Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Guadeloupe

Guadeloupe

Guadeloupe

VERPLAATS u in gedachten eens naar West-Indië, naar een eilandje ten zuiden van Guadeloupe. U bent in een stadje van amper 6000 inwoners, waar vrijwel nooit iets echt opwindends gebeurt. Maar vandaag worden er van een boot die geregeld mensen en voorraden vervoert, tonnen stalen buizen en aluminium platen op de kade uitgeladen. Binnen een dag wordt dat metaal naar de rand van de stad gebracht en in elkaar gezet. Er is een congreshal met plaats voor bijna duizend personen opgetrokken. Er zijn geen borden nodig om die gebeurtenis aan te kondigen. Iedereen weet dat er maar één groep is die hier zo’n grote vergadering zou kunnen organiseren.

Dan komen er een week later nog drie boten tegelijk afmeren. De hele stad kijkt toe terwijl duizend mensen — mannen, vrouwen en kinderen — van de kade naar het congresterrein wandelen. Zij dragen koffers, kampeerbedden en watervoorraden. Die mensen zijn Jehovah’s Getuigen. Zij zijn niet alleen in de stad voor een grote vergadering maar ook om met de inwoners over de bijbelse waarheid te praten. Door de jaren heen heeft iedereen in Guadeloupe en op de omliggende eilanden hen dikwijls ontmoet.

Hoe heeft de bijbelse waarheid deze eilanden voor het eerst bereikt? Wat voor mensen wonen hier? Wat voor eilanden bewonen zij?

Een mengeling van culturen

„Eiland van het heerlijke water” — Karukera, zoals de Caribische Indianen het noemden — was de naam die Guadeloupe had lang voordat Columbus hier in 1493 aankwam. De Indianen hadden ongetwijfeld de verkwikking van Guadeloupes vele watervallen en de schoonheid van het water dat Guadeloupe omringt in gedachten. Maar wij zullen u straks vertellen over een ander soort water dat in deze tijd overvloedig stroomt in Guadeloupe. Wat het voortbrengt, is nog veel mooier.

Guadeloupe bestaat in feite uit twee eilanden, plus nog een aantal kleinere gebiedsdelen (Marie Galante, Les Saintes, La Désirade, Îles de la Petite-Terre, Saint-Barthélemy, en een deel van Sint-Maarten). Op de kaart lijken de twee hoofdeilanden net een vlinder met uitgespreide vleugels. In het westen ligt Basse-Terre met zijn vulkanische bergketen; in het oosten ligt Grande-Terre, een plateaugebied met een mozaïek van heuveltjes. Hun schoonheid wordt nog verhoogd door stranden met turkooiskleurig water, een groen platteland en oerwoud met talrijke watervallen.

Mensen van allerlei rassen zijn naar de kusten van Guadeloupe gekomen. De Arawak waren de eerste inwoners; later kwamen de Carib, voordat er ooit Europese kolonisten geweest waren. Pas meer dan 140 jaar na de reis van Columbus, die door Spanje gefinancierd was, vestigden zich Europeanen in Guadeloupe; deze kolonisten waren Fransen, geen Spanjaarden. Geleidelijk roeiden zij de Carib uit, bouwden suikerfabrieken en voerden slaven in als arbeidskrachten.

In politieke zin is Guadeloupe een departement van Frankrijk, en de laatste tientallen jaren zijn hier heel wat Fransen komen wonen. Maar de hoofdeilanden worden grotendeels bewoond door zwarten wier voorouders door de slavenhandel van de Afrikaanse kusten werden weggerukt. Ongeveer tien procent van de bevolking stamt echter af van arbeiders die nadat in 1848 de slavernij in Guadeloupe was afgeschaft, uit India werden gehaald. De eilanden Les Saintes en Saint-Barthélemy, twee van de zes kleinere gebiedsdelen, worden hoofdzakelijk bewoond door Blancs-pays (plaatselijke blanken), wier Bretonse en Normandische voorouders tot de eerste kolonisten behoorden. Er zijn ook enkele Libanese en Syrische families die hier bedrijven hebben.

De meeste inwoners worden als rooms-katholiek beschouwd. Maar hoewel de Indiase gemeenschap door integratie katholiek is, houden zij nog steeds vast aan hindoe-riten. Hier en daar op het platteland zijn hun heilige palen met bontgekleurde vlaggetjes te zien. De geloofsovertuigingen van heel wat mensen zijn nog doordrenkt met voorouderlijke vormen van bijgeloof, die door de quimboiseurs (tovenaars) naarstig in stand gehouden worden.

Niettemin hebben de mensen hier gewoonlijk respect voor de bijbel. Zij geloven dat dat boek het Woord van God is. Bij het bidden maken velen gebruik van uittreksels uit de Psalmen. Men laat trouwens dikwijls de bijbel openliggen, soms met een brandende kaars ernaast, bij een psalm waarvan men gelooft dat die het huis bescherming en zegen zal brengen.

De mengeling van verschillende culturen — Afrikaanse, Europese en Aziatische — heeft geleid tot een levenswijze waarin zachtaardigheid en vriendelijkheid de boventoon voeren. Dank zij deze goede eigenschappen valt met veel mensen een prettig gesprek te voeren en zijn zij ontvankelijk voor de Koninkrijksboodschap.

Een bescheiden begin

De geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Guadeloupe is een mooi voorbeeld van wat Jehovah’s geest tot stand kan brengen met oprechte mensen die nederig van hart zijn en ingaan op de goddelijke uitnodiging om ’het water des levens om niet te nemen’ (Openbaring 22:17). Guadeloupe was al in 1936 door de Getuigen bezocht. Maar in 1938 kwam op de kaden van de haven van Pointe-à-Pitre de prediking op geregelde basis op gang.

Men was nog maar net begonnen met het aanleggen van elektriciteit op het eiland, en er waren pas enkele auto’s op straat te zien. Het was druk in de haven. Boten van allerlei afmetingen lagen daar voor anker. Kooplieden en hun bedienden liepen af en aan, evenals de dokwerkers, die omvangrijke balen, zware kratten en reusachtige vaten verstouwden. Een zekere man had de gewoonte daar tijdens de middagpauze in de schaduw op een stoepje te gaan zitten, omringd door arbeiders. Hij sprak dan over de bijbel. Die man van in de veertig was Cyril Winston. Hij was getrouwd en kwam uit Dominica, een eiland ten zuiden van Guadeloupe. Rijzig, met grijze ogen, een innemend voorkomen en een rustige spreektrant, zat hij daar in het Creools te praten. Hij was een volle-tijdprediker of pionier, die ook hard werkte om in de fysieke behoeften van zijn gezin te voorzien.

Condé Bonchamp behoorde tot de eersten die aandachtig naar Cyril Winston luisterden. „Wij werkten samen als dokwerkers in de haven”, zei hij. „Op het middaguur gingen verscheidene andere arbeiders en ik om Cyril heen zitten, omdat wij het fijn vonden naar zijn uitleg van de bijbel te luisteren. In korte tijd verzamelde hij een groepje van onze uit Dominica afkomstige collega’s, en hij organiseerde vergaderingen. Er waren vijf aanwezigen.”

Als vergaderplaats huurde broeder Winston een kamer in de case van René Sahaï en zijn vrouw. De Westindische case is een bouwwerk van planken die aan een constructie van balken zijn vastgespijkerd, met een dak van golfijzer. Van binnen worden de vertrekken van elkaar gescheiden door wanden met openingen bovenin voor de luchtcirculatie. Over die scheidingsmuren heen zijn stemmen gemakkelijk te horen, dus luisterde mevrouw Sahaï op vergaderdagen naar de toespraken. Op die manier raakten zij en haar man geïnteresseerd in de bijbelse waarheid.

Noéma Missoudan (nu Apourou) denkt terug aan haar eerste contact met deze groep: „Ik was verontrust over het feit dat mijn man op bepaalde dagen laat thuis begon te komen. Ik was bang dat hij misschien in een andere vrouw geïnteresseerd was. Op een avond ging ik hem achterna. Het was 25 december 1939. Hij ging een case in een buitenwijk van Pointe-à-Pitre binnen. Enkele ogenblikken later liep ik dat huis binnen. Wat een verrassing toen ik mij midden in een groepje van zo’n twaalf personen bleek te bevinden! Ik ging zitten en luisterde.” Op deze manier maakte zij een begin met haar vergaderingsbezoek. Omdat er geen elektriciteit was, moest iedereen een kaars meenemen.

Ontberingen in oorlogstijd

Nadat Duitsland Polen was binnengevallen, verklaarde Frankrijk op 3 september 1939 de oorlog aan Duitsland. De Franse Antillen ondervonden daar de weerslag van, want weldra kwam de handel met Frankrijk vrijwel tot stilstand. In 1940 kwam Guadeloupe onder het bewind van de Franse regering in Vichy, die met de nazi’s collaboreerde. Alle communicatie met de Verenigde Staten viel weg. Guadeloupe kon zijn rum en bananen niet meer uitvoeren, en ook geen voedselvoorraden en andere produkten meer invoeren. Een zending bijbelse lectuur die uit New York was gestuurd, werd zelfs op de kade van de haven van Pointe-à-Pitre verbrand.

Maar in 1940 begon het groepje dat voor bijbelstudie bijeen was gekomen in een buitenwijk van Pointe-à-Pitre te functioneren als een geïsoleerde groep van Jehovah’s Getuigen onder leiding van het Wachttorengenootschap. Het was de eerste in Guadeloupe.

