Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Mexico

Mexico

Mexico

WANNEER Mexico ter sprake komt, rijst bij velen het beeld van kleurrijke Mexicaanse dansers, gitaristen die romantische serenades tokkelen en slaperige stadjes van huizen met witgekalkte muren en rode pannendaken. Anderen denken aan een verkeersopstopping in een megastad zoals Mexico-Stad, Guadalajara of Monterrey. Bij sommigen gaan de gedachten uit naar een volk van nederige en gastvrije mensen, die glimlachen en je vriendelijk de hand toesteken. Mexico is dat allemaal, maar het is ook nog veel meer.

Het is een land waar geestelijke voorspoed heerst. Hoewel Jehovah’s Getuigen in meer dan 230 landen werkzaam zijn, wordt sinds 1987 ruim tien procent van alle huisbijbelstudies die zij wereldwijd leiden in Mexico gehouden. En dit programma van bijbels onderwijs werpt resultaten af. In de afgelopen vijf jaar hebben zich in Mexico 154.420 personen aangeboden voor de doop als symbool van hun opdracht aan Jehovah.

Er moet echter nog veel worden gedaan om in heel Mexico een grondig getuigenis te geven. De bevolking bedraagt in totaal meer dan 87 miljoen. De voertaal is Spaans; maar er worden tevens andere talen en ook dialecten gesproken. Hoewel niet iedereen in Mexico een grondig getuigenis heeft gekregen, brengt Jehovah uit alle groepen die in hun verscheidenheid samen de natie vormen, mensen voor zijn dienst bijeen. Hoe wordt dit tot stand gebracht? Om die vraag te beantwoorden, nodigen wij u uit met ons mee op reis te gaan door de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Mexico.

Maar eerst zult u het nuttig vinden iets te weten over het Mexicaanse volk zelf en gebeurtenissen die hun kijk op de dingen hebben gevormd.

Achtergrond van het Mexicaanse volk

Wat is hun oorsprong? De meest wijdverbreide theorie is dat de eerste stammen die Mexico bevolkten van Aziatische afkomst waren en dat zij via de Beringstraat zijn overgestoken naar wat wij thans als Amerika kennen. Ver voor het begin van de gewone tijdrekening waren zij reeds gevestigde bewoners van Mexico.

Meer dan één grote indianenstam heeft een voorname rol in de Mexicaanse geschiedenis gespeeld. Zo waren er de Olmeken, Maya, Zapoteken en Tolteken. Toen de Spanjaarden in de loop van de jaren negentig van de vijftiende eeuw zich van West-Indië meester gingen maken, heersten de Azteken over een groot deel van wat thans het zuidelijk deel van Centraal-Mexico is. Hun hoofdstad, Tenochtitlán, had een bevolking die door sommigen op 250.000 is geschat. Maar toen in 1521 de laatste Aztekenheerser zich aan Hernán Cortés overgaf, kwam dit land onder Spaans bewind.

De Azteken waren zonaanbidders, en ook aanbaden zij natuurkrachten zoals regen en vuur, waaraan zij de instandhouding van het leven toeschreven. Met de komst van de Spanjaarden voltrok zich een botsing van culturen. Onder Spaanse heerschappij werd aan de Indianen bij staatsbesluit de rooms-katholieke religie opgelegd. Mettertijd kwam er een eind aan de mensenoffers die zij in verband met hun voormalige aanbidding gewoon waren te brengen, maar andere geloofsovertuigingen en praktijken versmolten met hun nieuwe religie.

Behalve de uitbuiting door Europese heersers bestond er een subtiele methode van onderdrukking, gebaseerd op de nieuwe religie. Hoe dat zo? Het onderwijs was in handen van de kerk en werd alleen opengesteld voor de rijke en invloedrijke klassen, terwijl het gewone volk analfabeet moest blijven en onwetend werd gehouden. Dit maakte hen tot een gemakkelijke prooi voor religieus fanatisme.

Er verstreken bijna drie eeuwen, waarin de rooms-katholieke geloofsovertuigingen en gebruiken met het dagelijks leven van de mensen vervlochten raakten; toen, in 1810, brak er opstand uit tegen het Spaanse bewind. Deze werd geleid door een priester, Miguel Hidalgo y Costilla, en kenmerkte het begin van de onafhankelijkheidsoorlogen. De nieuwe staat en de Rooms-Katholieke Kerk bleven nauw met elkaar verbonden, en de mensen bleven het katholieke geloof belijden.

