Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Cyprus

Cyprus

Cyprus

TOEN de apostel Paulus en zijn reisgezellen in de eerste eeuw op Cyprus predikten, stuitten zij op heftige tegenstand. Een valse profeet, een tovenaar genaamd Bar-Jezus, trachtte de proconsul te beïnvloeden in een poging hun bediening tegen te werken. Gezien de methoden waarvan de tovenaar zich bediende, beschreef Paulus hem ronduit als ’vol van allerlei bedrog en schurkerij, een zoon van de Duivel, een vijand van al wat rechtvaardig is, iemand die de rechte wegen van Jehovah verdraait’ (Handelingen 13:6-12). Ook in onze dagen hebben sommige geestelijken op Cyprus zich van soortgelijke methoden bediend in hun pogingen de mensen daar te beletten op de hoogte te raken van Jehovah’s grootse voornemen om alle families der aarde te zegenen.

Maar niet iedereen hier op Cyprus is het eens met wat deze geestelijken zeggen en doen. De Cyprioten hebben een reputatie van gastvrijheid. Gewoonlijk krijgen bezoekers een gekonfijte vrucht aangeboden; of, als het een hete zomerdag is, krijgen zij misschien een koel glas limonade aangereikt dat zij zittend in de schaduw van een zwaarbeladen wijnstok kunnen nuttigen.

Het klimaat hier is gematigd. Cyprus ligt in het oosten van de Middellandse Zee, ongeveer honderd kilometer ten westen van de Syrische kust en zestig kilometer ten zuiden van Turkije. Het eiland zelf is schitterend. Zandstranden strekken zich uit naar het warme water van de Middellandse Zee. Het Tróodosgebergte, dat over het zuidwestelijke deel van het eiland loopt, biedt een koele, naar pijnbomen geurende omgeving voor hen die de zomerhitte willen ontvluchten. Wijnstokken en vijgebomen zijn een alledaags gezicht, evenals olijf- en carobbebomen. Wanneer de amandelbomen in bloei staan, lijkt het landschap met een deken van sneeuw bedekt. En als de citrusbomen bloeien, is de lucht vervuld van een verrukkelijk parfum. In landelijke gebieden zijn dikwijls herders te zien die hun kudden schapen en geiten voorgaan naar grazige weiden. De levenswijze van veel van deze mensen gaat terug tot een tijd lang voor de gewone tijdrekening.

Cyprus in de geschiedenis

Hoewel dit eiland slechts 206 kilometer lang is, hebben alle zeven wereldmachten uit de bijbelse geschiedenis er op diverse manieren hun invloed doen gelden en het heeft zelfs onder rechtstreeks bestuur van zes daarvan gestaan. De achtste wereldmacht, de Verenigde Naties, heeft eveneens zijn aanwezigheid kenbaar gemaakt, om de vrede tussen de Griekssprekende en de Turkssprekende gemeenschappen te handhaven.

Het christendom werd reeds vroeg in de eerste eeuw G.T. op Cyprus geïntroduceerd. Na de golf van vervolging in aansluiting op de dood van Stefanus te Jeruzalem trokken sommige van de discipelen die waren verstrooid naar Cyprus en predikten tot de grote gemeenschap van joden die destijds op het eiland woonden (Hand. 11:19). Cyprus werd later opgenomen in Paulus’ eerste zendingsreis, omstreeks 47/48 G.T. Een van zijn reisgezellen was een Cyprioot van geboorte die, na de uitstorting van heilige geest in 33 G.T., in Jeruzalem omgang met de apostelen van Jezus Christus had gehad. Zij hadden hem de bijnaam Barnabas (Zoon van vertroosting) gegeven (Hand. 4:34-37). Gedurende hun bediening op Cyprus predikten Paulus en Barnabas eerst in Salamis aan de oostkust en trokken vervolgens over het eiland naar Paphos in het westen. De ruïnes van Salamis en van Paphos getuigen van hun aanzienlijke positie in de tijd dat Paulus en zijn metgezellen hier hun bediening volbrachten.

Paphos was de plaats waar de Romeinse proconsul Sergius Paulus, ondanks het gestook van de tovenaar Bar-Jezus, tot het christendom werd bekeerd. De bijbel zegt dat de proconsul „versteld stond van het onderwijs van Jehovah”. — Hand. 13:12.

Ongeveer twee jaar later keerde Barnabas samen met zijn neef Markus naar Cyprus terug om daar het evangelisatiewerk voort te zetten. — Hand. 15:36-41.

De Bijbelonderzoekers zijn de universiteit’

Ook in onze dagen is er op Cyprus uitgebreid geëvangeliseerd. Oprechte mensen waren dankbaar te vernemen wat de bijbel zelf leert, in tegenstelling tot de overleveringen van mensen. Een vroege aanwijzing dat dergelijk onderwijs Cyprus had bereikt, staat in The Watch Tower van 1 oktober 1922. Een in die uitgave gepubliceerde brief geeft te kennen dat een Armeense geestelijke een traktaat had gekregen waarin werd aangetoond dat de ziel zelf sterft, dat ze niet onsterfelijk is. Hij was dankbaar voor wat hij las. Maar hij was diep verontrust over de geestelijke toestand van de kerken op Cyprus. Daarover schreef hij: „Er zijn hier veel . . . kerkgebouwen. Maar een geestelijk leven is er niet; dat is al heel lang dood. De geestelijken leiden een veel verdorvener leven dan de gewone mensen. Er rest mij niets anders dan te weeklagen, te wenen en het uit te roepen als Jeremia. Ik doe mijn uiterste best om de waarheidsmelk aan Grieken, Armeniërs, Turken en Joden te verstrekken.” Andere Armeniërs, buiten Cyprus, deden ook wat zij konden om de bijbelse waarheid met de bevolking van Cyprus te delen.

Vervolgens keerde in september 1924 Cyrus Charalambous uit de Verenigde Staten terug naar zijn geboorteland Cyprus. Hij was een Bijbelonderzoeker, en hij bracht veel traktaten mee, waaronder een flinke voorraad met de titel „Waar zijn de doden?” Hij ging naar het hoofdpostkantoor in Nicosia, de hoofdstad, en stuurde een publikatie naar elk van de dorpshoofden, alsook naar de onderwijzers in elk stadje en elk dorp. In die dagen werd de post per ezel vervoerd, en eenmaal per week naar de dorpen gebracht.

Eén publikatie, een traktaat met de titel „De Volkskansel”, bereikte de onderwijzer in Xylophagou, een dorp in een aardappelgebied in het zuidoostelijke deel van het eiland. Die onderwijzer kreeg bezoek van een plaatselijke boer, Antonis Spetsiotis. Antonis, een man die graag studeerde, keek eens om zich heen of er iets te lezen was. Zijn oog viel op het traktaat en spoedig was hij in de inhoud verdiept. Hij sprak erover met een andere dorpeling, Andreas Christou. Na verloop van tijd verkregen en lazen zij meer publikaties van de Watch Tower Bible and Tract Society. Zij deelden ook met anderen wat zij leerden, en sommigen van hen deden met hen mee aan een studie van de bijbel.

Cleopas, een theoloog van de Grieks-Orthodoxe Kerk, was een van degenen die belangstelling toonden. Hoewel hij een vriend van Jehovah’s volk werd, heeft hij nooit een definitief standpunt voor de waarheid ingenomen. Maar hij zei altijd: ’Het katholicisme is de kleuterschool, het protestantisme is de lagere school, maar de Bijbelonderzoekers zijn de universiteit.’

Niet iedereen sprak echter vriendelijk over de Bijbelonderzoekers. Met het informele getuigenis dat door Antonis Spetsiotis en Andreas Christou werd gegeven, haalden zij zich de woede van hun dorp op de hals. De aartsbisschop van Cyprus werd op de hoogte gebracht, en er werden theologen gestuurd om de invloed van de twee broeders tegen te gaan. Gedurende de volgende twee jaar werd een aantal debatten gehouden — een theoloog aan de ene kant, broeder Spetsiotis aan de andere kant. Voor deze gelegenheden werden geen zalen gehuurd; het plaatselijke café leende zich hier uitstekend voor, aangezien de mensen daar altijd bij elkaar kwamen. Uiteindelijk werden de beide broeders door de Grieks-Orthodoxe Kerk geëxcommuniceerd en werd hun het recht op huwelijk of begrafenis ontzegd. Toen een kind van Andreas Christou stierf, heeft de plaatselijke priester het werkelijk bestaan een begrafenis van het kind op het dorpskerkhof te weigeren tenzij Andreas de kerkdienst op zondagochtend zou bijwonen. Hoe liep dat af? Welnu, het kind werd uiteindelijk begraven, maar Andreas ging niet naar de kerk.

Intussen leerde Tryfon Kalogirou, een gezondheidsinspecteur uit een dorp in het district Nicosia, de waarheid kennen. Wanneer hij de dorpen in verband met zijn werk bezocht, maakte hij een goed gebruik van de bijbel om de leer van het hellevuur en van de Drieëenheid te ontmaskeren. Maar nadat hem als gevolg van ziekte een been was afgezet, hoonden de mensen hem en zeiden dat God hem strafte omdat hij van religie veranderd was. Dit heeft hem veel pijn gedaan, juist zoals de kromme redeneringen van Jobs metgezellen Jobs verdriet nog verergerden. (Vergelijk Job 4:7, 8; 12:4.) Tryfon is evenwel tot aan zijn dood in 1960 een getrouwe broeder gebleven.

IJverige pioniers verbreiden het goede nieuws

Het werk op het eiland kreeg in 1934 een flinke impuls toen twee pioniers, de broeders Matheakis en Triantafilopoulos, uit Griekenland aankwamen. Het hoofdbureau in Brooklyn (New York) stuurde voor hun gebruik 43 dozen met boeken in het Grieks, in het Turks en in andere talen. Deze broeders waren ijverig, maar zij hadden aanvankelijk met heel wat onverschilligheid te kampen. De mensen, die door de geestelijken waren misleid, dachten dat de broeders communisten of protestanten waren, en er werd gewaarschuwd dat zij probeerden de religie van de mensen te veranderen. In de grotere steden echter waren de mensen, vooral zakenlieden, nieuwsgierig en wilden weten wat deze „nieuwe religie” allemaal te betekenen had.