IJverig en zonder mensenvrees

Sommigen die de vergaderingen van die groep bezochten, maakten zich al snel de waarheid eigen. Zo doopte broeder Winston in september 1940 zeven personen in de rivier La Lézarde bij Petit-Bourg. Maar waarom in een rivier, als er veel gemakkelijk toegankelijke stranden zijn? De broeders vonden het passender. Jezus zelf werd immers in de rivier de Jordaan gedoopt? Natuurlijk is het enige wat echt nodig is, zo veel water dat onderdompelen mogelijk is. *

Die vroege discipelen in Guadeloupe gaven blijk van oprechtheid en ijver, terwijl mensenvrees hun vreemd was. Terugkijkend op die begindagen, zei broeder Bonchamp: „’s Zondags trokken wij er op uit om te prediken. Wij hadden geen opleiding en heel weinig kennis; ieder sprak gewoon zoals het hem het beste leek. In de overtuiging dat ik de verantwoordelijkheid had zoveel mogelijk mensen te bekeren, posteerde ik mij vóór de katholieke kerk in Pointe-à-Pitre, precies aan het einde van de mis, en riep: ’Mensen van Pointe-à-Pitre, luister naar Jehovah’s Woord . . .’ Ik had gelezen dat profeten in de oudheid gewoon waren op die manier te prediken. Nadat ik een poosje gesproken had, verzamelde zich een menigte. Sommigen luisterden, terwijl anderen herrie begonnen te maken. Het politiebureau was vlakbij, en mijn vrouw en ik werden gearresteerd. De volgende nacht brachten wij op het bureau door.” Maar daardoor lieten zij zich niet van verdere dienst afschrikken.

Olga Laaland, een jonge man van twintig jaar, was ook iemand die zich niet inhield toen hij de waarheid leerde kennen. Op de tweede zondag dat hij de bijeenkomsten van het groepje Getuigen bijwoonde, ging hij met hen mee in het predikingswerk. Hij werd een heel ijverige en progressieve broeder, iemand zonder mensenvrees. Daar hij met een stentorstem begiftigd was, bleef hij voor geen voorbijganger onopgemerkt.

De geloofsbeproevingen waarmee die christenen geconfronteerd werden, hielden echter meer in dan getuigenis geven in het openbaar.

Toets op nederigheid gedurende hun isolement

De broeders bezaten slechts een beperkte hoeveelheid materiaal voor bijbelstudie. De meesten van de dertig personen die met de geïsoleerde groep Getuigen hier verbonden waren, hadden nog geen geestelijke rijpheid verworven. De beperkingen tengevolge van de oorlogstoestand beroofden hen van verder contact met het hoofdbureau van het Genootschap. Bovendien werd in deze zelfde tijd Cyril Winston ziek en keerde terug naar Dominica, waar hij drie maanden later stierf. De broeders hielden van hem, maar nu lieten zij toe dat er zich onderling ernstige moeilijkheden ontwikkelden. Zij wilden Jehovah dienen, maar zij bezagen de organisatie grotendeels vanuit menselijk gezichtspunt. Broeder Sahaï, in wiens huis de vergaderingen werden gehouden, vond dat hij de leiding had. Anderen waren het daar niet mee eens. De interne tweedracht bereikte op 29 november 1942 een climax, toen de overgrote meerderheid, onder aanvoering van broeder Missoudan, besloot zich terug te trekken en ergens anders te gaan vergaderen. Broeder Sahaï bleef bij hem thuis vergaderingen houden. De geschillen tussen de twee groepen waren niet van leerstellige aard; het ging om persoonlijkheden.

Ondanks de scheuring bleven beide groepen getuigenis geven, en de mensen luisterden. In beide kampen waren er oprechte broeders en zusters. Maar wanneer bijbelse beginselen niet worden toegepast, ontstaan er situaties die voor christenen niet juist zijn. De bijbel vermaant ons „geen verdeeldheid” te laten ontstaan, en ’er ernstig naar te streven de eenheid des geestes te bewaren in de verenigende band van vrede’. — 1 Kor. 1:10; Ef. 4:1-3.

Gedurende deze kritieke periode slaagde broeder Sahaï erin de communicatie met het hoofdbureau van het Genootschap te herstellen. Het Genootschap had waardering voor de moeite die hij hiervoor gedaan had en voor de volharding waarmee hij gedurende de oorlog bleef proberen bijbelse lectuur naar het eiland te krijgen. Op 16 februari 1944 werd er een brief naar Guadeloupe gestuurd waarin broeder Sahaï als groepsdienaar (presiderend opziener) werd aangesteld. Hij was toen dertig jaar. Hoewel hij een geringe maatschappelijke status bezat en er broos uitzag, was hij een zeer gedecideerd man, die nooit een blad voor de mond nam.

Na broeder Sahaï aangesteld te hebben om de gemeente te bedienen, schreef het Genootschap het volgende aan de andere groep: „Jullie, broeders, die daar afgescheiden . . . zijn, dienen jullie van nu af aan met hem te verenigen en samen te werken in het bevorderen van de Koninkrijksbelangen. Zoals Christus niet verdeeld is . . ., zo moet ook het lichaam van Christus op aarde verenigd zijn . . . Wij geloven dat jullie toewijding aan de Heer en het Koninkrijk alle betrokkenen ertoe zal bewegen eventuele persoonlijke gevoelens in de kwestie terzijde te stellen en te wachten totdat de Heer het oordeel dat hij nodig mocht achten, uitspreekt over een ieder die kwaad doet, en voort te gaan in het dienen van de Heer.” De pogingen tot verzoening verliepen echter moeizaam. Niet iedereen stemde ermee in dat broeder Sahaï de nodige bekwaamheden voor zijn toewijzing bezat. Hoewel velen wilden dat de groepen verenigd werden, viel het hun moeilijk persoonlijke gevoelens opzij te zetten. Omdat het de broeders aan geestelijke rijpheid ontbrak, bleef de kloof tot 1948 bestaan.

In 1944 berichtte de door het Genootschap erkende gemeente slechts negen verkondigers.

Vergaderingen die onmiskenbaar openbaar waren

Om de bijbelse waarheidsboodschap te verbreiden, hielden de Getuigen gedurende de zachte tropenavonden toespraken gewoon op straat. De spreker sprak luid genoeg om niet alleen door zijn onmiddellijke gehoor te worden verstaan, maar ook de aandacht van voorbijgangers te trekken. Broeder Laaland had met zijn machtige stem dikwijls een aandeel aan dit dienstvoorrecht. Hij herinnert zich het toneel als volgt: „Na zonsondergang kwamen wij in een kring bijeen onder een boom of op een straathoek. In het midden van de groep stond de spreker; anderen verlichtten het toneel met behulp van toortsen. Het programma begon met lied en gebed. De toespraak zelf kon dertig minuten of een uur duren, afhankelijk van wat de spreker had voorbereid. In de onderwerpen zat niet veel variatie, omdat het voornaamste doel was de valse religie neer te vellen.”

Als gevolg van deze bijeenkomsten werd een aantal mensen geholpen de waarheid te leren kennen. Maar niet iedereen waardeerde de toespraken. Soms gooiden mensen onder dekking van het nachtelijk duister met stenen naar de groep. Niettemin gingen de broeders nooit weg voordat de bijeenkomst besloten was. Zij redeneerden: „Als soldaten weten dat ze in de oorlog onder kanonvuur kunnen komen, waarom zouden wij dan niet bereid zijn ter wille van het goede nieuws een paar stenen te trotseren?” (2 Tim. 2:3) Enkele verkondigers liepen zelfs hoofdwonden op. Op een avond toen een zuster een grote olielamp voor de spreker ophield, miste een naar de lamp gesmeten steen zijn doel en trof het hoofd van een toehoorder. Toen die persoon later in het ziekenhuis overleed, werd de dader berecht en streng gestraft.

Een broeder krijgt wat opleiding

In 1945 besloot broeder Laaland naar Frans Guyana te gaan, waar zijn moeder woonde. Er was geen gemeente waar hij zich vestigde, in de buurt van Saint-Laurent du Maroni, maar dat weerhield hem er niet van getuigenis te geven.

Het Jaarboek berichtte later: „In januari gingen twee broeders naar Frans Guyana. Toen de broeders contact opnamen met de bevolking van Saint-Laurent, kregen zij te horen dat er ’verderop langs de rivier een man was die net zo praatte als zij’. De broeders huurden een auto om naar deze man op zoek te gaan, en jawel, daar vonden zij een man die uit Guadeloupe was gekomen, en hij hield openbare lezingen. Hij had geen lectuur; maar hij hield zich niet stil over het Koninkrijk. Zijn grootste vijand was de priester, die de mensen vlijtig waarschuwde niet te luisteren naar wat deze ’waanzinnige’ te vertellen had.”

Toen de broeders naar Paramaribo (Suriname) terugkeerden, waar het Genootschap een bijkantoor had, ging broeder Laaland met hen mee. Daar ontmoette hij pioniers die hem aanmoedigden in de volle-tijddienst te gaan. Hij leerde hoe hij bij geïnteresseerden nabezoeken moest brengen en huisbijbelstudies moest leiden. Terwijl hij in Paramaribo was, leerde hij ook veel over de theocratische organisatie en hoe deze functioneert — en hij ontdekte dat hij nog veel te leren had! Na drie maanden werd hij als speciale pionier aangesteld en teruggestuurd naar Saint-Laurent.

Eenheid van geest aankweken

Intussen was het Genootschap op de hoogte van de hachelijke situatie die in Guadeloupe bestond, met twee groepen die trachtten Jehovah te dienen, maar niet in eenheid met elkaar. In 1947 werd Joshua Steelman, een Engelssprekende kringopziener, van een naburig eiland voor een bezoek aan de gemeente Pointe-à-Pitre uitgezonden. Broeder Steelman werd met grote vreugde ontvangen, en 26 personen — kennelijk uit beide groepen — namen gedurende de week van zijn bezoek met hem deel aan de velddienst. Hij sprak echter geen Frans en, zoals hij in zijn verslag uiteenzette, de broeders konden geen Engelse instructies lezen en vertalen. Er heerste een wanhopig gebrek aan organisatie. De broeders bestudeerden driemaal per week een van de boeken van het Genootschap, maar het tijdschrift De Wachttoren hadden zij niet. Broeder Steelman wees erop dat er desondanks een sterke velddienstgezindheid bestond. De aansporing die hij had gegeven met het oog op de hereniging van de twee groepen leverde echter geen onmiddellijke resultaten op.

Toen verhuisde broeder Laaland op verzoek van het Genootschap in 1948 terug naar Guadeloupe. Zodra hij aankwam, begon hij te werken aan de verzoening van de twee groepen. Sommigen van de broeders verlangden zo ernstig naar hereniging dat zij om vier uur in de ochtend opstonden en een heuvel opgingen om tot Jehovah te bidden of hij zijn zegen wilde hechten aan de pogingen om eenheid te bereiken. Datzelfde jaar, omstreeks maart, werd na een scheuring van meer dan vijf jaar, de eenheid hersteld. Het gemiddelde aantal verkondigers schoot omhoog van 13 in 1947 tot 28 in 1948, met een hoogtepunt van 46. Zoals Psalm 133:1 het zegt: „Zie! Hoe goed en hoe aangenaam is het als broeders in eenheid te zamen wonen!”

