkelijk verdriet. Zij vertelt: „Sinds twee jaar ben ik van deze kwelling bevrijd; mijn verdriet is voorbij.” Hoe kwam dat? „Een medestudente had het Eeuwig leven-​boek maar vond er niets aan en gaf het daarom aan mij. Op bladzijde 10 las ik: ’U wilt niet sterven, en ieder ander normaal mens die een mate van gezondheid bezit evenmin. God heeft ons gemaakt met de wens om te leven, niet de wens om te sterven. . . . Een liefdevolle God zou toch beslist geen mensen scheppen met het verlangen eeuwig te leven zonder het hun dan mogelijk te maken dat verlangen te verwezenlijken!’ Ik mediteerde over de kwestie en voelde mij vertroost. Later vertelde ik mijn klasgenote dat ik haar innig dankbaar was omdat zij mij een werkelijke schat gegeven had.”

Natuurlijk is verreweg het belangrijkste boek dat wij gebruiken de bijbel. In Honduras, waar de mensen dit boek eens niet durfden lezen, is de Nieuwe-Wereldvertaling een instrument van onschatbare waarde geweest. Toen deze in 1967 in het Spaans werd vrijgegeven, schoot de verspreiding van bijbels in Honduras meer dan 1000 procent omhoog vergeleken bij het aantal voor 1965. Deze uitmuntende vertaling blijft mensen helpen dicht tot de Auteur van de bijbel, Jehovah, te naderen.

Slechts één tijdschrift

Het was een grote dag voor Honduras toen zij daar voor het eerst de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! in vier kleuren ontvingen. Hoe aantrekkelijk ze waren, werd weerspiegeld in een 13-procent toename in verspreiding voor dat dienstjaar, 1986. De inwoners van Honduras hebben werkelijk waardering voor het brede scala van onderwerpen en het bijbelse gezag van de tijdschriften. Vaak ziet men mensen die ze in de bus of op kantoor zitten te lezen.

In het gebied van La Ceiba raadde een arts een zwangere vrouw die herhaaldelijk moeilijkheden bij de bevalling had gehad een abortus aan. Zij weifelde echter, daarom zei hij dat ze er maar over moest nadenken. De dag dat zij voor haar volgende afspraak zou terugkomen, liet een Getuige een tijdschrift bij haar achter. Daarin kwam het onderwerp abortus aan de orde en dat hielp haar tot het vaste besluit te komen het niet te doen. Wat was iedereen gelukkig toen zij ten slotte haar baby ter wereld bracht — zonder moeilijkheden! Deze dame begon een bijbelstudie. Nu zijn zij en haar oudste dochter gedoopt en dienen als hulppioniersters. Het begon met slechts één tijdschrift.

Het hoofd personeelszaken van het Ministerie van Onderwijs nam van een zuster een uitgave van Ontwaakt! waarin het artikel „Streef vrede na met uw naaste” stond. Zij was aangenaam verrast toen 300 personeelsleden elk een fotokopie van dit artikel kregen! Zij moesten het gebruiken als basis voor een bespreking op een studiebijeenkomst. Hoewel de bijeenkomst langer duurde, klaagde niemand. Als gevolg van die bijeenkomst ging de sfeer onder de medewerkers er drastisch op vooruit, en het hoofd heeft de sympathie en het respect van de staf gewonnen. Ook dat was het resultaat van slechts één tijdschrift.

Vreemd genoeg hebben sommige broeders negatief tegenover het verspreiden van tijdschriften gestaan. In 1981 verspreidde een kleine gemeente heel weinig tijdschriften, gemiddeld maar ongeveer drie per verkondiger per maand. De kringopziener moedigde hen aan positief te zijn ten aanzien van de werkelijke waarde van de tijdschriften. Weldra verspreidden de verkondigers in diezelfde gemeente gemiddeld elk zestien tijdschriften per maand. Tot hun verrassing bemerkten zij dat sommige mensen graag drie of vier uitgaven tegelijk namen!