Van Brooklyn kregen de pioniers de namen van enkele personen die abonnementen op de tijdschriften van het Genootschap hadden. Een van die abonnees was Cleopas, de theoloog. Hij nam veel publikaties van het Genootschap en nodigde zelfs bij verschillende gelegenheden de pioniers voor een maaltijd bij zich thuis uit. Hij nam broeder Matheakis ook mee naar de Helleense Club in Larnaca, waar hij hem voorstelde als ’een man uit Athene die een organisatie vertegenwoordigt waar ze nuttige boeken met uitleg van de bijbel uitgeven’. Die avond kon broeder Matheakis 84 gebonden boeken en 120 brochures verspreiden en ook nog eens 10 abonnementen op Het Gouden Tijdperk afsluiten.

Vanuit Larnaca aan de zuidoostkust begaven de twee pioniers zich naar Xylophagou, zo’n 26 kilometer verder, waar zij een ontmoeting hadden met Antonis Spetsiotis en Andreas Christou. Deze beide broeders deden hun uiterste best om met anderen te delen wat zij hadden geleerd, maar wat waren zij blij met de gelegenheid tot een nauwkeuriger begrip van de bijbel te komen! In hun dorp werd de eerste gemeente van Jehovah’s Getuigen op Cyprus geformeerd.

Vervolgens trokken de pioniers naar Famagusta. Dit was een plaats met sinaasappelbosjes en windmolens, bij de ruïnes van het oude Salamis. Terwijl de pioniers daar aan het prediken waren, kwam er een brief van het Genootschap. Daarin werden zij ervan op de hoogte gesteld dat een Griekssprekend echtpaar, Lagakos genaamd, uit Egypte zou komen om met het werk te helpen. Wat een welkom nieuws! Toen zij kwamen, besloot de groep dat broeder en zuster Lagakos zich op de steden zouden concentreren, terwijl de andere pioniers in landelijk gebied zouden prediken.

Weldra werd er nog een gemeente opgericht, ditmaal in Nicosia. Binnen het oude ommuurde deel van de stad was een aanzienlijke Turks-Cypriotische bevolking, en de broeders hadden hun vergaderplaats in een huis dat eigendom was van een moslim.

Geleidelijk werden er meer resultaten zichtbaar. Enkele van de Grieks-Cypriotische broeders gingen in de pioniersdienst. Een van hen, klein van stuk en met twinkelende, felblauwe ogen, was Christos Kourtellides. Wat een uitnemend voorbeeld van moed en loyaliteit heeft hij gegeven! Gedurende zijn zeventien jaar in de pioniersdienst heeft hij bijna alle 650 dorpen op het eiland bewerkt. Het was geen gemakkelijk leven. Als hem geen gastvrijheid werd geboden, sliep hij dikwijls in de openlucht. Zelfs zijn dood bood de mogelijkheid voor een goed getuigenis. De priester in zijn geboortedorp weigerde toestemming te geven om hem op het plaatselijke kerkhof te begraven. Er moest beroep worden aangetekend bij de regeringsvertegenwoordiger van het district. Toen zijn lichaam ten slotte ter aarde werd besteld, waren er 150 personen aanwezig om de begrafenistoespraak te horen.

De terugkeer van broeder Triantafilopoulos naar Griekenland en het vertrek van het echtpaar Lagakos naar Syrië betekenden het einde van het oorspronkelijke pioniersploegje. Maar in 1938 waren er vier plaatselijke pioniers en zeven gemeenteverkondigers die het goede nieuws bekendmaakten, en woonden veertig personen de Gedachtenisviering van Christus’ dood bij.

Datzelfde jaar kwam Panagiotis Gavrielides samen met een buurgezin in contact met de waarheid. Onder hevige vervolging vormden de moeder van dat gezin en haar drie dochters samen met Panagiotis een bijbelstudie- en dienstgroepje in het dorp Polemidhia. Over de reactie van de dorpelingen zei Panagiotis: ’Als ons groepje bij elkaar kwam, was het iets heel gewoons voor ons te horen hoe er hard op de deuren en de ramen werd gebonkt. Eén man was zo’n felle tegenstander dat hij naar het huis van de zusters ging en hen in elkaar sloeg. Ook ik moest mij in het ziekenhuis laten behandelen. Vreemd genoeg is diezelfde man echter een paar dagen later, terwijl hij boven op een vrachtwagen van zijn werk naar huis reed, bij het oversteken van een brug in de rivier eronder gevallen en omgekomen.’

Censuur in oorlogstijd

Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden de censuurvoorschriften aangegrepen om door de Watch Tower Bible and Tract Society uitgegeven lectuur in beslag te nemen. Tijdschriften voor bijbelstudie die naar Cyprus werden gestuurd, werden niet door de broeders ontvangen. Ze werden daarentegen opgestapeld in het hoofdpostkantoor van de hoofdstad.

Hoe redden de Getuigen zich, nu zij vrijwel geen lectuur hadden? Op vellen papier drukten zij uittreksels uit vroegere publikaties van het Genootschap en verspreidden die in de velddienst. Als hun van tijd tot tijd een exemplaar van De Wachttoren bereikte, vertaalden zij die snel en gebruikten hem voor hun studie. In deze periode werden er ook grote vergaderingen gehouden. En toen het aantal verkondigers toenam, werd er een nieuwe gemeente geformeerd.

Uiteindelijk werden er enkele maanden voor het einde van de oorlog 3000 tijdschriften en 17 dozen met onze boeken en brochures vrijgegeven. Natuurlijk had het personeel van het postkantoor de stapel zien groeien, en sommigen van hen toonden belangstelling. Als gevolg daarvan konden er 45 boeken onder hen worden verspreid.

Konden zij trouwen?

Andere situaties waar Jehovah’s Getuigen bij betrokken waren, bleven er ook voor zorgen dat de ambtenaren zich bewust bleven van de aanwezigheid van de Getuigen. In 1939 wilde broeder Matheakis in het huwelijk treden. Maar in die dagen was trouwen voor Jehovah’s Getuigen op Cyprus niet gemakkelijk. Waarom niet? Omdat de autoriteiten Jehovah’s Getuigen niet als religieuze groepering wilden erkennen en daarom geen toestemming wilden geven voor een burgerlijk huwelijk. Door de oorlogsomstandigheden mislukten de pogingen om met de broeders op het hoofdbureau in Brooklyn contact op te nemen teneinde raad te vragen. Ten slotte gaf het bijkantoor in Londen een verklaring uit waarin stond dat Jehovah’s Getuigen op Cyprus verbonden waren met de International Bible Students Association in Engeland. Op grond van dit document stemden de Britse autoriteiten op Cyprus toe in een burgerlijk huwelijk voor broeder Matheakis.

Door de jaren heen kwam dit getrouwe echtpaar bekend te staan om hun gastvrijheid. Hun huis stond altijd open voor de broeders, en er wordt nog altijd aan hen teruggedacht vanwege hun vriendelijkheid jegens allen die in nood verkeerden.

De komst van afgestudeerden van Gilead

De eerste afgestudeerde van Gilead die op het eiland aankwam, was Antonios Karandinos, een Griek die in de Verenigde Staten had gewoond. Hij kwam in 1947, toen hier slechts 33 Koninkrijksverkondigers waren. Hij had als zeeman gewerkt en was een robuuste kerel. Ook was hij een onvervaard ondersteuner van de waarheid, en dit was van belang bij het aanpakken van de hardnekkige tegenstand die hij tijdens zijn bediening op Cyprus ontmoette.

De tegenstand was in het bijzonder fel toen de broeders op straat met de tijdschriften gingen werken. In Famagusta werden zij voortdurend lastig gevallen door een man die als werktuig van de kerk optrad. Hij hitste de mensen altijd tegen de Getuigen op. Het gevolg was dat broeder Karandinos bij één gelegenheid omsingeld werd door gepeupel, hetgeen tot een verkeersopstopping leidde. Broeder Karandinos en de aanstichter van het incident werden voor de rechter gebracht; beiden kregen een boete. Er volgden meer incidenten. Soms moesten de broeders de politie te hulp roepen om verkondigers uit handen van het gepeupel te bevrijden.

Het was een gelukkige dag voor de broeders toen in 1948 nog twee zendelingen, die Griekenland moesten verlaten, op Cyprus aankwamen. In mei van hetzelfde jaar kwam ook Don Rendell, afgestudeerd van de achtste klas van Gilead, nadat hij uit Egypte had moeten vertrekken. Dat jaar vestigde het Genootschap een bijkantoor op Cyprus, met Anthony Sideris als opziener. In de loop der jaren werden er andere Gileadieten aan Cyprus toegewezen, en werden in enkele grote steden zendelingenhuizen gevestigd. Deze broeders bleken een geweldige aanwinst te zijn om te helpen de gemeente op theocratische wijze te organiseren en de leiding te nemen in het opleiden van de verkondigers in de velddienst.

Maar wilde hun hulp echt betekenis krijgen, dan moesten zij eerst Grieks kunnen spreken, en dat gaf aanleiding tot enkele komische voorvallen. Toen een broeder eens Openbaring 12:7 aanhaalde, zei hij dat ’Michaël en de Engelsen tegen de draak streden’, in plaats van „Michaël en zijn engelen”, want ook in het Grieks klinken „engelen” en „Engelsen” bijna hetzelfde. Maar huisbewoners hadden heel dikwijls wel aandacht voor een buitenlander die hun taal probeerde te spreken. Na zijn doop zei een nieuwe broeder tegen een van de zendelingen: ’Waarvan ik onder de indruk was toen je bij mij aan de deur kwam, was het feit dat je, hoewel je een buitenlander bent, de moeite nam om mijn taal te leren. Daarom vond ik dat ik maar eens moest onderzoeken wat jij mij was komen brengen.’

De kerk maakt mensen nieuwsgierig naar de Getuigen

Hoewel er in 1948 gemiddeld maar zo’n vijftig verkondigers van Jehovah’s koninkrijk op het eiland waren, voelde de Orthodoxe Kerk zich verplicht ’een einde te maken aan deze ketterij’, zoals zij het noemden. Welke tactiek gebruikten zij? Er werd een herderlijk rondschrijven uitgevaardigd waarin wij werden veroordeeld, en dit werd in veel van de dagbladen afgedrukt en in de kerken op het hele eiland voorgelezen. Kinderen werden erop uitgestuurd om exemplaren van deur tot deur te verspreiden en er werden afdrukken op muren en telegraafpalen geplakt. Wij werden gebrandmerkt als onvaderlandslievend, antichristen en agenten van het zionisme.