Toch was niet iedereen blij met deze hereniging. Enkelen maakten duidelijk dat zij er niets mee te maken wilden hebben. Sommigen stichtten een sekte die „Le Messager de Sion” heette en vervaardigden vervolgens traktaten die zij vóór de vergaderplaats van hun voormalige christelijke broeders verspreidden. Een van hun leiders kocht een motorfiets om de Getuigen te kunnen volgen en hun activiteit te ondermijnen als zij in de velddienst waren. Maar op een van deze expedities botste hij op een ossewagen vol suikerriet, en hij stierf in het ziekenhuis. Daarna is van zijn groep nooit meer iets gehoord.

Eenheid van geest aankweken vereiste echter meer dan samen vergaderen en samen in de velddienst gaan (Ef. 4:1-3). De zusters mochten er destijds geen sieraden dragen, hun haar niet kort knippen of vergaderingen in de Koninkrijkszaal bezoeken zonder een hoofdbedekking. Dit was het gevolg van een verkeerd begrip van bepaalde raad in de bijbel. Zij hadden verdere hulp nodig om volledig in eenheid te zijn met de wereldwijde broederschap van Jehovah’s volk. Later in 1948 kwam een deel van die hulp toen het Genootschap twee afgestudeerde zendelingen van de Gileadschool naar Guadeloupe zond.

De eerste twee zendelingen

De Franse autoriteiten verleenden Kenneth Chant en Walter Evans, twee Canadezen, een verblijfsvergunning voor één jaar in Guadeloupe. Met hun aanwezigheid nam de activiteit in de gemeente toe. Maar dat gaf ook aanleiding tot tegenstand, klaarblijkelijk op instigatie van de geestelijken. Begin 1949 werden de zendelingen officieel gesommeerd het eiland onmiddellijk te verlaten.

Toch had hun korte verblijf de broeders geestelijk gesterkt. De plaatselijke broeders hadden een duidelijker begrip van bijbelse beginselen en begonnen vorderingen te maken in het toepassen van dezelfde organisatorische regelingen die door Jehovah’s Getuigen in de hele wereld werden gebruikt.

Een gemeente in Desbonnes

Geleidelijk begonnen waarheidszaden te ontkiemen buiten Pointe-à-Pitre, de grootste stad in Guadeloupe. Het fundament voor de tweede gemeente werd in 1941 gelegd, toen Duverval Nestor in het ziekenhuis van Pointe-à-Pitre lag. Daar hoorde hij voor het eerst de waarheid en aanvaardde die. Toen hij weer thuis was, bleven de broeders hem bezoeken en sterken. Een adventistenpredikant probeerde hem ervan af te praten en zei zelfs: „Ik dacht altijd dat jouw huis een voortreffelijke tempel voor de Heer zou zijn.” Welnu, het geval wilde dat toen die tweede gemeente in 1948 werd georganiseerd, het huis van broeder Nestor als Koninkrijkszaal werd gebruikt. Het lag in Desbonnes, een dorpje aan de voet van een berg, 26 kilometer van Pointe-à-Pitre.

Thans is er een bloeiende gemeente van meer dan honderd verkondigers in Desbonnes, die vergadert in een prachtige Koninkrijkszaal die in 1989 werd gebouwd.

IJverige prediking in de middagpauze

In Port-Louis, zo’n twintig kilometer ten noorden van Pointe-à-Pitre, had Georges Moustache het voorrecht verdere zaden van Koninkrijkswaarheid te zaaien nadat hem daar in 1943 het goede nieuws was gebracht. Herinneringen ophalend aan die vroege dagen, zei hij: „In de suikerfabriek van Beauport hield ik elke dag in de middagpauze voor de vuist weg een toespraak in de timmerwerkplaats waar ik werkte. Een bejaarde seminarist die mij probeerde te dwarsbomen, daagde mij op een dag uit: ’Als jij de ware God aanbidt, daar is het smidsvuur; probeer dan maar eens op het vuur te lopen!’ Mijn stem weergalmde door de hele werkplaats toen ik antwoordde: ’Ga weg, Satan, want er staat geschreven: „Gij moogt de Heer, uw God, niet verzoeken!”’” — Zie Mattheüs 4:5-7.

Op zondag placht broeder Moustache vele kilometers te lopen om nader getuigenis af te leggen bij collega’s die de wens te kennen gaven meer te horen. Dikwijls bleef hij van ’s ochtends acht tot ’s avonds zeven uur in de velddienst, soms zonder te eten. Een leider van het groepje adventisten in Port-Louis behoorde tot degenen die elke week door broeder Moustache werden bezocht, en al spoedig werd hij een Getuige. Ook anderen aanvaardden de waarheid, onder wie Daniël Boncœur, die nog steeds getrouw volhardt, en Alfred Cléon, die getrouw als ouderling diende toen hij in augustus 1993 overleed.

Het waarheidswater stroomt in Basse-Terre

Gedurende de jaren veertig begon het waarheidswater, eerst druppelsgewijs en toen overvloedig, te stromen in Basse-Terre, de administratieve hoofdstad van Guadeloupe. Toen Eugène Alexer, een timmerman, in Pointe-à-Pitre was, hoorde hij Cyril Winston bijbelse waarheden uitleggen. In 1948 nam de familie Alexer hun standpunt voor de ware aanbidding in. Er werden in hun huis in Basse-Terre geregelde vergaderingen gehouden. Eén jaar later sloot een jonge man genaamd Verneil Andrémont zich bij hen aan. Iedere zondag reisde hetzij broeder Missoudan of broeder Moustache — en later ook broeder Laaland — per bus de zestig kilometer van Pointe-à-Pitre naar Basse-Terre om de geïnteresseerden daar te helpen. Hun moeite werd beloond. Nu, zo’n 45 jaar later, zijn er acht bloeiende gemeenten in dat gebied: drie in Basse-Terre, een in Gourbeyre, twee in Baillif en twee in Saint-Claude.

Terzelfder tijd werd in het stadje Moule, aan de oostkust van Grande-Terre, een groepje opgericht nadat een broeder uit Pointe-à-Pitre erheen was gegaan om getuigenis te geven. Tot degenen die in dat gebied al vroeg hun standpunt voor de waarheid innamen, behoorde de familie Ruscade, en de vergaderingen werden in hun huis gehouden. Anasthase Touchard, de eerste in die groep die een Getuige werd, heeft later zelf bewezen een heel toegewijde ouderling te zijn, en in die hoedanigheid heeft hij tot aan zijn dood in 1986 gediend. Er zijn nu vijf gemeenten werkzaam in dat gebied, elk van meer dan honderd verkondigers.

Een priester trekt toehoorders aan

Op een zondag in 1953, nadat een groep van ongeveer twintig verkondigers de ochtend had doorgebracht met prediken in het dorp Lamentin in het noordoosten van Basse-Terre, hielden zij een openbare toespraak op het dorpsplein, dat natuurlijk voor de katholieke kerk lag. Na een openingslied begon de bijbelse uiteenzetting. Woedend sloeg de priester met de grote kerkdeuren in een poging de spreker te overstemmen. Als gevolg van het heftige slaan brak er echter een beeld van de muur en viel vóór de kerk te pletter. Met verdubbelde woede begon de priester alle kerkklokken te luiden. Van alle kanten kwamen de mensen aanhollen. Sommigen waren geschokt over het gedrag van de priester. Het was onmogelijk de toespraak op die plaats voort te zetten, maar een winkelier nodigde de spreker uit de lezing vóór zijn huis voort te zetten. Dit werd gedaan, met een voortreffelijk aantal toehoorders.

Thans floreren er in dat district drie gemeenten van meer dan honderd verkondigers elk. Dit is ook de plaats waar wij onze ruime congreshal hebben gebouwd.

Jongelui volgden het voorbeeld van de geestelijken en probeerden eveneens onze openbare toespraken te verstoren. Tijdens een lezing die werd uitgesproken op het platteland bij het dorp Sainte-Rose omsingelde een troep katholieke padvinders de spreker en de paar overige aanwezige Getuigen. Sommigen begonnen op hun hoorns te blazen en anderen sloegen op de bodem van een paar grote ijzeren ketels om de spreker te overstemmen. Léonard Clément probeerde niet het lawaai te overschreeuwen; hij ging gewoon door, maar alleen met gebaren en lipbewegingen. Het duurde niet lang of de padvinders gaven het op en bliezen de aftocht. Toen vervolgde onze broeder zijn toespraak. Ook in dit gebied werd geleidelijk belangstelling aangekweekt, en nu zijn er drie gemeenten.

Het einde van een tijdperk

Die openbare openluchtvergaderingen in Guadeloupe behoren nu tot het verleden. Nadat er in 1953 bij politieke bijeenkomsten rellen waren uitgebroken, verboden de autoriteiten alle openbare samenkomsten in de openlucht, alsook het gebruik van luidsprekers op plaatsen buitenshuis. Van toen af aan moesten de broeders andere plaatsen zoeken om vergaderingen te houden.

Niettemin hebben van 1938 tot 1953 in de openlucht gehouden openbare lezingen ertoe bijgedragen dat er een krachtig openbaar getuigenis is gegeven. De verkondigers waren moedig en ijverig in hun ondersteuning van deze activiteit. De meesten gingen te voet naar de vergaderplaatsen; sommigen kwamen met zijn tweeën op een fiets. Als zij wat geld overhadden, huurden zij voor een dag een bus. Destijds had slechts één van de honderd verkondigers een auto — een oude Ford.

1954 — Een gedenkwaardig jaar!

Toen broeder Knorr, de toenmalige president van het Genootschap, en zijn secretaris, Milton Henschel, begin 1954 uit Zuid-Amerika terugkwamen, landde hun vliegtuig op het vliegveld van Pointe-à-Pitre. Het was heel vroeg in de ochtend, maar er waren plaatselijke broeders present om hen te verwelkomen. Broeder Knorr verzekerde hun dat er zo spoedig mogelijk meer zendelingen zouden worden gestuurd om hen te helpen.

