Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Polen

Polen

Polen

EEN land van vlakten rijk aan water en snel groeiende steden. Een land dat in het oosten wordt begrensd door het Gemenebest van Onafhankelijke Staten, in het zuiden door Slowakije en Tsjechië, in het westen door Duitsland en in het noordwesten door de Oostzee. Een land met een bevolking van meer dan 38 miljoen. Ziedaar Polen.

Bij muziekliefhebbers roept Polen echter heel andere gedachten op — associaties met componisten zoals Frédéric Chopin en pianisten zoals Ignacy Jan Paderewski en Arthur Rubinstein. Voor wetenschappers is Polen het geboorteland van Nicolaus Copernicus, die de theorie ontwikkelde dat de aarde om de zon draait en dat ze gelijktijdig eenmaal per dag om haar eigen as wentelt. Madame Curie (Marya Curie-Sklodowska), een van de ontdekkers van radium, werd eveneens in Polen geboren, in Warschau.

Aan de andere kant is de geschiedenis van Polen onlosmakelijk met hartzeer verbonden. Hoewel Polen eens een rijk was dat zich van de Oostzee dwars over Europa naar het zuiden uitstrekte tot aan de Zwarte Zee, is het honderd jaar lang nagenoeg van de kaart verdwenen geweest. Na een kort bestaan als republiek na de Eerste Wereldoorlog, werd het tijdens de Tweede Wereldoorlog opnieuw uiteengereten en kwam het onder vreemde overheersing te staan. Het Poolse volk was nog niet eens klaar met het opruimen van de puinhopen van die oorlog, toen Polen, net als andere landen in Midden- en Oost-Europa, door een „IJzeren Gordijn” van de rest van de wereld werd afgesneden. In de afgelopen jaren is die barrière echter geslecht.

In 1985 hoorden Jehovah’s Getuigen over de hele wereld voor het eerst berichten over grote internationale congressen van hun christelijke broeders en zusters in Polen. Later verheugden zij zich over het nieuws dat het aantal Getuigen in Polen in 1991 de 100.000 was gepasseerd en dat tweemaal dat aantal personen de viering van het Avondmaal des Heren had bijgewoond. Maar hoe was dit mogelijk? Per slot van rekening was hun activiteit in Polen sinds 1950, toen daar slechts 18.116 Getuigen waren, verboden geweest.

Bij het beantwoorden van die vraag denken wij aan de volgende woorden die door de profeet Jesaja werden opgetekend: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben . . . Dit is de erfelijke bezitting van de knechten van Jehovah.” — Jes. 54:17.

Hoe de bijbel zijn weg naar Polen vond

Al sedert vorst Mieszko I in 966 G.T. volgens de riten van de Rooms-Katholieke Kerk werd gedoopt, wordt Polen als een „christelijk” land beschouwd. Ook zijn onderdanen werden massaal gedoopt — wat natuurlijk niet betekende dat zij opeens goede christenen werden. Het volk bleef zelfs nog honderden jaren lang vasthouden aan heidense Slavische tradities en bijgeloof, en sommigen doen dat nog steeds.

Eeuwenlang nadat het land katholiek was geworden, was de bijbel niet beschikbaar voor het Poolse volk, zelfs niet voor de geestelijken. Het Psałterz floriański (Florjaner psalterium) uit de veertiende eeuw en de Biblia królowej Zofii (Koningin-Zofiabijbel) uit het einde van de vijftiende eeuw zijn de oudste bewaard gebleven Poolse vertalingen. Doch van elk van deze bijbels werd maar één handschrift vervaardigd, en deze handschriften waren slechts voor enkele uitverkorenen toegankelijk. In de zestiende eeuw zijn de religieuze zienswijzen in veel Europese landen, waaronder Polen, echter drastisch veranderd. De katholieke dogma’s werden aangevochten. De Heilige Schrift werd steeds meer als het enige criterium beschouwd. Het resultaat was dat de bijbel door de inspanningen van vertalers in steeds meer landstalen beschikbaar kwam, zodat het publiek hem kon lezen.

Een Pools „Nieuw Testament” dat in 1574 het licht zag, gebruikte in verscheidene passages de naam van de Schepper, Jehowa (Jehovah). Het werd uitgegeven door Szymon Budny, die behoorde tot een groepje mensen die zich aan Gods Woord wilden houden en zich eenvoudig christenen of broeders noemden. Later namen zij de naam Poolse Broeders aan. Als resultaat van wat zij leerden, verwierpen zij het dogma van de Drieëenheid.

Maar in 1658 bepaalde de Poolse sejm, ofte wel het parlement, dat de Poolse Broeders op straffe des doods drie jaar de tijd kregen — en later werd die periode nog met een jaar verkort — om hetzij katholiek te worden of het land te verlaten. Hoe kwam dat?

Het land had een duidelijke verandering ondergaan. Jarenlang was Polen een land geweest dat bekendstond om zijn religieuze verdraagzaamheid. Slachtoffers van religieuze vervolging in andere landen hadden in Polen asiel gezocht. De eed die Poolse koningen vanaf 1573 moesten afleggen, had waarborgen behelsd zoals deze: „Ik . . . beloof en zweer plechtig bij de Almachtige God dat . . . ik de vrede en rust zal bewaren en handhaven onder hen die tot een andere religie behoren, en op geen enkele manier . . . zal toestaan dat iemand wordt beïnvloed of onderdrukt wegens zijn religie.” Ja, ook Jan II Kazimierz Wasa, onder wiens regering de Poolse Broeders verboden werden, had die eed afgelegd. Maar er kan geen twijfel over bestaan dat zijn opleiding voor het jezuïtische priesterschap, voordat hij koning werd, zijn houding ten aanzien van religieuze vrijheid heeft beïnvloed.

De jezuïeten waren in 1564, zo’n 84 jaar voordat Jan Kazimierz op de troon kwam, met hun activiteiten in Polen begonnen. Zij waren zo slim geweest hun invloed op het koninklijke hof te richten. Terzelfder tijd trachtten zij zeggenschap over de scholen te krijgen om aldus het denken van de bevolking te kunnen beïnvloeden. De waarborg van religieuze vrijheid werd geleidelijk uitgehold. Degenen die hun opleiding ontvingen op de scholen die door de jezuïeten werden bestuurd, werd een geest van religieuze onverdraagzaamheid ingeprent, die aan de dag trad in gewelddadige aanvallen op zowel mensen die een andere geloofsrichting aanhingen, als hun huizen en plaatsen van aanbidding. Men ging de bijbel als een verboden boek beschouwen. Gedurende deze periode verloor Polen veel van zijn grondgebied. De omringende natiën annexeerden het ene stuk van het land na het andere, totdat Polen in 1795 als onafhankelijke natie van de kaart van Europa verdween.

Maar nu is de religieuze vrijheid in Polen opnieuw wettelijk vastgelegd. Niet langer is het rooms-katholieken bij de wet verboden van religie te veranderen, zoals onder de Poolse grondwet van 1791 het geval was. Met ingang van 1993 verklaart de grondwet: „De republiek Polen zal haar burgers vrijheid van geweten en religie waarborgen.” Steeds meer Polen maken van die vrijheid gebruik en wenden zich voor het ontvangen van leiding tot de bijbel. De Rooms-Katholieke Kerk heeft moeten afzien van haar beleid om de mensen Gods geschreven Woord te onthouden. Sedert het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn er verscheidene goede Poolse bijbelvertalingen gepubliceerd, en daar maken Jehovah’s Getuigen een goed gebruik van. Wanneer de Getuigen het goede nieuws van Gods koninkrijk met anderen delen, willen velen, net als de in Handelingen 17:11 genoemde mensen die edel van geest waren, graag onderzoeken ’of deze dingen zo zijn’.

Het waarheidslicht bereikt emigranten

Toen Polen onder vreemde overheersing kwam, waren de levensomstandigheden voor de mensen soms zeer moeilijk. Veel Polen verhuisden hetzij vrijwillig of onvrijwillig naar het buitenland — sommige naar de Verenigde Staten. De religie van hun ouders, de religie die hun thuis en in de kerk was ingeprent, was het rooms-katholicisme. Een aanzienlijk aantal van hen probeerde een nationale identiteit te bewaren door die godsdienst te beoefenen. Vandaar de algemene gedachte dat „Polen katholiek zijn”.

Nu zij echter hun traditionele omgeving achter zich gelaten hadden, begonnen sommigen op andere gedachten te komen. Om een voorbeeld te geven: In 1891 legde C. Antoszewski (die toen in Chicago in de VS woonde) in een brief aan het Wachttorengenootschap uit dat hij, hoewel hij in de Russische sector van het opgedeelde Polen was opgegroeid en door katholieke ouders was grootgebracht, zoekende was geweest naar de waarheid. Toen hij in het bezit kwam van wat lectuur van het Wachttorengenootschap raakte hij ervan overtuigd dat hij had gevonden waarnaar hij op zoek was geweest. Bijna elke avond vertaalde hij inlichtingen uit de boeken voor een andere man uit Polen, die eveneens naar geestelijke waarheid had gehongerd. Zoals Jezus had aangeraden, ’verborgen zij dit geestelijke licht niet onder een korenmaat’. Samen begonnen zij andere Poolse families te bezoeken om het goede nieuws met hen te delen. — Matth. 5:3, 14-16.

Onder de Poolse immigranten bevonden zich personen die niet alleen grif kostbare bijbelse waarheden aanvaardden, maar ze ook met hun familie en vrienden in de Oude Wereld deelden. Sommigen van hen keerden naar hun geboorteland terug om het nieuws van Christus’ tegenwoordigheid te verkondigen. Onder het opschrift „Vooruitgang van het werk in het buitenland” berichtte Zion’s Watch Tower van 15 juni 1895: „Broeder Oleszynski, een Pool die de waarheid zo’n drie jaar geleden in een goed en eerlijk hart aanvaardde, is naar zijn geboorteland gegaan om gewijde personen te zoeken tot wie hij het grootse evangelie van de losprijs, de wederherstelling en de roeping die van boven is, kan prediken.”

Aanvankelijk moesten zij zich behelpen met wat er aan lectuur in het Engels en Duits beschikbaar was. Maar het werk dat zij deden om de bijbelse waarheid met mede-Polen te delen, kreeg een krachtige ondersteuning toen het Wachttorengenootschap in 1909 Poolse traktaten publiceerde die kosteloos verspreid konden worden. In dat jaar verscheen eveneens een verkorte Poolse uitgave van materiaal uit Studies in the Scriptures. En in 1915 werd De Wachttoren geregeld elke maand in het Pools gedrukt.

Waarheidszaden beginnen te ontspruiten

In het najaar van 1905 werd de leiding van een kantfabriek in Warschau overgenomen door een nieuwe directeur uit Zwitserland, de heer Bente, die een Bijbelonderzoeker was. Hoewel hij via een tolk met zijn arbeiders moest communiceren, won hij hun vertrouwen, en zijn huis werd een ontmoetingsplaats voor mensen die graag meer wilden weten over ware christelijke broederschap. Weldra hielden zij geregelde besprekingen over actuele gebeurtenissen, die zij met behulp van bijbelse lectuur in het licht van Gods Woord beschouwden.

Dit was een periode van protest en beroering in Rusland. Het Poolse gebied dat onder Russisch bewind stond, ondervond daar ook de gevolgen van. Toch verleende een edict van de Russische tsaar in 1906 aan alle religieuze denominaties het recht zich met vreedzame religieuze activiteiten bezig te houden.

Maar het licht van de bijbelse waarheid kon nauwelijks door de duisternis heen komen en bleef grotendeels onopgemerkt, behalve voor naaste bloedverwanten en kennissen van mensen die al in de bijbel geïnteresseerd waren. Niettemin drong hier en daar toch een straaltje licht tot buiten Warschau door en werden in andere steden groepjes gevormd. Deze werden verscheidene malen bezocht door broeder H. Herkendell van het kantoor van het Genootschap in Barmen-Elberfeld (Duitsland), dat de groepen van lectuur voorzag.

Nieuwe stimulans

In mei 1910 bracht Charles Taze Russell, de eerste president van het Wachttorengenootschap, een kort bezoek aan Warschau. Wat was dat een vreugdevolle gebeurtenis voor de groep van ongeveer twintig personen die naar hem kwamen luisteren! Drie van hen waren zo enthousiast dat zij een aanvraag indienden voor het colporteurswerk, zoals de pioniersdienst toen werd genoemd. Zij slaagden erin veel lectuur te verspreiden en vonden mensen die graag meer wilden weten over het naderende einde van „de tijden der heidenen” (Luk. 21:24, Statenvertaling). In 1913 vormden sommigen van deze geïnteresseerden in Gods Woord een groep in Łódź, en dat gebeurde ook in andere plaatsen.

In Warschau begonnen zich echter problemen voor te doen in verband met het houden van openbare bijeenkomsten. De Russische politie vatte achterdocht op tegen alles wat op voorbereidingen voor een opstand zou kunnen lijken. Maar een militaire functionaris die kort tevoren belangstelling voor de waarheid had gekregen, bemiddelde ten behoeve van de Bijbelonderzoekers, zodat er een edict werd uitgevaardigd waarbij hun wettelijke erkenning werd verleend. Toen Polen na de Eerste Wereldoorlog zijn onafhankelijkheid herkreeg, verschafte dat edict, in 1913 uitgevaardigd door de generaal van het leger die tevens gouverneur van Warschau was, een wettelijke basis voor de activiteiten van de broeders.

Een tijdlang functioneerden de Bijbelonderzoekers normaal. Sommige oudere waarheidsstrijders herinneren zich nog altijd broeders (of kennen hen uit verhalen van hun ouders) die al actief waren in de gemeente Warschau van vóór 1914. Tot hen behoorden de broeders Kącki, Kokosiński, Barcikowski, Rudaś en Kremer. Broeder Dojczman en zuster Maron waren in andere streken actief.

Toen in 1914 de oorlog uitbrak, brachten de moeilijke levensomstandigheden — vooral in de grote steden — gezinnen uit de groepen in Warschau en Łódź ertoe zich te verspreiden. Toch kwam de activiteit van de Bijbelonderzoekers niet tot stilstand. Een groepje hield nog steeds vergaderingen in een flat in Warschau. Mettertijd vond deze groep meer mensen die naar de bijbelse uitleg van wereldgebeurtenissen op zoek waren. Bolesław Uchman bijvoorbeeld werd in 1916 gedoopt en was vervolgens meer dan een halve eeuw een pilaar in de gemeente Warschau. In 1918 werden de openbare lezingen door wel vijftig personen bijgewoond. Toen de oorlog eenmaal voorbij was en er Pools-Amerikaanse broeders en zusters kwamen om hulp te bieden, kreeg het werk meer vaart.

Bloeiende Poolse gemeenten in de Verenigde Staten

Van alle anderstalige groepen Bijbelonderzoekers in de Verenigde Staten in die tijd behoorden die van Poolse herkomst tot de grootste en meest actieve.

Hoewel de Bijbelonderzoekers in de Verenigde Staten met zware vervolging te kampen hadden, vooral gedurende 1918/19, nam de Poolse groep het initiatief om Jehovah op georganiseerde wijze te dienen. Begin 1919 stichtten zij een wettelijke corporatie die speciaal ten doel had in de behoeften van de Poolssprekende gemeenten te voorzien. Zij lieten die in Detroit (Michigan) registreren. De Poolse naam van die corporatie, Strażnica Towarzystwo Biblijne i Broszur, betekent „Wachttoren-, Bijbel- en Brochuregenootschap”. Deze had niet ten doel met de moedercorporatie, de Watch Tower Bible and Tract Society, te concurreren. Het bureau in Detroit werd eenvoudig bezien als het Poolse bijkantoor van het Genootschap. Het had ten doel de gemeenten te voorzien van geestelijk voedsel dat van de organisatie afkomstig was, aan te moedigen tot getrouwheid in een moeilijke tijd en ertoe bij te dragen dat de bijbelse waarheid in Polen werd verbreid.

Reeds in 1920 trof deze corporatie er regelingen voor dat tien reizende vertegenwoordigers, pelgrims genaamd, de Poolse gemeenten bezochten. De 622 openbare lezingen die zij hielden, werden door 211.692 personen bijgewoond. Er waren 36 Poolse colporteurs. De Poolse Wachttoren verscheen geregeld tweemaal per maand. De gemeenten konden hun voorraad Poolse lectuur, zowel brochures als delen van Studies in the Scriptures, aanvullen. In 1921 verscheen een nieuwe liederenbundel, de Poolse uitgave van Hymns of the Millennial Dawn. Een vertaling van de brochure Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven werd geestdriftig ontvangen, en binnen een jaar waren er 45.545 exemplaren van verspreid. Bovendien werd een zevende deel van de Studies gepubliceerd, evenals enige tijd later het boek De Harp Gods.

De Poolse broeders en zusters hadden niet de wens onafhankelijk te zijn van hun Engelssprekende broeders en zusters. Daarom kozen de bestuursleden van de corporatie uit Detroit in januari 1921 J. F. Rutherford, die toen president van de moedercorporatie was, als hun president. Later, op de algemene vergadering van de corporatie in juli, werd besloten tot samengaan met de corporatie van het Genootschap in Pennsylvania. Van toen af was het nog duidelijker dat het bureau in Detroit als een bijkantoor van het Wachttorengenootschap diende. In mei 1922 verhuisde dat bijkantoor naar Brooklyn, dat sinds oktober 1919 weer het centrum van activiteit van het Genootschap was geworden. Sedertdien werden zowel de Poolse Wachttoren als boeken en brochures in Brooklyn uitgegeven.

Zowel wegens de ijver die door de Poolse broeders en zusters aan de dag werd gelegd als wegens hun respect voor de door Jehovah gebruikte organisatie, zegende Jehovah hun inspanningen. De Gedachtenisviering van Christus’ dood in 1921 bijvoorbeeld werd in de Verenigde Staten op 65 plaatsen in het Pools gehouden, met in totaal 2942 aanwezigen. Een jaar later rapporteerden 73 Poolse gemeenten en groepen hun Gedachtenisviering. En in 1923 had de Poolse gemeente in Chicago 675 aanwezigen, het op drie na hoogste aantal ter wereld; alleen New York (906), Londen (1029) en Los Angeles (850) hadden hogere aantallen voor één taalgroep.

De uitwerking hiervan werd ook in Polen gevoeld. In grotere aantallen dan ooit tevoren gingen de Poolse broeders en zusters hun familie in de Oude Wereld opzoeken om bijbelse waarheden aan hen uit te leggen, en soms bleven zij zelfs om gemeenten op te richten. In 1921 werd dat gemakkelijker, toen Polen een democratische grondwet aannam. Hoewel de Rooms-Katholieke Kerk een bevoorrechte positie kreeg, werd vrijheid van geweten en religie voor iedereen gewaarborgd.

In steeds grotere hoeveelheden werden Wachttoren-publikaties naar Polen gestuurd. Om het werk daar te vergemakkelijken, werden in 1919 plannen bekendgemaakt om in Warschau een bijkantoor te vestigen. Het kantoor begon in 1921 te functioneren.

Valse broeders trachten het geloof te ondermijnen

Gedurende de Eerste Wereldoorlog waren de broeders en zusters in de Poolse sector van Rusland afgesneden geweest van contact met de buitenwereld. Pas in 1919 bijvoorbeeld, meer dan twee jaar nadat broeder Russell gestorven was, vernam de gemeente Warschau het nieuws van broeder Russells dood — en zelfs toen alleen maar via particuliere kanalen. Er arriveerden tevens alarmerende geruchten over verdeeldheid onder de broeders in Amerika, en deze veroorzaakten moeilijkheden, vooral toen een vertegenwoordiger van een oppositiegroep uit de Verenigde Staten naar Warschau reisde om de groep daar te beïnvloeden. Door de meeste broeders naar zich toe te trekken, kregen de tegenstanders de wettelijke corporatie in handen die toen door de broeders in Polen werd gebruikt. Dit leidde onder andere tot het verlies van de vergaderplaats van de gemeente Warschau.

Maar gelukkig troffen ook loyale Poolse broeders in Amerika regelingen om een delegatie naar Polen te zenden. Deze bestond uit W. Kołomyjski, een pelgrim of reizend spreker die voorzitter was van de corporatie van het Genootschap in Michigan, en C. Kasprzykowski. Toen zij in 1920 in Polen aankwamen, werden zij door broeders in Warschau met vreugde ontvangen.

De overgebleven broeders, die hun vaste vergaderplaats kwijt waren, huurden bioscoopzalen voor gemeentelijke studies en openbare toespraken. De zondagse openbare lezingen werden geadverteerd in kranten en op strooibiljetten die op straat werden uitgedeeld. Ondanks de problemen waarmee de broeders waren geconfronteerd, leken de vooruitzichten op vooruitgang gunstig.