Niettemin raakte de regering er na verloop van tijd van overtuigd dat religie meer kwaad dan goed deed, en zo werd er onder de Leyes de Reforma (hervormingswetten) in 1859 een wet uitgevaardigd waarbij Kerk en Staat gescheiden werden. Deze wet verordende ook de inbeslagneming van al het onroerend goed dat de kerk bezat.

Tegen het einde van 1910 werd het land opnieuw door revolutie in beroering gebracht, ditmaal in een poging het dictatorschap van Porfirio Díaz omver te werpen. Het succes hiervan leidde in 1917 tot een nieuwe poging om de hervormingswetten door te voeren. In die tijd was de vrijheid van godsdienst in Mexico bij de wet vastgelegd, maar met zekere bepalingen die in het bijzonder bedoeld waren om de invloed van de Rooms-Katholieke Kerk aan banden te leggen. Toen de revolutie luwde, kreeg iets anders, wat nog grotere vrijheid zou brengen, steeds meer vaart. Dat was de verbreiding van goed nieuws over Gods voornemen met de mensheid.

Een album vol geestelijke evenementen

Het verslag van het werk van Jehovah’s Getuigen in Mexico is als een verzameling prenten, een kostbaar historisch album. De eerste bladzijde van ons album gaat terug naar 1893. In dat jaar schreef een man in Mexico die Stephenson heette een brief waarin hij niet alleen blijk gaf van zijn belangstelling om bijbelse waarheden te bestuderen maar ook om die met andere mensen in Mexico te delen. De brief was geadresseerd aan het bureau van het Wachttorengenootschap in Allegheny, Pennsylvania (VS). Hij luidde: „Ik sluit vijf dollar in. Noteert u mij alstublieft voor een jaarabonnement op ’Zion’s Watch Tower’ en stuurt u mij voor het resterende bedrag zoveel mogelijk exemplaren van de drie delen van ’Millennial Dawn’, daar ik deze aan verschillende vrienden zowel hier als in Europa wil zenden. Ik hoop in de ’Watch Tower’ artikelen aan te treffen die in dit land iets goeds zullen kunnen uitrichten indien ze in het Spaans worden vertaald en uitgegeven; ik zou zelfs de vertaling van de ’Dawns’ op mij kunnen nemen als ik over de financiële middelen beschikte om ze te laten uitgeven.”

Dit gebeurde in het tijdperk van Porfirio Díaz — een tijd waarin er in Mexico een zeer religieuze aristocratische klasse en een zeer arme arbeidersklasse waren. Die arbeidersklasse was vroom religieus en werd door de katholieke geestelijken beheerst. In 1910/11 leidde wijdverbreid geweld en bloedvergieten tot een verandering van bestuur. Díaz werd tot aftreden gedwongen.

Toen het stof van de revolutionaire beroering min of meer was neergedwarreld en het land fysiek en economisch door de oorlog was geruïneerd, waren er mensen die naar God begonnen te zoeken. Zij die naar het noorden, naar de Verenigde Staten, waren gevlucht, begonnen terug te keren en onder de dingen die sommigen meebrachten waren kostbare schatten in de vorm van bijbelverklarende boeken. Er waren ook Bijbelonderzoekers uit de Verenigde Staten die herhaaldelijk naar Noord-Mexico reisden om het goede nieuws met de mensen daar te delen. Het gevolg was dat enkele geïsoleerde personen in Mexico de waarheid leerden kennen en deden wat zij konden om deze aan anderen te verbreiden.

Eerste pogingen tot organisatie

Abel Ortega, een jonge man die medicijnen wilde gaan studeren, reisde in 1917 naar San Antonio in Texas. Daar hoorde hij van een zekere broeder Moreyra over Gods voornemen met de mensheid. Abel wijzigde zijn plannen; toen hij naar Mexico terugkeerde, was hij toegerust met een beter plan, Het Goddelijk Plan der Eeuwen. Zijn oom, die zijn medische studie mogelijk had gemaakt, was daar niet blij mee, en ook was hij niet onder de indruk van de nieuwe geloofsovertuigingen van zijn neef. Het gevolg was dat Abel het huis uit moest. Hij verhuisde naar de rand van Mexico-Stad, naar een nederzetting die Santa Julia wordt genoemd. Daar begon hij onder het weelderige lover van een grote boom vergaderingen te houden. Binnen twee jaar bestond de groep uit ongeveer dertig personen.