Zijn belofte werd niet lang daarna vervuld. Op 17 maart 1954 stapten twee passagiers uit een vliegtuig dat op de luchthaven van Pointe-à-Pitre was geland. Maar er was niemand present om hen te verwelkomen, want de vlucht had aanzienlijke vertraging opgelopen. De politie bood echter aan het tweetal naar de stomerij van broeder Laaland te brengen. Deze reizigers, broeders die onlangs van de Gileadschool waren afgestudeerd, kwamen uit Frankrijk. Het waren Pierre Jahnke, een lange broeder, en Paul Touveron.

Enkele dagen nadat de twee zendelingen geland waren, kwam broeder Henschel aan. Intussen lag de Faith, de zendelingenboot van het Genootschap, in de haven, en de bemanning was druk bezig regelingen te treffen voor een congres dat vanaf 26 maart in een plaatselijke school gehouden zou worden.

Toen het programma begon, was de stemming vreugdevol, hoewel de broeders een tikje gespannen waren, bezorgd of alles wel vlot zou verlopen. Na enkele toespraken en demonstraties werd er een geïmproviseerd scherm opgehangen. Toen zagen zij voor het eerst de film van het Genootschap De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie. De duidelijke bewijzen die zij met eigen ogen konden zien, sterkten hen in hun overtuiging dat dit Gods organisatie is. Alle aanwezigen waren diep getroffen toen zij zagen hoe de organisatie in vrede en eenheid functioneert. Ook ontging het de zusters niet dat hun christelijke zusters in andere landen wel sieraden droegen, hoewel niet opzichtig. Verder werden de bezoekers van het congres aangemoedigd door de wetenschap dat er twee zendelingen in hun midden waren, broeders die door de organisatie waren gestuurd en wier voorbeeld in Jehovah’s dienst de gemeente zou sterken. Groot was de opwinding die avond — te groot voor de presiderende opziener van de gemeente Pointe-à-Pitre, Clotaire Missoudan. Hij ging naar huis en stierf diezelfde nacht in zijn slaap, hetgeen zijn vrouw pas de volgende ochtend ontdekte.

Op de tweede dag van het congres kondigde broeder Henschel aan dat in Guadeloupe een bijkantoor van het Wachttorengenootschap gevestigd zou worden. Dit zou de zorg op zich nemen voor de prediking van het goede nieuws in Guadeloupe en Martinique. Pierre Jahnke werd als bijkantoordienaar aangesteld. Zo werd voorzien in de duidelijker leiding waaraan op deze eilanden zo sterk behoefte was.

Na het congres togen de twee zendelingen aan het werk. Zij huurden een houten huisje als onderdak voor het bijkantoor. Later kocht het Genootschap een bescheiden zomerhuis in het stadspark Le Raizet, waar het kantoor tot december 1966 heeft gefunctioneerd. Naast de zorg voor het werk op het bijkantoor had broeder Jahnke een aandeel aan de velddienst in Pointe-à-Pitre, waar hij zoveel mogelijk tijd met de broeders doorbracht. Intussen bezocht broeder Touveron de gemeenten en geïsoleerde verkondigers als kringopziener, tot hij zich na ongeveer een jaar genoodzaakt zag naar Frankrijk terug te keren.

Hulp van een drijvend zendelingenhuis

De waardering voor Jehovah’s organisatie werd gestimuleerd door de periodieke bezoeken van zendelingen die per boot van eiland tot eiland reisden. Ongeveer een decennium lang had het Genootschap boten die als drijvende zendelingenhuizen in West-Indië dienst deden. Aanvankelijk was het een 18 meter lange schoener, de Sibia, en later werd deze vervangen door een grotere boot, de Light. Ook gebruikte men een 22 meter lange door twee schroeven aangedreven vaartuig dat Faith heette. Ook al spraken de zendelingen die zich aan boord van de boten bevonden Engels (en de meeste verkondigers in Guadeloupe niet), toch werden hun bezoeken zeer op prijs gesteld. De verkondigers hier herinneren zich nog steeds hoe volijverig die zendelingen met de plaatselijke broeders samenwerkten en hele dagen aan de velddienst besteedden.

Bij hun laatste bezoek, aan boord van de Light in 1956, predikten de zendelingen van 26 juli tot 7 augustus op de eilanden Marie Galante en La Désirade. Op Marie Galante vertoonden zij de film De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie. Iemand in de zaal zei: „Als u mij tienduizend franc had gegeven, had u mijn hart niet zo blij kunnen maken als het vanavond is!”

Er worden pioniers uit Frankrijk gezonden

In Guadeloupe en zijn gebiedsdelen werden goede vorderingen gemaakt. Om de voortgang van het werk te ondersteunen, stuurde het Genootschap uit Frankrijk nog twee pioniers. Nicolas en Liliane Brisart kwamen in december 1955 aan. Broeder Brisart is een man met een dynamische en joviale persoonlijkheid. Bij hun aankomst werden zij toegewezen aan de dichtbevolkte buitenwijken van Pointe-à-Pitre.

In dat gebied wonen veel mensen in houten huizen, die elk op vier stenen platen rusten zodat de vloer ongeveer 0,5 meter boven de grond staat. De huizen staan allemaal heel dicht opeen. Terwijl broeder Brisart daar op een dag bezoeken aflegde, overkwam hem een ongelukje dat nog steeds een bron van vermaak voor hem is. Hij vertelt: „Ik ging met mijn vrouw mee naar een bijbelstudie die zij bij een bejaarde dame leidde, maar haar houten huis leek nog ouder dan zijzelf was! Nadat wij binnengenodigd waren, liep ik naar het midden van het kamertje toen plotseling de vloer het begaf en ik erdoorheen zakte! Ik verontschuldigde mij uitvoerig, maar de arme dame voelde zich nog veel meer in verlegenheid gebracht dan ik.”

Broeder Brisart en zijn vrouw bewerkten dat gebied ongeveer acht maanden en werden vervolgens aan het kringwerk toegewezen. In 1958 werden zij uitgenodigd voor de 32ste klas van de Gileadschool en daarna opnieuw aan Guadeloupe toegewezen. Toen broeder Jahnke in 1960 trouwde en een gezin stichtte, werd broeder Brisart bijkantoordienaar. Hij dient nog steeds als coördinator van het bijkantoorcomité, en broeder Jahnke, die in Guadeloupe gebleven is, dient samen met hem in dat comité.

Tegenstand vormt een geloofsbeproeving

Vanwege religieuze tegenstand, die af en toe werkelijk boosaardig is geweest, hebben velen onder degenen die de bijbelse waarheid hebben aanvaard, onder zeer moeilijke omstandigheden hun standpunt moeten innemen. Een van hen was Flora Pemba. Met haar man was zij begonnen de bijbel te onderzoeken. Toen enkele buren hen echter onder druk zetten, gaf haar man, die een kleine kruidenierszaak, een familiebedrijfje, dreef, zijn studie op uit vrees zijn klanten te verliezen. Maar zijn vrouw volhardde en maakte geestelijk goede vorderingen. De sfeer in huis werd gespannen. De man dreigde zelfs zijn vrouw te doden. Nadat zij een groot mes onder zijn hoofdkussen had ontdekt, nam zij de vlucht en liep zestien kilometer door oerwoud en bananenplantages, en zocht een toevlucht bij een gezin van Getuigen. Terwijl zij zich voor haar man verborgen hield, besloot zij zich te laten dopen. Haar overweging was: „Als ik wegens mijn geloof de dood onder de ogen moet zien, wil ik tot Jehovah’s volk gerekend worden!” En zo werd zij in 1957 op een ochtend voor zonsopgang in zee gedoopt.

Ondanks haar pogingen tot verzoening, raakte zij haar vleselijke familie kwijt. Maar in overeenstemming met Jezus’ belofte in Mattheüs 19:29 vond zij een grote geestelijke familie. Deze getrouwe zuster nam de volle-tijddienst op zich en nu, meer dan dertig jaar later, is zij nog steeds pionierster in Lamentin!

Een onvergetelijk congres

Toen in 1958 de internationale Goddelijke wil-​vergadering in New York werd gehouden, werd deze bijgewoond door afgevaardigden uit 123 landen en eilandengroepen. Onder hen bevonden zich negentien Getuigen uit Guadeloupe. Wat zij zagen en hoorden, vergrootte hun waardering voor de theocratische regeling. Verneil Andrémont, een van die afgevaardigden, zei hierover: „Dat congres was een openbaring voor mij. Ik begreep hoe de dingen gedaan moesten worden.” De bijkantooropziener drukte de algemene gevoelens van de hele groep uit toen hij schreef: „Wat stonden onze ogen wijd open om alles wat wij konden zien in ons op te nemen, en onze oren opdat wij het konden begrijpen! Niet alleen maar de ongewone uitgestrektheid van het land, die verrassend is als je van een van de kleine eilanden in het Caribisch gebied komt, noch de hoog in de lucht oprijzende reusachtige gebouwen, noch het verbluffend drukke verkeer in de straten, maar voor je ogen het verbazingwekkende schouwspel te hebben van grote scharen, ja, allemaal broeders en zusters van de vier hoeken van de aarde, die in vrede en eenheid de enige ware God aanbidden. Zij vulden twee enorme stadions!”

Zelfs in wat sommigen misschien als kleine dingen zullen beschouwen, was dat congres van invloed op het leven van onze broeders. Léonel Nestor bijvoorbeeld, een 78-jarige broeder wiens huis ook als Koninkrijkszaal werd gebruikt, voelde de behoefte het te schilderen zodat het Jehovah’s organisatie beter zou vertegenwoordigen. Het gevolg was dat die Koninkrijkszaal het eerste huis in zijn dorp was dat geverfd werd.

Een klein begin in Anse-Bertrand

Tot 1958 hadden niet veel mensen in de dorpsgemeenschap Anse-Bertrand, gelegen aan de noordpunt van Grande-Terre (Guadeloupe), de gelegenheid gehad de Koninkrijksboodschap te vernemen. Maar dat jaar liet Marc Edroux een bijbel zien aan Donat Tacita, een vriend van hem die bakker was, en zei: „Dit boek is het Woord van God!” Zij waren beiden praktizerend katholiek. Later, toen een venter Donat een bijbel aanbood, kocht hij er een voor zichzelf en begon erin te lezen. Hij kon niet goed Frans lezen, maar hij bediende zich van een woordenboek. Ook nodigde hij zijn vriend Marc Edroux bij zich thuis uit en op woensdag en zaterdag las het tweetal, samen met Donats vrouw, de bijbel en zij probeerden erover te praten.