In datzelfde jaar bracht Satan hun een nieuwe slag toe. Er brak oorlog uit tussen Sovjet-Rusland en Polen, waardoor op een tot dan toe ongekende schaal inflatie werd veroorzaakt. Dit was een ernstige belemmering voor het werk. Ook werd in die kritieke tijd broeder Kołomyjski door tyfus getroffen. Na zijn herstel keerde hij naar de Verenigde Staten terug, waar hij als pelgrim bleef dienen.

Op verzoek van de broeders in Warschau lieten de bestuursleden van het Genootschap broeder Kasprzykowski als hun vertegenwoordiger in Polen blijven. Hij toonde veel initiatief en slaagde er bijvoorbeeld in de Bijbelonderzoekersvereniging Groep II geregistreerd te krijgen. Deze Groep II bestond uit broeders die loyaal waren aan het Genootschap; ze verving de vorige corporatie, die in handen van de tegenstanders was. Nu de Bijbelonderzoekers weer erkend waren, konden zij op grotere schaal openbare toespraken organiseren. Gedurende 1921 werden deze toespraken soms wel door 700 personen bijgewoond. Ook vonden de broeders een gebouw dat zij als nieuwe zaal konden gebruiken, en na een verbouwing bood deze plaats aan meer dan 400 personen.

Op het eerste algemene congres (30 oktober tot 2 november 1921) waren 500 personen uit verschillende delen van Polen aanwezig en werden 14 personen gedoopt. Het volgende jaar bereikte het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering op 32 plaatsen in het hele land een totaal van 657! Datzelfde jaar werden er verscheidene congressen gehouden, waar 108 personen zich aanboden voor de waterdoop. Het werk vorderde in een flink tempo.

Belasterde hij de paus?

In 1920 ging Jan Kusina uit de Verenigde Staten terug naar Kraków, een grote stad in het gebied van het voormalige Oostenrijk-Hongarije. Hoewel hijzelf nog maar pas in de waarheid was, slaagde hij er snel in om een groepje oprechte mensen voor de bijbelse boodschap te interesseren. Hij werd echter gearresteerd op beschuldiging dat hij de paus had belasterd. Maar het enige wat hij in feite had gedaan, was bijbelse waarheden met anderen delen. In de rechtszaal verliet hij zich voor zijn verdediging op de bijbel. De rechter, een onbevooroordeeld man, sprak hem vrij.

Omstreeks dezelfde tijd berichtte Józef Krett, een pelgrimbroeder uit de Verenigde Staten die Warschau en Kraków bezocht, dat schoolkinderen een aanvulling op hun catechismusgebed werd geleerd, zodat zij nu zeiden: „Voor plotselinge dood, honger, brand, oorlog en de pestilentie van Amerikaanse ketterij, behoed ons, o Heer.”

Theologen trachten Bijbelonderzoekers in diskrediet te brengen

Een andere repatriant, broeder Winiarz, een vermogend maar zelfopofferingsgezind man, kocht een huis in Kraków om het als vergaderplaats te gebruiken. In 1922 vond in dat huis een debat plaats tussen drie broeders en drie katholieke theologen.

Het jaar daarvoor was Franciszek Puchała uit Amerika teruggekeerd en had in eigen beheer een pamflet laten drukken met daarop dertien leerstellingen van de Kerk. Voor elke leerstelling waarvan iemand kon aantonen dat ze op de Heilige Schrift was gebaseerd, bood hij de desbetreffende persoon 10.000 Poolse marken aan. Op die lijst prijkten de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, het hellevuur, het vagevuur, het misoffer, het celibaat van de geestelijken, de biecht aan priesters, het gebruik van de rozenkrans, enzovoort. „Het was echt een knuppel in het hoenderhok”, schreef broeder Puchała later.

De geestelijken eisten via katholieke kranten een openbare herroeping van het pamflet. Anders, zo verklaarden zij, zouden zij Franciszek Puchała vervolgen wegens belastering van de kerk. Niet van plan zich te laten intimideren, riep hij op tot een openbare discussie.

Na ruggespraak met de Romeinse Curie gehouden te hebben, stemden de geestelijken toe in een discussie, maar uitsluitend achter gesloten deuren ’wegens de heilige aard van de bewuste aangelegenheden’, zoals zij het uitdrukten. Broeder Puchała stemde toe. De geestelijken waren zo zeker van de overwinning, dat zij regelingen troffen voor de aanwezigheid van een advocaat die de broeders onmiddellijk nadat zij verslagen waren een proces moest aandoen. Arrogant verklaarde het kerkelijke nieuwsblad: „Wij zullen zien wie gelijk heeft — de eeuwenoude Rooms-Katholieke Kerk of dit armzalige handjevol misleide schepselen die niet eens in staat zijn de Heilige Schrift correct te lezen.”

De bekende jezuïtische theoloog Jan Rostworowski voerde de katholieke delegatie aan, vergezeld van twee andere priesters. De Bijbelonderzoekers werden vertegenwoordigd door Franciszek Puchała en twee andere broeders. Verder waren er zowel stenografes als verscheidene personen die als getuigen moesten dienen aanwezig. De jezuïeten sleepten twee grote koffers vol boeken aan. De broeders hadden alleen hun bijbel en een Grieks en Hebreeuws woordenboek bij zich.

De geestelijken vroegen punt 13 van het pamflet (onsterfelijkheid van de ziel) als eerste te beschouwen. Na een uur of twee verontschuldigden de theologen zich met de mededeling dat zij geen tijd meer hadden, en vertrokken. Hoewel zij hun nederlaag nooit in het openbaar hebben toegegeven, bekenden zij wel in een kranteartikel: „Wij moeten toegeven dat de Bijbelonderzoekers . . . niet geheel en al onwetend zijn.”

De hele discussie werd gepubliceerd in een brochure getiteld Bitwa na niebie (De strijd in de hemel), die een aanvankelijke oplage van 10.000 exemplaren had en een aantal keren werd herdrukt. De traditioneel religieuze gemeenschap van Kraków en omgeving moest er wel door wakker geschud worden. Het resultaat? In 1923 werd de Gedachtenisviering in Kraków door 69 personen bijgewoond.

De geestelijken hebben broeder Puchała natuurlijk nooit vergeven dat hij het gezag van de Rooms-Katholieke Kerk in het openbaar heeft ondermijnd. Zij hebben al het mogelijke gedaan om hem het leven moeilijk te maken. Er werd een politieagent gestuurd om aantekeningen te maken op vergaderingen die in zijn huis werden gehouden, en later werd hij verschillende malen voor de rechter gedaagd. Meer dan eens bedreigden huurmoordenaars zijn leven, maar Jehovah beschermde hem.

Tijdens een preek in het dorp Wawrzeńczyce hitste een priester de mensen op om broeder Puchała met houten knuppels te lijf te gaan als hij een lezing kwam houden. Een groep overijverige vrouwen popelde om aan de wensen van de priester te voldoen. Zij stonden van vroeg in de ochtend tot laat in de middag op de loer om broeder Puchała aan te vallen. Toen hij aankwam, sprak hij hen bedaard toe en zei: „Wie onder u zonder zonde is, moet mij als eerste met haar knuppel slaan.” Ten slotte dropen de vrouwen af. Maar toen zij thuiskwamen, kregen zij er van hun mannen van langs met dezelfde knuppels die zij hadden meegenomen om broeder Puchała af te tuigen. Waarom? De mannen waren kwaad omdat zij zo lang op hun eten hadden moeten wachten!

Een winkelierster deelt de waarheid met een onderwijzer

In 1919 ging de eigenares van een grote schoenenzaak in het textielcentrum van Łódź voor een medische behandeling naar Gdańsk. Daar hoorde deze zakenvrouw, mevrouw Mandowa, voor het eerst de waarheid uit de Heilige Schrift. Zij aanvaardde die in een eerlijk hart. Zij keerde naar huis terug met een stapel lectuur van het Genootschap en sprak enthousiast met vrienden en kennissen over wat zij las. Haar argumenten maakten diepe indruk op een jonge onderwijzer, die er door een vriend toe werd aangespoord met haar mee te gaan naar de vergaderingen.

In 1920 trof deze onderwijzer, Wilhelm Scheider, regelingen voor overplaatsing van het platteland naar Łódź om nauwer contact te kunnen hebben met het groepje geïnteresseerden aldaar. Mevrouw Mandowa is later een Bijbelonderzoeker geworden, en de groep die bij haar vergaderde, werd gesteund door broeders en zusters die nu en dan per trein uit Gdańsk kwamen, zo’n 390 kilometer daarvandaan. Studie van de publikaties van het Genootschap samen met de bijbel overtuigde ook de heer Scheider ervan dat hij de waarheid had gevonden. Ondanks beproevingen en verdrukkingen heeft hij zijn leven tot aan het einde van zijn aardse loopbaan in 1971 getrouw rondom de waarheid opgebouwd.

Vrijmoedig in het openbaar getuigenis geven in Łódź

Aanvankelijk was de activiteit van de groep in Łódź nogal beperkt wat het prediken in het openbaar betreft. Maar na de dood van zuster Mandowa in 1922 vormden de problemen in verband met haar begrafenis een keerpunt. De geestelijken weigerden toestemming te geven voor een begrafenis op het kerkhof. Dit ontketende een storm van reacties in de media. Na een drie dagen durende strijd waarbij zelfs de politie moest ingrijpen, werd op een kleine islamitische begraafplaats een graf verkregen. Ongeveer 1000 personen woonden de begrafenis bij, nieuwsgierig naar wat de Bijbelonderzoekers nu eigenlijk geloofden. De schriftuurlijke toespraak die door een broeder uit Gdańsk werd gehouden, vormde het eerste openbare getuigenis dat ooit in Łódź was gegeven.

Van toen af aan werden er vaker regelingen getroffen voor openbare lezingen, die in de kranten werden aangekondigd. Voor deze vergaderingen werden bioscoopzalen gehuurd. Aanvankelijk waren die groot genoeg, maar weldra was zelfs het grootste theater in die stad van 500.000 inwoners te klein. Intussen vergaderden kleine groepjes in particuliere huizen om de bijbel en op de bijbel gebaseerde lectuur te bestuderen. Aangezien veel mensen in Łódź van Duitse en Joodse afkomst waren, werden de openbare toespraken en de kleinere vergaderingen zowel in het Pools als in het Duits gehouden.

Honderden, zo niet duizenden van degenen die deze openbare toespraken in Łódź bijwoonden, waren, zoals de discipel Jakobus het uitdrukte, „alleen hoorders” maar geen „daders van het woord” (Jak. 1:22). Niettemin was het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering van 25 in 1922 omhooggeschoten tot 92 in 1924. En in 1924 beschikten de broeders in Łódź, na een ongebruikte fabriek in het centrum van de stad verbouwd te hebben, over een prachtige zaal die voor hun eerste congres gebruikt kon worden. Bij die gelegenheid waren ongeveer 200 personen aanwezig.

In die tijd concentreerden de broeders zich op het nieuwe werk dat erin bestond mensen uit te nodigen om naar het „Photo-Drama der Schepping” te komen kijken, een film die aan het begin van de jaren ’20 net in roulatie was gekomen in Polen. Het complete programma bestond uit vier voorstellingen van elk twee uur. Er was zoveel belangstelling voor de film dat de broeders, hoewel zij de grootste zalen hadden gehuurd, de vertoning vele malen moesten herhalen.

Openbare bijeenkomsten brengen groei in Poznań

In 1910 was Teofil Szmidt op achttienjarige leeftijd uit zijn woonplaats bij Radomsko naar Duitsland gegaan om werk te zoeken. Daar hoorde hij in 1914 over de Bijbelonderzoekers en ging hij het „Photo-Drama der Schepping” bekijken. Hij kreeg bevredigende inlichtingen over twee onderwerpen die hem al geruime tijd bezighielden: de wederkomst van Christus en het einde van de wereld.

Later, nadat hij was teruggekeerd naar het deel van Polen dat toen onder Pruisisch bewind stond, nam hij contact op met een groep in Poznań die de door C. T. Russell geschreven boeken aan het lezen was. Hoewel hij nog niet gedoopt was, nam hij de leiding bij de studiebijeenkomsten aldaar en bleef hij vorderingen maken. In 1918, tijdens een bezoek van broeder Kujat uit Berlijn, werd Teofil Szmidt gedoopt en werd hij tevens dienaar in de eerste gemeente van Poznań. Gedurende de eerstvolgende paar jaar was hij ijverig in het organiseren van openbare bijeenkomsten. Toen hij in 1922 uit Poznań vertrok, was de gemeente gegroeid tot zo’n twintig geregelde leden.

Vervolgens kwam broeder Kącki uit Warschau om de zorg voor de gemeente in Poznań op zich te nemen. Hij had de waarheid vóór 1914 leren kennen, in een tijd toen hij, als getalenteerd beeldhouwer, op het punt stond naar Parijs te gaan voor een opleiding aan een kunstacademie. In plaats daarvan wijdde hij zich aan Jehovah’s dienst. IJverig huurde hij op eigen kosten zalen in Poznań en hield aanmoedigende bijbelse toespraken. Het resultaat was dat in 1924 het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering in Poznań tot 91 was gestegen. Datzelfde jaar waren er in Warschau 281 en in 13 andere grote en kleine Poolse steden 625 aanwezigen, als wij tenminste alleen groepen tellen waar minstens 20 personen aanwezig waren. De toekomstige groei leek verzekerd. Maar er lagen zware geloofsbeproevingen in het verschiet.

1925 — Een jaar van verdeeldheid

Hoewel broeder Kasprzykowski na de Eerste Wereldoorlog waardevolle diensten ten behoeve van de broeders had verricht, werd trots later een struikelblok voor hem. Dat hij verbolgen was wanneer hij raad ontving, was een van de eerste aanwijzingen van deze trots; later werd hij een regelrechte tegenstander van zijn voormalige broeders en zusters. Toen De Wachttoren er steeds nadrukkelijker op ging wijzen dat een ieder de verantwoordelijkheid heeft een aandeel aan de prediking van het goede nieuws te hebben, vond hij een gretig gehoor bij degenen die niets méér wilden doen dan luisteren.

Een tijdlang bleef de gemeente Warschau een schijn van eenheid ophouden door gezamenlijk te vergaderen, maar de gemeenteleden waren fel verdeeld. De situatie kwam tot een uitbarsting ten tijde van de Gedachtenisviering in 1925. Van de ongeveer 300 broeders en zusters bleven er slechts dertig loyaal aan het Genootschap.

Weldra werden andere gemeenten meegesleept. Van de ongeveer 150 personen in Łódź bleven slechts drie broeders en zes zusters loyaal samen vergaderen om met behulp van de Wachttoren-publikaties Gods Woord te bestuderen. Ook namen zij deel aan de velddienst en maakten daarbij een goed gebruik van het tijdschrift Het Gouden Tijdperk (thans Ontwaakt!), dat in 1925 voor het eerst in het Pools verscheen.

Veel besluiteloze of in de war gebrachte personen keerden, toen zij de geestelijke gezindheid en ijver van dit groepje in Łódź zagen, naar de organisatie terug. Die zomer nam de gemeente in Łódź het voortouw in het opvolgen van de instructies van het Genootschap om regelingen te treffen voor de prediking in afgelegen gebieden door „zendings”-groepen. Sommige van de plaatsen waar zij regelingen hadden getroffen voor het houden van openbare lezingen, lagen wel zo’n 150 kilometer van Łódź vandaan.

Toch waren de problemen nog niet van de baan. In het hele land werd bij sommigen de beweegreden om God te dienen aanzienlijk beïnvloed door het geloof dat zij uiterlijk in 1925 hun hemelse beloning zouden ontvangen. Velen van hen werden geestelijk zwak of vielen af toen dat jaar verstreken was. Gedurende die periode deden verschillende groepen tegenstanders actief pogingen om de gemeenten in hun macht te krijgen of althans te ondermijnen. Drie van deze groeperingen van tegenstanders bestaan nog altijd. Niettemin werd met het verstrijken der jaren wel heel duidelijk wie Gods zegen hadden en ’het goede nieuws van Gods koninkrijk’ predikten, zoals in de bijbel staat aangegeven. — Matth. 24:14.

Na deze crisissen moest het werk dat onder leiding van „de getrouwe en beleidvolle slaaf” werd verricht, vrijwel van de grond af weer opgebouwd worden. Er waren nog meer hinderpalen; maar toch waren er ook positieve resultaten. — Matth. 24:45-47.

Het werk wordt stabieler

Het zag er niet naar uit dat de toestand in Warschau snel weer normaal zou worden. Broeder Wnorowski werd naar Polen gestuurd, maar na ongeveer een jaar was hij de situatie beu en keerde naar Amerika terug. Vervolgens werd broeder Szwed aan het hoofd van het kantoor in Warschau geplaatst; maar na een jaar werd hij vervangen door Wacław Narodowicz, die, hoewel hij een voortreffelijk spreker was, een hekel had aan kantoorwerk en er na een jaar de voorkeur aan gaf naar het veld terug te keren.

Gedurende deze moeilijke tijd beschikten de broeders die loyaal aan het Genootschap waren, niet over een wettelijk instrument waarvan zij zich konden bedienen om regelingen te treffen voor openbare lezingen, laat staan voor congressen. De oorspronkelijke corporatie was in handen van tegenstanders, en nu hadden afvalligen, Kasprzykowski en zijn aanhangers, zelfs de Bijbelonderzoekersvereniging Groep II in hun macht. De autoriteiten weigerden de gedachte aan een derde groep zelfs maar te overwegen, en dus verkeerde de situatie in een impasse.

Maar Jehovah luisterde naar de gebeden van zijn loyale dienstknechten en verschafte een oplossing. Een bescheiden man, Całka genaamd, die de waarheid vóór de Eerste Wereldoorlog had leren kennen, stond in Warschau nog geregistreerd als lid van de oorspronkelijke corporatie van Bijbelonderzoekers. Op zeker ogenblik was hij geestelijk gestruikeld, maar in deze kritieke fase nam hij het initiatief om zijn omgang met de gemeente te hernieuwen. Ook stemde hij erin toe zijn volmacht aan Wilhelm Scheider over te dragen. Dit was een grote hulp voor de broeders „in het verdedigen en wettelijk bevestigen van het goede nieuws”. — Fil. 1:7.

In 1927 stuurde het Genootschap een innemende en bekwame broeder naar Polen, die als pelgrim gemeenten in de Verenigde Staten en Frankrijk had bezocht. Deze broeder, Ludwik Kuźma, moedigde velen aan tot ijverige activiteit. Maar tegen de tijd dat hij naar Amerika terugkeerde, besefte hij maar al te goed de noodzaak van een nauwer contact met het hoofdbureau van het Genootschap. Dientengevolge besloot broeder Rutherford bepaalde organisatorische wijzigingen door te voeren.

Aangezien broeder Narodowicz het kantoor in Warschau had verlaten, werd Paul Balzereit van het kantoor van het Genootschap in Duitsland erop uitgestuurd om in Polen iemand te zoeken die wat de zorg voor Jehovah’s dienstknechten in Polen betreft, zou samenwerken met het kantoor in Duitsland. In die tijd nam de gemeente Łódź op een voortreffelijke wijze de leiding in de velddienst, en daarom vroeg broeder Balzereit aan Wilhelm Scheider in Łódź of hij die toewijzing op zich wilde nemen. Broeder Scheider stelde echter nederig Edward Rüdiger voor, die toen vertaler van het tijdschrift Het Gouden Tijdperk was, en broeder Rüdiger heeft die taak inderdaad bijna een jaar lang behartigd.

Toen het voor de broeders in Duitsland als gevolg van reisrestricties onmogelijk werd verdere hulp in Polen te bieden, kwam het algemene opzicht over de theocratische activiteiten in Polen onder het Centraaleuropese Bureau van het Genootschap in Bern (Zwitserland). Vandaar kwam in 1928 Martin Harbeck naar Polen, opnieuw met het doel iemand te zoeken die de bekwaamheid bezat om als opziener voor het Poolse veld te dienen. Weer werd broeder Scheider gevraagd de toewijzing te aanvaarden, en ditmaal ging hij op dit verzoek in.

Nu werd een gestadige groei zichtbaar. In 1927 waren er 1101 aanwezigen op de Gedachtenisviering geweest, hoewel slechts 76 van hen deelname aan de prediking van het goede nieuws hadden gerapporteerd. Tegen het eind van 1928 waren er 24 gemeenten voor dienst georganiseerd en hadden 256 verkondigers geregeld bericht van hun activiteit ingeleverd. In 1929 was het aantal gemeenten dat voor de prediking van de Koninkrijksboodschap was georganiseerd, tot 40 gestegen, en in 1930 waren er 55 gemeenten.