Toen het aantal groeide, werd het duidelijk dat zij een passende vergaderzaal nodig hadden. Die vonden zij in het hart van de stad. In 1919 werden er in Mexico ook kleine congressen van Bijbelonderzoekers gehouden, die vier dagen duurden.

Kort daarna raakte Abel Ortega echter in de ban van een nieuwe religieuze groepering in Frankrijk. Hij wandelde niet langer met zijn voormalige christelijke broeders. Het kwam tot verdeeldheid en er bleven slechts weinig mensen over die zich inspanden om Jehovah’s wil te doen.

Spaans bijkantoor van het Genootschap in Los Angeles

In ons historische album vinden wij voor deze tijdsperiode een lange, slanke Colombiaan, Roberto Montero, die in 1914 in de Verenigde Staten de waarheid leerde kennen en gedoopt werd. Met de ijver van zijn ’eerste liefde’ was het zijn streven al het mogelijke te doen voor de verbreiding van het goede nieuws. Een tijdlang werkte hij op Brooklyn-Bethel, toen C. T. Russell nog president van het Wachttorengenootschap was. „Klaarblijkelijk tussen 1917 en 1918”, aldus zijn dochter María Luisa Montero (Bordier) „stuurde broeder Rutherford [de tweede president van het Wachttorengenootschap] mijn vader naar Los Angeles om de zorg op zich te nemen voor een Spaanssprekende groep die zich daar had gevormd en ook de leiding op zich te nemen over de produktie in het Spaans van La Torre del Vigía, die thans La Atalaya [De Wachttoren] heet.” Derhalve opende Roberto Montero een bijkantoor in Los Angeles (Californië) en begon daar de publikaties van het Genootschap in het Spaans te vertalen en deze te verzenden naar Spaanssprekende mensen die erom vroegen.

Van daar uit bereikte het tijdschrift La Torre del Vigía Mexico. Soms werd het maandelijks gestuurd; soms elke twee maanden. Datzelfde bijkantoor in Los Angeles verspreidde ook de boeken die door Pastor Russell waren geschreven. Het Goddelijk Plan der Eeuwen en het scenario van Het Photo-Drama der Schepping raakten in Mexico wijd en zijd bekend.

Een bijkantoor in Mexico

Ondanks de problemen in de groep die eertijds met Abel Ortega in Mexico-Stad verbonden was geweest, waren er rechtgeaarde Mexicanen die naar de waarheid hongerden en die de bijbel bleven bestuderen met behulp van de Wachttoren-publikaties. Uit verschillende delen van de republiek kwamen brieven met verzoeken om lectuur. Het gevolg was dat Roberto Montero tegen het eind van 1920 een rondreis door Mexico maakte en enkele geïnteresseerden bezocht. Hij had een ontmoeting met de groep in Mexico-Stad — toen ongeveer dertien personen — en ook met groepen die in Monterrey, Guadalajara, Puebla en Veracruz tot ontwikkeling kwamen.

In 1925 waren er verscheidene klassen of gemeenten geformeerd. Binnen de eerstvolgende paar jaar steeg het aantal van die klassen tot negen. Maar tegen 1929 waren er nog maar vier over.

Vervolgens schonk broeder Rutherford eind 1929 bijzondere aandacht aan Mexico en vestigde een bijkantoor in Mexico-Stad. David Osorio Morales, een jonge broeder uit de Verenigde Staten, werd met de leiding over het werk belast. Nu er plaatselijk een betere organisatie was, maakte de prediking van het goede nieuws grotere vorderingen.

In die dagen was de verhouding tussen de Rooms-Katholieke Kerk en de regering gespannen. Sommige katholieke kerken waren gesloten. Toen de aartsbisschop van Mexico, Don José Mora y del Río, in 1926 zijn veroordeling uitsprak over bepalingen van de Grondwet, werd hij in de gevangenis gezet. Dit alles was het startsein voor de oorlog van de Cristeros. Nogmaals gingen soldaten en gewapende troepen van de tegenpartij in het hart van de republiek over tot actie. Na een strijd van ongeveer vier jaar werd een overeenkomst bereikt en werd de aanbidding in de kerken hervat. Maar de verhouding tussen Kerk en Staat hield niet meer in dan dat men elkaar duldde. De grondwet van 1917, die religie aan banden legde, bleef van kracht. Onder het Mexicaanse volk waren er wel sommigen die hongerden en dorstten naar rechtvaardigheid, maar weinigen wisten waar die te vinden was.