Omdat hij dolgraag meer wilde begrijpen, zag Donat uit naar de man die hem de bijbel had verkocht, maar tevergeefs. Een buurman zei echter dat hij een neef had, Georges Moustache, die een van Jehovah’s Getuigen was en die graag zou willen helpen. Gebaseerd op wat hij van zijn buurman over Jehovah’s Getuigen gehoord had, ging Donat zelfs op bezoek bij enkele mensen om hun getuigenis te geven, want hij wilde geen dood geloof hebben. — Jakobus 2:26.

Ongeveer een half jaar later, toen Donat van die buurman hoorde dat Jehovah’s Getuigen een congres bij Pointe-à-Pitre gingen houden, besloten Donat, zijn vrouw en Marc Edroux erheen te gaan en zich te laten dopen. Tot dan toe hadden zij nog nooit een van Jehovah’s Getuigen ontmoet. Bij aankomst werden zij door de Getuigen verwelkomd. Het drietal maakte hun wens bekend Jehovah te dienen en gedoopt te worden. Vriendelijk stelden de broeders hun een aantal vragen en legden vervolgens uit dat zij een huisbijbelstudie nodig hadden voor zij zich konden laten dopen. De harten van dat groepje werden geroerd door de hartelijke broederlijke sfeer van het congres. Gesterkt en vastberaden keerden zij naar Anse-Bertrand terug. Zij maakten snelle vorderingen in hun bijbelstudie, en ongeveer een half jaar later werden zij gedoopt.

Gretig deelden zij de bijbelse waarheid met anderen in hun dorp. Maar er bestond intense tegenstand. Toen broeder Brisart hen als kringopziener bezocht, deed de plaatselijke katholieke priester wat hij maar kon om hem te beletten te blijven. Donat had een kamer gehuurd waar de kringopziener en zijn vrouw konden logeren. Maar na de eerste dag velddienst tijdens hun bezoek greep de priester in en eiste dat de sleutel werd teruggegeven. Toen dat niet lukte, ging hij naar de eigenaar van het huis en dreigde de moeder van de eigenaar te excommuniceren als hij niet zorgde dat hij de sleutel terugkreeg. Toen de arme vrouw dat hoorde, viel zij flauw! De volgende dag probeerde de priester het opnieuw, via een advocaat, maar zonder succes, want zoiets was onwettig. Tijdens dat bezoek van de kringopziener werd een aantal schapen gevonden en werden bijbelstudies opgericht. Enige maanden later, in het begin van 1960, werd in dat dorp een kringvergadering gehouden om opnieuw getuigenis te geven. Toen de doop plaatsvond, kwamen meer dan 500 mensen uit het dorp naar het strand om te kijken. Er werd die dag niet van huis tot huis gewerkt. Iedere Getuige was op het strand, omringd door een groepje mensen die graag meer wilden leren over Jehovah’s Getuigen en de boodschap die zij prediken.

Sedertdien zijn er in Anse-Bertrand twee gemeenten opgericht. Donat Tacita dient al 22 jaar als speciale pionier en is ouderling in Anse-Bertrand.

Een dief gezocht — Een schaap gevonden

Op een dag in het begin van de jaren zestig bracht een politieagent een bezoek aan het zendelingenhuis in Le Raizet. Hij informeerde naar een diefstal die in de buurt was gepleegd. Broeder Brisart en zijn vrouw waren thuis en grepen de gelegenheid aan om de agent getuigenis te geven. Nadat de man geluisterd had, vroeg hij: ’Hoe kom ik aan een bijbel? Hebt u een adres waar ik heen kan schrijven? De dingen waar u over praat zijn heel ernstig en geven mij stof tot nadenken!’ Hij kreeg direct een bijbel, samen met wat andere lectuur. Een week later schreef hij een brief met veel vragen. Weldra werd er tweemaal per week een bijbelstudie gehouden.

Broeder Brisart vertelt over de afloop: „Ook al vond die gendarme de dief niet, door Jehovah’s onverdiende goedheid vonden wij een schaap!” Die voormalige politieman is nu ouderling in een van de gemeenten in Pointe-à-Pitre.

Op zoek naar congresaccommodatie

Toen de organisatie in Guadeloupe groeide, rees er een probleem dat om een oplossing vroeg. Waar zouden wij faciliteiten kunnen vinden om onze grote vergaderingen te houden? Meer dan tien jaar lang hadden wij een particuliere school in Pointe-à-Pitre gebruikt, alsook de stedelijke feestzalen in Abymes en Capesterre. Maar die zalen waren te klein voor ons geworden. Wij moesten er iets anders op zien te vinden.

Naast de winkel van broeder Laaland lag een open terrein. De eigenaar was zo vriendelijk het ons gratis ter beschikking te stellen voor onze kringvergadering eind december 1964. Binnen enkele dagen trokken wij een houten constructie op van palen die in de grond gezet werden en bovenaan door planken met elkaar werden verbonden. Daaroverheen spreidden wij geteerd zeildoek als dakbedekking. De zijkanten bleven open, zodat het zitgedeelte gemakkelijk te bereiken was. De vreugde en ijver waarmee de plaatselijke broeders aan het werk waren, vormden een bron van grote aanmoediging voor de Getuigen die kwamen helpen. En wat een zegen om bijna 700 aanwezigen te hebben — een nieuw hoogtepunt! Het was duidelijk dat wij voor toekomstige grote vergaderingen eigen faciliteiten nodig hadden.

De broeders ontwierpen een uniek gebouw, met gebruikmaking van stalen buizen voor het skelet en aluminium platen voor het dak. Er was in 700 zitplaatsen voorzien. En die hele „congreshal” was verplaatsbaar! Er waren in die tijd ongeveer 450 verkondigers in Guadeloupe, dus wij dachten dat er ruimschoots genoeg plaats zou zijn.

Het gebouw werd voor het eerst gebruikt voor een kringvergadering in de buurt van Basse-Terre, in januari 1966. Toen de tijd voor de openbare lezing aanbrak, dromde een geestdriftige schare van 907 personen in en rond de congreshal samen om te luisteren. Hij was nu al te klein! In de daaropvolgende jaren hebben we hem telkens weer moeten vergroten.

De kringvergaderingen vielen dikwijls in november, een regenmaand. Door het slechte weer was het vaak heel modderig, en wij kwamen erachter dat wij het beste met hoge laarzen konden komen! Gewoonlijk werd voor deze vergadering het weekend van de volle maan gekozen, zodat de broeders ’s avonds met behulp van die natuurlijke verlichting naar huis konden terugkeren. Het maanlicht vergemakkelijkte ook bepaalde afbraakwerkzaamheden die onmiddellijk na de slotzitting van de vergadering verricht moesten worden.

De mogelijkheid onze zaal te verplaatsen en aldus onze grote vergaderingen in elke willekeurige gemeente van ons gebied te houden, had een uitstekende uitwerking op de prediking van het goede nieuws in Guadeloupe. Bovendien bood het driemaal per jaar opzetten en afbreken van die hal onze broeders gelegenheid te leren samenwerken en een zelfopofferende geest aan te kweken. Beslist, Jehovah’s zegen rustte op die regeling!

Een andere levenswijze

Toen Armand en Marguerite Faustini in 1963 van Frankrijk naar Guadeloupe verhuisden om met de bediening te helpen, ontdekten zij dat het leven hier een tikje anders was. In het begin waren zij verbaasd wanneer huisbewoners zonder naar de deur te komen gewoon riepen: „Kom maar binnen.” De mensen leefden eenvoudig en hadden het niet breed, maar wilden dikwijls graag vruchten en groenten ruilen tegen bijbelse lectuur. Zo kwam het dat als de Faustini’s in de velddienst aan het werk waren, zij soms niet alleen liepen te sjouwen met lectuur, maar ook met bananen, mango’s, yams en eieren.

Zij werden toegewezen aan het kringwerk, en broeder Faustini vertelt: „De broeders verwelkomden ons hartelijk, maar op het gebied van punctualiteit moesten nog heel wat vorderingen worden gemaakt. In het plattelandsgebied hadden de meesten van hen geen horloge en bepaalden daarom de tijd door naar de zon te kijken. Als gevolg daarvan begonnen de vergaderingen soms wel een uur te laat. Met de wisseling der seizoenen kwamen wij voor de nodige verrassingen te staan!”

Marie Galante krijgt wat hulp

In hetzelfde jaar dat de Faustini’s in Guadeloupe arriveerden, kreeg het eiland Marie Galante, ongeveer veertig kilometer ten zuiden van Pointe-à-Pitre, een bijzonder getuigenis. Broeder Faustini bracht daar met een groep van zestien hulppioniers een hele maand door om de 14.000 bewoners van het eiland getuigenis te geven. De film van het Genootschap De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie werd daar in de loop van die maand verscheidene malen vertoond. Vervolgens kregen enkele jaren later speciale pioniers de toewijzing op dat eiland te prediken. Twee van hen, Frédéric Ferdinand en Léo Jacquelin, hebben daar hun gezinnen grootgebracht.

Ter ondersteuning van de speciale pioniers op Marie Galante besloten wij onze congreshal in april 1969 naar het eiland te transporteren en daar een grote vergadering te houden. De kringopziener, broeder Faustini, berichtte: „Het is een unieke vergadering geworden. Stel je de verbazing voor van de mensen in Grand-Bourg, een stadje van 6000 inwoners, toen zij de ’invasie’ van duizend Getuigen gadesloegen die uit drie boten stapten, elk met een jerrycan met twintig liter water in zijn hand! In die periode van droogte was water schaars, en de bewoners van het eiland wisten het te waarderen dat hun bezoekers wat water meebrachten, en aldus de voorraad in de reservoirs spaarden. Het was de eerste keer dat zij getuige waren van zo’n schouwspel — een eindeloze rij mensen die van de kade door de stad naar de vergaderplaats gingen. Alle bewoners van het eiland kregen bezoek van de Getuigen, in sommige gevallen zelfs meer dan eens op dezelfde ochtend. Binnen enkele dagen hadden zij de gelegenheid Gods organisatie te leren kennen en waarderen.” Er zijn nu drie gemeenten op Marie Galante.