Van tijd tot tijd organiseerden deze gemeenten, in overeenstemming met de instructies van het Genootschap, weken van grotere activiteit. In 1929 werden voor het eerst enkele van de colporteurs overgeplaatst naar zuidoostelijke delen van Polen om Koninkrijkswaarheden te delen met de Oekraïeners aldaar. Het 1930 Yearbook zei: „De broeders en zusters gaan steeds meer inzien dat zij niet geroepen zijn om samen met de Heer in de wijngaard te zitten, maar om samen met hem te werken.”

Een tijd van zifting

Intussen was de accommodatie in het gehuurde pand dat voor het kantoor in Warschau werd gebruikt, niet meer toereikend. Pogingen om naar iets anders in die stad te zoeken, leverden niets op; alles was te duur. Daarom werd besloten het kantoor naar Łódź te verplaatsen.

Daar werd een tijdelijk kantoor ingericht in de vergaderruimte van de gemeente. Ten slotte werd in 1932 een geschikt gebouw gevonden aan de Rzgowskastraat 24. De gemeenten werd meegedeeld welke bedragen ermee gemoeid zouden zijn om het te kopen, maar de broeders en zusters, die voordien zo offerbereid waren geweest, reageerden nauwelijks. De eigenaar stemde toe in uitstel van betaling, ook al had hij andere gegadigden. Weer werden de broeders en zusters over de situatie ingelicht. Weer geen respons. Waar lag dat aan?

Voordat dit aan het licht kwam, voorzag Jehovah in hulp uit een andere bron. Drie dagen voor de uiterste vervaldatum voor de betaling kon zuster Scheider het benodigde bedrag lenen van haar betrekkelijk welgestelde stiefzuster, hoewel de stiefzuster de waarheid niet gunstig gezind was geweest.

Weldra werd echter duidelijk waarom de gemeenten geaarzeld hadden middelen bijeen te brengen voor de aankoop van een gebouw in Łódź. Wacław Narodowicz, die als pelgrim diende, had heel Polen afgereisd en betoogd dat het kantoor in Warschau diende te blijven en weer onder zijn leiding diende te worden geplaatst. Hij organiseerde een geldinzameling voor een kantoor in Warschau en vroeg dat geld aan hem te geven. Hoewel Narodowicz niet in zijn opzet slaagde, bracht hij veel broeders en zusters in de war. Later werd hij afvallig.

Het was een tijd waarin „onstandvastige zielen” die mensen volgden in plaats van Jehovah en zijn organisatie aan te hangen, werden uitgezift (2 Petr. 2:14, 15). Een belangrijke factor hierbij was de activiteit in verband met het aannemen van de naam Jehovah’s Getuigen. Niet iedereen wilde getuigenis geven. Maar degenen die bij de organisatie bleven, gaven blijk van de echtheid van hun liefde voor Jehovah. Dit was belangrijk, want de jaren ’30 — en de jaren daarna — bleken jaren te zijn waarin Jehovah’s Getuigen in Polen moesten vechten om stand te houden. Het was een tijd waarin de juistheid van Jesaja 54:17 herhaaldelijk werd gedemonstreerd — ja, er werden vele ’wapens gesmeed’ tegen Jehovah’s dienstknechten, maar geen daarvan heeft de ware aanbidding kunnen uitroeien.

Aanvallen en tegenaanvallen

De rooms-katholieke geestelijken namen steeds vaker hun toevlucht tot laster tegen Jehovah’s dienstknechten, vooral in de pers. Ook eisten zij dat de mensen alle lectuur die zij eventueel van de Bijbelonderzoekers hadden ontvangen, inleverden opdat deze in het openbaar verbrand kon worden. Een voorbeeld hiervan dat veel publiciteit kreeg, speelde zich af in Chojnice. De openbare aanklager aldaar beschuldigde broeder Śmieszko, een plaatselijke pionier, van godslastering via drukwerk. De in 1933 gehouden terechtzitting werd door een grote menigte bijgewoond. Een katholieke priester, Janke genaamd, werd als getuige opgeroepen. Hij had een doctorsgraad en was godsdienstleraar aan de plaatselijke middelbare school. Broeder Scheider vertegenwoordigde het Genootschap. De onsterfelijkheid van de ziel, eeuwigdurende pijniging en het vagevuur behoorden tot de onderwerpen die werden besproken. Na afloop ging de heer Janke, die zijn nederlaag erkende, naar broeder Scheider toe, drukte hem de hand en zei dat hij zich nooit meer met zo’n zaak zou inlaten.

Het in Kraków verschijnende dagblad Ilustrowany Kurier Codzienny (Geïllustreerde Dagkoerier) sloot zich aan bij de aanval op de Getuigen door hen er valselijk van te beschuldigen dat zij verkapte communisten waren die bolsjevistische liederen zongen, in de Sovjet-Unie werden opgeleid en van daar uit betaald werden. In dit geval brachten de broeders de verantwoordelijke mensen van de krant voor de rechter, en de redacteur werd gestraft.

Mieczysław Skrudlik, een jezuïet, publiceerde persoonlijk brochures waarin de Getuigen werden belasterd. Maar toen hij voor de rechter moest verschijnen, beweerde hij dat hij ziek was. Driemaal vroeg hij om uitstel van het proces. Intussen verhuisde hij verscheidene keren en was toen niet meer te vinden.

Niet alle aanvallen van de geestelijken waren echter verbaal. Zij en hun handlangers namen ook hun toevlucht tot geweld, herhaaldelijk nog wel. Wanneer de Getuigen met hun van-huis-tot-huisbediening bezig waren, vielen tegenstanders hen aan. De tegenstanders gebruikten hun vuisten en voeten, alsook stokken en stenen; zij vernielden bijbelse lectuur en lieten de Getuigen bloedend of bewusteloos liggen. Getuigen die naar afgelegen gebieden reisden om te prediken, werden aangehouden, geslagen en in het water gegooid; hun fietsen en motorfietsen werden vernield en hun lectuur werd in beslag genomen en vernietigd.

Bolesław Zawadzki, die lang pionier is geweest, schreef in zijn memoires dat toen er in het huis van zijn ouders in Kielce een vergadering werd gehouden, een gepeupel van 2000 woedende, schreeuwende mensen het huis omsingelde en met stenen gooide. Nieuwe voorraden stenen werden met kruiwagens aangesleept. Pas lang na middernacht kwam er een eind aan het „spel”. Toen de stenen die door het dak waren gekomen, bijeengeraapt werden, bleken het zes handkarren vol te zijn! In een poging deze golf van vervolging af te wenden, slaagden de broeders er soms in de daders zelf gestraft te krijgen. Minder vaak konden zij de werkelijke aanstichters, de geestelijken, voor de rechter brengen.

De zegeningen van goede organisatie

Vooral vanaf het einde van de jaren ’20 werd de gemeenten meer hulp geboden in verband met de velddienst. De gemeenten kregen specifieke velddienstgebieden toegewezen. Regionale dienstleiders, die werden uitgezonden om elke gemeente te bezoeken, hielden niet alleen toespraken maar leidden de broeders en zusters ook op in de velddienst. Deze regeling was nuttig en verfrissend. Veel oudgedienden kunnen zich een van deze ijverige en opofferingsgezinde broeders, Ludwik Kinicki, nog goed herinneren.

Ook de pioniers — in die dagen zo’n dertig tot vijftig — legden een geest van zelfopoffering aan de dag. Zelfs in afgelegen gebieden waar geen gemeenten waren, predikten zij graag, en zij liepen dan vele kilometers, want slechts enkelen hadden een fiets. Zij mochten iets houden van de bijdragen die zij voor lectuur ontvingen, en in sommige gevallen hadden zij verder vrijwel geen inkomen. ’s Winters sliepen zij dikwijls in een hooiberg of op stro dat in een schuur op de vloer gespreid werd, met hun jas als deken.

De mensen die zij troffen, hadden, hoewel zij goedaardig waren, dikwijls weinig kennis van de bijbel of van de wereldse geschiedenis. Tijdens een gesprek met een groep dorpelingen, zo vertelt Stefan Milewski, bracht hij ter sprake dat Jezus van geboorte een jood was. De mensen waren verontwaardigd en hij ontsnapte ternauwernood aan een pak slaag. Woedend schreeuwden zij: „De Here Jezus was een Pool en katholiek!”

Toch bleven de Getuigen ijver aan de dag leggen in hun zoeken naar met schapen te vergelijken mensen. In 1932 besteedden zij 103.323 uur aan de velddienst en verspreidden 177.505 boeken en brochures, 2101 bijbels en 87.455 exemplaren van Het Gouden Tijdperk. Dit bracht een Warschause krant ertoe op te merken: „Er kunnen nauwelijks meer dan 600.000 Bijbelonderzoekers in Polen zijn, en dit groepje blijkt veel meer beroering teweeg te brengen dan enige andere religie.” In werkelijkheid bedroeg het aantal actieve Getuigen in die tijd slechts ongeveer 600! Maar in de ogen van sommige toeschouwers was de kleine al tot duizend geworden. — Vergelijk Jesaja 60:22.

De strijd wordt heviger

De katholieke geestelijken bleven druk uitoefenen op de autoriteiten om de Getuigen een halt toe te roepen. De beschuldigingen die zij tegen de Getuigen inbrachten, waren altijd dezelfde: het verbreiden van communistische propaganda, collecteren zonder vergunning, schenden van de zondagse rustdag en godslastering tegen de kerk en haar leer. In 1933 werden ongeveer 100 gevallen gemeld waarin de politie verkondigers had aangehouden. Er waren tevens 41 gevallen van zware afranselingen door fanatiek gepeupel. Twee jaar later deden zich 3000 gevallen voor waarin geestelijken de Getuigen bij de politie hadden aangegeven. Als aanklachten gebaseerd op één bepaalde verordening niets uithaalden, zochten de geestelijken hun toevlucht tot een andere, en weer een andere, en opnieuw een andere aanklacht. Maar de meeste zaken werden al voordat het tot een rechtszitting kwam als ongegrond verworpen; andere resulteerden in vrijspraak.

De broeders en zusters konden zich niet veroorloven iedere keer dat zij gearresteerd werden een advocaat in de arm te nemen. Maar het kantoor van het Genootschap verschafte hun juridisch advies. Het zond hun honderden documenten met inlichtingen over appelgedingen, gunstige uitspraken en rechtszaken die een waardevol precedent vormden. In overeenstemming met de verschafte instructies beklemtoonden de Getuigen als zij in de rechtszaal stonden de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk in plaats van de nadruk te leggen op juridisch-technische bijzonderheden. Voor enkele ernstige processen stelden zich echter advocaten beschikbaar om de broeders en zusters te verdedigen.

Om de beschuldigingen van venten te bestrijden, gaf het Genootschap kaarten uit waarop werd verklaard dat de persoon in kwestie op grond van vrijheid van geweten en godsdienst gemachtigd was te prediken. Voor kinderen van Getuigen die op openbare scholen zaten en die dikwijls niet naar een hogere klas overgingen omdat zij hadden geweigerd verplichte godsdienstlessen bij te wonen, gaf het Genootschap speciale certificaten uit. Hierin werd verklaard dat het kind in zijn eigen religieuze gemeenschap religieus onderwijs had gevolgd en die en die cijfers had behaald. Dientengevolge hielden veel gemeenten verscheidene jaren lang „zondagsscholen”. Na veel moeite van de kant van de broeders vaardigde het Ministerie van Onderwijs en Religieuze Denominaties een verordening uit die de schoolautoriteiten verplichtte deze certificaten te aanvaarden. Als de school de cijfers eenmaal had genoteerd, kon het kind overgaan.

Sommige openbare ambtenaren onderscheidden duidelijk de religieuze onverdraagzaamheid waardoor de aanklachten tegen Jehovah’s Getuigen werden ingegeven. Zo verwierp de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het hof van beroep in Toruń, in een proces waarbij een Getuige betrokken was, de aanklacht van godslastering, eiste vrijspraak en verklaarde dat Jehovah’s Getuigen hetzelfde standpunt innamen als de vroege christenen. Bij een ander geding weigerde de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het hof van beroep in Poznań een Getuige te vervolgen die ervan werd beschuldigd de geestelijken te hebben aangeduid als een deel van „Satans organisatie”. (Vergelijk Johannes 8:44.) Hijzelf wees op het pauselijke hof van Alexander VI, vanwaar zich, naar algemeen bekend was, een schandelijk immorele geest had verbreid. Vervolgens contrasteerde hij dat met het voortreffelijke gedrag van Jehovah’s Getuigen en hun ijver in het dienen van Jehovah.

Pogingen om de lectuurstroom te stuiten

Telkens opnieuw poogden de geestelijken de toevoer van lectuur die Jehovah’s Getuigen bij hun activiteiten gebruikten, af te snijden. Wanneer maar mogelijk manipuleerden de geestelijken regeringsambtenaren om hen naar hun pijpen te laten dansen. In 1930 bijvoorbeeld haalden zij de minister van Binnenlandse Zaken ertoe over ons het recht te ontzeggen om het tijdschrift Het Gouden Tijdperk, dat onverschrokken de religieuze huichelarij aan de kaak stelde, via de post te verzenden. Maar slechts enkele weken later werd de minister tot aftreden gedwongen, en zijn opvolger gaf weer toestemming om Het Gouden Tijdperk te importeren en per post te verspreiden.

Uiteindelijk slaagden degenen die de Getuigen tegenstonden erin de invoer van Het Gouden Tijdperk uit Zwitserland volledig te blokkeren. In 1933 gingen de broeders er daarom toe over het in Łódź te drukken. Elke keer als de geestelijken dusdanig pressie op een drukker uitoefenden dat hij niet meer voor de broeders wilde werken, vonden zij iemand anders die het graag wilde doen. Dit gebeurde herhaaldelijk totdat, na vele door het censuurbureau verordonneerde confiscaties, het tijdschrift zelf werd verboden. Na tegen deze beslissing in beroep te zijn gegaan, bleven de broeders Het Gouden Tijdperk uitgeven totdat het verbod werd bekrachtigd en Augustyn Raczek, de redacteur van het tijdschrift, tot een jaar gevangenisstraf werd veroordeeld.

Het zou de tegenstanders toegeschenen kunnen hebben dat zij hun doel bereikt hadden. Maar de broeders gaven het niet op. De laatste uitgave van Het Gouden Tijdperk was gedateerd 1 september 1936. Op 1 oktober van datzelfde jaar werd het vervangen door een nieuw tijdschrift, dat in Warschau werd gedrukt. Dit blad, onder de titel Nowy Dzień (Nieuwe Dag), bleef artikelen publiceren waarin corruptie en religieuze huichelarij aan de kaak werden gesteld en de bijbelse waarheid werd verdedigd. Het werd tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Warschau gedrukt.

Intussen verbood de minister van Binnenlandse Zaken in 1937 De Wachttoren, die samen met de bijbel door Jehovah’s Getuigen op hun gemeentevergaderingen werd gebruikt. Er stond niets subversiefs in De Wachttoren, maar de katholieke geestelijken wilden niet dat het werd verspreid in wat zij als hun domein beschouwden. Onze broeders echter, die vastbesloten waren ’God als regeerder meer te gehoorzamen dan mensen’, gingen ertoe over het in gestencilde vorm te vermenigvuldigen. — Hand. 5:29.

In die tijd richtte bisschop Jasiński van Łódź met steun van de Katholieke Actie * een „Bureau tegen Religieuze Minderheden” op. Deze instelling manoeuvreerde stelselmatig haar eigen mensen in de hoogste regeringsambten. Een van hun doelstellingen was alle Wachttoren-lectuur te confisqueren. Ondanks het risico gepakt te worden, gingen de Getuigen hun gang en publiceerden twee nieuwe brochures. Er werden straffen opgelegd door de autoriteiten. Maar wie stak er achter de actie? In plaats van wereldlijke wetten werden dikwijls canonieke wetten van de Katholieke Kerk gebruikt om aanklachten kracht bij te zetten. Er zou moeilijk een beter bewijs te vinden zijn dat de hele campagne werd uitgevoerd onder leiding van de katholieke hiërarchie.

In de loop van 1937 was de Katholieke Actie in 75 gevallen verantwoordelijk voor geweld tegen de Getuigen; in twee daarvan werden broeders vermoord. Van de 263 rechtszaken eindigden er 99 in vrijspraak en 71 in een veroordeling. De rest werd verdaagd. In 129 gevallen werd lectuur geconfisqueerd, maar de broeders leverden in 99 gevallen een succesvolle strijd om teruggave. Het bericht in het 1938 Yearbook merkte op: „Alle dienstknechten van de Heer in dit land zijn vastbesloten door te gaan met het getuigeniswerk, ongeacht of de mensen dit nu prettig vinden of niet, indachtig . . . dat ’wij God meer moeten gehoorzamen dan mensen’.”

Zo dachten de verkondigers in de 121 op de dienst geconcentreerde gemeenten er beslist over. Maandelijks leverden gemiddeld zo’n 800 verkondigers bericht in en in de maand waarin de Gedachtenisviering werd gehouden, waren dit er 1040! Maar de tegenstanders waren vastbesloten hun een dodelijke slag toe te brengen. Ongetwijfeld dachten zij dit voor elkaar te hebben toen de autoriteiten op 22 maart 1938 de deuren van ons kantoor in Łódź verzegelden. De publikaties konden niet meer per post of per spoor worden verzonden; zowel afzenders als geadresseerden stonden aan straffen bloot. De Getuigen wilden bij een hogere rechtbank in beroep gaan, maar een hoge ambtenaar die hun gunstig gezind was, vertelde hun in vertrouwen dat het geen zin zou hebben. De „tijdgeest” was veranderd, zo zei hij, en zelfs indien de Getuigen het proces wonnen, zou de minister van Binnenlandse Zaken er wel voor zorgen dat hun activiteiten in het hele land sterk beperkt werden. Er werd dus besloten de zaak niet verder in de rechtbanken uit te vechten maar op Jehovah te vertrouwen en op andere manieren voorwaarts te gaan.

Toen de politie ons kantoor verzegelde, bleek ze een nooduitgang in de lectuuropslagplaats over het hoofd te hebben gezien. Daardoor konden Bethelwerkers dag in dag uit grote hoeveelheden bijbelse lectuur weghalen en onder de gemeenten distribueren. Behalve de lectuur in het Pools waren er publikaties in het Oekraïens, Russisch, Duits en Jiddisch.

De broeders en zusters in het veld werkten van harte mee aan het opslaan van grote hoeveelheden lectuur voor gebruik in de woelige tijden die in het verschiet lagen. Józef Włodarczyk uit het gebied van Lubliń bijvoorbeeld nam 12.000 brochures, veel boeken, 500 bijbels, 500 exemplaren van het „Nieuwe Testament”, 500 liederenbundels en 250 grammofoonplaten, die hij vervolgens zorgvuldig verborg. Andere broeders deden hetzelfde, en dit bleek uitermate nuttig te zijn ten tijde van de oorlog, toen er geen nieuwe zendingen meer kwamen.

Het verbod van 1938 gaf de broeders meer dan een jaar de tijd om zich voor te bereiden op de ondergrondse voortzetting van het werk gedurende de moeilijke jaren van de Tweede Wereldoorlog. Zij verdeelden het land in zones, elk met een aantal gemeenten. Elke zone stond onder het opzicht van de ijverigste plaatselijke broeders en was verantwoordelijk voor het stencilen van lectuur, in het bijzonder De Wachttoren, voor de gemeenten in het eigen gebied. Dit was het enige „verse voedsel” dat de gemeenten ontvingen. Deze organisatorische opzet heeft het mogelijk gemaakt met succes het hoofd te bieden aan de uitdaging om ondanks de daaropvolgende chaos van de oorlog te blijven functioneren.

De oorlog slaat toe!

Op 1 september 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit. Het laatste bericht dat uit Polen werd verstuurd, gaf te kennen dat er 1039 verkondigers waren. Hoe zou het hun vergaan?

Tijdens de bezetting werd Polen in drie districten opgedeeld. De westelijke sector werd door het Duitse Rijk geannexeerd. Het middelste deel, met inbegrip van de steden Warschau, Kraków, Lubliń en later Lvov, werd het Generalgouvernement genoemd en onder Duits bestuur geplaatst. Het oostelijke deel werd door de Sovjet-Unie geannexeerd. De omstandigheden verschilden van district tot district.