Hoe reageerde Jehovah’s volk? Tja, de mensen waren nu nieuwsgierig naar de Getuigen. Zij wilden weten waarom de kerk toch zo sterk tegen ons gekant was. Daarom ondernamen onze broeders een vier maanden durende veldtocht, waarin 72.000 brochures bij de mensen werden achtergelaten — zevenmaal zoveel als het totaal aan lectuur dat gedurende het hele jaar daarvoor was verspreid. Dit bood mensen de gelegenheid er zelf achter te komen wat Jehovah’s Getuigen leren. Velen lazen onze publikaties uit nieuwsgierigheid. De andere kant van de medaille was dat sommige broeders werden geslagen en gestenigd. In Limassol werden een broeder en zuster voor de rechter gedaagd op beschuldiging van proselitisme en het veroorzaken van opschudding, en tot één maand gevangenisstraf veroordeeld.

Bespreking in het aartsbisschoppelijk paleis

Tijdens die periode ontmoette Don Rendell in Nicosia een invloedrijke heer, die nauwe banden onderhield met de Orthodoxe Kerk. Betreffende die ervaring zei broeder Rendell later: ’Na een interessant gesprek liet ik het boek „God zij waarachtig” bij de man achter, en bij een nabezoek wilde hij meer weten. Hij zei echter dat hij graag eens een discussie zou horen tussen mij en de aartsbisschop van de Grieks-Orthodoxe Kerk, die hij persoonlijk kende. „Zou u daartoe bereid zijn?”, vroeg hij.

Broeder Sideris, de bijkantooropziener, stemde erin toe met mij mee te gaan naar het paleis van de aartsbisschop. Bij aankomst kregen wij te horen dat de aartsbisschop „onwel” was, maar dat wij konden spreken met een theoloog van de kerk die aan het aartsbisschoppelijk gerechtshof verbonden was. Na een langdurig gesprek vroeg ik de theoloog welke houding de Grieks-Orthodoxe Kerk zou aannemen als zich een tegenstrijdigheid voordeed tussen de bijbel en de overleveringen van de kerk. Hij antwoordde dat de kerk zich aan de kerkelijke overlevering zou houden. En dat deed hij beslist! Toen Kolossenzen hoofdstuk 1 vers 15 werd aangehaald, waar staat dat Jezus „de eerstgeborene van heel de schepping” is, riep hij onmiddellijk uit: „Dat is de ketterij van Arius!” Het was duidelijk wie de ware aanhangers van de bijbel waren.’

Volop gratis publiciteit

Ondanks de aanhoudende tegenstand steeg het gemiddelde aantal verkondigers van 141 in 1949 tot 204 in 1950, en in 1950 werd de Gedachtenisviering door 241 personen bijgewoond. Gedurende dat jaar werd er een kringvergadering georganiseerd in Paphos, waar de apostel Paulus had gepredikt. Er werd een bioscoop gehuurd, maar de plaatselijke bisschop en andere prominenten van de stad zetten de eigenaar onder druk in een poging hem ertoe te bewegen zijn contract met ons te verbreken. De gemeenteraad probeerde ons te dwingen onze vergadering af te gelasten door het aantal mensen dat zich in de bioscoop mocht bevinden te beperken en een exorbitante belasting op het gebruik van het gebouw te heffen. Alle pogingen die werden gedaan om de Britse regeringsvertegenwoordiger voor het district te spreken te krijgen om de situatie op te lossen, werden verijdeld. Daarom bracht de bijkantooropziener, zelf een Brit, een persoonlijk bezoek bij de regeringsvertegenwoordiger thuis en legde uit dat Jehovah’s Getuigen door de plaatselijke ambtenaren werden gedwarsboomd. Wij hebben zeer gewaardeerd wat de regeringsvertegenwoordiger deed om ons te helpen. Er werd een groot terrein naast de bioscoop beschikbaar gesteld, en dit bood ruimschoots plaats aan degenen die niet binnen konden zitten.

De bisschop van Paphos was woedend. Net als de tovenaar Bar-Jezus uit de oudheid, die probeerde de Romeinse proconsul Sergius Paulus af te keren van de prediking van Paulus, wierp de bisschop al zijn wonderdadige „kerkelijke magie” in de strijd. (Vergelijk Handelingen 13:6-12.) Hij liet een pamflet distribueren om de mensen ervan in kennis te stellen dat de twee pionier-Getuigen die in het district Paphos woonden, geëxcommuniceerd waren. Dit werd al snel gevolgd door een ander pamflet, waarin Jehovah’s Getuigen werden zwartgemaakt als de „ketterij die bekendstaat als het chiliasme”, dat, volgens het pamflet, „een satanische uitvinding van de ongezonde verbeelding van de vorige eeuw” was. Ter ondersteuning van de kerk posteerden pamfletten uitdelende jongelui zich naast elke verkondiger die straatwerk deed. Ieder die belangstelling toonde voor wat de Getuigen aan het doen waren, kreeg van deze jongelui pamfletten van de tegenstanders in de handen gedrukt.

Sommige, maar niet alle, kranten schaarden zich achter de aanval op Jehovah’s volk. In 1950 verklaarde de New Political Review van Paphos: „De volgelingen van Jehovah in ons district lopen al in de honderden. Zij zullen morgen tot duizenden uitgroeien en zullen een gevaar gaan vormen voor het bestaan van onze kerk. Daarom is het nodig dat onze Heilige Synode en onze bisschoppen tot handelen overgaan en deze verschrikkelijke zaak onverwijld en zonder uitstel of vertraging onderzoeken.” Een andere krant, de Paphos, verklaarde, kennelijk met een steek onder water aan het adres van de kerk, in haar uitgave van 4 mei 1950: „De toestand van armoede en ellende die in sommige dorpen heerst, evenals de uitgestrekte bezittingen die het eigendom zijn van de kloosters en de kerk, al die dingen hebben het juiste klimaat geschapen voor de groei van het chiliastische geloof. Wij noemen bij wijze van voorbeeld één dorp, namelijk Episkopi, waar vrijwel al het land aan de kerk toebehoort en de inwoners als slaven werken op land dat zij huren of een dienstverband aangaan. . . . Geen wonder dus als de helft van de bevolking van dit dorp Jehovah’s Getuige zou worden. . . . Uit het bovenstaande dient het de kerk van Cyprus duidelijk te zijn dat ze het met een pennestrijd niet zal winnen. De chiliasten hebben de achilleshiel van het klerikalendom gevonden . . . Het is niet voldoende hen met pamfletten te bestrijden.”

Met al deze publiciteit werden Jehovah’s Getuigen het gesprek van de dag. De belangstelling van de bevolking was nu grondig gewekt, en zij kwamen in grote aantallen naar de openbare toespraak in de bioscoop. Er waren minstens 500 aanwezigen.

Eerste bezoek van de president van het Genootschap

Een gebeurtenis die de Cypriotische broeders grote vreugde schonk, was het bezoek van broeder Knorr en Milton Henschel in december 1951. De Cinema Royal was de plaats waar een driedaagse grote vergadering werd gehouden. Het was een modern gebouw, en broeder Knorr merkte op: ’Wij zouden willen dat wij voor onze kringvergaderingen in New York zo’n gelegenheid hadden.’ De plannen voorzagen in een driedaagse grote vergadering, maar omdat de Cinema Royal in een villawijk van de oude stad lag, werd de Cinema Pallas in het centrum van Nicosia geboekt voor de openbare toespraak die broeder Knorr op zondagochtend zou houden. Er werden regelingen getroffen om deze toespraak de grootst mogelijke publiciteit te geven. Aan de zijkant van de Cinema Royal werden drie grote spandoeken met tekst in het Grieks en het Engels opgehangen. Er werden verspreid over de hele hoofdstad 200 aanplakbiljetten aangebracht. In de grootste bioscopen verschenen advertenties op het scherm. Engelse, Griekse en Turkse kranten brachten aankondigingen van de openbare toespraak „Zal religie tegen de wereldcrisis opgewassen zijn?” Het was geen verrassing dat het personeel van de grootste communistische krant zei dat zij de toespraak niet konden adverteren omdat ’die indruiste tegen de partijlijn’, en dat stafleden van de grootste nationalistische krant zeiden dat zij ’eerst goedkeuring van de aartsbisschop moesten hebben’.

Met al die publiciteit vroegen wij ons af hoe onze religieuze tegenstanders zouden reageren. Daar kwamen wij al gauw achter. Op een nacht werden de spandoeken van de Cinema Royal afgerukt. Wij verwittigden de politie. De aartsbisschop liet een pamflet drukken waarin hij dringend maande: „ATTENTIE! HOUDT U VERRE VAN DE MILLENARISTEN.” Het pamflet luidde ten dele: ’Ziet u? Zij hebben ook een vreemdeling gevraagd hen te steunen. . . . Het zijn wolven in schaapskleren, die komen om de verstandige schapen van Christus te verslinden. . . . Spreek hen niet aan, besteed geen aandacht aan hen. Negeer hen, misschien komen zij dan tot bezinning en kunnen zij worden gecorrigeerd. Van HET HEILIG AARTSBISDOM.’

Zou broeder Knorr zijn openbare toespraak in de Cinema Pallas ongestoord kunnen houden? Laat een ooggetuige het toneel beschrijven. Don Rendell vertelt: ’Even na tienen liep ik naar de bioscoop. Voor de ingang stond politie, en ik zag een menigte jonge mannen rondlopen met de kennelijke bedoeling de bioscoop binnen te komen om moeilijkheden te maken. Aangezien er broeders aanwezig waren die veel van de raddraaiers kenden, hielpen zij de politiemensen die het gepeupel bij de ingang weghielden. Ik moest mij tussen hen door wringen om binnen te komen. Om half elf begon broeder Knorr zijn toespraak voor 420 aanwezigen. Maar het religieus geboefte buiten begon op de deuren te bonken. Daaraan werd door de politie snel een einde gemaakt. De vraag was nu echter hoe wij na het programma uit de bioscoop zouden kunnen komen. De broeders besloten dat zij, met hulp van de politie, het gepeupel aan de voorkant van de bioscoop zouden houden. Vervolgens werd ons aan het einde van de toespraak gevraagd het gebouw via een achteruitgang te verlaten, en dat deden wij zachtjes, waardoor wij een botsing vermeden.’