Na een jaar of tien moesten broeder en zuster Faustini terug naar Frankrijk. Later konden zij weer naar het Caribisch gebied terugkeren, en broeder Faustini is nu lid van het bijkantoorcomité van Martinique.

Het waarheidswater wordt uitgereikt op La Désirade en Les Saintes

Na het laatste bezoek van de Light, de boot van het Genootschap, in 1956, was er op La Désirade, ook een van de gebiedsdelen van Guadeloupe, weinig gepredikt. Maar in 1967 gaf het Genootschap Médard en Turenna Jean-Louis, speciale pioniers, de toewijzing daar te dienen. Het eiland, 11 kilometer lang en 2,4 kilometer breed, was voor het merendeel dor en kaal en men had er geen stromend water. Maar er woonden daar 1560 mensen, en zij moesten de gelegenheid krijgen de Koninkrijksboodschap te horen. Van 1969 tot 1972 hebben daar nog twee speciale pioniers gediend. Een andere speciale pionier, Jacques Mérinon, heeft het er ondanks de moeilijke omstandigheden van 1975 tot 1988 volgehouden.

Na vele jaren werd er een kleine gemeente opgericht. Henri Tallet, een arts, diende daar samen met zijn gezin in 1987. Met de hulp van vele broeders, in het bijzonder die van Moule en Saint-François, organiseerde hij de bouw van een Koninkrijkszaal.

Twee jaar later werd La Désirade door de orkaan Hugo verwoest. Een broeder merkte op: „De Koninkrijkszaal was zwaar beschadigd. Maar de liefde van de broeders schoot ons te hulp en al snel ontvingen wij wat nodig was om de zaal en de beschadigde huizen van de verkondigers op te knappen. Wij waren de eersten op het eiland die met herstelwerkzaamheden begonnen, terwijl wij ook doorgingen met ons predikingswerk, en dat is door de mensen in het gebied terdege opgemerkt. Sindsdien worden wij meer geaccepteerd als wij prediken.”

Op dertien kilometer van Basse-Terre liggen Les Saintes, eilanden met 3000 inwoners. In september 1970 werden twee speciale pioniers, Amick Angerville en Jean Jabés, daaraan toegewezen. Er was veel geduld vereist, maar ten slotte, in 1980, werd er een kleine gemeente opgericht, en nu zijn daar achttien verkondigers.

Sint-Maarten hoort het goede nieuws

Het noordelijke deel van Sint-Maarten, gelegen op zo’n 250 kilometer ten noordwesten van Pointe-à-Pitre, is eveneens een gebiedsdeel van Guadeloupe. Het eiland is half Frans en half Nederlands, maar over het algemeen wordt er Engels gesproken. Welke taal mensen echter ook spreken, zij moeten het goede nieuws horen.

In het begin van de jaren veertig leerde Georges Manuel, die afkomstig was van Saint Martin, de waarheid kennen toen hij in Guadeloupe was. In 1949 liet de boot van het Genootschap de Sibia voor het eerst het anker vallen voor de kust van Sint-Maarten, en de bemanning ging aan wal om met de mensen over de bijbel te praten. Vervolgens werden Georges Dormoy en Léonce Boirard, de havenmeester, gedoopt. In 1953 waren er zes verkondigers op het eiland.

Tot degenen die lectuur aanvaardden, behoorde Charles Gumbs, al was hij niet zo erg religieus ingesteld. Maar toen hij De Wachttoren las, raakte hij ervan overtuigd dat hij de ware religie gevonden had. Hij maakte zijn broer Jean en zijn zuster Carmen deelgenoot van wat hij had geleerd. Nadat Carmen Gumbs een poosje had gestudeerd, gingen zij en haar dochter Léone Hodge op een ochtend om zeven uur naar het zendelingenhuis en vroegen gedoopt te mogen worden. Toen de broeder die hen te woord stond zich ervan had overtuigd dat zij wisten wat zij deden, riep hij er een andere broeder bij, en nog vóór het ontbijt werd de doopdienst gehouden!

Zij begrepen werkelijk wat opdracht aan Jehovah betekent. Het volgende jaar, 1959, begon Léone aan de volle-tijddienst, korte tijd later gevolgd door haar moeder. Vijfendertig jaar later zijn deze twee getrouwe christelijke zusters nog steeds in de speciale pioniersdienst.

Een gemeente op Sint-Maarten

Na verloop van tijd begon een aanzienlijk aantal Haïtianen naar Sint-Maarten te verhuizen om er te werken. Sommigen van hen aanvaardden de waarheid, en in 1973 werd er een Franssprekende gemeente opgericht. Twee speciale pioniers, Jonadab en Jacqueline Laaland, hielpen bij de opbouw van die gemeente totdat zij naar de Gileadschool vertrokken.

Vervolgens vond er in 1975 een gebeurtenis plaats die voor het Koninkrijkswerk op Sint-Maarten een echt keerpunt betekende. Op 13 en 14 februari werd er op het voetbalveld in Marigot een congres gehouden. Onderdelen van onze verplaatsbare congreshal waren daar per boot heen gebracht om in een overdekking te voorzien. Dit congres maakte zeer diepe indruk op vele eilandbewoners. Het hielp hen in te zien dat het handjevol Getuigen op hun eiland deel uitmaakte van een grote organisatie.

Binnen slechts enkele jaren is de bevolking van Sint-Maarten als gevolg van de ontwikkeling van het toerisme uitgegroeid van 8000 tot 28.000. Er is in de villawijk van Marigot een prachtige Koninkrijkszaal met 250 zitplaatsen gebouwd, en er zijn op dat eiland nu twee Franssprekende gemeenten.

Enige tegenstand op Saint-Barthélemy

Saint-Barthélemy, 210 kilometer ten noordwesten van Guadeloupe, is ook een van de gebiedsdelen van het land. Eens was het welvarend dank zij de boekaniers die het als hun hoofdkwartier gebruikten. Thans is het een oord voor luxe vakanties. De inwoners, zo’n 5000 in getal, zijn nakomelingen van Bretonse en Normandische zeelieden en van Zweedse kolonisten. Het zijn mensen met aangename manieren; zij werken hard en zijn vroom katholiek. Zouden sommigen van hen de Koninkrijksboodschap aanvaarden?

In september 1975 verhuisden Jean en Françoise Cambou, een jong echtpaar uit Frankrijk dat in de speciale pioniersdienst was, naar het eiland om de inwoners daartoe de gelegenheid te geven. Ondanks sterke tegenstand van de geestelijken zaaiden zij gedurende de drie jaar dat zij op het eiland waren waarheidszaden in overvloed. Jaren later brachten Jeans broer Pierre en zijn vrouw Michèle twee jaar als speciale pioniers op Saint-Barthélemy door. Hun werk was vruchtbaar. Er werd een kleine studie- en dienstgroep opgericht, en deze werd later opgebouwd door vier enthousiaste zusters, de speciale pioniersters Patricia Barbillon (nu Modetin, samen met haar man in de speciale pioniersdienst in de Dominicaanse Republiek), Jéranie Bénin (nu Lima, evenals haar man lid van de Bethelfamilie in Guadeloupe), Angeline Garcia (nu Coucy, werkzaam in het Spaanssprekende veld in Guadeloupe), en Josy Lincertin. Achttien verkondigers leveren nu in die gemeente bericht van hun activiteiten in.

De christelijke neutraliteit bewaren

In alle natiën staan Jehovah’s Getuigen neutraal tegenover de conflicten van de wereld. Aangezien zij zich niet met zulke conflicten inlaten, volgen zij er ook geen opleiding voor. Geen mens schrijft hun daarin voor wat zij moeten doen; zij zijn gehoorzaam aan Gods eigen Woord (Jes. 2:2-4; Matth. 26:52; Joh. 17:16). Doordat zij vasthouden aan dat Woord, worden afzonderlijke Getuigen op hun getrouwheid beproefd.

Toen een jonge man in Guadeloupe in het midden van de jaren zestig gedoopt werd, wist hij dat hem binnenkort zo’n beproeving te wachten stond. Om zijn geloof te sterken, ging hij direct in de hulppioniersdienst. Toen hij voor militaire dienst werd opgeroepen, legde hij de autoriteiten zijn standpunt als christen uit. Wat was het gevolg? Hij werd in de gevangenis gezet, alleen in een cel. Er werden bedreigingen geuit: „Als je niet tot andere gedachten komt, zul je minstens twee jaar gevangen gehouden worden. Bovendien zul je al die tijd alleen in een cel zitten, dus denk er maar eens goed over na — twee jaar alleen!” Maar onze broeder antwoordde: „Ach, zo denkt u erover, maar ik zal niet alleen zijn, zoals u zegt, helemaal niet! Jehovah God zal bij mij zijn en zal mij sterken door zijn geest.” Verbaasd over zijn antwoord lieten zij hem met rust. Zijn vastberadenheid, kalmte en goede gedrag maakten indruk op hen, met het gevolg dat zij achting voor hem begonnen te tonen. Zij beseften dat niets verandering zou kunnen brengen in zijn besluit om „zijn Jehovah”, zoals zij het zeiden, trouw te blijven.

Er gingen maanden voorbij, en de tijd brak aan voor het districtscongres van 1966, dat als thema had „Gods zonen der bevrijding”. Wat een verrassing toen die broeder vrijgelaten werd en op de openingsdag aanwezig was! In een van de programmaonderdelen vertelde hij zijn ervaring. Hij wist niet dat er een officier in burger aanwezig was. Na het programma kwam de officier naar de broeder toe en wenste hem hartelijk geluk omdat hij onwrikbaar had vastgehouden aan wat hij geloofde. Vervolgens wendde de officier zich tot een andere aanwezige broeder en zei: „Alles wat uw broeder heeft verteld, is precies waar; het is allemaal zo gegaan als hij ons verteld heeft. Ik ben bij die zaak betrokken geweest. U hebt hier een waardevolle man, die achting verdient, getrouw is aan zijn God en standvastig in zijn besluiten. Hij weet wat hij wil, en als hij nee gezegd heeft, is het nee, en niets kan hem daarvan afbrengen.” Toen voegde hij eraan toe: „Weet u wat mijn vrouw tegen me zei? Ze zei: ’Denk maar niet dat jullie dit uit eigen wil hebben gedaan. Nee, maar het is zijn God, Jehovah, die dit voor hem gedaan heeft zodat hij zijn congres kon bijwonen. Zijn God, Jehovah, is sterker dan onze god!’” De officier was zichtbaar aangedaan en besloot met te zeggen: „Ik heb bewondering voor u, en als ik in het verleden de kans had gehad om over God te weten wat u weet, zou ik beslist niet zijn wat ik nu ben.”