In de westelijke sector arresteerde de Duitse Gestapo iedereen die bekendstond als een van Jehovah’s Getuigen. Het totalitaire nazi-systeem trad met grote wreedheid op tegen een ieder die zich er niet totaal aan onderwierp. De Getuigen, als voorvechters van Gods koninkrijk, werden als vijanden beschouwd. Wanneer iemand werd aangetroffen met ook maar één enkel exemplaar van De Wachttoren, of afgebeeld stond op dezelfde foto als een Getuige, gold dat als bewijs dat hij een misdadiger was. Er werden harde methoden gebruikt om Getuigen te dwingen de namen en adressen van hun geestelijke broeders en zusters prijs te geven. Zij die weigerden hun broeders te verraden of een verklaring te tekenen waarin zij hun geloof afzwoeren, werden naar concentratiekampen gestuurd. Slechts zeer weinigen schipperden. Zelfs de vervolgers stonden verwonderd over de loyaliteit van deze dienstknechten van Jehovah.

In Łódź arresteerde de Gestapo broeder Scheider en vele anderen en stopte hen in kampen. Uit Poznań werden 69 broeders en zusters naar Duitse kampen gestuurd; 22 van hen vonden de dood. Desondanks leerden zo veel mensen in Poznań tijdens de oorlog de waarheid kennen, dat er daarna een sterke gemeente verrees. Haar ijver verbreidde zich naar naburige gebieden en droeg ertoe bij de organisatie in het westen van Polen te herbouwen.

Natuurlijk hebben ook de broeders en zusters in veel andere steden en kleinere plaatsen geleden. Uit Wisła bijvoorbeeld, in die tijd een vakantieoord in de bergen met ongeveer 6000 inwoners, werden 51 broeders en zusters naar concentratiekampen afgevoerd. Slechts 13 keerden terug.

Jehovah liet zijn volk niet in de steek

Dat de Schepper zijn volk gedurende deze tijd van zware vervolging beschermde, is zonneklaar. Voor hen hing de overwinning niet af van overleving maar van getrouwheid — zo nodig tot de dood (Openb. 2:10). Eén broeder vertelt dat hij vele uren achtereen meedogenloos werd geslagen, vooral op de rug en in de nierstreek. Maar hij volhardde, ondanks pogingen hem te dwingen andere broeders en zusters aan te geven en organisatorische aangelegenheden te verraden. De volgende dag werd de mishandeling hervat, alleen was het ditmaal veel erger. Op de derde dag reageerde zijn gezwollen en gebeukte lichaam op de slagen met ondraaglijke pijn. De broeder bad tot Jehovah om verlichting, en zelfs om de dood. Plotseling barstte de Gestapoagent die hem aan het afranselen was in een stroom van verwensingen los, gooide zijn zweep neer en vertrok. Wat was er gebeurd?

Enkele dagen later zag de broeder deze man op de gang met zijn hand in het verband. Medegevangenen vertelden de broeder dat de agent zijn wijsvinger gebroken had — blijkbaar tijdens het ranselen.

De Getuigen die kans zagen aan arrestatie te ontkomen, lieten zich niet uiteendrijven. Zij vergaderden in kleine groepjes om de bijbel en De Wachttoren te bestuderen. De tijdschriften die zij ontvingen, kwamen gewoonlijk van broeders in Duitsland; vervolgens stencilden zij die of schreven ze over. Fritz Otto heeft gedurende deze hele periode van de bezetting een actief aandeel gehad aan het ondergrondse werk in Łódź door contact te onderhouden met Poznań, Bydgoszcz en Gdańsk. Hoewel de communicatielijn af en toe door tegenstanders werd verbroken, lag de communicatie nooit lang stil.

In het Generalgouvernement

In het midden en zuiden van Polen lag de situatie anders. Daar waren de ambtenaren niet zo verbeten in de jacht op en vervolging van Jehovah’s Getuigen, dus hoewel de broeders altijd voorzorgsmaatregelen in acht namen, werkten zij hard. Zij vervaardigden stencils voor De Wachttoren in Warschau; vervolgens draaiden de verantwoordelijke broeders in elke zone de stencils af, gebruik makend van de primitieve stencilmachines die zij tot hun beschikking hadden. Er werden verschillende methoden gebruikt om moedervellen van de lectuur over de grens te smokkelen. Soms dienden zelfs Duitse soldaten van wie de gezinsleden in de waarheid waren onbewust als koerier wanneer zij, na met verlof thuis geweest te zijn, naar het oostfront terugkeerden.

Er hebben ook heel wat hartverscheurende voorvallen plaatsgehad. In december 1942 betrapte de Duitse politie in Warschau Stefan Milewski en Jan Gontkiewicz bij het stencilen. Zij werden prompt naar het concentratiekamp in Majdanek en vandaar naar Buchenwald gestuurd. Daarop nam Ludwik Kinicki, die het opzicht had over de activiteit van Jehovah’s Getuigen in het gehele gebied dat onder de naam Generalgouvernement bekendstond, hun taken over. Twee jaar later, in 1944, werd hij gearresteerd en aan het eind van het jaar was hij in het concentratiekamp Gusen in Oostenrijk gestorven. Had de vijand gewonnen? Allerminst! Die broeders waren stuk voor stuk onwankelbaar loyaal aan Jehovah gebleven. En wat hun tegenstanders betreft, die hadden de gelegenheid gekregen om voor het aangezicht van de hemelse Rechter te demonstreren hoe zij tegenover heerschappij van God stonden. — Job 31:14; Rom. 14:12.

Gedurende deze tijd van terreur waren de mensen gemakkelijk te intimideren. Iedereen was achterdochtig jegens iedereen. Om nodeloze problemen te voorkomen, gingen de broeders en zusters heel behoedzaam te werk als het erom ging mensen uit te nodigen voor vergaderingen of hen aan andere geïnteresseerden voor te stellen. Maar de Getuigen waren ijverig, Jehovah zegende hen en de nieuwe groepen rezen als paddestoelen uit de grond.

Soms deden zich onverwachte gelegenheden voor om getuigenis te geven. Laat in de herfst van 1940 stierf een geïnteresseerde man in Wojkowice Komorne, in het district Katowice. Hij had voordien de wens geuit door Jehovah’s Getuigen te worden begraven, en daarom bereidde een broeder zich erop voor ten huize van de overledene enkele woorden van vertroosting te spreken. Maar op de begraafplaats kwam een grote menigte bijeen. Toen onze broeder hen zag, kon hij zich gewoon niet inhouden; meer dan een uur lang sprak hij over de schriftuurlijke hoop voor de doden. Van toen af hielden de Getuigen hun begrafenissen altijd op zondag opdat zoveel mogelijk mensen de bijbelse boodschap zouden kunnen horen.

In de grote steden werd gewoonlijk informeel getuigenis gegeven, maar op het platteland, vooral in de omgeving van Lubliń, begonnen de verkondigers zelfs nog voor het einde van de oorlog weer met het van-huis-tot-huiswerk. Om echter niet al te veel in de gaten te lopen, begonnen zij hun gesprek bijvoorbeeld met te vragen of zij het een of ander konden kopen. Dikwijls bood het antwoord hun de gelegenheid om over geestelijke aangelegenheden te praten.

Sommige gemeenten organiseerden predikingsexcursies naar afgelegen dorpen, waar zij tot de ontdekking kwamen dat de vroegere houding van de bevolking door de oorlogservaringen veranderd was. Veel mensen, met inbegrip van jongeren, luisterden nu gretig. Van de lectuur die de broeders nog hadden, werd een goed gebruik gemaakt en er werden nieuwe gemeenten opgericht.

Natuurlijk probeerde Satan deze expansie van de zuivere aanbidding een halt toe te roepen. Eén manier waarop hij dat deed, was door gebruik te maken van guerrillagroepen. Sommige bonden, daartoe aangezet door katholieke priesters, niet alleen de strijd aan tegen de Duitse bezettingstroepen maar ook tegen de Getuigen, hetgeen een nieuwe geloofsbeproeving opleverde. Er werden ’s nachts overvallen op de huizen van de broeders en zusters gedaan. Mannen, vrouwen en kinderen werden geslagen en kregen bevel het kruisteken te maken, een kruis te kussen en „heilige” beelden aan de muren van hun huis te hangen. De binnendringers plunderden en vernielden. Sommige gezinnen kregen herhaaldelijk zulke aanvallen te verduren. Een aantal broeders zag zich gedwongen onder te duiken om in leven te blijven.

Een „nieuwe aanpak” in de sovjetsector

Een groot gedeelte van het oosten van Polen was in september 1939 door de Sovjet-Unie geannexeerd. Dit betekende dat ongeveer de helft van onze verkondigers, onder wie zich zowel Poolse en Oekraïense als enkele Russische en joodse Getuigen bevonden, van de rest van de organisatie werd afgesneden. Hoewel zij ijverig waren, liep hun geestelijke gezindheid gevaar door een gebrek aan vers geestelijk voedsel. Zij probeerden via Slowakije contact te leggen met de organisatie, maar dat bleek uitermate moeilijk te zijn.

Zo kwam het dat een aantal gemeenten verwikkeld raakte in een „nieuwe aanpak”. Aanvankelijk had deze ten doel de broeders en zusters te helpen zich aan hun nieuwe situatie aan te passen. De nadruk werd gelegd op de noodzaak zich afgezonderd te houden van de wereld en een leven te leiden in „de pracht der heiligheid” (Ps. 110:3). Deze „nieuwe aanpak” verbreidde zich vanuit Lvov via Lubliń helemaal naar Warschau. Maar in plaats van de raad te krijgen eenvoudig zorgvuldig toe te passen wat in Gods Woord wordt uiteengezet, werden de broeders en zusters er al spoedig toe aangespoord zich in te laten met activiteiten die louter het idee van een enkeling waren.

Onder deze invloed bestormde bijvoorbeeld een groep verkondigers die het spoor bijster was geraakt het militaire hoofdkwartier in het door de Duitsers bezette Białystok, verwijderde de hakenkruisvlag van het dak en verving die door een witte vlag. Zij werden nog diezelfde dag gearresteerd en terechtgesteld. Door deze gebeurtenissen werden de broeders en zusters er pijnlijk aan herinnerd wat er kan gebeuren wanneer een enkele persoon zich te veel aanmatigt en gaat buiten hetgeen in de Schrift geschreven staat en buiten het door Christus en zijn apostelen gegeven voorbeeld, in plaats van voor leiding naar „de getrouwe en beleidvolle slaaf” op te zien. — Matth. 24:45.

Een laatste beproeving vóór het naoorlogse tijdperk

Vlak voor het einde van de oorlog werden de broeders en zusters met een nieuwe uitdaging geconfronteerd. Toen het oostfront steeds dichterbij kwam, kregen de mensen bevel anti-tankgreppels te graven. Als neutrale christenen konden Jehovah’s Getuigen het niet met hun geweten in overeenstemming brengen daaraan mee te werken, en zij weigerden zelfs onder bedreiging met de dood dat te doen. Tientallen van hen, van wie sommigen pas in de waarheid waren, werden doodgeschoten, en nog wel in het openbaar. Maar ook dit diende als een getuigenis, want anderen begonnen in te zien dat Jehovah’s Getuigen zo’n sterk geloof hadden dat zij liever wilden sterven dan hun God de rug toe te keren.

Eindelijk kwam er een einde aan de bezettingsjaren. Jehovah’s Getuigen in Polen hadden met succes het hoofd geboden aan zware beproevingen. Nu, in aantal nog groter dan vóór de oorlog, namen zij de taken ter hand die op hen wachtten.

Voorwaarts gaan met het werk van de Heer

Degenen van Jehovah’s Getuigen die de concentratiekampen hadden overleefd, keerden in de lente van 1945 terug, klaar om voort te gaan met de openbare bekendmaking van Gods koninkrijk. Tot hen behoorde Wilhelm Scheider.

Na verloop van tijd wist hij het zo te regelen dat het pand aan de Rzgowskastraat 24 in Łódź weer in gebruik genomen kon worden. Helaas kon er alleen maar nieuwe lectuur worden ontvangen wanneer iemand die persoonlijk uit het buitenland kon meebrengen, want de openbare posterijen functioneerden nog niet. Wanneer er echter lectuur arriveerde, werd die zo vlug mogelijk vertaald en op stencils naar elke zone gestuurd. Weldra boden meer vrijwilligers aan met het werk te helpen. En Jehovah bewoog het hart van anderen om het werk met materiële bijdragen te ondersteunen.

De tegenstelling tussen Jehovah’s dienstknechten en anderen onder de bevolking trad duidelijk aan het licht (Joh. 13:35). De meeste Oekraïeners, onder wie honderden van onze broeders en zusters, werden naar het oosten overgeplaatst, binnen de nieuwe sovjetgrenzen. Voordat dit plaatsvond, kwam het echter tot talrijke uitbarstingen van haat tussen de Polen en Oekraïeners die in het oosten en zuiden van het Generalgouvernement woonden. De Poolse en de Oekraïense Getuigen daarentegen leefden in vrede met elkaar. Bij één gelegenheid liep een Poolse broeder die van een vergadering naar huis terugkeerde, met drie Oekraïense zusters op toen zij op Oekraïense guerrilla’s stuitten. De guerrilla’s probeerden de broeder te grijpen met de bedoeling hem neer te schieten, maar de zusters protesteerden en sprongen zelfs fysiek voor hem in de bres. De worsteling duurde twee uur. Eindelijk bonden de guerrilla’s in, maar eerst scheurden zij de broeder de kleren van het lijf en verbrandden ze. Alleen in zijn ondergoed gekleed holde hij op blote voeten meer dan twee kilometer door de sneeuw naar het huis van een Oekraïense broeder.

Nu de oorlogsbeperkingen waren opgeheven, gingen de Getuigen enthousiast in de velddienst. Het eerste naoorlogse bericht onthulde dat er ongeveer 2500 verkondigers waren. In 1939 waren er maar 1039. Ongeveer de helft van hen woonde nu echter in gebieden die door de Sovjet-Unie waren geannexeerd. Dus gedurende zes jaren van oorlog en bezetting had er in de rest van het land eigenlijk een toename van 400 procent plaatsgevonden! Wat waren de woorden van de profeet Daniël waar gebleken: „Wat het volk betreft dat zijn God kent, zij zullen zegevieren en doeltreffend handelen. En wat hen betreft die inzicht hebben onder het volk, zij zullen verstand verlenen aan de velen”! — Dan. 11:32, 33.

De toegenomen belangstelling voor de Koninkrijksboodschap was in sommige plaatsen heel duidelijk. Jan Wąsikowski bericht over Poznań: „Wat was het een vreugde voor de broeders die in 1945 uit de kampen thuiskwamen, te zien hoe een kleine groep Getuigen was uitgegroeid tot het aanmoedigende aantal van ongeveer 600 Koninkrijksverkondigers! Uit die ene actieve gemeente in de stad werden er drie geformeerd.”

Het oosten van het land gaf echter de meest verbazingwekkende ontwikkelingen te zien. De levensomstandigheden waren uiterst moeilijk. Een kringopziener vertelt dat hij, toen hij daar in 1947 aankwam, niet alleen afgebrande huizen zag maar ook hele nederzettingen die verwoest waren. De broeders en zusters leefden in ondergrondse schuilplaatsen en in kelders. Niettemin groeiden de gemeenten verbluffend snel. In 1945 en 1946 groeide de gemeente Teresin vaak met 15 tot 20 nieuwe verkondigers per maand, en in één maand zelfs met 42! In 1947 telde ze al 240 verkondigers. De gemeente in Alojzów had er 190.

Hun geestelijke honger stillen

Hoewel de broeders en zusters weinig materiële bezittingen hadden, ging hun voornaamste behoefte uit naar bijbels en hulpmiddelen voor bijbelstudie. Iedereen die een persoonlijk exemplaar van de christelijke Griekse Geschriften bezat, mocht zich gelukkig prijzen. Sommige verkondigers beschikten slechts over één van de Evangeliën om in de velddienst te gebruiken. Maar al snel kwam er hulp.

In 1946 nodigde het Wachttorengenootschap Getuigen in de Verenigde Staten, Canada, Zwitserland en Zweden uit kleding te schenken voor medegelovigen in door de oorlog geteisterde landen. Zij grepen de gelegenheid aan om niet alleen kleding maar ook dozen met bijbels te sturen! Kort daarop arriveerden er duizenden exemplaren van het boek De Waarheid Zal U Vrijmaken”, evenals 250.000 exemplaren van de brochure Religion Reaps the Whirlwind. U zult u wel kunnen voorstellen hoe dankbaar de broeders en zusters waren.

Onder de mensen in het naoorlogse Polen bestond een grote honger naar Gods Woord. In 1946 stonden meer dan 6000 Koninkrijksverkondigers klaar om te helpen die nood te lenigen. Het bijkantoor deed zijn uiterste best om lectuur te verschaffen. Maar daar het bijkantoor niet over een centrale drukkerij beschikte, werden zowel De Wachttoren als brochures en ander drukwerk nog steeds gereproduceerd in de zones waarin het land was opgedeeld. Hoewel de uitrusting beperkt was, werden de broeders en zusters al gauw goed voorzien van fundamenteel geestelijk voedsel.

Nieuwe terreinen van activiteit

Een aantal Getuigen — zowel afzonderlijke verkondigers als hele gezinnen — besloten naar een gebied te verhuizen dat jarenlang door Duitsers bewoond was geweest maar na de oorlog West-Polen was geworden. Veel Polen die in het oostelijke deel van het vooroorlogse Polen gewoond hadden, dat nu door de Sovjet-Unie was geannexeerd, verhuisden eveneens naar dit gebied in het westen. De mensen in deze pasbevolkte gebieden reageerden gunstig op de waarheid.

Een van de ijverige vrijwilligers die in dit gebied dienst verrichtten, was Stanisław Kocieniewski, die later reizend opziener werd. Toen hij terugkeerde uit het Duitse dwangarbeiderskamp waar hij gedurende de oorlog gevangen had gezeten, was hij volslagen uitgeput. Maar na een periode van herstel popelde hij om weer aan de slag te gaan. Hij verhuisde met zijn gezin naar Jelenia Góra. Zij waren het eerste gezin van Getuigen dat daar kwam wonen. Later voegden anderen zich bij hen en weldra werd er een gemeente gevormd. Op het ogenblik zijn er negen gemeenten in die stad.

Ook Jan Pieniewski en zijn vrouw verhuisden naar dit gebied, en wel naar Gorzów Wielkopolski, om daar te dienen. Broeder Pieniewski vertelt hierover: „In februari 1946 begonnen wij onze van-huis-tot-huisbediening met een bezoek aan onze buren. Wij deden de eerste drie huizen samen, maar daarna predikten wij ieder apart. Mijn vrouw vroeg: ’Wanneer zullen wij ooit de hele stad kunnen bewerken?’ . . . Wij ontmoetten een man die bereid was een koe te ruilen voor één enkel exemplaar van de bijbel! Wij brachten hem de bijbel, maar wimpelden de koe natuurlijk af.”

Niet alle Getuigen van Duitse herkomst die in Polen woonden, besloten na de oorlog naar Duitsland terug te keren. Voor sommigen van hen betekende Pools leren een hele opgaaf. Maar het Genootschap hielp hen in hun velddienst door folders te vervaardigen waarop de Koninkrijksboodschap zowel in het Pools als in het Duits stond. Aan de andere kant hadden een Poolse zuster en haar gezin toen zij uit Frankrijk terugkeerden en zich in de buurt van Wałbrzych vestigden, het gevoel dat zíj de vreemdelingen waren, omdat er zo veel Duitssprekende mensen in het gebied woonden. Maar door het initiatief te nemen om te gaan prediken, kwam de zuster weldra met de Duitse broeders en zusters in contact. „Wat een vreugde!”, vertelde zij. „Wij gingen met hen in de van-huis-tot-huisbediening, brachten geregelde bezoeken bij geïnteresseerden en leidden bijbelstudies.”

Veel verkondigers gingen, toen zij de behoefte aan predikers van het goede nieuws in hun gebied beseften, in de pioniersdienst. Zofia Kuśmierz schrijft: „Er waren geen Getuigen in het gebied, en daarom ging ik in de volle-tijddienst. Ik bracht vijf dagen per week in het gebied door . . . De mensen legden intense belangstelling aan de dag. Soms kon ik twintig mensen per jaar helpen de waarheid te aanvaarden.”

Het gebied was enorm uitgestrekt. Er was nog geen vervoer beschikbaar. Maar Jan Skiba vertelt over die tijd: „Lopend bezochten wij allerlei steden die wel dertig tot veertig kilometer verder lagen. Wij gingen dan om vijf uur ’s ochtends de deur uit, werkten tot zonsondergang en kwamen ’s avonds dikwijls pas laat thuis. Of soms bleven wij ergens in het stro slapen.” Zij bereikten plaatsen waar nog nooit eerder iemand het goede nieuws had gepredikt. Binnen ongeveer een jaar na afloop van de oorlog predikten de Getuigen in elk deel van het land. In maart 1946 meldde Polen het aantal van 6783 Koninkrijksverkondigers!