Verdere vooruitgang op het platteland en in geïsoleerd gebied

In 1970 werden naar schatting slechts drie of vier op de tien Hondurezen met het goede nieuws van het Koninkrijk bereikt. In overeenstemming met suggesties die de zoneopziener dat jaar gaf, werd besloten de gebieden van de gemeenten te reorganiseren waardoor een groter percentage van de bevolking bereikbaar werd. De gemeenten reageerden door regelingen te treffen dat autogroepen of zelfs busgroepen Getuigen eens per week naar de plattelandsgebieden uittrokken. Zelfs op die manier kon het land nog niet helemaal bewerkt worden. In 1971 nam het bijkantoor het initiatief het overblijvende niet-toegewezen gebied eenmaal per jaar door tijdelijke speciale pioniers te laten bewerken.

Twee speciale pioniers, Armando Ibarra en Manuel Martínez werden toegewezen aan het werk in de geïsoleerde gebieden in de regio Olancho. Zij ondernamen op zijn minst vijf expedities naar de verspreide dorpen in dat uitgestrekte gebied. Het is een streek van eindeloze bergen en afgelegen dalen, het woongebied van wilde dieren zoals jaguars, en giftige slangen — maar ook, wat nog het allergevaarlijkste is, van gewelddadige mannen.

Om meer gebied te kunnen bewerken, spraken zij af elk afzonderlijk te werken maar daarbij voortdurend contact te houden. Op een dag drong het tot Armando door dat hij Manuel al een poosje niet gezien had, en hij ging naar hem op zoek. Toen hij bij een huis kwam, hoorde hij binnen iemand zeggen: „Laat je God of je bijbel je nu maar redden!” Angst flitste door hem heen, maar hij bad tot Jehovah en liep naar binnen. Het was een gespannen tafereel. Daar stond Manuel met zijn handen omhoog tegenover twee met pistool en machetes gewapende mannen. Toen zij Armando zagen en beseften dat Manuel niet alleen was, lieten de mannen hun wapens zakken en lieten hem gaan. Voorzichtig liep Manuel met zijn gezicht naar deze mannen gekeerd langzaam achteruit het huis uit en voegde zich bij zijn partner. Daarop maakten zij beiden zich uit de voeten naar een ander dorp.

In mei 1987 zond Hector Casado, destijds kringopziener, brieven naar de gemeenten met een oproep voor vrijwilligers om een zesdaagse excursie te organiseren naar de geïsoleerde dorpen van het gewest dat bekendstaat als Santa Bárbara. Er was behoefte aan broeders en zusters die tegen een stootje konden en die bereid zouden zijn de bergen in te trekken en in welk dorp dan ook waar zij zich tegen de avond bevonden te overnachten. Zeventig Getuigen uit 26 gemeenten en geïsoleerde groepen kwamen op de afgesproken dag in San Pedro Sula bijeen. Zij werden in acht groepen verdeeld en na een gebed tot Jehovah begonnen zij elk aan hun toegewezen route. Zij ontmoetten allerlei soorten mensen, de meeste heel arm, sommige heel gunstig gezind, andere vijandig, vele analfabeet en enkele die dank zij boeken die zij jaren geleden genomen hadden al goed van de waarheid op de hoogte waren. Een vrouw wilde het Eeuwig leven-​boek zo graag hebben dat zij haar enige kip in ruil aanbood.

Eén groep reed in een voertuig met vierwielaandrijving zes moeizame uren lang over kronkelige bergpaden. Toen zij eindelijk bij een stadje aankwamen, werden zij verwelkomd door een stortbui. Dat kwam goed uit, want er was in de streek al ettelijke maanden geen regen gevallen. Men gaf de broeders de eer van die bui! Dientengevolge werd ook het waarheidswater daar goed ontvangen. Enkele zusters gingen diezelfde middag nog terug om bijbelstudies met geïnteresseerden te houden. Sommige studies werden per briefwisseling voortgezet.

Een andere groep bewerkte een district dat praktisch onder controle stond van de North American Evangelicals, die een eigen radiostation hadden. Via de ether lanceerden zij een propagandacampagne tegen de Getuigen, beschreven hoe zij altijd in paren langskwamen met lectuurtassen in de hand. „Wees op uw hoede voor de Getuigen”, zo waarschuwden zij. „Zij zijn bekwaam en hebben een diepgaande kennis van de bijbel. Zelfs een expert onder onze broeders zou door hen misleid kunnen worden. Mijd hen! Ontvang hen niet in uw huis!” Deze gratis publiciteit wekte heel wat nieuwsgierigheid en bereidde de weg voor menig interessant gesprek.