Registratie bij de regeringsautoriteiten

Op 23 mei 1930 diende het bijkantoor van het Genootschap bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken een aanvraag in om de Internationale Vereniging van Bijbelonderzoekers te registreren. Tot de hoofddoelstellingen die werden beschreven behoorde het volgende:

„Dat de Internationale Vereniging van Bijbelonderzoekers zich ten doel stelt met behulp van alle mogelijke middelen de beginselen en waarheden te verbreiden die bijdragen tot beschaving van alle maatschappelijke klassen, doch in het bijzonder de laagste klasse, door ernaar te streven haar status zowel in economisch als in moreel, mentaal en fysiek opzicht te verheffen.”

In de aanvraag werd gewag gemaakt van het feit dat de Vereniging bij het nastreven van haar doeleinden drukwerk verspreidde alsook gebruik maakte van andere communicatiemiddelen, dat ze regelingen trof voor openbare lezingen waarin onderwerpen in het licht van de bijbel werden onderzocht, en dat ze studieklassen organiseerde. In die tijd probeerde de Mexicaanse regering een eind te maken aan zowel religieus fanatisme als de onwetendheid waaruit het voortkomt. Om die reden werd in de aanvraag de nadruk gelegd op de onderwijsaspecten van ons werk. Betreffende de aard van de religieuze activiteiten van de Vereniging verklaarde deel „e” van de tweede clausule:

„Dat haar leden diepe eerbied hebben voor de Schepper van hemel en aarde, Jehovah God, en hem lofprijzen in woord en daad en hun gevoelens tot uiting brengen zonder gebruik te maken van rituelen en ceremoniën enz., maar uitsluitend door middel van argumenten en redeneringen die het hart overtuigen en bevredigen, daar zij onverzoenlijk antiklerikaal zijn en tegenstanders van de beheersing van het geweten en de beknotting van de rede.” Daaropvolgend werd ondubbelzinnig verklaard dat wij „geen religieuze sekte vormen” en werden elf punten aangevoerd om dat te ondersteunen.

Op 2 juni 1930 ontvingen wij antwoord van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waarin werd verklaard: „Dit Ministerie verleent machtiging tot het werk dat ten behoeve van de Internationale Vereniging van Bijbelonderzoekers was verlangd, zolang genoemde vereniging niet schendt wat in wetten is voorgeschreven ter zake van religieuze aanbidding en het optreden naar buiten toe . . .”

Later, op 14 december 1932, werd een nieuwe aanvraag ingediend, om de naam te veranderen van Internationale Vereniging van Bijbelonderzoekers in Sociedad de la Torre del Vigía (Wachttorengenootschap), zonder de reeds uiteengezette doelstellingen te wijzigen. Er werden echter verhelderende paragrafen toegevoegd, waaronder de volgende:

„Wij nemen niet deel aan politiek. Wij geloven dat Jehovah de Schepper van de hemel en de aarde [is], en dat de bijbel zijn Woord is dat zijn voornemens met het mensdom onthult. Dat hij beloofd heeft zijn regering en autoriteit over de aarde te vestigen onder leiding van de Heer Jezus Christus, en dat wij ons reeds bevinden in de tijd van de oprichting van deze regering, die voor alle natiën der wereld tot geluk zal leiden.”

Een andere paragraaf lichtte de neutrale positie van het Genootschap nader toe. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken bevestigde op 20 december 1932 de ontvangst van de aanvraag. Het wettelijke instrument dat door Jehovah’s Getuigen wordt gebruikt, werd dus al meer dan zestig jaar geleden door de Mexicaanse autoriteiten geregistreerd. In overeenstemming met de reeds zo vroeg uiteengezette doeleinden heeft de prediking van het goede nieuws zich over het hele land verbreid.