Kerkklokken luiden een nieuwe aanval in

In 1952 was Famagusta een liefelijk stadje met sinaasappel- en citroenbosjes en een langgerekt zandstrand. Deze stad aan de oostkust van het eiland ligt op slechts enkele kilometers van de ruïnes van de oude stad Salamis, waar de apostel Paulus en zijn metgezellen hebben gepredikt. Maar tegenwoordig, sinds de Turkse invasie in 1974, is Famagusta voor het merendeel een verlaten oord, met slechts heel weinig inwoners. Jehovah’s Getuigen hadden echter in 1952 plannen gemaakt om in een van de bioscopen van het stadje een grote vergadering te houden. Ons er terdege van bewust dat de Grieks-Orthodoxe Kerk Jehovah’s Getuigen de totale oorlog had verklaard, en ook met het oog op hetgeen er bij vorige grote vergaderingen was voorgevallen, vroegen wij of de politie aanwezig wilde zijn. Het was een prachtige zondagochtend en de broeders verheugden zich op de openbare toespraak, die voor het midden van de ochtend op het programma stond. Maar tien minuten voordat de toespraak zou beginnen, en terwijl er al 350 mensen in de bioscoop zaten, kwamen er aanwijzingen dat er moeilijkheden broeiden. Antonios Karandinos, een zendeling in de stad, was een van de zaalwachters bij de vooringang van de bioscoop. Hij beschrijft de gebeurtenissen als volgt:

„Precies tien minuten voordat de openbare toespraak zou aanvangen, begon de klok van een naburige orthodoxe kerk te luiden. Dit, zo begrepen wij later, was het signaal voor priesters en tientallen middelbare scholieren om een mars naar de bioscoop te beginnen. Wat een schouwspel ontrolde zich voor onze ogen! Daar kwamen priesters aan het hoofd van een bende jongeren die vastbesloten waren de bioscoop binnen te gaan. Wij zetten ons schrap voor de moeilijkheden. De deur van de bioscoop werd gesloten, en toen zij met geweld probeerden binnen te dringen, werd ik door een priester gemolesteerd en mijn kleren raakten gescheurd. De situatie werd dreigender, en daarom werd er om politieversterking gevraagd, die snel ter plaatse was. Gedwarsboomd in hun poging de vergadering op te breken, schreeuwde en tierde het gepeupel buiten de bioscoop tegen ons.”

Nadat hun pogingen verijdeld waren, leidden de priesters het gepeupel terug naar de kerk. Jehovah had ons de overwinning geschonken.

Wetsovertreders voor de rechter gebracht

Al eerder waren de bisschoppen, priesters en theologen van de kerk uitgestuurd naar steden en dorpen overal op het eiland om de mensen op het hart te drukken: „Als Jehovah’s Getuigen uw dorp of stad bezoeken, gooi hen er dan uit!” Niet iedereen danste naar het pijpen van de geestelijken. De broeders bleven met schapen te vergelijken personen vinden. Maar zulk gestook kon niet zonder uitwerking blijven. Zuster Galatia Matheakis vertelt over een incident waar zij bij betrokken was:

’Vroeg op een zondagochtend kwamen wij met ons twintigen bijeen voor de velddienst. Er waren drie dorpen uitgekozen. Het kostte ons ongeveer twee uur om het gebied te bereiken. In het grootste dorp werkten tien van de broeders van huis tot huis; de overige tien werden verdeeld om de andere twee dorpen te bewerken. In het ene van de kleinere dorpen waren de broeders om half elf al weggejaagd. Het grootste dorp was bijna helemaal bewerkt, met goede resultaten, toen de razernij van het gepeupel tot een gewelddadige uitbarsting kwam. Twee broeders die in het centrum van het dorp getuigenis gaven, werden met stoelen op het hoofd geslagen en toen zij het dorp verlieten met stenen bekogeld. Vervolgens bracht de priester een bende van zo’n 200 man op de been om ons allemaal bijeen te drijven. Gewapend met zware stokken en trommelend op blikken gingen zij naar ons op zoek. Eerst werden een broeder en een zuster gevonden. Stokslagen kwamen neer op de rug van de broeder, en er werd met stenen gegooid naar de zuster. De meesten van ons overkwam hetzelfde. Wij werden door het dorp meegevoerd. De sporen die wij van de slagen droegen, dienden als bewijs tegen deze dorpelingen toen enkele van de broeders zich voor onderzoek in een overheidsziekenhuis moesten melden.’

Onze broeders dienden een klacht in bij de rechtbank. Na drie dagen getuigenverklaringen te hebben aangehoord, zei de rechter: „Ik stel in alle opzichten geloof in het bewijs van de klagers en ik bevind de aangeklaagden op alle punten schuldig. . . . Ik hecht geen geloof aan de bewering dat de klagers leerden dat Christus een bastaard was, enz. . . . De klagers gingen naar het dorp van de aangeklaagden met het doel hun geloof te prediken; zij deden dat op vreedzame wijze en de aangeklaagden hadden niet het recht hen aan te vallen.”

Tussen 1952 en 1953 moesten twee zendelingen, Antonios Karandinos en Emmanuel Paterakis, Cyprus verlaten. Deze broeders hadden een zware strijd voor het geloof geleverd terwijl zij op Cyprus waren, en er wordt nog met genegenheid aan hen gedacht.

Kijken naar De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie

In 1955 kregen wij de film van het Genootschap De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie. Er kwamen grote aantallen kijkers op af. Niet alleen de broeders, maar ook wereldse mensen kregen een beter inzicht in Jehovah’s organisatie.

Een van de vele interessante ervaringen was de volgende: In het dorp Xylophagou, met een bevolking van 1500 inwoners, was de eigenaar van de plaatselijke bioscoop bereid ons kosteloos zijn bioscoop te laten gebruiken. Op de avond dat de film vertoond zou worden, stuurde de plaatselijke priester een dorpeling om de namen van alle aanwezigen op te schrijven. Met welk resultaat? Toen de priester om de lijst met namen vroeg, antwoordde de dorpeling: „Bijna het hele dorp was er, dus hoe had ik al die namen kunnen opschrijven?”

De tijden veranderen

Sinds 1878 had Cyprus onder Brits bestuur gestaan. Maar in de jaren vijftig van deze eeuw startten Grieks-Cyprioten onder leiding van aartsbisschop Makarios een campagne voor ENOSIS, ofte wel eenwording met Griekenland, op grond van wederzijdse banden zoals taal en religie. Het Turkssprekende deel van de bevolking verzette zich ertegen.

Hoe het ook zij, er werd geageerd voor onafhankelijkheid van het Britse koloniale bewind. Van 1955 tot 1960 zette een organisatie die EOKA heette, druk achter de onafhankelijkheidskwestie door middel van guerrilla-aanvallen op de Britten. Jehovah’s Getuigen zijn volstrekt neutraal in zulke politieke aangelegenheden, maar zij konden er niets aan doen dat zij beïnvloed werden door wat er om hen heen gebeurde.

Een van de eerste incidenten in deze campagne speelde zich af in Famagusta, vlak bij het bijkantoor van het Genootschap. Een Brits legerkamp daar in de buurt werd aangevallen. Begrijpelijkerwijs voelden de vijf zendelingen op het bijkantoor, allen Britse onderdanen, zich behoorlijk onder druk staan.

Bij een andere gelegenheid waren Dennis Matthews en zijn vrouw Mavis, twee zendelingen, net thuisgekomen. Toen zij de achterdeur opendeden, ontplofte er een bom in het huis van een buurman, een Britse militair. Terwijl degene die de bom geplaatst had, werd achternagezeten tot in een sinaasappelbosje tegenover het zendelingenhuis, brak er een schietpartij los. Weldra werd er aan de deur geklopt, maar de zendelingen durfden niet open te doen en riepen daarom wie daar was. Het waren Britse militairen, die ongerust informeerden of met de bewoners alles in orde was.

Toen de broeders Rendell en Gavrielides eens in Xylophagou waren om te helpen met voorbereidingen voor een kringvergadering, ontstond er tijdens de wekelijkse Wachttoren-studie van de gemeente buiten een grote opschudding. Er verschenen Britse soldaten in de deuropening. Zij stelden ons ervan op de hoogte dat aan de rand van het dorp een Britse soldaat gedood was en een andere soldaat zwaar gewond was geraakt. Het gevolg was dat voor het hele gebied nu een uitgaansverbod gold en zij vroegen broeder Rendell alle aanwezigen in de zaal te zeggen dat zij onmiddellijk naar huis moesten gaan. De volgende dag werden alle mannelijke inwoners van het gebied opgepakt, met inbegrip van broeder Rendell, hoewel hij een Brit was, en voor verhoor in een met prikkeldraad omheinde ruimte gezet. Vanzelfsprekend waren Jehovah’s Getuigen niet betrokken geweest bij de moordpartij, zodat zij ten slotte vrijgelaten werden en hun voorbereidingen voor de naderende kringvergadering konden voortzetten.

Telkens weer echter moesten theocratische activiteiten op stel en sprong worden bekort, wanneer botsingen tussen de EOKA en Britse troepen tot een uitgaansverbod of andere beperkingen leidden. Niemand mocht zich na het invallen van de duisternis op straat bevinden, zodat de vergaderingen overdag gehouden moesten worden. Er zijn tijden geweest dat de mensen wel vier dagen achtereen in huis moesten blijven. Iedereen koesterde argwaan jegens zijn naaste en was bang een mening te uiten. Maar ondanks de beperkingen bleven Jehovah’s Getuigen rechtgeaarde personen vertroosten.

Einde van het koloniale bestuur

De strijd tegen het Britse bewind op Cyprus duurde tot 1960 voort. Toen, op 16 augustus om middernacht, werd Cyprus een republiek en uiteindelijk werd het lid van de Verenigde Naties. Met taferelen van uitbundige vreugde gaven de Grieks-Cyprioten uiting aan het gevoel eindelijk vrij te zijn van buitenlandse overheersing. Maar was dit ware vrijheid? Hoe verging het Jehovah’s Getuigen onder de nieuwe republiek? Laten de historische feiten voor zichzelf spreken.

Voordat het jaar ten einde was, hadden er twee bomaanslagen tegen de Getuigen plaatsgevonden. Wie was daarvoor verantwoordelijk? De eerste deed zich voor in Xylophagou. Er werden twee bommen op de veranda van de Koninkrijkszaal geplaatst. De aanval was kennelijk gericht tegen Jehovah’s Getuigen als religieuze groepering. Aangezien de bommen na middernacht ontploften, raakte niemand gewond, hoewel de Koninkrijkszaal schade opliep.