In een andere stad bood een gastvrije, maar heel arme man de broeders het gebruik van zijn huis aan. Op rietmatten slapen op een kale lemen vloer was geen probleem. Maar vóór het ochtendkrieken werden zij gewekt door vlooien, die een vroeg ontbijt op hun programma hadden staan! In deze stad is het weven van rietmatten vrijwel de enige bron van inkomsten. Verscheidene vrouwen die overdag geen lectuur namen, kwamen in de avond naar het logeeradres van de broeders. Zij boden hun zojuist gemaakte matten aan in ruil voor boeken.

Na zes dagen kwam de groep van zeventig weer bij elkaar. Zij hadden 623 boeken en 687 tijdschriften verspreid en zo’n 2455 uur aan de dienst besteed!

Sommigen hebben zich afgevraagd of het zoveel moeite wel waard is deze geïsoleerde mensen te bereiken, aangezien het vrijwel onmogelijk is hen na te bezoeken. Wij moeten de kracht waarmee de waarheid wortel kan schieten in het mensenhart niet onderschatten. In één geïsoleerd gebied trok een geïnteresseerde man geregeld naar de stad om lectuur voor zichzelf te halen. Toen dit de groep die dat gebied bewerkte ter ore kwam, zadelde een broeder zijn muilezel en trok de bergen in om deze man op te zoeken. Hij vond het huis, maar de vrouw van de man zei dat hij niet thuis was. Waar hij dan was? Zij antwoordde: „Hij is aan het prediken.”

In dezelfde trant berichtte een opziener: „Stel je voor dat je in een geïsoleerd stadje komt waar je weinig belangstelling verwacht. Maar in het ene huis na het andere zeggen de mensen: ’Jehovah’s Getuigen komen bij ons, en wij zijn ervan overtuigd dat zij de juiste religie hebben’! Dat is ons overkomen. Anderen in dezelfde plaats zeiden: ’Kom binnen, wij hebben op u gewacht; wij hebben studie van Don Tivo.’ ’Wie is Don Tivo?’, vroegen wij dan. Wij kenden geen broeder met die naam. Het schijnt dat deze man lectuur had ontvangen, en de boodschap nestelde zich diep in zijn hart. Toen hij eenmaal een Getuige had ontmoet die hem uitlegde hoe de boeken gebruikt konden worden om bijbelstudies te leiden, trok Don Tivo er op uit om discipelen te maken. Toen wij hem eindelijk ontmoetten, leidde hij zeven bijbelstudies. Een daarvan betrof een paar dat regelingen trof om wettelijk te trouwen teneinde Don Tivo in het predikingswerk te kunnen vergezellen!”

Gedenkwaardige congressen

Toen in 1948 het eerste districtscongres in Honduras werd gehouden, waren er 467 aanwezigen. Een zakenman onder de toehoorders zei: „Het werd hoog tijd dat er eens iemand zo’n boodschap kwam brengen. Voor mij is het nieuw, maar ik heb er wel oren naar.”

Achttien jaar gingen voorbij voordat het eerste internationale congres georganiseerd werd. In december 1966 kwamen in de hoofdstad 1422 congresgangers bijeen, onder wie 225 broeders uit zulke uiteenlopende oorden als Canada, Duitsland en Australië. Een karavaan van 11 bussen bracht 450 broeders uit San Pedro Sula. Men was nog bezig met de aanleg van een geplaveide weg vandaar naar Tegucigalpa, zodat zij een moeitevolle reis van 12 uur over kronkelige bergweggetjes hadden. Er kwamen broeders helemaal uit La Ceiba, een dag te laat doordat zware regenval het de fruittrein waarmee zij reisden onmogelijk maakte erdoor te komen. Niemand had spijt van de moeizame tocht.

Zij hoorden raad te rechter tijd over het probleem van nationalisme in de lezing „Hoor Daniëls woorden voor onze tijd”. Zij zagen hun allereerste drama, getiteld „Zie naar de bijbel als onze gids in het leven”. Het diende om onze broeders te beschermen die in gemeenschappen leefden waar hoererij zo gewoon is dat een echtgenoot die trouw is, door de mensen als eigenaardig of misschien wel gestoord wordt beschouwd.