Het goede nieuws bereikt de staat Chiapas

Zelfs al vóór die registratie bereikte het goede nieuws de staat Chiapas in het zuidelijke deel van het land, en het werd daar gebracht door iemand die niet eens een Bijbelonderzoeker was, zoals Jehovah’s Getuigen destijds genoemd werden. Vanuit dat gebied trok een welgesteld man, Del Pino genaamd, naar Europa om medicijnen te studeren. Terwijl hij daar was, leerde hij ook veel van de Bijbelonderzoekers. Na zijn terugkomst in Mexico bracht hij een zaal in gereedheid waar hij zijn arbeiders op de hacienda Montserrat en ook plaatselijke evangelische voorgangers placht uit te nodigen. Hij wist de weg in de bijbel en hij schepte er een groot genoegen in leerstellige waarheden bekend te maken aan degenen die bijeengekomen waren.

Iemand die met een open geest en hart naar deze besprekingen luisterde, was de jonge José Maldonado, die in 1924 op de hacienda werkzaam was. Er zijn geen bewijzen dat zijn werkgever, dr. Del Pino, zich ooit met Jehovah’s Getuigen heeft verbonden, hoewel hij wel de Wachttoren-publikaties ontving. Maar de bijbelse waarheden die de jonge José hoorde, wekten in hem het verlangen een aandeel te hebben aan het prediken van de bijbelse waarheid. In 1927 vestigde José zich in Tuxtla Gutiérrez en vandaar verbreidde hij het goede nieuws en verspreidde hij bijbelse lectuur door de hele staat Chiapas — en dat zonder dat hij enige opleiding van de organisatie had gekregen. In een andere stad, Tapachula, bij de grens met Guatemala, begon eveneens in die tijd Josefina Rodríguez de bijbelse boodschap te prediken.

Na enkele jaren bracht een broeder genaamd Carreón een bezoek aan zowel José Maldonado als Josefina Rodríguez. Hij gebruikte het huis van broeder Maldonado als basis en keerde daar iedere vier of vijf dagen terug om lectuur op te halen, terwijl hij de hele streek langs de kust van de Grote Oceaan tussen Arriaga en Tapachula bewerkte. Het landschap daar was schitterend, maar de bergwegen waren niet best, dus meestal werd er te voet gereisd. In de avonden hield broeder Carreón toespraken en bood dan na afloop de publikaties van het Genootschap aan. Op die manier werd er heel wat lectuur verspreid. Hij combineerde zijn predikingsactiviteit echter met de verkoop van handelswaar.

Op een congres in Mexico-Stad in 1931 kregen de colporteurs opdracht zich te concentreren op het verspreiden van bijbelse lectuur in plaats van andere produkten te verkopen. Broeder Carreón nam daar aanstoot aan en verliet de organisatie. Toen verbond hij zich met een man die Pérez heette, in Veracruz. Na verloop van tijd richtten zij een groep op die Estudiantes Nacionales de la Biblia (Nationale Bijbelonderzoekers) heette.

Wat José Maldonado betreft, die was van meet af aan onder de indruk geweest van het feit dat Jehovah’s organisatie internationaal is. Hij was diep getroffen door wat hij op dat congres in Mexico-Stad hoorde. Centraal in het programma stonden de naam Jehovah’s Getuigen en de verantwoordelijkheid die met het dragen van die naam gepaard gaat. Voordat het congres ten einde was, had broeder Maldonado besloten al zijn tijd te geven aan het prediken als colporteur. En er was werkelijk een grote behoefte aan predikers van het goede nieuws. Er waren in die tijd in het hele land slechts 82 Getuigen.

„Wij hebben in Mexico volop gebied”

Het volgende jaar gaf broeder Maldonado, omdat hij zijn dienst wilde uitbreiden, de wens te kennen om te gaan prediken in Guatemala, dat aan de staat Chiapas grenst. Het bijkantoor van het Genootschap in Mexico antwoordde: „Geliefde Broeder Maldonado, Wij hebben in Mexico volop gebied. Wij zouden kunnen zeggen dat het gebied maagdelijk is. Er zijn rond de 15.000.000 inwoners in Mexico. Er zullen ten minste 7.000.000 getuigenissen moeten worden gegeven, en wij zijn pas aan de 200.000 . . . Er is de eerstkomende vijf jaar nog genoeg werk voor ongeveer 100 colporteurs. Op het ogenblik hebben wij er slechts 33 in het veld. Je kunt je dus wel voorstellen hoeveel werk wij in dit land nog te doen hebben.” (Een „getuigenis” was een mondelinge uiteenzetting over Jehovah en zijn voornemens, waarbij zo mogelijk enige lectuur werd verspreid.)