Nieuwe uitdagingen

Met de ontwikkeling van het toerisme en de handel sinds 1970 is Guadeloupe welvarender geworden. Er hebben veranderingen plaatsgevonden in het gebied. Er zijn mensen komen wonen van andere eilanden, in het bijzonder van Dominica en Haïti. Tegen januari 1987 was het nodig in Pointe-à-Pitre een Engelssprekende gemeente te stichten. Bovendien schenen de mensen steeds meer haast te hebben. Bij onze van-huis-tot-huisbediening werd het noodzakelijk rechtstreekse en doeltreffende inleidingen te gebruiken om de mensen ertoe te bewegen te luisteren.

Binnen de theocratische organisatie waren er ook belangrijke veranderingen. In 1972 ging, in overeenstemming met wat er onder Jehovah’s Getuigen overal ter wereld gebeurde, een lichaam van ouderlingen in plaats van één enkele opziener het opzicht over elke gemeente voeren. Voordien hadden wij het altijd over ’de gemeente van broeder Die-en-die’. De gemeenteopzieners genoten de achting van allen en hadden grote autoriteit. Niettemin waren deze broeders blij met de veranderingen die de organisatorische regelingen nauwer in overeenstemming met de bijbel brachten. Na de overgang verklaarde broeder Brisart: „Wij zijn getroffen door de voortreffelijke geest die door onze broeders wordt gedemonstreerd. Het is voor ieder van hen beslist een toets op hun nederigheid geweest. Wij zijn er trots op te zien dat zij die allemaal met succes hebben doorstaan.”

Ook de Koninkrijksbedieningsschool droeg bij tot een verbeterde geestelijke toestand in de gemeenten. De eerste klas in Guadeloupe, in 1961, werd door negentien ouderlingen bezocht. Maar toen dertig jaar later ouderlingen uit de hele eilandengroep voor onderricht bijeenkwamen, waren er 300 aanwezig. Gemiddeld heeft elke gemeente nu vijf ouderlingen om haar geestelijke behoeften te behartigen.

Deze geestelijke herders hebben liefdevolle zorg voor de kudde aan de dag gelegd, niet alleen onder relatief normale omstandigheden, maar ook in tijden van crisis.

Eerbied voor Gods wet inzake bloed

Omdat sommigen in de medische professie onvoldoende achting voor de rechten van patiënten tonen, zijn Jehovah’s Getuigen voor moeilijke situaties komen te staan in hun pogingen om te voldoen aan Jehovah’s vereiste zich te onthouden van bloed (Hand. 15:28, 29). De ouderlingen wilden voorzien in meer hulp voor Getuigen die voor een medische crisis stonden. Daarom kwam het in 1984 tot een bespreking van de situatie door het bijkantoorcomité en twee Getuigen die tevens arts waren. Het werd duidelijk dat er betere contacten met de medische wereld nodig waren. Er werd een comité benoemd om dit te behartigen. Zij organiseerden een bijeenkomst met anesthesisten in het ziekenhuis, en dit bleek bijzonder nuttig te zijn.

Net als Jehovah’s Getuigen in de meeste andere delen van de wereld hebben de broeders in Guadeloupe nu Ziekenhuiscontactcomités. Zeventien broeders hebben op door het Genootschap gehouden seminars een grondige opleiding voor deze dienst gekregen.

Een dreigende vulkaan

Andere crisissen hadden te maken met natuurrampen. In 1976 kwam de Soufrière, een vulkaan die lang slapend was geweest, weer tot leven. In het begin van dat jaar deden zich steeds vaker bevingen voor. Omstreeks negen uur op de ochtend van 8 juli barstte een scheur open op de helling van de vulkaan, waaruit een grote wolk gas en damp ontsnapte. Er begon vulkanische as op Basse-Terre en de naburige dorpen te regenen. Zowel de mensen als het land werden bedekt met een laagje grijs stof. Op 15 augustus gaven de autoriteiten wegens toenemende seismische vulkaanactiviteit bevel tot de volledige en onmiddellijke evacuatie van 72.000 mensen. Pas vijf maanden later mochten zij weer naar huis.

Er werden zeven gemeenten geëvacueerd. Er werd onmiddellijk hulp verschaft om ervoor te zorgen dat onze broeders gedurende deze tijd van benauwdheid onderdak hadden. Verkondigers die vroeger samen vergaderd en gewerkt hadden, waren nu her en der verspreid. Om in de nodige geestelijke hulp te voorzien, werd er met de ouderlingen en de dienaren in de bediening een speciale vergadering gehouden. Hun allen werd op het hart gedrukt de verkondigers uit hun respectieve gemeenten te lokaliseren en nauw contact met hen te onderhouden. Er werden bijzondere regelingen getroffen om te voorkomen dat de kudde uiteen zou vallen. Zij zouden in het gebied waar zij gehuisvest waren de gemeentevergaderingen bezoeken, maar er werden ook regelingen getroffen dat zij een speciaal voor hen opgerichte gemeenteboekstudie konden bezoeken en onder opzicht konden staan van een ouderling of een dienaar in de bediening uit hun oorspronkelijke gemeente. Dit bleek een ware zegen te zijn. Niet één van de schapen raakte verloren!

Een nacht vol verschrikkingen

Dertien jaar later sloeg een nieuwe crisis toe. Op zaterdag 16 september 1989 raasde de orkaan Hugo meedogenloos over Guadeloupe. Dit was niet de eerste keer dat het eiland door een orkaan geteisterd werd. In 1966 had de orkaan Ines de daken van de meeste houten huizen gerukt, en de elektriciteit was een maand afgesloten geweest. Maar wat er in 1989 gebeurde, was veel verwoestender. Windstoten, sommige met snelheden van meer dan 260 kilometer per uur, beukten het eiland urenlang. Het leek of er nooit een eind aan de nacht zou komen. Toen ten slotte de dag aanbrak, was de aanblik ontstellend. De straten leken slagvelden bezaaid met puin. Zo’n 30.000 mensen waren dakloos. Van de Getuigen waren 117 huizen verwoest en 300 andere zwaar beschadigd. Acht Koninkrijkszalen waren gedeeltelijk verwoest en 14 andere beschadigd.

Toen de orkaan Ines indertijd in 1966 had huisgehouden, hadden Jehovah’s Getuigen uit Porto Rico, Martinique, Frans Guyana en Saint Croix hulpgoederen aangevoerd. Maar toen de orkaan Hugo Guadeloupe in 1989 teisterde, stelde het Besturende Lichaam snel noodfondsen beschikbaar. Vervolgens snelden de broeders in Martinique, Frankrijk en elders te hulp met zendingen voedsel, kleding en materialen voor de wederopbouw. Sommigen kwamen persoonlijk om hulp aan te bieden. De broeders en zusters in Guadeloupe waren diep getroffen door al deze liefde. Zij zijn niet vergeten wat er ten behoeve van hen is gedaan.

Ook andere gebeurtenissen hebben de banden van internationale broederschap versterkt.

Het eerste internationale congres

In 1978 hadden de verkondigers in Guadeloupe het grote voorrecht als gastheer op te treden voor een internationaal congres. Het aantal bezoekers bereikte een hoogtepunt van 6274, en dat in een tijd toen wij maar 2600 plaatselijke Getuigen hadden. Wat een vreugde was het afgevaardigden te verwelkomen uit België, Canada, de Verenigde Staten, Zwitserland en van elders! Toen een plaatselijke hotelbeheerder voorstelde dat de broeders die met de huisvesting belast waren de hoteltarieven met tien procent zouden verhogen en dat zij dit bedrag dan in eigen zak zouden steken, weigerden de broeders en legden uit dat dit oneerlijk zou zijn. De beheerder schaamde zich dat hij die suggestie gedaan had en zei: „Nou, jullie Jehovah’s Getuigen zijn werkelijk anders. Ik heb die suggestie gedaan omdat die al eerder door andere religieuze groeperingen aanvaard was. . . . Maar jullie zijn anders, echt waar!”

Het succes van dat congres maakte nog duidelijker hoe dringend noodzakelijk het was dat wij een permanente plaats voor onze grote vergaderingen vonden.

Een nieuwe congreshal

Onze verplaatsbare congreshal was al ettelijke malen vergroot. Het was een groep bouwsels geworden die zo’n dertig ton woog, met zitplaatsen voor ongeveer 5000 personen. Het was een gigantische opgave het geheel voor iedere grote vergadering te vervoeren, op te zetten en weer af te breken. Maar het is zonneklaar dat Jehovah op de hoogte was van onze behoeften.

Van de edelmoedige gaven van alle gemeenten op deze eilanden werd een gunstig gelegen terrein van ruim vijf hectare aangekocht. Het volgende jaar, 1980, gebruikten wij de nieuwe locatie voor het eerst — nog steeds met onze verplaatsbare congreshal. Bij die gelegenheid, op het „Goddelijke liefde”-districtscongres, bereikte het aanwezigenaantal een nieuw hoogtepunt van 7040. Maar ditmaal was het niet nodig na de laatste zitting alles weer af te breken. Wat een opluchting!

Een aantal jaren werd van deze nieuwe regeling gebruik gemaakt. Toen beseften wij dat het tijd werd iets duurzamers te bouwen. Bekwame broeders gingen aan de slag en er werd een ruime zaal ontworpen, met open zijkanten voor een natuurlijke ventilatie. De nieuwe congreshal zou halfrond worden, met zitplaatsen voor 4000 personen. De bouwvergunning werd verkregen en het werk begon in 1987. Tegen juli, zes maanden nadat het werk op de bouwplaats begonnen was, was twee derde van het project voltooid en wij konden het dat jaar voor onze twee districtscongressen gebruiken. In het vervolg geen modder en hoge laarzen meer!