Voorzieningen die de toename bevorderden

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden de broeders in Polen geen rechtstreeks contact met het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen. Zelfs het Zwitserse bijkantoor, dat met het opzicht over veel Europese landen belast was, had slechts beperkte inlichtingen ontvangen over Getuigen die in door Duitsland bezette gebieden woonden. Het is daarom begrijpelijk dat de Poolse Getuigen weinig af wisten van de organisatorische veranderingen die in andere delen van de wereld waren ingevoerd.

Maar ondanks de naoorlogse hinderpalen werden, zodra het kantoor te Łódź de nodige informatie kon verkrijgen, de veranderingen snel doorgevoerd. Voordien had de grootste nadruk gelegen op de lectuurverspreiding. Maar de Poolse Informateur (thans Onze Koninkrijksdienst) van mei 1946 zette uiteen hoe men doeltreffende nabezoeken kon brengen, hoe men met geïnteresseerden bijbelse lectuur kon bestuderen en wat de juiste wijze van bericht inleveren was. Ook in de gemeentevergaderingen werden veranderingen aangebracht. Er werd een Cursus in de Theocratische Bediening, nu de theocratische bedieningsschool genoemd, ingevoerd. De regeling voor bezoeken door broederdienaren (die wij thans kennen als kringopzieners) werd uiteengezet.

Deze organisatorische veranderingen leidden tot toegenomen activiteit. En net als in de eerste eeuw werden ook in deze tijd, toen de gemeenten de aanwijzingen van het besturende lichaam toepasten, „de gemeenten aanhoudend in het geloof bevestigd en namen ze van dag tot dag voortdurend in aantal toe”. — Hand. 16:5.

Onze eerste Koninkrijkszalen

Binnen korte tijd na afloop van de oorlog gingen de broeders op zoek naar gebouwen die geschikt waren om tot Koninkrijkszalen verbouwd te worden. In Poznań was tegen eind 1945 al een zaal met zitplaatsen voor zestig personen in gebruik. Er was moeilijk aan bouwmateriaal te komen, maar de broeders waren vindingrijk. Zelfs hout van door het Genootschap voor verzending gebruikte kisten werd opnieuw benut.

Waar nodig werden clubhuizen, bioscoopzalen of andere openbare faciliteiten gehuurd. Als die niet beschikbaar waren, werden de vergaderingen in particuliere huizen of flats gehouden.

Onze broeders en zusters hielden van muziek en vonden het heerlijk deze gave te gebruiken om Jehovah te loven. Tijdens de eerste jaren na de oorlog organiseerden sommigen van hen amateurkoren en -orkesten. Wanneer zij optraden voordat er een openbare lezing werd gehouden, kwamen soms hele dorpen opdagen om de toespraak aan te horen.

Congressen — officiële en niet-officiële

De eerste twee congressen na de oorlog in Polen waren onvergetelijk. Een ervan, dat in juni 1946 werd gehouden, vond plaats in het dorp Borówek bij Lubliń. Er waren ongeveer 1500 personen aanwezig. Dat tweedaagse congres, dat de broeders naar hun toenmalige kennis hadden georganiseerd, had een niet-officieel karakter. Net zoals dat in de voorbijgegane jaren het geval was geweest, hielden bepaalde broeders verhandelingen over zelfgekozen onderwerpen. Anderen vertelden ervaringen. Wat stemde het de aanwezigen gelukkig toen zij zagen dat 260 personen hun opdracht aan Jehovah om zijn wil te doen, symboliseerden door de waterdoop!

Later dat jaar werd in Katowice een door het Genootschap georganiseerd nationaal congres gehouden. Er waren 5300 aanwezigen. Dit programma was er speciaal op gericht de broeders en zusters tot ijverige en verenigde activiteit aan te moedigen en hun dienst voor Jehovah op een hem welgevallige wijze te verrichten.

Er komen aan Gilead opgeleide zendelingen

Op 19 maart 1947 stapten Stefan Behunick en Paweł Muhaluk, twee afgestudeerden van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead, van het schip Jutlandia aan land in Gdynia. Beiden spraken betrekkelijk goed Pools en gingen snel aan de slag in de toewijzing die hun speciaal was toevertrouwd.

Een van hun meer belangrijke taken was het kring- en districtswerk te organiseren. Dit vereiste dat zij reizende opzieners opleidden — broeders die geregeld de gemeenten zouden bezoeken, met plaatselijke Getuigen aan het predikingswerk zouden deelnemen en nuttige en aanmoedigende lezingen zouden houden. Het districtswerk werd ingesteld, met regelingen voor geregelde grote vergaderingen in elke kring. Gedurende de volgende paar jaar werden in heel het land tientallen van deze kringvergaderingen gehouden. In sommige gevallen waren er openbare gehoorzalen beschikbaar, maar als dat niet het geval was, werden de kringvergaderingen gehouden op terreinen die aan de Getuigen toebehoorden.

Het eerste districtscongres omvatte het hele land. De opziener van dat congres, Edward Kwiatosz, heeft Jehovah tot het einde van zijn aardse loopbaan in 1992 getrouw op het bijkantoor in Polen gediend.

Als onderdeel van het programma om broeders voor verschillende behoeften op te leiden, werden in 1947 pioniers uitgenodigd naar Łódź te komen voor het volgen van een bijzondere cursus. Een van de deelnemers schreef later: „De twee weken op het bijkantoor waren onvergetelijk. Dagelijks kreeg ik wat ik het meeste nodig had.” Vier leden van die groep ontvingen een uitnodiging om als reizend opziener deel te nemen aan het bedienen van de gemeenten.

De zendelingen gaven niet alleen raad over organisatorische kwesties, maar bleven ook samen met de broeders en zusters druk bezig in het veld. Voor zover mogelijk bezochten zij de kringen en boden praktische hulp. Zowel opzieners als verkondigers waren overgelukkig met hun hulp, en velen herinneren zich die nu nog.

Overval op het kantoor in Łódź

Terwijl de organisatie zich uitbreidde, spanden de Getuigen zich in om mensen te helpen voordeel te trekken van de bijbel. Maar de tegenstand tegen hun activiteiten hield niet op, ook al leefden zij nu onder socialistisch bewind.

Reeds in februari 1946 werd hun kantoor in Łódź overvallen en werden alle daar werkende broeders gearresteerd. Er bleven alleen een paar zusters achter. Het gebouw werd 24 uur per dag bewaakt door bewakers van de UB, ofte wel Urząd Bezpieczeństwa (Staatsveiligheidsdienst). Maar een van de zusters zag kans een telegram te versturen naar het bijkantoor in Zwitserland. Via dat kantoor werd een beroep gedaan op de Poolse ambassade in Bern. In die tijd waren de autoriteiten erop gebrand bij andere landen een goede reputatie te genieten, en daarom werden de broeders in Łódź binnen een week in vrijheid gesteld.

Intussen probeerde de UB de broeders ertoe te bewegen met hen samen te werken om de katholieke geestelijken in het oog te houden, alsof die de „gemeenschappelijke vijand” vormden. Wat begrepen zij weinig van het beginsel van christelijke neutraliteit!

Het is interessant dat toen de Getuigen het volgende jaar in Kraków een nationaal congres hielden, 7000 afgevaardigden een lapelkaartje droegen dat dezelfde vorm had als de paarse driehoek waarmee Jehovah’s Getuigen in de concentratiekampen werden geïdentificeerd. Zij waren niet vergeten, noch lieten zij anderen vergeten, hoe hevig zij onder het nazi-regime waren vervolgd.

De wereld was hun niet waardig”

In 1946 begonnen er berichten op het bijkantoor binnen te komen over kwaadaardige wreedheden tegen Jehovah’s Getuigen in verschillende delen van het land. Bijzonder gewetenloos in hun tegenstand waren de guerrillapelotons van de Narodowe Siły Zbrojne (Nationale strijdkrachten). Hun activiteit was niet alleen tegen de communistische regering gericht maar, als gevolg van de invloed van de rooms-katholieke geestelijken, ook tegen Jehovah’s Getuigen. Wat zij eisten, leek opmerkelijk veel op wat Satan van Jezus Christus had verlangd. Satan verzocht hem dringend: ’Verricht slechts één daad van aanbidding jegens mij’ (Matth. 4:9, 10). Deze katholieke guerrillapelotons eisten: ’Verricht slechts één daad van aanbidding om te tonen dat je katholiek bent.’

Op 1 maart bijvoorbeeld ging de vijftienjarige Henryka Żur uit de buurt van Chełm met een broeder uit haar gemeente mee om geïnteresseerden in een naburig dorp te bezoeken. Het zou haar laatste nabezoek worden. Beide verkondigers vielen in handen van leden van de Narodowe Siły Zbrojne, die de nacht in het dorp doorbrachten. De broeder werd hevig geslagen maar wist het vege lijf te redden. De zuster werd vele uren lang afschuwelijk gemarteld. „Denk in je binnenste wat je maar wilt”, stelde een van haar beulen voor. „Je hoeft alleen maar het katholieke kruisteken te maken. Anders wacht je de kogel!” Ten slotte werd de jonge zuster zonder dat haar rechtschapenheid gebroken was, naar een bos in de buurt gesleurd en doodgeschoten.

Nog geen drie weken later, op de avond van 18 maart, overviel een gepeupel van dertig man het huis van Jan Ziemcow in het oosten van Polen. Eerst probeerden zij het gezin te dwingen bij de plaatselijke katholieke priester te biecht te gaan en een certificaat bij hem te halen waarin werd verklaard dat zij dat inderdaad hadden gedaan. Toen het gepeupel bijbelse waarheden werden voorgehouden, raakten zij door het dolle heen. Meedogenloos sloegen zij broeder Ziemcow met knuppels en gaven hem herhaaldelijk bevel een kruis te kussen. In hun pogingen hem te dwingen de bijbel af te zweren en tot de Katholieke Kerk terug te keren, sloegen zij hem bewusteloos. Vervolgens, nadat zij hem met koud water hadden bijgebracht, sloegen zij hem letterlijk dood. Na deze moord te hebben begaan, gingen zij rustig zitten eten voordat zij de rest van het gezin bewusteloos sloegen.

Op 12 juni werd er nog een moord gepleegd. Aleksander Kulesza, uit het gebied van Podlasie, was naar broeder Kadziela en zijn gezin gegaan om hen te verzorgen, daar zij de vorige avond overvallen waren. Er wachtte hem een verschrikkelijk schouwspel. Hij had zelfs moeite de slachtoffers te herkennen! Na hulp geboden te hebben, keerden broeder Kulesza en zijn gezin naar huis terug, niet wetend dat zij al als de volgende slachtoffers waren geselecteerd.

Die avond werd hun huis door een bende omsingeld die, aangevuurd door de plaatselijke pastoor, het gezin zes uur lang mishandelde. Het gepeupel was zo vastbesloten broeder Kulesza te dwingen tot de Katholieke Kerk terug te keren, dat zij hem doodsloegen. Hoewel zijn zoon Jerzy bij die gelegenheid hevig geslagen werd, ging hij twee jaar later in de volle-tijddienst, en hij is nog steeds in die dienst.

In 1947 bleek uit een overzicht van daden die tegen Jehovah’s Getuigen in Polen bedreven waren om te trachten hen tot het katholicisme te bekeren, dat 4000 personen waren mishandeld — van wie er zestig waren vermoord. De Narodowe Siły Zbrojne had zo’n 800 keer Jehovah’s Getuigen in hun huizen overvallen. Van deze hedendaagse getuigen van Jehovah kan, net als van Jehovah’s getuigen in de oudheid, naar waarheid worden gezegd: „De wereld was hun niet waardig.” — Hebr. 11:38.

„Een ’middeleeuwse’ bloedige septembermaand”

Katholieke geestelijken hadden hun kudden fanatieke onverdraagzaamheid ingescherpt ten aanzien van alles wat niet strookte met de katholieke religie. Omdat zij de overheersende religie van Polen vertegenwoordigden, maakten zij dikwijls misbruik van zowel schoolgaande jongeren als volwassenen door hen ertoe te brengen als georganiseerde benden gewelddadig op te treden.

Toen Jehovah’s Getuigen in 1948 een districtscongres in Lubliń hielden, zetten de geestelijken hun kudden in vuur en vlam door te beweren dat de Getuigen uit alle delen van Polen waren gekomen om plaatselijke katholieke heiligdommen te vernielen. De gelovigen werden opgeroepen om hun kerken en hun stad te verdedigen. Een menigte religieuze fanatici ging tot de aanval over. Bij die gelegenheid sleurden gewapende politieagenten die waren aangewezen om de veiligheid op het congres te verzekeren, de meest agressieve bendeleiders in auto’s en reden hen wel dertig kilometer buiten de stad, voordat zij hen ver van alle vervoersmogelijkheden vrijlieten.

Iets anders lagen de zaken op 5 september 1948, toen de Getuigen een kringvergadering bijwoonden in Piotrków Trybunalski, een stadje op ongeveer 120 kilometer van Warschau. De zendelingen, de broeders Behunick en Muhaluk, waren daarbij aanwezig. Tegen vijf uur in de middag had zich vlak bij de zaal een grote dreigende menigte verzameld, in afwachting van het einde van het programma, opdat zij „de bisschoppen”, zoals zij de zendelingen noemden, onder handen konden nemen. Toen de Getuigen de zaal verlieten, werden zij door verscheidene honderden raddraaiers aangevallen en werden sommigen van hen, onder wie de zendelingen, bewusteloos geslagen. De gewonden werden naar het Heilige-Drievuldigheidsziekenhuis gebracht, waar hun wonden werden verbonden. Maar onder invloed van de nonnen daar weigerde het ziekenhuispersoneel hen in het ziekenhuis te laten blijven.

Aanvankelijk maakte de pers geen melding van het incident. Maar kort nadat aan de Amerikaanse ambassade in Warschau bijzonderheden omtrent het voorgevallene waren verstrekt, brachten nieuwsdiensten in de Verenigde Staten bericht uit over het optreden van het gepeupel.

Nog geen drie weken later — bijna als het tweede bedrijf in „een ’middeleeuwse’ bloedige septembermaand”, zoals een tijdschrift het noemde — gebeurde er in hetzelfde gebied nog iets waardoor de publieke opinie werd wakker geschud. Een groep studenten gaf gehoor aan een verzoek van het Ministerie van Cultuur en Kunst om de bouwkundige overblijfselen, beeldhouwwerken en schilderijen in de buurt van Piotrków Trybunalski te catalogiseren. Het ministerie kreeg toestemming van de kerkelijke autoriteiten en de studenten begonnen hun werk in een plaatselijke kerk.

Maar in Kamiensk, een stadje in de buurt, stormde de overijverige huishoudster van een pastoor de kerk binnen en begon tegen de studenten uit te varen. Zij beweerde dat zij helemaal geen studenten waren, maar Jehovah’s Getuigen, die zich volgens haar bezighielden met het stukslaan van kruisen, het ontwijden van kerken en het schenden van graven. Hoewel de studenten geen van allen Jehovah’s Getuigen waren, beval de priester de studenten de kerk onmiddellijk te verlaten. Het gerucht verspreidde zich als een lopend vuurtje door de naburige dorpen. Uitleg mocht niet baten. Een razende menigte, gewapend met knuppels, hooivorken en stenen gaf de jongelui er ongenadig van langs en sloeg er zes het ziekenhuis in.

Ditmaal reageerden de autoriteiten prompt. De aanstichters, onder wie de pastoor en zijn huishoudster, werden gearresteerd en tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld. Deze episode remde de geestelijken althans enigszins af in hun pogingen zich van gewelddadig gepeupel als werktuig tegen de Getuigen te bedienen.

Getreiter van officiële zijde

Opnieuw was er echter een dramatische verandering in het politieke klimaat in Polen in aantocht. De nieuwe machthebbers trachtten religie dienstbaar te maken aan de staat.

Zoals reeds opgemerkt, had een ambtenaar van de districtsveiligheidsdienst in Łódź in februari 1946 geprobeerd de Getuigen in te schakelen als spionnen tegen de Katholieke Kerk, maar de Getuigen hadden geweigerd. Toen een agent van de geheime politie vier maanden later opnieuw een bezoek bracht aan het bijkantoor, drong hij er weer op aan dat de broeders deden wat de politie vroeg. Hij beloofde dat Jehovah’s Getuigen de beste zalen voor hun vergaderingen zouden krijgen als zij meewerkten, maar waarschuwde voor ernstige gevolgen als zij het niet deden. „Niemand kan ons tegenhouden”, dreigde hij bij zijn vertrek.

Later werd de toestemming voor het houden van bepaalde grote vergaderingen ingetrokken; in andere gevallen probeerde de politie degenen die erheen gingen, uiteen te jagen. In mei 1949 gaf de politie tijdens een kringvergadering bij Chełm bevel het programma te staken. Toen de broeders die de leiding hadden, doorgingen, werden zij gearresteerd. De Getuigen kwamen op de laatste dag opnieuw bijeen en er werd een dooplezing uitgesproken door een broeder die de plaats van de gearresteerde broeder had ingenomen. Die middag kwamen ongeveer 1000 personen naar de openbare lezing. De politie arresteerde de ene spreker na de andere. Zodra er één was afgevoerd, kwam er een ander op zijn plaats. Voordat de dag om was, hadden 27 verschillende broeders het woord gevoerd!

Zendelingen uitgewezen

Op 24 juli 1949, twee jaar en vier maanden na hun aankomst in Polen, werden Stefan Behunick en Paweł Muhaluk gedwongen het land te verlaten. In privé-notities over die dienstjaren schreef broeder Behunick: „Nu, in 1949, is het werk op het bijkantoor al beter georganiseerd. Er is een grotere samenwerking tussen de gemeenten. Wij hebben al drie districten, en in juni hadden wij 13.699 verkondigers, tweemaal zoveel als toen wij in 1947 aankwamen. Er zijn 710 actieve gemeenten en er werken 45 mensen op het bijkantoor. Onze activiteit wordt geduld en de van-huis-tot-huisprediking gaat door.”

Eigenlijk was in 1949 de activiteit van de Getuigen al langer geduld dan was verwacht. Een jaar tevoren, in 1948, had de minister van Justitie gesproken over het onderwerp „Religieuze vrijheid in de Sovjet-Unie”. Tijdens zijn toespraak, uitgesproken in de zaal van het districtsgerechtshof in Łódź, had hij verklaard dat de religieuze minderheden in de Sovjet-Unie zichzelf unilateraal en vrijwillig hadden ontbonden en zich hadden aangesloten bij de kerk die door de staat officieel werd erkend. Jehovah’s Getuigen begrepen hieruit dat deze ’vrijwillige ontbinding’ van religieuze minderheden in de Sovjet-Unie wel zou betekenen dat een soortgelijk proces weldra in Polen zou plaatsvinden. Zij begonnen voorbereidingen te treffen om het werk ondergronds voort te zetten.

Terzelfder tijd legden de Getuigen, in overeenstemming met een nieuwe wet op het verenigingswezen, de autoriteiten een ontwerpstatuut voor dat de activiteiten van het Wachttorengenootschap omschreef. Zij dienden een verzoek in tot wettelijke registratie van het Genootschap in overeenstemming met de nieuwe wettelijke situatie.

Intussen stroomden meer mensen de organisatie binnen. Er werden tien achtereenvolgende hoogtepunten in verkondigers bereikt, met 18.116 verkondigers in 864 gemeenten die in maart 1950 bericht inleverden. Dat jaar werd de Gedachtenisviering van Christus’ dood door 28.918 personen bijgewoond. Wat een krachtige bewijzen dat er nog veel toekomstige aanbidders van Jehovah in Polen waren!

Wijken voor intimidatie? — Geen denken aan!

Toen voerde in de nacht van 21 april 1950 een grote groep UB-agenten, die door een raam binnendrongen, een overval uit op het bijkantoor in Łódź. Er werd beweerd dat Bethelwerkers voor de Verenigde Staten spioneerden en „probeerden de regering van de Poolse Volksrepubliek met geweld omver te werpen”. De UB-agenten doorzochten het pand van boven tot onder naar bewijzen. Natuurlijk werd er niets gevonden. Maar documenten die betrekking hadden op de religieuze activiteit van de Getuigen werden in beslag genomen. De volgende dag werden de bestuurders van het Genootschap gearresteerd.