Broeder Maldonado en zijn vrouw aanvaardden predikingstoewijzingen in de staat Morelos, ten zuiden van Mexico-Stad; later werd het weer de staat Chiapas en nog later Guerrero, op enige afstand ten westen van Chiapas. ’Toen wij in de staat Guerrero aankwamen, kochten wij een ezel die Volcán heette en waar mijn vrouw erg aan gehecht raakte,’ zo vertelt broeder Maldonado ons, ’want er was in de omgeving van Arcelia geen vervoer. Aan de ene kant van de ezel laadden wij de lectuur en aan de andere een koffer met onze kleren.’

Eind 1933 bevond broeder Maldonado zich in de staat Veracruz aan de oostkust. Terwijl hij daar was, werd er vanuit Mexico-Stad een nieuw uitrustingsstuk gestuurd om in het predikingswerk te gebruiken: een elektrische transcriptiemachine. Als die in combinatie met een luidspreker werd gebruikt, kon een op de plaat opgenomen bijbelse toespraak door een groot gehoor worden verstaan. Broeder Maldonado gebruikte deze apparatuur op gemeentevergaderingen en op andere plaatsen om een openbaar getuigenis te geven. Wanneer hij en zijn vrouw naar afgelegen plaatsen reisden om te prediken, vervoerden zij de machine op de rug van een ezel (niet Volcán, want die hadden zij ooit uit geldnood moeten verkopen).

Broeder Maldonado vat zijn werk aldus samen: „Van 1931 tot 1941 was ik pionier. Ik reisde, omdat in die tijd een pionier hele staten en niet slechts één nederzetting bewerkte.”

Een aantal jaren deden zij dit met een klein kind bij zich. Soms werden zij met pistolen of geweren bedreigd. Broeder Maldonado werd in de gevangenis geworpen en bij één gelegenheid werd hij geslagen. Toen hun dochtertje zeven jaar werd, leek het hun verstandig zich in Mexico-Stad te vestigen. Daar bleven zij een aandeel hebben aan de dienst. Later is hij een tijdlang uit de organisatie gegaan, maar na verloop van tijd is hij teruggekomen en hij is tot aan zijn dood Jehovah blijven dienen.

Noordelijke staten krijgen getuigenis

Intussen staken in het noordelijke deel van het land een aantal mensen zonder het van elkaar te weten de grens van de Verenigde Staten over om de Koninkrijksboodschap met het Mexicaanse volk te delen.

Onder hen was Manuel Amaya Veliz, een lange, magere jonge man die de waarheid in 1922 van een collega in El Paso (Texas) had gehoord. Hij was toentertijd actief in een groep die voor hervormingen ageerde. Hij zette zijn situatie als volgt uiteen: „Ik had een paar halfgare ideeën. Ik was dol op alles wat zich keerde tegen de geestelijken, het kapitalisme en de politiek.” Op uitnodiging van zijn collega ging hij mee om een lezing te horen die door Roberto Montero gehouden werd. Hoewel Manuel eerst nog besluiteloos was, begon hij in 1928 als Koninkrijksverkondiger te dienen. In 1931 symboliseerde hij zijn opdracht door de doop en werd aangesteld als „dienstleider” in El Paso. Maar hij wilde meer doen om de waarheid te verbreiden.

„Ik had Jehovah herhaaldelijk in gebed gevraagd mij toe te staan naar Mexico te gaan om het Koninkrijkswerk te doen”, merkte hij later op. Toen er bij het bedrijf waar hij werkte een algehele reorganisatie plaatsvond, leverde zijn ontslagpremie het geld op dat hij nodig had om te verhuizen. Zo kwam het dat hij en zijn vrouw in hetzelfde jaar dat hij gedoopt werd een Model T Ford 1926 en een kleine aanhanger vollaadden met de bezittingen die zij niet konden verkopen en zich in zuidelijke richting begaven, op weg naar Ciudad Camargo in het hart van de staat Chihuahua.

Om aan een beetje geld te komen, spreidde Manuel wat koopwaar die hij had meegebracht uit op de grond op het marktplein. „Zodra ik een paar centavos bij elkaar had, ging ik naar Mexico-Stad en meldde mij op het bijkantoor”, wist hij te vertellen. Er werden regelingen getroffen om een predikingsveldtocht te beginnen met Ciuadad Camargo als uitgangspunt.