Bij het tweede incident werd in Pentayia een bom gegooid naar het huis waar vier speciale pioniers woonden. Gelukkig waren zij op dat moment in de velddienst. De eigenaar van het huis wist wie er verantwoordelijk was en zei: ’Ik ga naar de bisschop en vraag hem de veroorzaakte schade te vergoeden. Ik zal hem meteen vertellen dat als hij volgelingen voor Christus wil winnen, hij dat moet doen door te prediken zoals Jehovah’s Getuigen doen, en niet door middel van geweld.’

Een broeder en zijn gezin die naar het dorp Liopetri waren verhuisd om de kleine gemeente daar te helpen, werden eveneens het mikpunt van onverdraagzaamheid. Dreigementen zoals ’we zullen hem levend verbranden’ of ’we moeten hem een kopje kleiner maken’ waren niet van de lucht. Eens na middernacht omsingelden een aantal gemaskerde fanatici het huis van de broeder en begonnen met hun pistolen te schieten, terwijl zij tegen de broeder schreeuwden dat hij gedood zou worden als hij de volgende dag niet maakte dat hij wegkwam. Aangezien de politie weigerde de broeder en zijn gezin te beschermen, besloten zij uit het dorp te verhuizen. Niettemin is er, ondanks alle pogingen om de broeders in Liopetri te intimideren, thans een gemeente in het dorp en onlangs hebben de broeders een prachtige nieuwe Koninkrijkszaal kunnen bouwen.

Een verachtelijk incident vond plaats op de avond van 11 september 1962. Andreas Psaltis en zijn vrouw Nina bevonden zich samen met Eunice McRae in het zendelingenhuis van Famagusta, toen gemaskerde mannen door een raam binnendrongen. Zij sloegen broeder Psaltis in elkaar. Toen bonden zij de twee zusters vast en vernederden hen door hun hoofd kaal te scheren. (Vergelijk 1 Korinthiërs 11:6.) Na het huis geplunderd te hebben, vertrokken zij.

Ten slotte bereikte in december 1963 de spanning tussen de twee belangrijkste etnische groepen op het eiland het breekpunt. Het kwam tot een uitbarsting van geweld. Bijzonder fel werd er gevochten in een voorstad van Nicosia, het stadje Trachonas, dat een gemengde bevolking van Grieks- en Turks-Cyprioten had. Er woonde een aantal Jehovah’s Getuigen in Trachonas, en zij hadden daar een grote Koninkrijkszaal gebouwd. Met gevaar voor hun leven brachten broeders die buiten dat district woonden voedsel naar medegelovigen in het getroffen gebied. Helaas werd echter één broeder, Andronicos Michaelidis, doodgestoken toen hij probeerde naar zijn werk te gaan.

Een beproeving op de rechtschapenheid

In 1964 werden in het bijzonder de jonge mannelijke Getuigen met een beproeving op hun rechtschapenheid geconfronteerd. Er werd een dienstplichtwet aangenomen door de regering van Cyprus terwijl het conflict tussen de Grieks- en Turks-Cypriotische gemeenschappen voortduurde. Getuigen in de dienstplichtige leeftijd die voor militaire dienst werden opgeroepen, moesten een zwaarwegende beslissing nemen. Zouden zij onder druk blijven vasthouden aan de leringen van Jezus Christus? Waren zij in het diepst van hun hart echt neutrale christenen? (Matth. 26:52; Joh. 17:15, 16) Zouden zij met heel hun hart op Jehovah blijven vertrouwen? — Spr. 3:5, 6; Jes. 2:2-4.

Velen legden zo’n geloof aan de dag. Sommigen schipperden echter en bleven niet langer deel uitmaken van de neutrale christelijke gemeente. Andere jonge Getuigen verkozen het eiland te verlaten, met het gevolg dat het gemiddelde aantal verkondigers daalde van 516 in 1963 tot 394 in 1966. De gemeenten voelden zich ietwat ontmoedigd.

Er werden maatregelen getroffen om het geloof van de broeders te versterken. Met dat doel werden er eendaagse grote vergaderingen georganiseerd waar schriftuurlijke raad te rechter tijd werd besproken. De resultaten bleken bemoedigend te zijn. Maar de beproevingen waren nog niet allemaal ten einde.

Onheil beramen met behulp van de wet

In juni 1966 werd er opnieuw naar Jehovah’s organisatie uitgehaald. De ministerraad legde het parlement een wetsontwerp voor dat grote invloed zou kunnen hebben op het predikingswerk van Jehovah’s Getuigen. Het was een wet waarbij proselitisme verboden werd, en er werd in bepaald dat iedereen die mensen met dat doel thuis bezocht of die religieuze lectuur verspreidde om proselieten te maken niet alleen tot wel twee jaar gevangenisstraf kon worden veroordeeld maar tevens een boete zou moeten betalen.

Er werden veel protesten ingebracht bij het Cypriotische Huis van afgevaardigden, en er werden bezoeken gebracht bij hier residerende vertegenwoordigers van de regeringen van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Het Genootschap stuurde een brief naar de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Als gevolg van de van vele zijden ingediende bezwaren is de wet tot op heden nog niet ter bekrachtiging aangeboden.

Bouwprogramma gaat van start

Naarmate het werk van de Koninkrijksverkondiging zich uitbreidde, steeg de behoefte aan geschikte vergaderplaatsen. In 1967, toen hier slechts 431 verkondigers waren, stichtte het Cypriotische bijkantoor van het Genootschap een bouwfonds, en de broeders waren enthousiast over de vooruitzichten.

Wij werden bijzonder aangemoedigd door broeder Henschel tijdens zijn zonebezoek in april 1968. In die tijd arriveerde er een nieuw zendelingenechtpaar op het eiland, Louis Kopsies en zijn vrouw Stella. Broeder Kopsies gaf waardevolle steun aan het bouwprogramma door te helpen het werk te organiseren en zich op een voorbeeldige wijze in te zetten.

Een belangrijke stap in onze bouwplannen was in maart 1960 de stichting van een plaatselijke corporatie die The Jehovah’s Witnesses’ Congregation (Cyprus) Ltd. heette. De statuten behelsden onder andere regelingen voor het in eigendom hebben van onroerend goed.

Het eerste project was de bouw van een ruime Koninkrijkszaal in Famagusta, met plaats voor 230 personen. Deze faciliteiten stonden niet alleen de plaatselijke gemeente ten dienste, maar verschaften, in combinatie met een aangrenzend erf dat door een enorme wijnstok overdekt werd, tevens een plaats waar kringvergaderingen konden worden gehouden.

Het volgende waar de aandacht op werd gericht, was het bijkantoor van het Genootschap. Ongeveer twintig jaar lang hadden wij gehuurde huisvesting gebruikt. Nu kocht het Genootschap een lap grond in Agios Dometios, een buitenwijk van de hoofdstad. Hier bouwden de broeders een nieuw gebouw van vier verdiepingen, met een Koninkrijkszaal op de begane grond. Dit gebouw werd in 1969 opgedragen door F. W. Franz, die destijds vice-president van het Wachttorengenootschap was.

Intussen was een prachtige Koninkrijkszaal gebouwd in Xylophagou, de plaats waar in het begin van de jaren dertig de eerste gemeente van Jehovah’s Getuigen op Cyprus was opgericht. Er was in dit dorp veel tegenstand geweest toen de eersten die hier belangstelling voor de waarheid aan de dag legden tot anderen begonnen te prediken. Maar nu de dorpelingen waarnamen hoe de broeders drie weken lang vijftien of meer uur per dag samenwerkten om hun Koninkrijkszaal te bouwen, waren er enkelen die toch wel onder de indruk kwamen. Nu staat er precies midden in het dorp een Koninkrijkszaal met zitplaatsen voor 450 personen. Erin en eromheen was ook ruimschoots plaats voor het houden van grote vergaderingen en congressen.

Limassol, de op een na grootste stad op het eiland en een badplaats aan de zuidkust, was de volgende stad die haar eigen Koninkrijkszaal kreeg. Behalve voor de Koninkrijkszaal werden er voorzieningen getroffen voor een zendelingenhuis erboven. Toen in 1974 het pand van het bijkantoor in Nicosia ontruimd moest worden, werd een deel van de ruimte boven aangepast voor gebruik door het bijkantoor.

De bijbelse stad Paphos kreeg ook aandacht. Hoewel de toename hier aanvankelijk heel traag op gang kwam, hebben de laatste jaren een geweldige groei in het gebied van Paphos te zien gegeven. De Koninkrijkszaal die daar oorspronkelijk was gebouwd, moest uitgebreid worden en herbergt nu twee gemeenten.

Er werd een prachtige Koninkrijkszaal gebouwd in de stad Larnaca, en een prefab zaal in het dorp Liopetri heeft nu plaats gemaakt voor een beter geschikte vergaderplaats voor de mensen in wat de kokina choria, of ’dorpen van de rode aarde’ worden genoemd, wegens de rode kleur van de bodem.

IJverige verkondigers en speciale pioniers hebben zich ook niet onbetuigd gelaten in de prachtige maar woeste noordwesthoek van het eiland, een gebied dat bij toeristen bekend is vanwege zijn zogenoemde baden van Aphrodite. Wegens de gunstige reactie op de Koninkrijksboodschap werd er een perceel grond aangekocht in Polis Chrysochous. Er is nu een Koninkrijkszaal met plaats voor zeventig personen gebouwd en deze wordt als centrum voor goddelijk onderwijs in dat gebied gebruikt.

Huwelijken en begrafenissen

Omdat wij door de autoriteiten hier vele jaren lang niet als religie werden erkend, zijn huwelijkssluitingen en begrafenissen voor Jehovah’s Getuigen op Cyprus niet gemakkelijk geweest. Voor zover het de meeste Grieks-Cyprioten betrof, kon iemand alleen door de gevestigde kerk van Cyprus in het huwelijk verbonden of begraven worden. Maar in 1948 diende de jurist van het Genootschap op het eiland bij de Britse koloniale autoriteiten een aanvraag in om een bedienaar van Jehovah’s Getuigen door de regering te laten machtigen huwelijken te sluiten. Wat waren de broeders blij toen in 1949 in de staatscourant een aankondiging verscheen dat een Getuige, Savvas Droussiotis, machtiging was verleend om huwelijken te sluiten! Later werden ook andere broeders door de regering gemachtigd deze dienst te verlenen.