Veranderingen op het bijkantoor

Terwijl dit allemaal gaande was, vonden er op het bijkantoor veranderingen plaats. In februari 1976 werd in de hele wereld het opzicht op de bijkantoren van het Genootschap veranderd. In plaats van één leidinggevende opziener op elk bijkantoor te hebben, werden er regelingen getroffen voor een comité van drie of meer leden dat die verantwoordelijkheid zou behartigen, onder toezicht van het Besturende Lichaam. In Guadeloupe werd dit opzicht toevertrouwd aan Nicolas Brisart, Pierre Jahnke en Jean-Pierre Wiecek. Toen broeder Wiecek, die zendeling was, zich genoodzaakt zag naar Frankrijk terug te keren, werd hij vervangen door Flavien Bénin. Vervolgens werden Paul Angerville en later Jean Cambou, een kringopziener, uitgenodigd in dit comité te dienen.

Guadeloupe plukte ook de vruchten van de technische vooruitgang op het hoofdbureau en verscheidene bijkantoren. De Wachttoren die bestudeerd moest worden, kwam op hetzelfde tijdstip binnen als bij de broeders in andere landen. Onze Koninkrijksdienst in het Frans werd tegelijk gedrukt met de Engelse. Zo voelden wij ons op verschillende manieren meer een eenheid met de rest van de organisatie. Hoewel wij ons op enkele eilanden midden in de zee bevinden, voelen wij ons niet geïsoleerd. Wij dienen „eenstemmig” met onze christelijke broeders. — Jes. 52:8.

Geschikt onderkomen voor een groeiend bijkantoor

Indertijd, in 1966, had het Genootschap een huis aan Morne Udol 46, dicht bij Pointe-à-Pitre, als bijkantoor aangekocht. Dit werd later vergroot door nog een gebouw naast het huis te zetten, waarin zowel kantoren en lectuuropslag als een Koninkrijkszaal waren ondergebracht. Maar gezien de toename van het aantal lofprijzers van Jehovah in Guadeloupe was er iets groters nodig. Daarom gaf het Besturende Lichaam eind 1988 zijn goedkeuring aan de bouw van een compleet nieuw Bethelhuis en bijkantoor.

Het is echter een uitdaging een geschikt stuk grond te vinden op een eiland dat zo klein is als Guadeloupe. Maar Jehovah, de Eigenaar van de aarde, kan voorzien in wat nodig is, en dat heeft hij gedaan. Wij konden bij Sainte-Anne een terrein van circa één hectare kopen, gelegen op een heuvel met uitzicht op zee. De voorlopige tekeningen, alsmede de blauwdrukken, werden door het Bouwbureau van het Genootschap in New York geleverd. Michel Conuau, een Franse architect, verleende waardevolle hulp. De bouwvergunning kwam in recordtijd af, dank zij de burgemeester van Sainte-Anne, de gemeenteraad en de dienst Stadsplanning.

In september 1990 werd met de bouw begonnen. Vrijwilligers uit veertien landen deelden hun kennis en ervaring met elkaar en hielpen met het werk. In twee jaar was niet alleen het bouwwerk voltooid, maar waren er sterke vriendschapsbanden gesmeed tussen de Getuigen in Guadeloupe en de vrijwilligers uit andere landen met wie zij hadden samengewerkt. Indertijd, in 1954, toen Milton Henschel aanwezig was om de oprichting van het bijkantoor in Guadeloupe bekend te maken, waren hier 128 verkondigers. Hij was ook aanwezig op 29 en 30 augustus 1992 — toen ons bericht 6839 verkondigers vermeldde — om onze voortreffelijke nieuwe bijkantoorfaciliteiten aan Jehovah God op te dragen. In een geest van vriendschappelijkheid noemen onze buren dit „het dorpje van Jehovah’s Getuigen”.

Ons gebied — Een uitdaging

Het beperkte gebied in Guadeloupe is een uitdaging die iedere verkondiger moet aanvaarden. Gemiddeld hebben wij slechts twaalf huizen per verkondiger. Hoe wij die situatie aanpakken? Voorbereiding is van essentieel belang. Een pionierster zet uiteen: „Ik zorg dat de mensen eraan gewend raken mij te zien. Ik vind nog steeds nieuwe studies door mijn bediening te verdiepen. Ik denk aan mijn gebied in termen van afzonderlijke personen.” Een dienstopziener in een van de gemeenten in Pointe-à-Pitre, waar de verhouding één verkondiger op 28 inwoners is, zegt: „De mensen zijn bereid te luisteren, als wij maar iets interessants te zeggen hebben.” Hoewel af en toe een verkondiger zal vragen: „Waar gaan wij nog prediken?”, moedigt het steeds toenemende aantal bijbelstudies (nu meer dan 8500) ons aan het goede nieuws te blijven prediken.

Rechtstreeks gebruik van de bijbel speelt een belangrijke rol in de doeltreffendheid van onze bediening. Over het algemeen hebben de mensen in Guadeloupe respect voor de bijbel als het geschreven Woord van God, en zijn zij onder de indruk als wij hun tonen hoe dat boek actuele gebeurtenissen verklaart. Doeltreffend gebruik van illustraties moedigt mensen ook tot denken aan. Met name onze bejaarde broeders en zusters borrelen over van fantasie in dat opzicht. De levenswijze hier toen zij jong waren, deed mensen meer oog hebben voor de natuur. Zij zullen dus bijvoorbeeld de Koninkrijksboodschap illustreren door net als Jezus te refereren aan wat de natuur om hen heen te zien geeft. — Matth. 6:25-32.

Mooier dan ooit

Jehovah heeft door middel van zijn geest grote dingen tot stand gebracht in Guadeloupe. Hij heeft nederige mensen gevonden die, als de voegzame klei van de pottenbakker, niet geweigerd hebben zich naar zijn wil te laten vormen. In zijn huidige dag voor het „schudden” van alle natiën door middel van zijn oordeelsboodschappen, verzamelt Jehovah tevens „de begeerlijke dingen” en brengt hen in het aardse voorhof van zijn grote geestelijke tempel (Hag. 2:7). In 1968, dertig jaar na Cyril Winstons aankomst in Guadeloupe, berichtten wij voor het eerst 1000 verkondigers. In 1974 was dat aantal verdubbeld. De mijlpaal van 3000 werd in 1982 bereikt. Zeven jaar later waren de 3000 er 6000 geworden. Nu vergaderen meer dan 7250 verkondigers in 86 gemeenten. Ook al is de verhouding één verkondiger op elke 53 inwoners, wij zijn nog steeds vastbesloten druk bezig te blijven met prediken en onderwijzen, terwijl wij naar Jehovah opzien voor zijn zegen. Het „Eiland van het heerlijke water” is in geestelijke zin mooier geworden dan ooit. Ongetwijfeld zullen nog veel meer mensen reageren op de roep „Kom!” En zij zullen „het water des levens om niet” ontvangen. — Openb. 22:17.

[Voetnoot]

^ ¶23 Vergelijk Handelingen 2:41, waar gesproken wordt over de doop van ongeveer 3000 personen, klaarblijkelijk niet in de rivier de Jordaan — want dat zou voor de doopkandidaten alleen al om er te komen een wandeling van dertig kilometer hebben betekend — maar in waterbekkens in of in de buurt van Jeruzalem.

[Kaart op blz. 116]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

GUADELOUPE

GRANDE-TERRE

Pointe-à-Pitre

BASSE-TERRE

[Kaart op blz. 151]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

GUADELOUPE

Saint Martin

Saint-Barthélemy

La Désirade

Îles de la Petite-Terre

Les Saintes

Marie Galante

[Illustratie op blz. 120]

Condé Bonchamp, een van de eersten in Guadeloupe die met waardering naar het goede nieuws luisterden

[Illustratie op blz. 123]

De man van Noéma Missoudan (nu Apourou) kwam steeds laat thuis; zij ging hem achterna — naar een vergadering van Bijbelonderzoekers!

[Illustratie op blz. 124]

René Sahaï doopt nieuwe Getuigen in 1945

[Illustratie op blz. 125]

Olga Laaland brengt op een congres in Frankrijk verslag uit over het werk in Guadeloupe

[Illustratie op blz. 130]

Toen Duverval Nestor de waarheid voor het eerst hoorde en vervolgens aanvaardde, lag hij in het ziekenhuis

[Illustratie op blz. 131]

Georges Moustache gaf dagelijks op het middaguur getuigenis op de plaats waar hij werkte

[Illustratie op blz. 133]

Gemeente Basse-Terre aan het eind van de jaren ’50

[Illustratie op blz. 136]

Een buslading verkondigers trekt uit in de velddienst op het platteland

[Illustratie op blz. 138]

Zendelingen van de boot „Light” namen ijverig deel aan het getuigeniswerk

[Illustratie op blz. 139]

Nicolas en Liliane Brisart werden in 1955 voor het eerst uit Frankrijk naar Guadeloupe gezonden

[Illustratie op blz. 141]

Flora Pemba, die onder zware verdrukking haar standpunt voor Jehovah innam

[Illustratie op blz. 142]

Van links naar rechts: Mickaëlla en Donat Tacita, met Marc Edroux, 1994

[Illustratie op blz. 143]

Verneil Andrémont, een van de negentien afgevaardigden van Guadeloupe op het internationale congres van 1958

[Illustratie op blz. 146, 147]

De verplaatsbare congreshal van Guadeloupe

[Illustratie op blz. 150]

Armand en Marguerite Faustini, die tien jaar in Guadeloupe hebben gediend; thans in Martinique

[Illustraties op blz. 158]

Meer dan honderd jaar; elk dient Jehovah al meer dan dertig jaar

Laurentia Jean-Louis

Catherine Gumbs

[Illustraties op blz. 161]

Congreshal in Lamentin

[Illustraties op blz. 162]

Bijkantoor en Bethelfamilie van Guadeloupe

[Illustratie op blz. 167]

Bijkantoorcomité, van links naar rechts: Paul Angerville, Nicolas Brisart, Pierre Jahnke, Jean Cambou