Degenen die op het bijkantoor achterbleven, besloten zoveel mogelijk tijdschriften te produceren en die onder de gemeenten te distribueren. Zij maakten de hele papiervoorraad van zo’n twintig ton op en verzonden de lectuur. Toen verstopten zij het stencilapparaat en de andere machines, alsook de archieven. Het vereiste grote moed om onder deze omstandigheden op het bijkantoor te blijven werken. Gedurende deze periode kregen zij brieven van zogenaamde geïnteresseerden die de broeders vroegen hen op bepaalde plekken in de stad te ontmoeten. De werkelijke bedoeling was echter eenvoudig de broeders de straat op te lokken, waar enige Bethelbroeders ook werkelijk ontvoerd werden. Nadat dit gebeurd was, gingen de anderen alleen nog in grotere groepen de deur uit.

Op de avond van 21 juni werd Bethel weer overvallen. Ditmaal werd bijna iedereen gearresteerd. De broeders werden in een open vrachtwagen geladen en door Łódź gereden. De bewakers spotten dat het wel een vakantieuitstapje leek. „Als dat zo is,” stelde een broeder voor, „laten we dan maar gaan zingen.” En plotseling, de protesten van de bewakers negerend, begonnen deze moedige dienstknechten van Jehovah te zingen: „Hij die getrouw is, hij die loyaal is, wordt nooit geïntimideerd.”

Diezelfde nacht werden de huizen van honderden Getuigen in het hele land doorzocht. Veel broeders werden gearresteerd. Vijanden van Gods koninkrijk wilden de organisatie ontmantelen en Jehovah’s Getuigen tot zwijgen brengen.

Pas nadat dit allemaal gebeurd was, stelde het Bureau voor Religieuze Zaken de media er op 2 juli 1950 van in kennis dat het de registratieaanvraag van de Vereniging van Jehovah’s Getuigen in Polen had afgewezen. In deze despotische bekendmaking werd verklaard dat de organisatie nu was ontbonden en dat haar bezittingen door de staat zouden worden onteigend.

De martelkamers van de UB

Voor veel Getuigen vormde deze golf van arrestaties en verhoren het begin van een langdurige periode van martelingen en lijden. De ondervragers trachtten hen te dwingen misdaden te bekennen waaraan zij niet schuldig waren, vooral het werken ten behoeve van buitenlandse inlichtingendiensten. Er werden ook pogingen gedaan de broeders ertoe over te halen aanbrengers voor de UB te worden. Volgens ongepubliceerde UB-statistieken kwam negentig procent van wat door die bron werd aangeduid als „de leden van de sekte” in aanmerking voor een repressieve behandeling. Het gevolg was dat het aantal verkondigers dat kon berichten aan de velddienst deelgenomen te hebben, tijdelijk tot de helft terugliep.

Wilhelm Scheider werd acht dagen en nachten onafgebroken verhoord. Door hem beestachtig af te ranselen, probeerden de ondervragers hem te dwingen te bekennen dat hij schuldig was aan de aanklachten die zij hadden verzonnen. Als hij bewusteloos raakte, werd er koud water over hem heen gegooid tot hij bijkwam. Hij kreeg niets te eten en te drinken en werd eenmaal gedwongen 72 uur achtereen te knielen. Later werd hij van Łódź overgebracht naar Warschau en vervolgens 24 dagen naakt in een krappe kerker opgesloten. Daar kon hij niet zitten, liggen of rechtop staan. In een verdere poging hem tot schipperen te dwingen, arresteerde en mishandelde de UB zijn vrouw en dochter. Maar niets verbrak zijn rechtschapenheid.

Harald Abt, de secretaris van het bijkantoor, kreeg dezelfde behandeling toegediend. Zes dagen lang werd hij onafgebroken verhoord, terwijl hij de hele tijd op het hoofd geslagen en in de maag gestompt werd. „Ook al heb je vijf jaar in een kamp gezeten omdat je tegen de nazi’s was, wij kunnen toch wel bewijzen dat je van de Gestapo was”, kreeg hij te horen.

Edward Kwiatosz werd wreed geslagen en kreeg drie dagen geen eten. Meedogenloze ondervragers dreigden hem op te hangen. Zij lieten hem twee weken niet slapen. Hij werd met gummiknuppels op de hielen geslagen. Zijn ribben en neus werden gebroken, zijn schedel werd ingeslagen en een van zijn trommelvliezen geperforeerd. In totaal heeft hij 32 dagen van mishandeling ondergaan. Maar hij liet zich er niet door intimidatie toe brengen zijn broeders vals te beschuldigen om voor zichzelf verlichting te krijgen. — Vergelijk Job 2:4.

Andere broeders werden op soortgelijke wijze mishandeld. Sommigen van hen moesten wanneer zij door hun folteraars werden ondervraagd op een kruk gaan zitten waar midden uit de zitting een pin stak. Dat werd de „Romeinse behandeling” genoemd. Dit alles leden zij alleen maar omdat zij Jehovah’s Getuigen waren, weigerden verklaringen te tekenen die vol leugens stonden en weigerden een vals getuigenis tegen hun christelijke broeders en zusters af te leggen.

Sommige broeders werden in 1950 naar de gevangenis in Zawiercie gebracht omdat zij weigerden de politieke Vredesoproep van Stockholm te tekenen. De eerste die daar aankwam, was Władysław Drabek uit Poręba. Hij werd in een donkere kerker opgesloten waar het water tot zijn knieën reikte. Hij kon een beetje rusten door met gebogen knieën boven op een stapel hout in een hoek te gaan zitten. Twee dagen later werd de cel volgestouwd met broeders. Allen hadden geweigerd de Vredesoproep te tekenen. Van tijd tot tijd gaven de bewakers de gevangenen emmers waarin zij hun behoefte konden doen. Als zij ze niet gebruikten wanneer ze werden verstrekt, kregen zij geen tweede kans. Het valt te begrijpen dat het water na een paar dagen afgrijselijk stonk.

Een mensenleven zou te kort zijn om elk geval van mishandeling van Jehovah’s Getuigen na de massale arrestaties van 1950 te verhalen. De rechtschapenheid van Gods dienstknechten werd zwaar op de proef gesteld, en het zal geen verbazing wekken dat sommigen aan de gevolgen van de onmenselijke behandeling zijn gestorven.

Getrouw zelfs tot de dood

Broeder J. Szlauer was pas twintig jaar toen hij in augustus 1950 op het UB-bureau in Cieszyn werd ontboden voor ondervraging. Standvastig weigerde hij medegelovigen aan te geven. In zijn frustratie schoot de ondervrager tijdens het verhoor tweemaal op hem, en een uur later stierf deze jonge dienstknecht van Jehovah. Maar vóór zijn dood zag hij kans tegen de arts te zeggen: „Ik werd door de UB-functionaris neergeschoten omdat ik Jehovah getrouw was.”

Andere Getuigen hebben jaren achtereen geleden voordat de dood eindelijk verlossing bracht. Een reizend opziener, Alojzy Prostak uit Kraków, werd in mei 1952 in Szczecin gearresteerd. Na twee jaar in Warschau en Łódź in hechtenis gehouden te zijn, was hij zo afgetuigd en uitgeput dat hij in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Op aanraden van een advocaat deed zijn vrouw in 1954 een succesvolle poging om hem vrij te krijgen, maar een week daarna stierf hij. Ongeveer 2000 personen woonden zijn begrafenis bij. De broeder die moedig zijn begrafenislezing hield op het kerkhof, maakte van de gelegenheid gebruik om te protesteren tegen de sadistische methoden waarvan UB-agenten zich bedienden wanneer zij de Getuigen verhoorden. Na afloop was hijzelf genoodzaakt onder te duiken om arrestatie te ontlopen.

In 1956 bleek uit berichten dat zestien broeders en zusters uit alle delen van Polen gestorven waren als gevolg van marteling door de UB of doordat hun medische verzorging was onthouden. (Later kwamen er nog meer gevallen aan het licht.) De lijken van deze broeders en zusters werden gewoonlijk naar de nabestaanden gestuurd in gesloten doodkisten die zij niet mochten openen. In andere gevallen hoorden zij pas na vele maanden van de dood van een geliefde.

Een proces achter gesloten deuren

Overlevenden van deze onmenselijke behandeling hebben beschreven welke pogingen er werden gedaan om hen te dwingen tegen de bestuurders van het Genootschap te getuigen. Twee broeders zwichtten inderdaad onder de martelingen en lieten zich tot een vals getuigenis dwingen. Maar de UB flanste ook zelf „bewijzen” in elkaar.

Met gebruikmaking daarvan zetten zij een proces op touw dat van 16 tot 22 maart 1951 in Warschau achter gesloten deuren werd gehouden. Ondanks het gevaar dat zij daardoor liepen, verzamelden andere getuigen van Jehovah zich in grote aantallen voor het gerechtsgebouw, in de hoop door hun aanwezigheid hun broeders aan te moedigen getrouw te volharden.

Door gebruik te maken van ambulances die het binnenplein werden opgereden, probeerden de ambtenaren de verdachten ongezien in de rechtszaal te brengen. Maar toen de gevangenen uit de ambulances kwamen, riepen kinderen van broeders en zusters die dicht bij de muur van het binnenplein hadden kunnen komen woorden van aanmoediging, om de verdachten eraan te herinneren dat zij niet alleenstonden.

Er zaten zeven broeders in de beklaagdenbank: vier leden van de bestuursraad van de wettelijke corporatie van het Genootschap in Polen en drie andere broeders die om verschillende redenen als belangrijk voor de organisatie werden beschouwd. De openbare aanklager eiste de doodstraf voor Wilhelm Scheider. Het Hof veroordeelde hem tot levenslang. De overige drie bestuurders werden elk tot vijftien jaar en de anderen tot kortere gevangenisstraffen veroordeeld. Allen werden in een zwaarbewaakte gevangenis geplaatst.

En toen?

Met liefdevolle bezorgdheid voor alle gemeenten begonnen twee districtsdienaren die niet gepakt waren, samen met verscheidene andere ervaren broeders plannen te maken om de broederschap van geestelijk voedsel te voorzien. Zij bedachten een communicatiesysteem dat bijna veertig jaar lang zijn doeltreffendheid heeft bewezen. Er werden kringopzieners aangesteld om het werk te verrichten dat voorheen gedaan was door degenen die nu gevangenzaten, en tegen eind 1952 was het aantal predikers van Gods koninkrijk ondanks de voortdurende aanvallen tot 19.991 gestegen!

Dit was niet wat de veiligheidsdiensten hadden verwacht. Hun plan was geweest Polen binnen twee jaar van Jehovah’s Getuigen te ontdoen. Woedend over hun mislukking bekokstoofden zij wat zij beschouwden als de genadeslag. Er volgde een nieuwe golf van arrestaties. Vier leden van het landscomité alsmede andere ijverige broeders en zusters werden gearresteerd. Er werden plannen gemaakt voor een schijnproces in Łódź.

In de loop van de maanden vóór het proces stierf een van de broeders, kregen verscheidene een zenuwinstorting en werd een ander, Zygfryd Adach, in vrijheid gesteld wegens een ernstige ziekte die hij in de gevangenis had opgelopen. Na meer dan twee jaar van voorbereiding begon op 10 maart 1955 een vijfdaagse rechtszitting. Deze eindigde met de zwaarste vonnissen sinds het proces in Warschau. Drie leden van het landscomité, Jan Lorek, Tadeusz Chodara en Władysław Szklarzewicz werden elk tot twaalf jaar gevangenisstraf veroordeeld.

Bracht dat andere Getuigen van angst tot zwijgen?

Jongeren geven blijk van geloof en moed

Zelfs jonge schoolgaande Getuigen hielden krachtig aan hun geloof vast. Het is waar dat zij op school met atheïstische ideeën werden gebombardeerd. Wie zich verzette, werd bespot. Politieke aangelegenheden waren dikwijls in het lesprogramma opgenomen en het bijwonen van optochten of demonstraties was verplicht. Sommige scholen voerden militaire lessen in. Wie op grond van zijn geweten bezwaar maakte tegen deelname werd gewoonlijk van school gestuurd.

Maar in plaats van de moed te verliezen, gingen veel van deze jonge Getuigen in de pioniersdienst en hebben aldus een grote bijdrage geleverd tot de verbreiding van de Koninkrijksboodschap. In 1954 werd met de nodige omzichtigheid een aantal speciale bijeenkomsten met de pioniers gehouden, die verscheidene dagen duurden. Zij kregen inlichtingen uit enkele van de lezingen die in 1953 tijdens het „Nieuwe-Wereldmaatschappij”-congres in New York waren gehouden. Wat een bron van geestelijke verkwikking! Hoe hartversterkend was het er op deze wijze aan herinnerd te worden dat zij deel uitmaakten van de liefdevolle wereldwijde broederschap van Jehovah’s volk!

En wat deden de broeders in de gevangenis?

Gevangenissen — Een evangelisatieveld

Władysław Przybysz, die voor het eerst van 1952 tot 1956 gevangenzat en in 1969 voor de vierde keer werd vrijgelaten, vertelt: „Een gevangenisstraf werd aanvaard als een werktoewijzing in voor anderen niet toegankelijk gebied.” Als gevolg van de prediking achter tralies hoorden veel gevangenen over Jehovah en zijn schitterende voornemens. De broeders in gevangenschap organiseerden ook kleine groepjes en troffen regelingen voor korte dagelijkse bijeenkomsten. Zelfs achter de tralies van de gevangenis ’bleef het aantal discipelen sterk toenemen’. — Hand. 6:7.

Dank zij het voorbeeldige gedrag van de Getuigen kwam er van lieverlee ook verandering in de houding van sommigen van het gevangenispersoneel. Romuald Stawski weet zich te herinneren dat in één gevangenis het menu werd gewijzigd zodat de Getuigen niet langer op de proef werden gesteld doordat zij bloedbevattend voedsel voorgezet kregen. Op een dag werden er twee grote gamellen de cel binnengebracht, de ene vol bloedworst, de andere met groentesoep. „Deze [soep] is alleen voor de Getuigen”, zei de bewaker nadrukkelijk.

De gevangenispoorten zwaaien open

Tegen 1956 kwam er echter een kentering in de officiële houding ten aanzien van Jehovah’s Getuigen. In het voorjaar werd een districtsopziener uit Kraków uit de gevangenis ontslagen en kreeg te horen dat de autoriteiten bereid waren met de Getuigen te onderhandelen. De kwestie werd beschouwd en er werd een officiële delegatie van drie broeders gekozen om met vertegenwoordigers van het Bureau voor Religieuze Zaken te gaan praten.

De drie broeders stelden nadrukkelijk dat zij uitsluitend belangstelling hadden voor informatie en dat de enigen die tot onderhandelen bevoegd waren de gevangenzittende bestuurders van het Genootschap waren. Maar het Bureau voor Religieuze Zaken toonde zich niet bereid zich in te laten met gevangenen. Ook een tweede bijeenkomst eindigde zonder zichtbaar resultaat toen de drie broeders uitdrukkelijk verklaarden dat de gevangenzittende bestuurders naar de stellige mening van de Getuigen onschuldig waren.

Weldra werden echter veel broeders en zusters, van wie er sommigen sinds 1950 gevangenzaten, in vrijheid gesteld. Hiertoe behoorden drie leden van het bestuur en de leden van het landscomité die later veroordeeld waren. Ten slotte werd Wilhelm Scheider in augustus 1956 eveneens in vrijheid gesteld. Wat was er gebeurd?

Het was niet louter een kwestie van politieke veranderingen. De twee eerder genoemde broeders die een vals getuigenis hadden afgelegd, herriepen hun verklaringen, en op grond daarvan werden de aanklachten tegen de bestuurders formeel ingetrokken. Maar er zat nog meer achter. Overheidsfunctionarissen zagen dat Jehovah’s Getuigen in aantal groeiden, en wel in snel tempo. Binnen drie jaar hadden de Koninkrijksverkondigers het aantal van 37.411 bereikt, een toename van 87 procent! Later, in 1972, erkende een goedgeïnformeerde agent van de veiligheidsdienst: „Wij zien dat bekendmakingen over de processen tegen Jehovah’s Getuigen en over hun propaganda de organisatie niet hebben verzwakt maar juist het tegengestelde effect hebben gehad.” Loyaliteit aan Jehovah had het pleit gewonnen!

Toegenomen activiteit ondanks wettelijke hindernissen

Eenmaal vrijgelaten, schonken de broeders prompt aandacht aan de geestelijke behoeften van de gemeenten en aan de openbare prediking van het goede nieuws. De broeders en zusters werden voorzien van de Koninkrijksdienst, waarin voortreffelijke raad werd verschaft over de wijze waarop de prediking en het maken van discipelen verricht dienden te worden. Ondanks aanhoudende moeilijkheden werden de gemeenten op geregelde basis door reizende opzieners bezocht en waren ze ijverig in hun theocratische activiteit.

Officieel waarborgde de Poolse grondwet de vrijheid van godsdienstbeoefening, en Jehovah’s Getuigen aanvaardden die waarborg. Prediken van huis tot huis maakte deel uit van hun aanbidding, en daarom hielden zij zich ermee bezig. Toch arresteerde de politie de Getuigen als zij in de velddienst waren omdat zij „deel uitmaakten van” wat werd beschreven als „een vereniging waarvan het bestaan, de samenstelling en het doel in een waas van geheimzinnigheid verborgen worden gehouden voor de staat”. Een nieuwe fase van de wettelijke strijd voor religieuze vrijheid stond op het punt te beginnen.

Geduldig herhaalden de broeders hun standpunt voor de rechter en in brieven die zij of hun wettelijke vertegenwoordigers aan de autoriteiten schreven. Ten slotte, in mei 1963, oordeelden zeven rechters van het Hooggerechtshof: „Het ontbinden van de religieuze vereniging betekent logischerwijs een verbod op iedere vorm van organisatorische activiteit maar is niet van invloed op persoonlijke of particuliere aanbidding, die niet strafbaar is.” De broeders interpreteerden dit zo dat van huis tot huis prediken op persoonlijke basis niet als onwettig zou worden beschouwd.

Nu zetten de Getuigen hun geestelijke oogstwerk met nog grotere kracht voort (Matth. 9:37). Het aantal actieve verkondigers nam snel toe, vooral in grote steden. In dunbevolkte gebieden daarentegen was de situatie minder positief. Daarom begonnen de broeders in het zuiden van Polen groepjes hulppioniers te organiseren opdat deze naar gebieden gestuurd konden worden waar de behoefte groter was. Later kwamen deze gebieden bekend te staan als pionierscentra. Elk groepje, dat gewoonlijk uit twaalf of meer personen bestond, verbleef in boerderijen die eigendom van de broeders waren of, wat dikwijls voorkwam, in tenten.

Deze activiteit kreeg meer vaart toen veel verkondigers ten minste eenmaal per jaar vanuit de pionierscentra in de hulppioniersdienst gingen. Nieuw opgerichte bijbelstudies werden overgedragen aan verkondigers uit de dichtstbijzijnde gemeente. Zelfs nu wordt deze methode soms nog gebruikt. Ze blijkt steeds Jehovah’s zegen te hebben gehad.

Vooruitgang in de verstrekking van geestelijk voedsel

Jehovah voorziet als een liefdevolle Vader zijn volk ook van geestelijk voedsel, zelfs wanneer zij tegenspoed ondervinden. Ondanks de vervolging werden de gemeenten vrij geregeld van lectuur voorzien.

Aanvankelijk waren er slechts heel primitieve met de hand bediende stencilmachines beschikbaar voor het dupliceren van bijbelse lectuur. Een broeder weet nog te vertellen: „De kwaliteit van het stencilwerk was slecht en het aantal afdrukken klein. Stencilen vergde veel papier. Het papier moest naar de plaats gebracht worden waar het werk gedaan werd en vervolgens moesten de kant-en-klare tijdschriften gedistribueerd worden, en dat natuurlijk allemaal onder de beschutting van de duisternis. Als een locatie door de politie werd ontdekt, betekende dat ettelijke jaren gevangenisstraf voor de huisbaas en de werkers.”

Er was echter meer nodig dan alleen de bekwaamheid om wat lectuur te reproduceren. Er was behoefte aan grotere oplagen van gedrukte lectuur en een betere kwaliteit van het drukwerk. Daarom werd tegen het eind van de jaren ’50 een kleine Rotaprint offsetpers aangeschaft; later kwamen er meer. Een vriendelijke bedrijfsleider van een drukkerijtje in Kraków toonde onze broeders hoe zij de machine moesten bedienen en hoe zij aluminium drukplaten moesten maken. Deze drukplaten waren veel duurzamer, zodat er in minder tijd meer afdrukken gemaakt konden worden.

Later maakte een broeder zich de kunst van de fotochemische platenvervaardiging eigen — iets wat hij nota bene aan de Poolse Academie van Wetenschappen had geleerd. Vervolgens gingen de broeders ertoe over zelf de benodigde uitrusting te vervaardigen. Dat bleek een succes te zijn. Nu kon het lettertype fotografisch verkleind worden, waardoor er meer tekst op dezelfde hoeveelheid moeilijk te verkrijgen papier paste. Naast de tijdschriften werden er ook boeken gedrukt, als eerste het boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs, dat in 1960 in Polen werd uitgegeven.