Ook de begrafeniskwestie vormde een probleem, aangezien er dikwijls tegenstand was van orthodoxe priesters die weigerden Jehovah’s Getuigen of hun kinderen te laten begraven in wat de kerk beschouwde als „gewijde aarde”. In de steden, waar elke religieuze denominatie zijn eigen begraafplaats had, was dit probleem bijzonder acuut. In de dorpen lag de situatie een beetje anders; de belastingen die de inwoners betaalden, dekten tevens teraardebestelling op het plaatselijke kerkhof. Maar in sommige gevallen werd dit recht door de geestelijken betwist. Het was voor onze broeders niet gemakkelijk aan deze problemen het hoofd te bieden terwijl zij nog moesten proberen het verlies van een familielid te verwerken. Dit probleem vereiste een oplossing.

Ten slotte verleenden de autoriteiten Jehovah’s Getuigen in 1950 het recht op een eigen begraafplaats. Een broeder schonk voor dit doel een stuk grond buiten de hoofdstad. Jaren later, in 1989, was er een tweede begraafplaats nodig en kregen wij toestemming een stuk grond te gebruiken in het dorp Nissou, waar het huidige bijkantoor van het Genootschap gevestigd is. Deze voorzieningen zijn een grote zegen voor Jehovah’s volk gebleken en hebben ertoe bijgedragen de bewering van orthodoxe priesters te ontzenuwen dat ’je als een hond begraven zult worden als je een van Jehovah’s Getuigen wordt’.

Hoewel Jehovah’s Getuigen het wettelijke recht was verleend huwelijken te voltrekken, werden er in 1971 pogingen ondernomen dit recht aan te tasten. Wij kregen van de hoogste districtsambtenaar van Nicosia te horen dat de huwelijkspartners alvorens een huwelijk te kunnen aangaan een certificaat van het aartsbisdom moesten overleggen waarin stond dat zij niet langer lid waren van de Grieks-Orthodoxe Kerk. Zoals te verwachten viel, was het aartsbisdom niet bereid zulke certificaten af te geven. Dit kwam er praktisch op neer dat geen van Jehovah’s Getuigen kon trouwen. Dank zij de hulp van enkele vrijheidlievende ambtenaren, die beseften dat het eisen van zulke certificaten een door de priesters op touw gezette manoeuvre was, werd dat vereiste echter ongedaan gemaakt.

Internationale „Goddelijke zegepraal”-vergadering

In november 1972 bezocht broeder Knorr Cyprus in verband met plannen voor de internationale „Goddelijke zegepraal”-vergaderingen. Er werden rondreizen door de landen van de bijbel en naar de congressen georganiseerd. Tot onze grote vreugde zou Cyprus daar ook onder vallen, en in juli 1973 zou in de hoofdstad Nicosia een internationaal congres worden gehouden.

Onmiddellijk spanden wij ons in om een stadion of andere geschikte locatie voor het congres te bemachtigen, maar wij kregen het niet voor elkaar, voornamelijk omdat ambtenaren en zakenmensen beducht waren voor de reactie van de kerk. Daarom besloten wij het terrein rond een grote Koninkrijkszaal in Trachonas te gebruiken. Het Genootschap bezat al een perceel grond tegenover de Koninkrijkszaal, en wij konden een aangrenzend terrein huren. Het was een hele onderneming voor ons een overkapping van bamboestengels voor het hele terrein te vervaardigen om de afgevaardigden tegen de hitte te beschutten. Dagelijks werkten onze broeders en zusters bij een hitte van meer dan 40 °C om dat karwei geklaard te krijgen.

Een van de grootste problemen was echter hoe wij aan voldoende water moesten komen om in de behoeften van het congres te voorzien. De winter voorafgaand aan het congres had weinig regen gebracht, en de watervoorziening was beperkt tot drie dagen per week. Wat nu? Een broeder die naast de Koninkrijkszaal woonde, had een put in zijn tuin. Hij was bereid de broeders die te laten gebruiken, maar er was al enige tijd geen water uit de put gehaald. Hoe groot zou de opbrengst zijn? Broeders maakten hem schoon, installeerden een pomp en wachtten toen met ingehouden adem op het resultaat. Het water begon rijkelijk te stromen! Maar was het geschikt om te drinken? Er werden proeven genomen. Het resultaat: 100 procent geschikt! Het leek een hedendaags wonder. Wat waren wij Jehovah dankbaar voor deze oplossing van een groot probleem!

Door de toegenomen activiteit rond de Koninkrijkszaal drong het al gauw tot de tegenstanders door dat er iets bijzonders gaande was. Toen werd op een ochtend voor het licht werd de broeder die naast de Koninkrijkszaal woonde wakker doordat zijn slaapkamer door vlammen werd verlicht. Op het terrein stond een stapel bamboestengels in lichterlaaie. Brandstichting! Onze vijanden waren weer eens op het oorlogspad. Van toen af aan werden er intensievere maatregelen getroffen om de veiligheid te verzekeren.

Het Genootschap had gevraagd om ten behoeve van de vele bezoekers die naar het eiland zouden komen en de Griekse taal niet zouden verstaan, humoristische tafereeltjes in elkaar te zetten waarin plaatselijke gebruiken en het leven van de eilandbewoners werden uitgebeeld. Elke ochtend van acht uur tot half tien vóór de aanvang van het normale congresprogramma, werden deze informatieve sketches opgevoerd, en alle aanwezigen genoten er zeer van. Er waren ook rondreizen naar historische plaatsen die verband hielden met het bijbelse verslag.

Het was voor de plaatselijke broeders een opwindende en opbouwende ervaring een internationaal congres op Cyprus te hebben. Het bood hun de gelegenheid tot persoonlijke omgang met Getuigen van allerlei nationaliteiten. Dit hielp hen hun besef van de internationale broederschap te verruimen. Bovendien droeg de publiciteit die het gevolg was van de tegenstand van de Orthodoxe Kerk in verband met dit congres ertoe bij dat meer mensen op Cyprus goed op de hoogte raakten van de activiteiten van Jehovah’s Getuigen.

1974 — Een jaar van verandering

Cyprus was een Mekka voor toeristen. De economie beleefde een opbloei. Veel Cyprioten dachten dat alles prima ging. Maar op 15 juli 1974 kwam daar een drastische verandering in.

De eilandbewoners waren sinds lang politiek verdeeld. De Grieks-Cypriotische gemeenschap telde twee kampen. Aan de ene kant stonden de aanhangers van de president, aartsbisschop Makarios; aan de andere kant aanhangers van de inmiddels overleden generaal Georgios Grivas, de welbekende EOKA-leider die aan het hoofd had gestaan van de opstand tegen het Britse koloniale bestuur. Door middel van een militaire staatsgreep werd president Makarios afgezet, en veel levens gingen verloren. Maar deze voorvallen waren slechts een voorspel tot nog meer tragische gebeurtenissen.

Don Rendell, die wegens een slechte gezondheid veertien jaar in Engeland was geweest, was in 1972 naar Cyprus teruggekeerd en diende daar als kringopziener. Destijds woonde hij aan de noordkust van het eiland, slechts zestig kilometer van de zuidkust van Turkije. Hij beschrijft als volgt wat er gebeurde:

’Samen met mijn partner Paul Andreou woonde ik in het dorp Karakoumi, ongeveer twee kilometer ten oosten van Kyrenia. Om ongeveer vijf uur in de ochtend van 20 juli hoorde ik een luide explosie. Vanuit ons keukenraam kon ik een rookwolk zien opstijgen van het havengebied van Kyrenia. Een Turks radiostation op het eiland maakte bekend dat wegens de onstabiele toestand die tengevolge van de Grieks-Cypriotische „staatsgreep” was ontstaan, troepen van het vasteland van Turkije aan de noordkust aankwamen om de op Cyprus wonende Turks-Cypriotische minderheid te beschermen. Wij kwamen er al gauw achter dat wij ons op een oorlogstoneel bevonden. Wij telden 75 helikopters boven ons. Vlak achter de bergen die de stad omringden werden para’s gedropt. De bombardementen vanuit de zee en de lucht hielden enkele dagen aan; vervolgens werden wij op een avond laat genoodzaakt ons huis te verlaten toen Turkse troepen naar het dorp oprukten.

Na enige dagen in de bergen keerden wij naar huis terug maar werden al snel door Turkse troepen omsingeld. Wij werden niet gemolesteerd. Wij vroegen ons af wat er gebeurd was met de broeders van onze kleine gemeente in Kyrenia. Uiteindelijk vonden wij het gezin van broeder Kyriazis — zeven Getuigen in totaal — en waren overgelukkig elkaar te zien. De volgende dag zaten wij onder een boom in hun tuin de dagtekst te bespreken toen er Turkse troepen arriveerden. Wij kregen bevel naar binnen te gaan. Weldra werden wij naar het Dome Hotel overgebracht, dat onder beheer van VN-troepen stond. Paul en ik mochten niet meer naar ons huis, maar samen met broeder Kyriazis en zijn gezin en nog zo’n 650 anderen werden wij daar in het hotel in Kyrenia vastgehouden. Enkele dagen later werd ik, omdat ik een Brit was, naar Nicosia gebracht, te voet door niemandsland gevoerd en vrijgelaten. Maar onze Grieks-Cypriotische broeders werden ettelijke maanden in het hotel vastgehouden voordat zij werden vrijgelaten. Gedurende die tijd bleven zij geestelijk sterk door geregelde vergaderingen te houden om de bijbel te bestuderen, en zij bleven druk bezig de vertroostende boodschap van de bijbel mee te delen aan de anderen die in het hotel gevangen gehouden werden.’

Wat was de uitkomst van die militaire actie? Turkse troepen bezetten ongeveer een derde van het eiland. Meer dan 200.000 mensen waren vluchtelingen geworden. Tot hen behoorden dienstknechten van Jehovah. Meer dan 300 broeders verloren al hun aardse bezittingen. Vier gemeenten werden verstrooid. Het Bethelhuis doorstond de aanslag, maar de oorlogslittekens waren zichtbaar in de met kogels doorzeefde luiken van het gebouw. Omdat wij meer waarde hechtten aan ons leven dan aan bezittingen, besloten wij het pand van het bijkantoor te ontruimen. Maar toen de strijd geluwd was, werden er pogingen ondernomen om enkele dossiers uit de kantoren van het Genootschap terug te krijgen. Wij ontdekten dat soldaten de bijkantoorfaciliteiten al met een bezoek vereerd hadden. De voordeur was opengebroken en een soldaat had dwars over een van de muren geschreven: ’God houdt niet van ons want wij hebben hier niets echt waardevols gevonden.’