Zowel de pers als de radiostations gaven gunstige publiciteit. Natuurlijk waren zoals gebruikelijk de vijanden weer druk in de weer met het verspreiden van leugens en negatieve publiciteit, maar de waarheid kreeg veel meer aandacht en ruimte in de pers. Zoals de apostel Paulus zei: „Wij kunnen niets tegen de waarheid doen, maar alleen vóór de waarheid” (2 Kor. 13:8). Ongetwijfeld heeft dit congres bijgedragen tot de uitstekende groei die volgde. In de loop van de volgende drie jaar werden 477 personen gedoopt, vergeleken met 175 dopelingen in de drie voorafgaande jaren.

Van tijd tot tijd bezoeken leden van het Besturende Lichaam de congressen, en de broeders zijn altijd verheugd over hun stimulerende gezelschap. Broeder N. H. Knorr is verscheidene malen geweest. De broeders W. L. Barry, J. C. Booth, F. W. Franz, M. G. Henschel, W. K. Jackson, K. F. Klein, A. D. Schroeder en L. A. Swingle zijn allemaal op een of ander congres te gast geweest.

Het „Rechtschapenheidbewaarders”-congres in 1986 was nog een opvallend evenement. Het drama „Je toekomst — een uitdaging” bewoog sommige broeders en zusters ertoe ernstiger na te denken over de pioniersdienst. Een jonge broeder was van plan geweest na het congres naar de universiteit te gaan, maar hij veranderde van gedachte en zocht werelds werk dat hem in staat zou stellen in de hulppioniersdienst te gaan. Zijn zuster raakte haar baan kwijt omdat zij weigerde het congres te missen. Ook zij ging in de hulppioniersdienst.

Een kleine kringvergadering die in een school in Puerto Cortés werd gehouden, was in één opzicht gedenkwaardig: De kringopziener was er niet! Hij zat vast aan de verkeerde kant van een kolkende rivier met geen andere keus dan te blijven waar hij was. De broeders reageerden goed op de situatie. Zij verdeelden de toewijzingen van de kringopziener onder elkaar, zodat niets van het programma verloren ging. Zij stonden echter voor nog een uitdaging: De broeders die het opzicht voerden over de vergadering hadden besloten dat alle sprekers een jasje aan moesten hebben. Slechts weinig broeders in deze contreien bezitten echter een jasje omdat zij daar normaal niets aan hebben. Toen de eerste broeder klaar was met zijn aandeel in het programma, verschenen zijn zelfde rode jasje en groene das opnieuw in het beeld — en dat voor de volgende drie onderdelen. Het verschil in grootte en model van de vier broeders gaf een licht komische noot aan een voor het overige normale kringvergadering.

Bouwen voor de ware aanbidding

Jehovah’s Getuigen zijn bouwers — bouwers van christelijke persoonlijkheden, van gelukkige gezinnen en van verenigde en vredige gemeenten. Naarmate de gemeenten in Honduras groeiden, hebben zij zich erop moeten toeleggen Koninkrijkszalen en een bijkantoor te bouwen. In de beginjaren waren louter een bord aan de muur en een paar in de woonkamer van het huis van een broeder opgestelde banken al voldoende om als Koninkrijkszaal dienst te doen, maar weldra begonnen de gemeenten de voordelen te beseffen van het bouwen van hun eigen faciliteiten. In 1971 bezaten 15 van de 22 gemeenten in Honduras een eigen zaal.

De Koninkrijkszalen zijn gewoonlijk eenvoudig, netjes, en geschikt voor de gemeenschap waarin ze gelegen zijn. De bouw van een hut met een rieten dak en mahoniehouten banken — van plaatselijke bomen gemaakt — op een open plek in het oerwoud van Chacalapa heeft niet meer dan $20 gekost. In La Junta bij de rivier de Ulúa groeit volop bamboe, zodat de zaal daar met zijn lemen vloer en bamboe muren ongeveer hetzelfde heeft gekost. Hij is sindsdien verscheidene malen vergroot en verbeterd, maar hij is nog steeds eenvoudig en passend in zijn omgeving. In tegenstelling daarmee zijn in de grote steden andere zalen op hun plaats.