Er waren tal van problemen. Er was nu bijvoorbeeld meer elektriciteit nodig. Om geen achterdocht te wekken, troffen de broeders regelingen om buiten de elektriciteitsmeter om te werken. Maar ter wille van hun geweten deden zij anonieme betalingen aan het elektriciteitsbedrijf. Bij Gdańsk ontdekten veiligheidspatrouilles eens een van de „bakkerijen”, zoals de drukkerijen van de Getuigen werden genoemd. De werkers moesten voor het gerecht verschijnen en werden onder andere beschuldigd van diefstal van elektriciteit. Maar toen de broeders bewezen dat zij werkelijk anonieme betalingen voor de verbruikte stroom hadden gedaan, liet men deze aanklacht vallen. Er werd een voortreffelijk getuigenis gegeven.

Volgens statistieken van de veiligheidsdiensten hebben zij tussen 1956 en 1969 34 lectuurproduktie- en distributiecentra van de Getuigen opgerold. Een van hun functionarissen uit Bydgoszcz pochte: „De Inlichtingendienst is zo goed georganiseerd dat een geheime drukkerij van Jehovah’s Getuigen binnen zes maanden kan worden opgespoord.”

Dat was beslist te veel gezegd. Niettemin betekende elke in beslag genomen Rotaprint een behoorlijk verlies. Deze ingewikkelde machines werden nergens in Polen gefabriceerd, en wegens de staatscontrole was het heel moeilijk ze te kopen. Daarom werd een groot deel van de exemplaren die wij hadden — een stuk of vijftig — met Jehovah’s hulp door onze broeders zelf gebouwd.

Zou de organisatie van binnenuit te verzwakken zijn?

Omdat rechtstreekse aanvallen geen succes bleken te hebben, stelden de autoriteiten pogingen in het werk om de eenheid van de Getuigen van binnenuit te verwoesten. Vijanden begonnen met de uitgave van een vervalste Wachttoren, waarin lasterlijke inlichtingen over Jehovah’s loyale dienstknechten stonden. Een ongeïdentificeerde „commissie van twaalf” stuurde brieven rond — aan uit de archieven van de veiligheidsdienst afkomstige adressen — waarin vooraanstaande broeders venijnig werden aangevallen. Maar de schapen kenden de stem van hun Herder en wisten waarheid van leugen te onderscheiden. — Joh. 10:27.

Tegen het einde van de jaren ’50 was het duidelijk dat er een einde zou komen aan de dooi van 1956. Het leek passend het goede nieuws op zo groot mogelijke schaal bekend te maken nu het nog kon. Er viel op verschillende terreinen een opmerkelijke toename waar te nemen, maar onder sommigen ontwikkelde zich een ongezonde geest van wedijver. Het gevolg was dat veel nieuwe verkondigers niet aan de bijbelse vereisten voldeden. Een geïnteresseerde werd al als een verkondiger beschouwd als hij alleen maar met zijn hoofd knikte als antwoord op de vraag of hij wel eens met iemand over de Koninkrijkshoop had gesproken zoals Jehovah’s Getuigen doen. Dientengevolge raakte de slagzin in zwang: „Vandaag geïnteresseerd, morgen een verkondiger.” Velen van hen bezochten niet eens de vergaderingen. Zo kwam het dat in maart 1959, toen 84.061 verkondigers bericht inleverden, nog niet eens dat aantal de Gedachtenisviering bijwoonde. Zo’n situatie zou de geestelijke sterkte van de organisatie gemakkelijk kunnen verzwakken. — 1 Kor. 3:5-7.

Er werden corrigerende maatregelen genomen. Langzaam daalde het aantal verkondigers, en bleef uiteindelijk rond de 50.000 hangen. Het duurde bijna 29 jaar — tot januari 1988 — voordat er weer een nieuw hoogtepunt in verkondigers werd bereikt. Maar ditmaal waren het echte verkondigers, 84.559 in getal!

Gecoördineerde wettelijke actie

Met het oog op de talrijke rechtsgedingen waarmee de Getuigen werden geconfronteerd, deden de broeders stappen om de aanpak van hun juridische verdediging te coördineren. Enkele begaafde en moedige advocaten waren bereid hen te vertegenwoordigen. Er werden deugdelijke wettelijke argumenten aangevoerd, maar de nadruk werd gelegd op wat de Getuigen geloven en uit Gods Woord onderwijzen. Als gevolg hiervan resulteerde elk proces in een getuigenis tot zowel de rechters als het publiek. Romuald Stawski, die de juridische aangelegenheden voor Jehovah’s Getuigen behartigt, herinnert zich één maand met dertig processen, de rechtsgedingen over kwesties van christelijke neutraliteit nog niet eens meegerekend. Het aantal aanwezigen bij processen tegen Getuigen nam toe tot het jaarlijks rond de 30.000 personen bedroeg. — Matth. 10:18.

Soms gaven regeringsfunctionarissen openlijk uiting aan hun haat jegens de Getuigen. In Poznań bijvoorbeeld getuigde een zuster tijdens het proces dat tegen zes reizende opzieners werd gevoerd, dat de officier van justitie tegen haar had gezegd dat als Hitler nog in leven was, ’hij de kwestie van Jehovah’s Getuigen wel even snel geregeld zou hebben’. Deze officier van justitie voegde er later aan toe dat hij persoonlijk bereid zou zijn duizenden Getuigen neer te schieten.

Maar waarom? De religieuze activiteit van Jehovah’s Getuigen vormde absoluut geen bedreiging voor de autoriteiten. Dat werd duidelijk gedemonstreerd tijdens een ander proces in Poznań, toen een advocaat van de verdediging in herinnering bracht dat in 1956 een menigte een strafgevangenis had bestormd en alle gevangenen had vrijgelaten, onder wie drie Getuigen die tot langdurige gevangenisstraffen waren veroordeeld. Maar — zo luidden de notulen van de militaire rechtbank van het garnizoen — alle drie de Getuigen „gaven zich onmiddellijk vrijwillig aan de Poolse militie over”.

Meer ’wapens’ — Geen blijvend succes

De autoriteiten bleven proberen een of ander „wapen” te vinden waarmee zij hun doel, de organisatie van Jehovah’s dienstknechten onder hun toezicht te krijgen, zouden kunnen bereiken. In 1961 hebben zij misschien gedacht dat het lukte. Door grotere bewegingsvrijheid te beloven, haalden zij vijftien geestelijk zwakke broeders ertoe over de registratie aan te vragen van een denominatie die onafhankelijk van de internationale vereniging van Jehovah’s Getuigen zou optreden. Maar over het algemeen gaven de broeders daar geen steun aan. Twee jaar later werd de aanvraag tot registratie nog verworpen ook.

Dus probeerden de tegenstanders het met een andere tactiek. Zij trachtten enkele „invloedrijke” personen te vinden die zij zouden kunnen chanteren. Weer leken zij succes te hebben. Zij vonden een broeder in een leidinggevende, verantwoordelijke positie die de christelijke morele maatstaven overtrad. Broeders die waren aangewezen om de beschuldigingen tegen deze opziener te onderzoeken, werden plotseling gearresteerd. Hij vernietigde documenten die bezwarend voor hemzelf waren. Vervolgens kregen andere broeders brieven, zogenaamd van vrienden, waarin hetzij gerespecteerde broeders in diskrediet werden gebracht en werd geprobeerd de kwaaddoener schoon te praten of omgekeerd. Begrijpelijkerwijs wekte dit verwarring onder de broeders en zusters, hetgeen precies was wat de autoriteiten graag wilden.

Maar Jehovah wist wat er gaande was (Hebr. 4:13). Na verloop van tijd werd het onweerlegbare bewijs geleverd waaruit bleek wat er feitelijk had plaatsgevonden, en de immorele persoon die zich als een pion in de handen van de tegenstanders had laten gebruiken, werd uitgesloten. Het ’klapnet werd gebroken’. Zo had opnieuw een wapen tegen Jehovah’s dienstknechten geen blijvend succes gehad. — Ps. 124:7.

In 1972 dachten tegenstanders een nieuw wapen gevonden te hebben. Een functionaris van de veiligheidsdienst had vele jaren achtereen lasterlijk materiaal tegen de Getuigen verzameld. Dat gebruikte hij nu om een proefschrift te schrijven ter verkrijging van zijn doctorstitel in de letteren. Getiteld „De inhoud en vorm van de propaganda, gebruikt door de sekte van Jehovah’s Getuigen in de Poolse Volksrepubliek”, had het ten doel later als handboek voor juristen te dienen in hun strijd tegen de Getuigen.

Alvorens hij kon promoveren, moest het proefschrift echter in het openbaar verdedigd worden. Gewoonlijk was dat slechts een formaliteit. Maar zodra de broeders erachter kwamen wanneer en waar dit zou gebeuren, maakten zij de kwestie tot een zaak van gebed. Hoewel zij weinig tijd hadden om zich voor te bereiden, besloten zij de discussie te bezien als een gelegenheid om voor Jehovah’s naam en zijn volk op te komen.

Toen Henryk Skibiński dan ook op 31 mei 1972 zijn venijnige proefschrift aan de universiteit in Toruń verdedigde, bevonden Jehovah’s Getuigen zich onder het gehoor. Skibiński beweerde dat Jehovah’s Getuigen de staat en zijn bondgenoten vijandig gezind waren, spionnen van een niet-bevriende supermogendheid waren en tegenstanders waren van onder andere wetenschap, bloedtransfusies en evolutie. Maar wel voelde hij zich geroepen te vermelden dat zij bekendstonden als gewetensvolle en eerlijke burgers. Vervolgens spraken de hoogleraar die de doctorsgraad zou toekennen en de leden van de beoordelingscommissie. Daarna werd de toehoorders gevraagd zich te uiten.

Broeder Jan Waldemar Rynkiewicz uit Bydgoszcz greep de gelegenheid aan om langdurig het woord te voeren, waarbij hij de beschuldiging dat Jehovah’s Getuigen de staat vijandig gezind waren en spionnen waren, grondig weerlegde. Hij wees op onverenigbaarheden in het proefschrift van de heer Skibiński en de partijdigheid van zijn argumentatie. (Hij had bijvoorbeeld geheel verzwegen dat de rechtbanken de beschuldiging van spionage hadden laten vallen en veel Getuigen in het gelijk hadden gesteld.) Bovendien vestigde broeder Rynkiewicz in het bijzonder de aandacht op de bijdrage die de Getuigen hadden geleverd tot bloedloze chirurgie — een punt dat de heer Skibiński ook maar had weggelaten. De promotiecommissie nam de documenten die broeder Rynkiewicz overlegde in ontvangst. De broeders Zygmunt Sawicki en Józef Rajchel, die zich eveneens onder het gehoor bevonden, gaven daarop moedig een uiteenzetting van de bijbelse zienswijze ten aanzien van christelijke betrokkenheid bij politiek en wereldse conflicten. Alle aanwezigen luisterden met ademloze aandacht. Tijdens zijn pogingen tot weerlegging verloor de heer Skibiński zijn zelfbeheersing, en de voorzitter zag zich genoodzaakt hem in de rede te vallen. De doctorsgraad in de letteren werd niet toegekend, tot grote ergernis van Skibiński’s familieleden en vrienden, die daar met bloemen in de handen stonden maar niemand hadden om te feliciteren.

Zo had dus precies vijftig jaar nadat de Getuigen in Kraków een beroemde discussie met jezuïeten hadden gevoerd, een andere groep Getuigen eveneens zegevierend strijd geleverd — ditmaal met een even wanhopige maar atheïstische tegenstander. Van die tijd af waren de autoriteiten wat minder enthousiast in hun pogingen hun vervolging van de Getuigen te rechtvaardigen. Ook begon er verandering te komen in de manier waarop ambtenaren Jehovah’s Getuigen bejegenden.

Woudcongressen

Aan het eind van de jaren ’60 gingen de Getuigen uit het gebied Śląsk Cieszyński ertoe over om naast de geregelde gemeentevergaderingen die zij in particuliere huizen hielden, ’s zomers in grotere groepen in het bos te vergaderen. Kort daarop werden er regelingen getroffen om op een centrale plaats een congresprogramma voor te bereiden, en deze bijeenkomsten, woudcongressen genoemd, werden in het hele land gehouden.

Aanvankelijk spanden de autoriteiten een proces aan tegen de organisatoren en de bezoekers. Maar school er werkelijk enig kwaad in wat de Getuigen deden? Zij bespraken alleen maar Gods Woord. Na verloop van tijd raakte de overheid gewend aan deze grote vergaderingen van Jehovah’s volk. Ze namen gestadig in omvang toe. Aanvankelijk kwamen er slechts enkele tientallen broeders; toen de jaren ’70 aanbraken, waren het er gewoonlijk honderden.

Tegen het eind van de jaren ’70 omvatte het programma onder meer een bijbels drama en dikwijls regelingen voor de doop. Microfoons, luidsprekers en bandrecorders raakten in gebruik. Op sommige plaatsen kregen deze congressen een normaler karakter, want ze werden gehouden op vaste plaatsen die van tevoren waren ingericht.

Leden van het Besturende Lichaam komen op bezoek

Eind november 1977 kregen Frederick Franz, Theodore Jaracz en Daniel Sydlik, van het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen, toestemming voor een bezoek aan Polen. Dit was het eerste officiële bezoek van leden van het Besturende Lichaam. Zij spraken in verschillende steden tot opzieners, pioniers en Getuigen met een lange staat van dienst om hun te vertellen over de theocratische vooruitgang in andere landen en om talrijke vragen te beantwoorden. De gemeenten reageerden op het bezoek met een toegenomen Koninkrijksactiviteit.

Een jaar later kwamen Milton Henschel en Theodore Jaracz in Polen op bezoek. Ditmaal brachten zij een beleefdheidsbezoek bij het Bureau voor Religieuze Zaken. In de daaropvolgende jaren was het Besturende Lichaam in staat meer aandacht aan het werk in Polen te schenken en de banden met opzieners in het hele land te verstevigen. Nu verantwoordelijke broeders in Polen meer van deze zo welkome theocratische leiding ontvingen en onder een krachtiger theocratische invloed kwamen te staan, konden zij soortgelijke regelingen en voorzieningen voor de plaatselijke organisatie treffen als die waarvan Gods volk in vele andere landen voordeel trekt. Terzelfder tijd werd er een opmerkelijke verandering waargenomen in de houding die regeringsvertegenwoordigers tegenover ons en onze activiteit aan de dag legden. Zij begonnen zich toleranter op te stellen.

Oostenrijkse gastvrijheid genieten

Tegen het eind van de jaren ’70 konden sommige broeders en zusters districtscongressen buiten Polen bijwonen, eerst in Lille (Frankrijk) en later in Denemarken. Toen gebeurde er in de zomer van 1980 iets ongewoons.

Hoewel de organisatie van Jehovah’s Getuigen nog steeds verboden was, kregen ongeveer 2000 Getuigen officieel toestemming om het „Goddelijke liefde”-districtscongres in Wenen (Oostenrijk) bij te wonen. De Oostenrijkse broeders verwelkomden hun gasten met open armen. In de grote tent die voor de Poolse lezingen was opgezet, volgde iedereen het programma vol waardering.

Tot besluit van het congres kwamen de verschillende taalgroepen allemaal bijeen in het naburige stadion. Samen zongen zij, elke groep in haar eigen taal, „Heb dank, o Jehovah”. Zelfs na het gezamenlijke slotgebed wilde niemand weg. Liefdevolle Oostenrijkse gastheren hadden niet alleen gasten uit Polen, maar ook uit Hongarije, Joegoslavië en andere landen gastvrijheid verleend. Nu vulden, onder langdurig applaus, vele ogen zich met vreugdetranen. Dit waren ware christenen, die zich verheugden in de eenheid waardoor de voor de oude, stervende wereld zo typerende pijnlijke barrières waren geslecht!

Het „Koninkrijksloyaliteit”-congres, dat het jaar daarop in Oostenrijk werd gehouden, werd door meer dan 5000 Poolse Getuigen bijgewoond. Ditmaal kwamen de Oostenrijkse broeders in een tent bijeen en gaven zij hun gasten de faciliteiten van het stadion. Bovendien mochten de Poolse gasten helpen het congres te organiseren, waardoor zij waardevolle ervaring opdeden die later nuttig zou blijken wanneer zij in Polen zelf grote congressen zouden organiseren.

Een decennium van historische congressen in eigen land

In hetzelfde jaar dat die 5000 Poolse Getuigen congresprogramma’s hielden in een stadion in Oostenrijk, gaven plaatselijke functionarissen in Gdańsk de Getuigen toestemming een congres te houden in de Oliviahal. Op 5 juli 1981 waren daar 5751 personen aanwezig. Ook de Getuigen in Kraków kregen dat jaar toestemming een zaal te gebruiken. Het was een kleine sporthal. Daar, in Skawina, werden twee „Koninkrijksloyaliteit”-congressen gehouden.

De toestand leek werkelijk op te klaren. Maar helaas werd op 13 december 1981 in Polen de noodtoestand afgekondigd! Gewapende politie en militaire patrouilles betrokken hun posten in het hele land. Alle voorbijkomende auto’s werden gecontroleerd. Openbare bijeenkomsten werden verboden. Wat zou dit voor ons betekenen?

Tijdens de eerste weken werd duidelijk dat de Getuigen, die bekendstonden om hun standpunt van christelijke neutraliteit, zonder problemen in particuliere huizen konden vergaderen. Ondanks reisbeperkingen konden de kringopzieners de gemeenten nog steeds bezoeken. Hoewel de lectuur nog altijd uit het gezicht van de openbaarheid werd gepubliceerd, bleven de broeders en zusters deze ontvangen.

Maar de zomer van 1982 naderde met rasse schreden. Hoe zou het gaan met de districtscongressen? De grenzen waren gesloten, dus niemand zou naar een ander land kunnen reizen. Door de strikte handhaving van de noodtoestand was het houden van woudcongressen volstrekt uitgesloten. Wat kon er worden gedaan? De broeders benaderden de eigenaars van sporthallen om te vragen of die voor congresdoeleinden gehuurd konden worden. Er werd toestemming verleend! Het nieuws werd geestdriftig ontvangen en in het hele land werden meer dan tachtig geestelijke feestmaaltijden gehouden.

In 1983 werden er minder maar grotere districtscongressen gehouden, voor het merendeel in gehuurde zalen. Voor het eerst mochten deze door Getuigen uit landen van West-Europa worden bijgewoond. In totaal waren er 114.166 aanwezigen, en er werden 2388 personen gedoopt.

Zouden Jehovah’s Getuigen misschien internationale congressen van grote omvang in Polen kunnen houden? In de zomer van 1984 vroegen de broeders de autoriteiten toestemming om vier grote stadions te huren voor zulke congressen in 1985. Er verstreken maanden zonder dat er antwoord kwam. Tot midden februari 1985 was het nog onzeker of er toestemming zou worden verleend. Eindelijk werd goedkeuring ontvangen! De tijd was beperkt. Er werd met man en macht gewerkt om de vele organisatorische regelingen rond te krijgen die betrokken zijn bij het houden van vier driedaagse congressen: in Chorzów, Warschau, Wrocław en Poznań. Er waren meer dan 94.000 aanwezigen, onder wie honderden gasten uit het buitenland. Wat stemde het hen vreugdevol toen zij zagen dat er 3140 nieuwe dienstknechten van Jehovah werden gedoopt! Zij luisterden met gespannen aandacht en diepe waardering naar het programma, onder meer naar toespraken die door vier leden van het Besturende Lichaam werden uitgesproken.

De Poolse televisie maakte later twee documentaires over het leven en de activiteiten van Jehovah’s Getuigen in Polen. In deze programma’s waren congrestaferelen verwerkt. Onder de titels „Goed nieuws omtrent het Koninkrijk” en „Rechtschapenheidbewaarders” werden beide programma’s op de nationale televisie vertoond.

Krachtig vasthouden aan de theocratische orde

Hieruit moet echter niet worden geconcludeerd dat alle druk van officiële zijde nu was opgehouden. Hoewel de Getuigen op gemeenteniveau niet werden gehinderd bij hun prediking van huis tot huis, droegen broeders in verantwoordelijke posities een zware last. Bedenk dat de organisatie van Jehovah’s Getuigen nog steeds niet wettelijk was erkend; het verbod was nooit officieel opgeheven. De congressen moesten worden georganiseerd door geselecteerde broeders die er als particulieren toestemming voor kregen. Er werden pogingen gedaan om delen van het congresprogramma onder censuur te plaatsen. Maar deze broeders waren vastbesloten niets te doen zonder de goedkeuring van het Besturende Lichaam.