Onmiddellijk werd er een comité gevormd om in de behoeften van onze uitgeweken broeders te voorzien. Degenen die niet rechtstreeks door het conflict getroffen waren, stelden hun huis open voor hun christelijke broeders. Al spoedig kwamen er hulpgoederen van Jehovah’s Getuigen in Griekenland en gelden van het Britse bijkantoor binnen. De plaatselijke broeders hadden werkelijk waardering voor de zorg waarmee het Besturende Lichaam hen in hun uur van nood te hulp kwam. Wat een schitterende band van eenheid houdt al Jehovah’s dienstknechten hecht verbonden!

Er komt een congreshal

Wegens de verhuizing van Turks-Cyprioten uit het zuiden van het eiland naar het noorden kwam er in de stad Limassol een Turkse bioscoop tot onze beschikking, en wij ondertekenden vóór zijn vertrek een contract met de Turkse eigenaar. Het gebouw was tijdens de vijandelijkheden deerlijk gehavend. Maar de broeders werkten hard om het dak te repareren en in het algemeen het pand bruikbaar te maken. Een van de gemeenten in de stad kon een deel van het gebouw voor haar vergaderingen gebruiken. De bioscoop bood plaats aan 800 personen en er was een erf rondom dat voor congresafdelingen kon worden gebruikt. Het was altijd een probleem geweest geschikte plaatsen voor onze congressen te vinden, dus dit was precies wat wij nodig hadden.

Na de dood van de voormalige eigenaar duurde het echter niet lang of er waren enkele gezagsdragers die ons de bioscoop wilden afnemen. Maar ten slotte werd er met de autoriteiten een regeling getroffen dat wij de bioscoop en een deel van het omliggende erf mochten gebruiken. In de loop der jaren zijn er vele verbeteringen in en aan het gebouw aangebracht tot het voldeed aan een maatstaf die aanvaardbaar was voor de aanbidding van onze God, Jehovah.

Toen wij de bioscoop kregen, bood ze voldoende plaats voor alle Getuigen op Cyprus. Maar in 1994 stonden daar drie districtscongressen op het programma om alle Getuigen en geïnteresseerden die aanwezig zouden zijn te kunnen herbergen.

Een kwestie van het christelijke geweten

In de loop van 1978/79 waren er verscheidene kranteberichten over het standpunt van neutraliteit dat door Jehovah’s Getuigen wordt ingenomen ten aanzien van militaire dienst. Aangezien de wet niet voorzag in gewetensbezwaren werden verscheidene Getuigen tot gevangenisstraffen veroordeeld.

Sedert 1980 hebben ten minste 130 Getuigen van Jehovah in de gevangenis gezeten wegens hun standpunt inzake neutraliteit, en sommige zijn opnieuw, voor een tweede, derde en vierde strafperiode, naar de gevangenis gestuurd. Interessant is het geval van de 28-jarige Georgios Anastasi Petrou. Op 1 juli 1993 werd hij voor de vierde keer als gewetensbezwaarde veroordeeld en kreeg hij een vonnis van zes maanden gevangenisstraf. In totaal belopen zijn gevangenisstraffen nu twee jaar en twee maanden. Over deze Getuige vermeldde het nieuwsblad Cyprus Weekly van 9 september 1993 het protest van Amnesty International en zei: ’Helaas is er niets om de autoriteiten ervan te weerhouden hem voor een vijfde, zesde en zevende keer in de gevangenis te stoppen. Wordt het geen tijd dat de autoriteiten ermee ophouden hem het leven zuur te maken?’

Iedere week bezoeken verschillende ouderlingen onze broeders die in de gevangenis zitten wegens hun neutraliteit om De Wachttoren en andere opbouwende schriftuurlijke informatie met hen te bespreken. Wij hebben waardering voor de medewerking van de gevangenisautoriteiten waardoor dit mogelijk is geworden. De broeders die de neutraliteitskwestie onder de ogen moeten zien, beschouwen dat als een geloofsbeproeving en als een gelegenheid om, terwijl zij in de gevangenis zitten, meer tijd aan persoonlijke bijbelstudie te besteden. Karakteristiek zijn de volgende opmerkingen die sommigen maakten: ’Wij zijn bereid zo lang in de gevangenis te blijven als Jehovah het toelaat’, en: ’Nooit tevoren hebben wij zoveel gestudeerd.’

Ministers ontvangen veel protestbrieven van organisaties voor de mensenrechten die de Cypriotische autoriteiten vragen de kwestie van de gewetensbezwaren op te lossen. Het gevolg is dat een aantal kranteartikelen er onlangs bij de autoriteiten op heeft aangedrongen hun wetgeving in overeenstemming te brengen met wat nu in Europa algemeen gebruikelijk is. De krant Alithia van 24 januari 1994 zei bijvoorbeeld over gewetensbezwaarden: ’Deze kwestie moet zo snel mogelijk geregeld worden, in overeenstemming met suggesties van Europa en de VN.’

Het Europees Parlement heeft er bij de lidstaten van de Europese Gemeenschap op aangedrongen gewetensbezwaren tegen militaire dienst wettelijke erkenning te verlenen. In 1993 drong een uitgebreid artikel, gepubliceerd in de Cyprus Law Tribune er bij de autoriteiten van Cyprus op aan zich ernstig te bezinnen op hetgeen landen zoals Zweden en Nederland hebben gedaan om deze situatie aan te pakken.

Nieuwe bijkantoorfaciliteiten

In 1981 werden er op het bijkantoor van het Genootschap veranderingen aangebracht op bestuurlijk niveau. Om in de behoeften van het bijkantoor te voorzien, werd Don Rendell, die toen op het Griekse Bethel diende, gevraagd naar Cyprus terug te keren om de taken van bijkantoorcoördinator op zich te nemen. Het jaar daarop werd een Grieks-Cypriotisch echtpaar, Andreas Kontoyiorgis en zijn vrouw Maro, die als speciale pioniers in Engeland hadden gediend, aan de Bethelfamilie van Cyprus toegevoegd. Daar het pand in Limassol te klein bleek te worden, was de Bethelfamilie overgelukkig toen het Besturende Lichaam in 1985 toestemming gaf om nieuwe bijkantoorfaciliteiten te bouwen.

Hoewel de broeders popelden om met het werk aan de nieuwe faciliteiten te beginnen, waren er problemen die overwonnen moesten worden. Waar zou het nieuwe gebouw komen te staan? Er werd besloten voor dit doel land te gebruiken dat de Cypriotische corporatie van Jehovah’s Getuigen in Limassol in eigendom had. In de loop van 1987 werden bouwontwerpen voorgelegd aan de gemeentelijke autoriteiten ter plaatse en werd een bouwvergunning aangevraagd. Maar zodra bekend werd dat Jehovah’s Getuigen van plan waren te gaan bouwen, gingen vertegenwoordigers van de Grieks-Orthodoxe Kerk de buurt langs om handtekeningen onder een protestverklaring op te halen. Het gevolg was dat de autoriteiten weigerden een bouwvergunning af te geven. De aangevoerde redenen waren „teneinde de openbare veiligheid en orde te waarborgen, die in gevaar zullen worden gebracht als de vergunning zou worden verleend” en ook „het doel van het geplande gebouw”.

Aangezien de beslissing overduidelijk gebaseerd was op religieus vooroordeel, brachten de broeders de zaak voor de rechter. Daar viel de beslissing ten gunste van Jehovah’s Getuigen uit. De uitspraak luidde dat de gemeentelijke overheid „niet de autoriteit had de afgifte van een bouwvergunning te weigeren om redenen van openbare veiligheid of openbare orde”. De verklaring vervolgde: „De andere aangevoerde reden, namelijk ’het doel van het geplande gebouw’, . . . brengt echter duidelijk de ware reden aan het licht waarom de aanvraag van de aanvragers geweigerd werd.” Het was nuttig dat die kwestie juridisch geregeld was.

Maar nog voordat het hof vonnis velde, werd het steeds duidelijker dat het niet verstandig zou zijn het bijkantoor te vestigen in een gebied waar zo’n heftige tegenstand was. Juist toen echter deed een broeder die onroerend goed bezat in het dorp Nissou, slechts enkele kilometers van Nicosia, het aanbod om het aan het Genootschap te verkopen. Op 0,4 hectare land stond een gebouw dat uit vier appartementen bestond. Aan de achterzijde van het gebouw lag een citrusboomgaard, en aan de voorkant was een patio omgeven door bloeiende heesters en palmbomen. Ernaast lag de plaatselijke Koninkrijkszaal. Het perceel was ideaal voor het bijkantoor. Er was meer ruimte dan in Limassol beschikbaar zou zijn geweest, er hoefde heel weinig verbouwd te worden, het lag centraal en de buurt was ons vriendelijk gezind. Nadat het Uitgeverscomité van het Besturende Lichaam goedkeuring had verleend, werd het perceel in 1988 aangekocht, en in juni van datzelfde jaar trok de Bethelfamilie erin.

Wettelijke beslissingen helpen bij het werk

Behalve de rechtszaak over de geplande bijkantoorfaciliteiten zijn er nog andere gelegenheden geweest die het nodig maakten actie te ondernemen om op Cyprus ’het goede nieuws wettelijk te bevestigen’. Soms moest er in beroep worden gegaan bij het Hooggerechtshof van het eiland. — Fil. 1:7.

Eén fundamenteel punt dat opheldering behoefde, was: Zijn Jehovah’s Getuigen wat wettelijk een „bekende religie” heet? Zo ja, dan dienden zij op dezelfde wijze te worden behandeld als andere reeds bestaande religies. Artikel 18 van de Cypriotische grondwet zegt:

„1. Iedere persoon heeft het recht op vrijheid van denken, geweten en religie.

2. Alle religies waarvan de leerstellingen of riten niet geheim zijn, zijn vrij.

3. Alle religies zijn voor de wet gelijk.”

Juridische autoriteiten hebben een „bekende religie” gedefinieerd als een „religie die bij iedereen ’bekend’ kan zijn; een religie waarvan de dogma’s en beginselen niet geheim zijn en de aanbidding in het openbaar geschiedt.” Jehovah’s Getuigen voldoen aan al deze criteria.