De predikingsveldtochten van broeder Amaya

„Ik begon op mijn eigen manier te werken, maar altijd in overeenstemming met de organisatie”, zei broeder Amaya. Hij had een goede sortering boeken van het Genootschap in het Spaans, zoals Bevrijding, Schepping, Regeering, Profetie en Leven. Hij gaf getuigenis en liet zoveel mogelijk lectuur achter. Sommigen begonnen belangstelling te tonen.

Telkens opnieuw maakte broeder Amaya rondreizen, tot hij zowel de staat Chihuahua als de staat Durango had bewerkt — een flink stuk van het noorden van Centraal-Mexico. Om er zeker van te zijn dat hij volop lectuur zou hebben om mee te werken, vroeg hij het Genootschap zendingen naar verschillende steden op zijn route te sturen, die hij bij aankomst zou afhalen. Als hij lectuur verspreidde, ruilde hij die dikwijls tegen levensmiddelen, aangezien veel mensen te arm waren om een bijdrage te geven.

In de staat Coahuila, in het gebied dat La Laguna heet, trof hij een man die tegen hem zei: ’Ik ben ook een Getuige.’ Het was Florentino Banda, die in 1933 uit Texas naar het zuiden was verhuisd. Samen bewerkten zij het gebied en vervolgens bracht broeder Banda nabezoeken bij geïnteresseerden toen broeder Amaya naar zijn huis in Ciudad Camargo terugkeerde. Later heeft broeder Banda, vergezeld van zijn vrouw, als reizende opziener gediend.

Broeder Amaya heeft met veel succes mensen geholpen de waarheid te leren kennen en ijverige dienstknechten van Jehovah te worden. In Valle de Allende leerde Rodolfo Maynez met hulp van broeder Amaya de waarheid kennen. Bij verscheidene gelegenheden heeft broeder Maynez de waarheid tegenover de autoriteiten verdedigd, en bij één gelegenheid daagde hij de plaatselijke priester uit tot een debat. Daar, in Valle de Allende, hielp broeder Amaya ook de familie Bordier. Gildardo Bordier heeft later op het bijkantoor van het Genootschap in Mexico gediend; vervolgens is hij getrouwd met Roberto Montero’s dochter María Luisa. Deze twee zijn tot op de dag van vandaag getrouw gebleven.

Manuel Amaya heeft tot aan zijn dood in 1974 Jehovah getrouw gediend. Na verloop van tijd sloot zijn vrouw Angelita zich bij hem aan in de dienst voor Jehovah. Zij heeft meer dan vijftig jaar getrouw dienst verricht voordat zij in 1990 stierf.

Hoe ging het werk in Mexico-Stad?

Na de opening van het bijkantoor in Mexico-Stad in 1929 maakte de prediking van het goede nieuws grotere vorderingen. Het volgende jaar waren er in de hoofdstad drie en in de rest van het land negentien klassen aan het werk.

Onder degenen die van geestelijke honger blijk gaven, was een jonge man in Mexico-Stad die tot de Grieks-Orthodoxe Kerk behoorde. Samen met een andere Griek onderzocht hij op zijn werk dikwijls de Schrift. Op een dag in 1929 kwam zijn vriend de winkel binnen met het boek Het Goddelijk Plan der Eeuwen. Zij waren opgetogen over wat zij lazen. Zij bemachtigden meer lectuur — boeken en brochures. „Die brochures en het boek Bevrijding maakten echt indruk op mij”, zei broeder Hércules Dakos toen hij vertelde wat zijn eerste indrukken waren geweest.

Nog in dezelfde week dat Hércules voor het eerst werd uitgenodigd, bezocht hij een vergadering om La Torre del Vigía te bestuderen. Die dag ging hij naar huis met een doos vol boeken en brochures — voor hemzelf en om aan anderen uit te delen. Weldra begon hij met zowel vrienden als klanten over het goede nieuws van Gods koninkrijk te praten. Nog datzelfde jaar, 1929, werd hij gedoopt. Het volgende jaar pakte hij, popelend van verlangen om de waarheid met zijn familie te delen, zijn koffers voor een bezoek aan Griekenland.

Na anderhalf jaar keerde Hércules enthousiaster dan ooit naar Mexico terug. Hij constateerde dat de gemeente waarmee hij verbonden was geweest, in omvang was verdubbeld.