Hoe eenvoudig het gebouw ook is, het bouwen van een zaal ver van een of andere grote stad is geen eenvoudige zaak. Je kunt niet gewoon de telefoon pakken en hout, zand en cement bestellen. De zaal in Siguatepeque werd in 1973 door voor dit werk ongeschoolde broeders eigenhandig gebouwd met wat er aan grondstoffen voorhanden was. Uit de rivierbedding werd zand en grind geschept en vervolgens gezeefd. Grote dennen werden omgehakt en door ossen uit een ravijn gesleept, waarna de bomen op een schraag werden gelegd en tot 11 meter lange balken werden verzaagd met behulp van een 2,7 meter lange tweepersoons handzaag.

Het bijkantoorgebouw, ofte wel Bethel, heeft een interessante geschiedenis. Sinds 1946 werden er in de hoofdstad faciliteiten gehuurd, hetgeen door de jaren heen telkens weer verhuizen betekende. Maar in de tijd dat Harold Jackson als bijkantoordienaar diende, maakte de groei van de Koninkrijksbelangen het duidelijk dat er een op de behoeften afgestemd gebouw moest komen. Met dat doel werd er een mooi gelegen stuk grond met uitzicht op de Amerikaanse ambassade gekocht. Het werk begon in 1961. Tegen dat jaar diende Lloyd Aldrich als bijkantoordienaar. Baltasar Perla uit El Salvador was de architect en Pedro Armijo uit Tegucigalpa was de aannemer. De gereedschappen en bouwtechnieken waren eenvoudig.

Over de uitstekende kwaliteit van het handwerk merkte broeder Aldrich op: „Het was verbazingwekkend wat de broeders zonder moderne machines of uitrusting tot stand wisten te brengen. Bijna alles werd met de hand gedaan. De enige twee machines van enige betekenis waren een betonmolen en een vrachtwagen om materialen naar de bouwplaats aan te voeren.”

In 1961 waren er slechts 571 verkondigers in Honduras, en de bijkantoorfaciliteiten waren ruimschoots voldoende, maar tegen 1986 leverden meer dan 4000 verkondigers bericht in en was het Bethelhuis, hoewel het in 1978 uitgebreid was, niet meer toereikend. Het Besturende Lichaam gaf toestemming voor een bijbouw waardoor de bestaande ruimte meer dan verdubbeld zou worden. Het werk begon in oktober 1987. Wat een vreugde is het geweest de internationale vrijwilligers in actie te zien! Samen met het bereidwillige harde werk van veel gemeenten hebben zij een voortreffelijk gebouw klaargekregen, dat op 21 oktober 1989 aan Jehovah’s dienst werd opgedragen.

Een blik achterom en een blik vooruit

De inwijding van het nieuwe Bethelhuis was een blijde dag. Broeders en zusters die reeds lang in de Koninkrijksdienst stonden, kwamen van heinde en ver en verheugden zich elkaar na zovele jaren terug te zien. Onder hen waren enkele van de eerste zendelingen die in Honduras hebben gediend: Allan en Helen Bourne, Darlean Mikkelsen, Randy Morales, en Woody Blackburn, die indertijd in het begin van de jaren vijftig bijkantoordienaar was.

Terugkijkend op zijn ervaring in het Hondurese veld gaf Werner Zinke, die sedert 1978 als coördinator van het bijkantoorcomité dient, het volgende commentaar: „Als ik denk aan de twintig jaar dat ik hier nu met veel vreugde in Honduras mag dienen, kan ik zeggen dat Jehovah ons in dit land rijkelijk heeft gezegend. Ik heb het aantal verkondigers zien groeien van 1341 in 1970 tot 6583 nu. Wat een voorrecht om onze broeders in Honduras vanuit ons nieuwe bijkantoor nog beter van dienst te kunnen zijn.”

Toen Ethel Grell, die al pioniert vanaf haar veertiende jaar, in 1946 met haar moeder Loverna in Honduras aankwam, waren er slechts vijftien verkondigers, onder wie zeven zendelingen. Bij een onlangs gehouden grote vergadering werd haar tijdens een interview gevraagd wat de grootste zegen was die zij gedurende haar meer dan veertigjarige bediening in het land had ondervonden. Zij antwoordde: „Wat mij het gelukkigst heeft gemaakt, is het zien van de stabiliteit en rijpheid in Jehovah’s organisatie, de toename in jonge pioniers en de enorme toename in verkondigers.”