In 1984 rees er een situatie waarbij de reizende opzieners betrokken waren. Krachtens een verordening die onder de noodtoestand gold en nog steeds van kracht was, werd van alle mannen tussen de 20 en 45 jaar verlangd dat zij een geregelde werkkring hadden. Op grond van deze wet werden de reizende opzieners op de provinciale religieuze afdelingen van de regering ontboden. Daar kregen de broeders een kant-en-klaar certificaat aangeboden waarop hun gebiedstoewijzing vermeld stond. Op het oog leek dit een legalisatie van hun werk, maar de certificaten moesten periodiek vernieuwd worden, en iedere verandering in gebied of toewijzing moest worden gemeld. De broeders wezen de regeling met kracht van de hand. Hun toewijzingen als herders van de kudde waren theocratisch van aard, niet onderworpen aan goedkeuring of reglementering door wereldse autoriteiten.

Geestelijk voedsel in overvloed

Thans beschikken Jehovah’s Getuigen in Polen over schitterende lectuur voor persoonlijke studie en voor gebruik in hun openbare bediening. Maar de weg die tot deze situatie heeft geleid, is niet over rozen gegaan. Jarenlang was hun drukapparatuur telkens in beslag genomen wanneer die maar gevonden werd. Vervolgens deden de autoriteiten moeite om althans semi-officieel greep te krijgen op hetgeen de broeders in hun „bakkerijen” alias drukkerijen produceerden.

De broeders stelden echter voor hun toestemming te geven om boeken, brochures en tijdschriften uit het buitenland in te voeren. Net als andere religieuze publikaties zouden die volgens de wet vrijgesteld zijn van censuur. Aanvankelijk leek dit geen haalbare kaart, ook al legden de broeders de nadruk op de maatschappelijk opvoedkundige waarde van hun op de bijbel gebaseerde lectuur. Maar ten slotte werd hun volharding beloond.

In 1984 werd vergunning verleend om maximaal 60.000 exemplaren van Mijn boek met bijbelverhalen uit de Verenigde Staten te importeren. Later kregen de broeders goedkeuring voor de invoer van nog grotere aantallen van de brochures „Zie! Ik maak alle dingen nieuw” en De Goddelijke Naam die eeuwig zal blijven bestaan. Het duurde iets langer voordat het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven mocht worden ingevoerd, maar stelt u zich eens voor hoe opgetogen de broeders waren toen het eenmaal zover was en zij over een kwart miljoen exemplaren konden beschikken! Nadien werden, gewoonlijk met minder moeilijkheden, boeken en brochures in de meeste gevallen geleverd door het bijkantoor van het Genootschap in Selters/Taunus (Duitsland). In 1989 behoorde daartoe het boek Leven Hoe is het ontstaan? Door evolutie of door schepping?, een toepasselijk zij het controversieel onderwerp in atheïstische landen.

Midden 1988 — bijna een jaar voordat het Wachttorengenootschap de wettelijke vertegenwoordiger van Jehovah’s Getuigen in Polen werd — begonnen op geregelde basis vierkleurenuitgaven van het halfmaandelijkse tijdschrift De Wachttoren en het maandelijkse tijdschrift Ontwaakt! te arriveren. Op het ogenblik loopt de oplage in de honderdduizenden, en dat aantal groeit gestadig. In het hele land zijn de mensen eraan gewend geraakt de Poolse uitgave van De Wachttoren en Ontwaakt! te zien wanneer Jehovah’s Getuigen die op straat en bij stations aanbieden en ook wanneer verkondigers bij hen aan de deur komen. Sinds 1 april 1989 wordt De Wachttoren in het Pools simultaan gepubliceerd met de Engelse uitgave, net als in vele tientallen andere talen.

Deze geweldige hoeveelheid lectuur, zowel qua vorm als inhoud van hoge kwaliteit, heeft ertoe bijgedragen het goede nieuws van Gods koninkrijk op ongekende schaal te verbreiden. Het aantal bijbelstudies dat met rechtgeaarde personen wordt gehouden, is opgelopen tot meer dan 80.000, zodat steeds meer mensen worden geholpen de weg te bewandelen die tot eeuwig leven leidt. Het is duidelijk dat Jezus Christus in dit land een deur van gunstige gelegenheden wijd heeft geopend. — Vergelijk Openbaring 3:7, 8.

Er verschijnen weer Koninkrijkszalen

Tijdens de moeilijke verbodsjaren waren er natuurlijk geen Koninkrijkszalen. Maar in het begin van de jaren ’80 begonnen ze weer te komen. Ze waren niet officieel en werden ingericht in gebouwen die eigendom waren van de Getuigen. In 1986 werd er een seminar gehouden voor vertegenwoordigers van gemeenten die al een zaal hadden gebouwd of daarmee bezig waren. De technische en juridische aspecten werden in bijzonderheden besproken.

Tegen mei 1993 hadden de broeders 644 Koninkrijkszalen in eigendom. Er werden er nog 257 gehuurd terwijl bovendien 130 zalen in aanbouw waren.

Eindelijk wettelijke erkenning!

Destijds, in 1949, was het rekest voor wettelijke erkenning dat door Jehovah’s Getuigen was ingediend, door regeringsautoriteiten afgewezen. In daaropvolgende jaren trachtten de broeders herhaaldelijk wettelijke erkenning te verkrijgen om de belangen van Jehovah’s Getuigen in Polen beter te kunnen vertegenwoordigen. Dikwijls werd er niet eens op geantwoord.

Vervolgens werd, om het importeren van lectuur te vergemakkelijken, in 1985 met toestemming van de regering een firma ingeschreven onder de naam Strażnica Wydawnictwo Wyznania Świadków Jehowy w Polsce (Wachttoren — Uitgeverij van de religie van Jehovah’s Getuigen in Polen). Het was een belangrijke stap in de richting van legalisatie van ons uitgeverswerk.

In 1987 werd er opnieuw een ontwerpstatuut aan het Bureau voor Religieuze Zaken voorgelegd. Het was zorgvuldig opgesteld onder leiding van het Besturende Lichaam. Er volgden twee jaar van correspondentie en discussie. Onder de leden van de delegatie die met de ambtenaren sprak, bevonden zich twee broeders die de eerste registratieaanvraag in 1949 hadden ondertekend. Denk u hun vreugde eens in toen het hoofd van het Bureau voor Religieuze Zaken veertig jaar later, op 12 mei 1989, zijn goedkeuring hechtte aan de statuten van de Strażnica Towarzystwo Biblijne i Traktatowe, Zarejestrowany Związek Wyznania Świadków Jehowy w Polsce (Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap, Geregistreerde Religieuze Vereniging van Jehovah’s Getuigen in Polen)! Alle verschillende media meldden dit nieuws, en Jehovah’s Getuigen in de hele wereld waren verheugd.

De oorspronkelijke bestuursraad van de vereniging bestond uit Harald Abt, Zygfryd Adach, Stanisław Kardyga, Edward Kwiatosz, Franciszek Mielczarek, Antoni Tomaszewski en Adam Wojtyniak. Maar in de jaren sedert de statuten werden goedgekeurd, zijn twee van deze broeders gestorven — Harald Abt * en Edward Kwiatosz, die Jehovah beiden tot hun dood getrouw hebben gediend. Zij werden vervangen door Wiesław Jaśko en Jan Klaudiusz Skowron.

Het verkrijgen van wettelijke erkenning door de wereldlijke autoriteiten was hier in Polen belangrijk, maar het is natuurlijk van ondergeschikt belang vergeleken bij het hebben van de erkenning en goedkeuring van Jehovah God, wiens soevereiniteit weldra ten overstaan van heel de schepping gerechtvaardigd zal worden. — Openb. 4:11.

Op grotere schaal dan ooit tevoren

Kort nadat de wettelijke registratie tot stand gekomen was, werden er in de zomer van 1989 in Warschau, Chorzów en Poznań internationale „Godvruchtige toewijding”-congressen gehouden. Afgevaardigden uit vrijwel elk werelddeel verheugden zich aanwezig te kunnen zijn, onder wie duizenden uit andere Oosteuropese landen en tevens vijf leden van het Besturende Lichaam. Het programma voor buitenlandse afgevaardigden in Chorzów, Poznań en Warschau werd simultaan vertaald in vele talen. Het totale aanwezigenaantal van 166.000 en een totaal van 6093 dopelingen waren redenen tot grote vreugde.

Vervolgens vond van 9-12 augustus 1990 in het Dziesięcioleciastadion van Warschau nog een historische gebeurtenis plaats. Het grootste stadion van de Poolse hoofdstad zat vol. Aan de ene kant zaten afgevaardigden uit de Sovjet-Unie en aan de andere kant hun Poolse broeders en gastheren. Het was een onvergetelijke ervaring toen elke groep naar het programma in zijn eigen taal luisterde.

Slechts enkele dagen tevoren was het welslagen van het congres in gevaar gebracht. Sovjetambtenaren hadden reisbeperkingen aangekondigd voor hun onderdanen die naar Polen reisden. Sovjetreisbureaus waarschuwden de Getuigen dat zij aan de grens zouden worden teruggestuurd. Maar vol vertrouwen in Jehovah gingen de broeders en zusters door met hun plannen voor het congres. Nog net op tijd werd de datum voor de invoering van de reisbeperkingen uitgesteld tot na het congres. Onmiddellijk stroomden meer dan 17.000 sovjet-Getuigen de grens over. Het rijke programma van geestelijke delicatessen waarvan zij genoten, was een overvloedige beloning voor de offers die zij zich hadden getroost om daar te zijn.

Dit was nog lang niet alles. Het volgende jaar, in 1991, werden er nog meer congressen gehouden, ditmaal in een groter aantal steden. Weer was Jehovah’s zegen duidelijk kenbaar. Zes dagen voordat het congres in Chorzów zou beginnen, hing het personeel van een beroemde rockgroep die kort daarna een concert in het stadion zou geven, een enorm affiche aan de toren van het stadion op. Daarop stonden satanische voorstellingen en symbolen afgebeeld. Het congrescomité protesteerde verscheidene malen en vroeg het te laten verwijderen, maar tevergeefs. Zij wendden zich in een innig gebed tot Jehovah. In de loop van de nacht scheurde een plotselinge rukwind het affiche aan flarden, en daarmee was het probleem van de baan!

Datzelfde jaar bevonden zich meer dan 22.000 Poolse afgevaardigden onder de congresbezoekers op congressen in Boedapest (Hongarije), Lvov (Oekraïne) en Praag, in wat thans Tsjechië is. Wat waren zij verheugd over deze gelegenheden om geestelijke omgang te hebben met anderen van de wereldomvattende broederschap!

Wat kon er worden gedaan om in Polen in een geschikt centrum te voorzien van waar uit opzicht voor de gemeenten en hun prediking van het goede nieuws kon worden verschaft?

Een bijkantoor voor Polen

Na het verlies van het kantoor in Łódź in 1950 waren de afdelingen die over het algemeen in een bijkantoor te vinden zijn bijna veertig jaar lang niet onder één dak maar in de meest uiteenlopende plaatsen gehuisvest geweest. Nu de Religieuze Vereniging van Jehovah’s Getuigen wettelijk erkend was, kon er verandering in deze regeling worden gebracht. Een huis aan de Prostastraat 17 in Marki bij Warschau werd gekozen als tijdelijk kantoor van waar uit leiding aan het werk zou worden gegeven. Vervolgens kwam er een speurtocht op gang om een permanente plaats voor de bouw van een bijkantoor te vinden.

In oktober 1989 werd een geschikt terrein met daarop een verlaten motel gekocht in het stadje Nadarzyn, ongeveer twintig kilometer ten zuidwesten van Warschau. Het Regionale bouwkantoor van het Genootschap in Europa maakte de bouwtekeningen en weldra begonnen de bouwwerkzaamheden. Soms werkten er wel 600 vrijwilligers tegelijk op het bouwterrein. Zo werd binnen de verrassend korte tijd van één jaar en acht maanden een gebouwencomplex voltooid waar de Bethelfamilie kon wonen en werken. Op 28 november 1992 werden de nieuwe faciliteiten officieel ingewijd.

Toeschouwers die de doeltreffendheid van de broeders en de manier waarop zij werkten zagen, stonden verbaasd. In de krant Gazeta Stołeczna (Metropoolblad) merkte een artikel getiteld „Op Gods manier” op: „Het werk is in volle gang; niemand staat te lummelen. Iedereen draagt tijdens het werk een veiligheidshelm. Wanneer de volgende dag beton voor de vloeren moet worden gestort, werken de timmerlieden zolang als nodig is om de bekisting klaar te krijgen. Het is ondenkbaar dat de vrijwilligers die de volgende dag komen werken, met vertraging te maken zouden krijgen. . . . Het voornaamste doel van de Getuigen is het goede nieuws te brengen naar ieder die het wenst. De bouwers aan het Bethelhuis vergeten hun zending niet. Na het werk gaan sommigen van hen er met een bijbel en enkele uitgaven van De Wachttoren op uit om Gods Woord van huis tot huis te prediken. Zij hebben geregelde bijbelse besprekingen met veel mensen in Nadarzyn en de naaste omgeving.”

De broeders in Polen zijn Jehovah dankbaar dat zij dit project konden voltooien. Zij zijn vol vertrouwen dat het nieuwe bijkantoor de theocratische activiteit in Polen zal vergemakkelijken. Zij wensen ook uiting te geven aan hun dankbaarheid jegens de wereldomvattende broederschap die hen door gebed en praktische bijstand op zo veel verschillende manieren heeft geholpen te volharden zodat zij deze dag hebben mogen beleven.

Vastbesloten te blijven volharden

De pogingen van zowel religieuze als wereldse tegenstanders om Jehovah’s Getuigen uit te roeien zijn mislukt. Heden ten dage vormen de Getuigen de op twee na grootste religieuze groepering in Polen! Veel mensen die geen getuigen van Jehovah zijn, hebben familie of kennissen die het wel zijn. In recente jaren hebben de media veel over de Getuigen gezegd en geschreven, gewoonlijk objectief en dikwijls zelfs in positieve zin. Het meest hebben de grote congressen hiertoe bijgedragen. Maar de broeders zijn ook doeltreffender geworden in het verschaffen van nuttige inlichtingen aan de media.

Tevens werden er begin 1991 Ziekenhuiscontactcomités gevormd. De leden van deze comités hebben nuttige gesprekken gevoerd met medisch personeel in veel grote Poolse steden. Dit heeft in medische kringen geleid tot een verandering ten goede in de houding ten aanzien van Jehovah’s Getuigen en hun standpunt inzake bloedtransfusies. Over het ziekenhuis in Skwierzyna berichtte de krant Ziemia Gorzowska: „De medische staf raakte gewend aan hun beginselen; niemand wordt meer bloed opgedrongen.”

Enkele jaren geleden zaten honderden getuigen van Jehovah in de gevangenis wegens hun standpunt inzake christelijke neutraliteit. Nu echter zijn Jehovah’s Getuigen in Polen als gedoopte predikers — geordineerde bedienaren van God — vrijgesteld van militaire dienst. Hun vrijstelling wordt door de regering verleend op basis van een certificaat dat het Genootschap verstrekt aan hen die ervoor in aanmerking komen. Terwijl er op het ogenblik geen Getuigen gevangenzitten om redenen van neutraliteit, zijn zij de gevangenen die zij in voorbijgegane jaren hebben leren kennen en die oprechte belangstelling voor Gods Woord hebben getoond, niet vergeten. Zij blijven hen bezoeken en hen helpen hun leven naar zijn wil te schikken.

Hoe verheugend is het te zien dat het aantal verkondigers in Polen in 1993 een hoogtepunt van 113.551 heeft bereikt. Wat hebben deze tienduizenden Getuigen veel redenen om Jehovah dankbaar te zijn! Zij hebben gezien dat de waarheid van generatie op generatie werd doorgegeven, zodat sommige Poolse families er thans trots op kunnen zijn dat de vijfde generatie de waarheidsbanier overneemt! Zij hebben persoonlijk de liefderijke goedheid van een hecht verenigde internationale christelijke broederschap ondervonden! Zij zijn er getuige van geweest hoe Jehovah hen in zeer moeilijke tijden heeft bijgestaan door hen de nodige sterkte te geven om aan de zijde van Gods hemelse koninkrijk onder Jezus Christus stand te houden! Zij hebben een versterking van hun geloof en een verdieping van hun vertrouwen in de Schepper ondervonden, gelouterd door talloze beproevingen en vervolging! — Jak. 1:2-4.

Het is daarom niet in een geest van trots gesnoef maar met nederige dankbaarheid voor Jehovah’s liefdevolle zorg dat zij de waarachtigheid bevestigen van de goddelijke belofte: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben.” — Jes. 54:17.

[Voetnoten]

^ ¶112 Katholieke Actie is de aanduiding voor katholieke lekengroepen die onder leiding of mandaat van een bisschop georganiseerd zijn om de religieuze, maatschappelijke en politieke doelstellingen van de Rooms-Katholieke Kerk te bevorderen.

^ ¶314 Zie voor de levensgeschiedenis van broeder en zuster Abt De Wachttoren van 15 juli 1980.

[Tabel op blz. 252]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Verkondigers

125.000

100.000

75.000

50.000

25.000

0

1981 1983 1985 1987 1989 1993

Uren (in miljoenen)

20

16

12

8

4

0

1981 1983 1985 1987 1989 1993

[Kaart op blz. 170]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Gdańsk

Chojnice

Gorzów Wielkopolski

Bydgoszcz

Białystok

Nadarzyn

Poznań

Warschau

Łódź

Wrocław

Lubliń

Kielce

Katowice

Kraków

[Illustraties op blz. 183]

Hier in Kraków loofde Franciszek Puchała een aanzienlijke beloning uit voor een ieder die bepaalde fundamentele leringen van de kerk aan de hand van de bijbel kon bewijzen

[Illustraties op blz. 191]

Wilhelm en Amelia Scheider, kort nadat zij met hun Betheldienst in Polen waren begonnen

[Illustraties op blz. 193]

Jan Śmieszko, die in deze rechtbank te Chojnice terechtstond wegens godslastering; de priester die tegen hem getuigde, gaf zijn nederlaag toe

[Illustratie op blz. 197]

Een groep Getuigen in het zuiden van Polen, klaar voor hun activiteit, in 1933

[Illustratie op blz. 199]

Toen „Złoty Wiek” (Het Gouden Tijdperk) verboden werd, veranderden de broeders de naam in „Nowy Dzień” (Nieuwe Dag)

[Illustraties op blz. 202]

Enkelen van degenen die hun geloof in gevangenissen en concentratiekampen hebben bewezen: (1) Paulina Woelfle, 5 jaar. (2) Jan Otre̗bski, 4 jaar. (3) Harald en Elsa Abt; hij 14 jaar; zij 7. (4) Franz Schipp, 3 jaar

[Illustraties op blz. 207]

In 1940 greep Jan Sadowski (zie foto van toen en nu) de gelegenheid aan om op deze begraafplaats een grote menigte uitgebreid getuigenis te geven

[Illustratie op blz. 215]

Enthousiaste Poolse Getuigen, 5300 in getal, in 1946 in Katowice bijeen voor een naoorlogs congres

[Illustraties op blz. 216]

Bijkantoor te Łódź, in 1948, en de Bethelfamilie die daar diende

[Illustratie op blz. 217]

Henryka Żur, die drie jaar na deze foto de marteldood stierf omdat zij het katholieke kruisteken niet wilde maken

[Illustratie op blz. 223]

Paweł Muhaluk (links) en Stefan Behunick, uit Polen uitgewezen zendelingen

[Illustraties op blz. 227]

In deze rechtszaal in Warschau werden in 1951 zware straffen opgelegd aan Jehovah’s Getuigen. Van rechts naar links op de voorste rij: Wilhelm Scheider, Edward Kwiatosz, Harald Abt, Wladislaw Sukiennik, en een bewaker

[Illustraties op blz. 235]

Door de Getuigen gebouwde en gebruikte persen voor het drukken van bijbelse lectuur onder verbodsbepalingen, en een groep zusters die vele jaren hun leven en vrijheid hebben geriskeerd om die lectuur te drukken en af te leveren

[Illustraties op blz. 238]

Hier aan de universiteit in Toruń hebben Jan W. Rynkiewicz en twee anderen in het openbaar lasterlijke beschuldigingen tegen de Getuigen weerlegd

[Illustratie op blz. 240]

Een „woudcongres” in 1981

[Illustratie op blz. 251]

Het Poolse bijkantoorcomité in 1992