Toch werden Jehovah’s Getuigen op onderwijsgebied gediscrimineerd. Scholen weigerden „Jehovah’s Getuigen” in te schrijven als religie van leerlingen, hoewel het gebruikelijk is de religie van een leerling op schoolrapporten te vermelden. De kwestie werd opgenomen met de onderwijsautoriteiten. Het Ministerie van Onderwijs verklaarde: ’Wij zijn niet op de hoogte van het bestaan van een religie met de naam Jehovah’s Getuigen. Voor zover ons bekend zijn Jehovah’s Getuigen een beweging of organisatie.’

In een memorandum aan de minister van Onderwijs, gedateerd 16 april 1991, nam de procureur-generaal de kwestie opnieuw in beschouwing in het licht van de Cypriotische grondwet. Vervolgens gaf hij als zijn oordeel dat Jehovah’s Getuigen een „bekende religie” zijn, zodat de religie van de leerlingen op hun schoolrapport diende te worden vermeld.

Dit oordeel van de procureur-generaal had een gunstige uitwerking op andere wettelijke ontwikkelingen waarbij Jehovah’s dienstknechten op Cyprus betrokken waren. Een negen bladzijden tellend memorandum, uitgevaardigd door zijn bureau, verklaarde dat bedienaren van Jehovah’s Getuigen op dezelfde wijze behandeld dienden te worden als die van de belangrijkste religies op Cyprus. In een tijd dat er hernieuwde druk van tegenstanders heerste, diende dit als een bekrachtiging van een beslissing die de autoriteiten in juli 1990 ten aanzien van Jehovah’s Getuigen hadden genomen. Op grond van die beslissing werden ouderlingen en dienaren in de bediening in de gemeenten van Jehovah’s Getuigen vrijgesteld van militaire dienst omdat zij erkend werden als religieuze bedienaren.

Een andere ontwikkeling in het kielzog van het oordeel van de procureur-generaal had betrekking op belastingen. Op 17 juni 1992 maakte het Ministerie van Handel zijn besluit bekend dat de organisatie van Jehovah’s Getuigen zou worden vrijgesteld van grondbelasting, en belasting die sinds 1981 al betaald was, werd gerestitueerd.

Onnodig te zeggen dat Jehovah’s Getuigen de gezagsdragers die vooroordeel afwijzen en alle religies onpartijdig bejegenen, dankbaar zijn.

De bijeenvergadering gaat voort

Als wij ons tot deze tijd bepalen, was het zo’n zeventig jaar geleden dat de prediking van het goede nieuws van Jehovah’s koninkrijk Cyprus bereikte. Wat is er sindsdien tot stand gebracht?

Van het ene uiteinde van het eiland tot het andere — in steden, dorpen en op het platteland — hebben mensen telkens weer de gelegenheid gekregen de bijbelse boodschap te horen. Sommige toekomstige leden van het hemelse koninkrijk zijn hier gevonden. Nu worden nog velen meer bijeengebracht die een hoop hebben op eeuwig leven als aanbidders van Jehovah op een paradijsaarde. Begin 1985 waren er meer dan 1000 mensen op Cyprus die in het openbaar Jehovah’s lof zongen.

Maar daarmee hield de bijeenvergadering niet op. In maart 1994 waren er 1544 actieve Getuigen op Cyprus, en woonden 3141 personen de Gedachtenisviering bij. Dus nog steeds reageren velen gunstig op het programma van discipelen maken en tonen een verlangen alles te leren wat Jezus zijn volgelingen geboden heeft. Op het hele eiland zijn zestien gemeenten, en ze tonen ijver voor Jehovah’s dienst. Gedurende het afgelopen dienstjaar zijn er voortreffelijke bewijzen geweest van een groeiende pioniersgeest, vooral onder de jongere Getuigen. In maart namen in totaal 295 Getuigen, dat wil zeggen negentien procent van het totale aantal verkondigers, aan een of andere vorm van pioniersdienst deel.

Ook zijn er vorderingen gemaakt in het opleiden van de broeders om meer verantwoordelijkheid op zich te nemen. Dit geldt in het bijzonder voor gemeenteouderlingen alsook voor de congres- en kringorganisatie.

Het vereist doorzettingsvermogen van de zijde van de verkondigers om hun gebied geregeld te blijven bewerken. Er heerst nog altijd mensenvrees op Cyprus, waar de gemeenschappen hecht zijn, vooral in landelijk gebied.

Wanneer liefde voor de bijbelse waarheid post vat in het hart van een kind, is het soms het kind dat de rest van het gezin helpt de hindernis van vrees te overwinnen. Dat was het geval met een gezin van zes (vader, moeder en vier jonge kinderen) in een klein dorpje. Een pionierster begon een bijbelstudie met de moeder. Na de derde studie bezocht zij een vergadering van de Getuigen. Toen er evenwel tegenstand kwam vanuit de familie, staakte zij de studie. Haar negen jaar oude dochtertje huilde echter zonder ophouden totdat uiteindelijk de moeder ermee instemde de studie te hervatten. Al gauw begon het hele gezin de vergaderingen te bezoeken. In 1994 werd deze vrouw gedoopt. Haar man is nu gaan studeren, en ook dat dochtertje gaat door met de studie.

Terwijl de verkondigers getrouw deelnemen aan de bediening, blijven zij zulke nederige mensen vinden. Zij leren ook de vruchten van Gods geest aan te kweken. En zij leveren het bewijs dat zij loyale ondersteuners van Jehovah’s soevereiniteit zijn.

Ware bevrijding voor oprechte Cyprioten

De geschiedenis van Cyprus spreekt van de overheersing van haar inwoners door buitenlandse mogendheden. Veel Cyprioten hebben hun leven gegeven voor wat naar hun idee de zaak van de vrijheid was. De resultaten zijn echter niet altijd geweest wat hun voor ogen stond. In dit geslacht hebben velen het grondbezit van hun voorvaders verloren, en op het ogenblik valt er niet te verwachten dat zij daarheen kunnen terugkeren. Hetzelfde geldt voor sommigen van Jehovah’s Getuigen. Zij hebben het niet gemakkelijk gehad.

Maar ware vrijheid wordt niet bepaald door de plaats waar men woont of het bezit dat men heeft. Deze vrijheid is van de soort die voortspruit uit een nauwkeurige kennis van de waarheid. Die kennis, die in de bijbel wordt aangetroffen, maakt mensen vrij van bijgeloof en ongefundeerde vrees. Ze vervangt religieuze onverdraagzaamheid door liefde voor God en voor de naaste. Ze toont de weg naar bevrijding van slavernij aan zonde en dood voor allen die geloof stellen in de liefdevolle voorziening voor redding die Jehovah God door bemiddeling van Jezus Christus heeft getroffen. Op dit goede nieuws vestigen Jehovah’s Getuigen de aandacht van alle soorten van mensen.

Maar net als in de tijd toen de apostel Paulus en zijn reisgezel Barnabas op Cyprus predikten, staan religieuze leiders de prediking van zulk goed nieuws tegen. Gedurende hun hele hedendaagse geschiedenis op Cyprus hebben Jehovah’s dienstknechten voornamelijk van de Grieks-Orthodoxe Kerk tegenstand ondervonden. Maar de Getuigen hebben voortdurend in gedachte gehouden wat in Jeremia 1:19 staat: „Zij zullen stellig tegen u strijden, maar zij zullen u niet overmeesteren, want ’ik ben met u’, is de uitspraak van Jehovah, ’om u te bevrijden’.”

Zij hebben het vaste vertrouwen dat Jehovah hen van hun vijanden zal blijven bevrijden en dat hij hen spoedig uit de komende grote verdrukking zal bevrijden en zijn nieuwe wereld zal binnenleiden. Dan zal niet alleen in geestelijke zin maar ook letterlijk bewaarheid worden wat in Micha 4:4 staat: „Zij zullen werkelijk ieder onder hun wijnstok en onder hun vijgeboom zitten, en er zal niemand zijn die hen doet beven.” Zeker, er zijn Cyprioten die nu al onder hun wijnstok en onder hun vijgeboom kunnen zitten, maar dat doen zij niet zonder vrees. Maar op „de toekomende bewoonde aarde” waarover de bijbel spreekt, zal het mogelijk zijn zich in zulke omstandigheden te verheugen zonder vrees voor misdaad of oorlog of zelfs ziekte en dood. Dat zal ware bevrijding zijn! Ja, Jehovah belooft: „Zie! Ik maak alle dingen nieuw.” Ook zegt hij: „Deze woorden zijn getrouw en waarachtig.” — Hebr. 2:5-9; Openb. 21:4, 5; Ps. 37:9-11.

[Kaart op blz. 66]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

CYPRUS

Paphos

Nicosia

Limassol

Larnaca

Xylophagou

Famagusta

Salamis

[Illustraties op blz. 71]

Antonis Spetsiotis (rechts) en Andreas Christou, de eerste Getuigen in Xylophagou

[Illustraties op blz. 72, 73]

De apostel Paulus predikte in Paphos tot Sergius Paulus, ondanks tegenstand van een tovenaar (Links: Ruïnes van het paleis van de proconsul)

[Illustratie op blz. 76]

Panagiotis Gavrielides

[Illustratie op blz. 79]

Nikos en Galatia Matheakis, ijverige Getuigen, bekend om hun edelmoedige gastvrijheid

[Illustraties op blz. 80]

Enkele van de vroege aan Gilead opgeleide zendelingen:

1. Don Rendell

2. Anthony Sideris

3. Emmanuel Paterakis

4. Antonios Karandinos

[Illustratie op blz. 81]

Enkele zusters die als zendelinge op Cyprus dienden (van links naar rechts): Jean Baker, Yvonne Warmoes (Spetsiotis), Nina Constanti (Psaltis)

[Illustratie op blz. 86]

N. H. Knorr (2de rij rechts) met Cypriotische broeders en zendelingen

[Illustraties op blz. 87]

In 1951 werd een opwindende grote vergadering gehouden in de Cinema Royal en de Cinema Pallas

[Illustratie op blz. 91]

Getuigen klaar voor vertrek naar hun gebied, 1955

[Illustraties op blz. 100]

Internationaal congres onder bamboe-overkapping in Nicosia, 1973

[Illustraties op blz. 107]

Congreshal in Limassol

[Illustraties op blz. 108, 109]

Huidige bijkantoor en Bethelfamilie op Cyprus

[Illustratie op blz. 115]

Bijkantoorcomité dat thans op Cyprus dient (van links naar rechts): Andreas Costa Efthymiou, Andreas Kontoyiorgis, James Petridis