Bij de inwijding van het nieuwe Bethel in 1989 werd het Besturende Lichaam vertegenwoordigd door Lyman Swingle, die de inwijdingstoespraak hield. Op de vraag wat hij vond van de theocratische vooruitzichten voor Honduras, ging zijn blik veel verder dan de naaste toekomst. Hij antwoordde: „De vooruitzichten voor Honduras en elk ander land zijn zeer goed, want binnenkort zal Jehovah’s organisatie de hele aarde tot een paradijs maken.” Werkelijk, dat is waar wij naar verlangen — Jehovah’s Koninkrijksheerschappij! Maar intussen is er nog werk te doen. Wij smeken Jehovah om zijn zegen op al onze Hondurese broeders terwijl zij schouder aan schouder met hun broeders in andere landen pal staan en loyaal werken om zijn naam hoog te houden onder leiding van Jezus Christus en zijn getrouwe slaaf.

[Tabellen op blz. 207]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

HONDURAS

Gemiddelde pioniers

939

 

 

 

255

162

59

14

1950 1960 1970 1980 1992

Hoogtepunt verkondigers

6583

 

 

3014

1341

550

260

1950 1960 1970 1980 1992

[Kaart op blz. 148]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

HONDURAS

Hoofdstad: Tegucigalpa

Voertaal: Spaans

Voornaamste religie: Rooms-Katholiek

Bevolking: 5.011.107

Bijkantoor: Tegucigalpa

MEXICO

BELIZE

GUATEMALA

EL SALVADOR

NICARAGUA

HONDURAS

Caribische Zee

ISLAS DE LA BAHÍA

Roatán

Puerto Cortés

Omoa

Tela

Baracoa

Trujillo

La Ceiba

Limón

Sangrelaya

Laguna de Brus

MOSQUITIA

San Pedro Sula

La Lima

Ulúa

El Progreso

Santa Rita

OLANCHO

Santa Rosa de Copán

Siguatepeque

Tegucigalpa

Comayagua

Danlí

San Lorenzo

Choluteca

Guásimo

Grote Oceaan

[Illustratie op blz. 152]

Loverna Grell, links, en haar dochter, Ethel

[Illustraties op blz. 156, 157]

Honduras, een land met schilderachtige watervallen, prachtige orchideeën, oude piramiden en fraaie stranden

[Illustratie op blz. 158]

William en Ruby White

[Illustratie op blz. 162]

Deze zendelingen die in Honduras dienen, komen uit landen zoals Canada, Duitsland, Finland, Mexico, Noorwegen, de Verenigde Staten en Zweden

[Illustratie op blz. 168]

Broeder Knorr met de tweeling Jeannette Fischer, links, en Johneth, die beiden hun zendingsdienst in 1952 aanvingen

[Illustratie op blz. 172]

Grant Allinger, bijkantooropziener van 1963 tot 1978, met zijn vrouw, Olga

[Illustratie op blz. 176]

Prediken bij Omoa

[Illustratie op blz. 184]

Kringopziener Julio Mendoza, met zijn vrouw, Dunia, en dochter, Esther

[Illustratie op blz. 193]

Koninkrijkszalen zijn eenvoudig, netjes en geschikt voor de gemeenschap

[Illustraties op blz. 200]

Het eerste bijkantoor en ter vergelijking het in 1961 gebouwde bijkantoor, met de bijbouw van 1978

Lyman Swingle bij het inwijdingsprogramma van de nieuwe faciliteiten, 21 oktober 1989. De in 1989 voltooide nieuwe bijkantoorfaciliteiten liggen naast het vorige gebouw

[Illustratie op blz. 201]

De vijf broeders van het bijkantoorcomité met hun vrouwen tijdens een zonebezoek van Lloyd Barry. Van links naar rechts: William en Ruth Sallis, Raymond en Olga Walker, Aníbal en Cristina Izaguirre, Lloyd en Melba Barry, Werner en Ulla Zinke, Manuel en Ada Martínez