De Plaza Mayor in Mexico-Stad genoot zijn bijzondere aandacht. In de regeringsgebouwen trof hij velen aan die bereid waren te luisteren. Om de president te bereiken, schreef Hércules een brief; en in een antwoord van de secretaris van de president werd gevraagd of hij zo vriendelijk wilde zijn wat lectuur te bezorgen.

Enkele maanden nadat broeder Dakos uit Griekenland was teruggekeerd, kreeg het werk in Mexico nog een extra stimulans.

Broeder Rutherford bezoekt Mexico

Van 26 tot 28 november 1932 werd in Mexico-Stad een nationaal congres gehouden. Broeder Rutherford en Eduardo Keller van het hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn (New York) waren daarbij aanwezig. Tijdens dat bezoek heeft broeder Rutherford op vijf radiostations toespraken gehouden. De programma’s waren door het hele land te horen en werden gunstig ontvangen.

Terwijl broeder Rutherford in Mexico was, trof hij regelingen om de bijkantooropziener te vervangen, omdat bleek dat deze zich bezighield met gedrag dat voor een christen ongepast was. Roberto Montero werd uitgenodigd naar Mexico te verhuizen om de leiding over het bijkantoor op zich te nemen. Aangezien hij echter niet direct kon komen, werd broeder Keller met de tijdelijke supervisie belast.

Broeder Montero arriveerde in april 1933. De recente problemen bij het opzicht hadden een negatieve uitwerking gehad op de velddienst; er viel geestelijk heel wat op te bouwen. Een verslag in de Boletín (Bulletin, nu Onze Koninkrijksdienst) van november 1933 onthulde: „Het aantal werkers daalde van een hoogtepunt van 253 in 1932 tot een hoogtepunt van 105 in 1933 . . . In februari liep het aantal terug tot 48.”

De familie Montero wordt de Bethelfamilie

Hoe was het bijkantoor georganiseerd toen de familie Montero in Mexico aankwam? De zoon, Roberto jr., die nu in Los Angeles (Californië, VS) woont, vertelt ons:

„Ik was vijf jaar toen ons gezin in Mexico-Stad aankwam. Wij woonden in een huis met drie verdiepingen (met inbegrip van een kelder), dat later door het Genootschap werd gekocht en het eerste bijkantoor van La Torre del Vigía werd. . . .

Kort daarop nodigde mijn vader broeder Samuel Campos uit om de boekhouding op het bijkantoor te komen doen, en omdat hij tweetalig was hielp hij mijn vader de lectuur in het Spaans te vertalen. Mijn moeder ontfermde zich over de velddienstrapporten en het archief. In de loop der jaren heeft mijn vader mij en mijn zus leren typen en stenograferen, zodat wij op kantoor zouden kunnen helpen.

Toen wij dat goed onder de knie hadden, typten wij als wij uit school kwamen onder andere een schone kopie van de vertaalde manuscripten en hielpen met de correspondentie. Wij beschouwden dit als een groot voorrecht. Na verloop van tijd kwamen er andere broeders op het bijkantoor werken, [Mario] Mar en zijn vrouw Conchita, José Quintanilla en zijn vrouw Severa, Carlos Villegas, en voor een korte tijd Daniel Mendoza. . . .

Tot de vele verantwoordelijkheden van broeder Mar behoorde het toezicht op de pers die gekocht was voor het drukken van El Informador, thans Onze Koninkrijksdienst, alsook verschillende soorten strooibiljetten, uitnodigingen en andere formulieren die op kantoor werden gebruikt. Broeder Alfonso García, nog een broeder die op Bethel diende, en ik werkten onder zijn opzicht aan het handzetten van de tekst, het bedienen van de pers en het hanteren van de papiersnijder die gebruikt werd om de diverse soorten drukwerk op hun uiteindelijke maat te snijden. Wij waren ongeveer dertien of veertien jaar toen wij met die werkzaamheden begonnen. Wij leerden heel veel waarvan wij profijt hebben gehad toen wij volwassen werden, net als de jonge broeders die nu in de verschillende Bethelhuizen dienst verrichten.”

De hele republiek was zijn gebied

Er waren ook anderen die uit de Verenigde Staten kwamen omdat zij hoorden dat de behoefte ten zuiden van de grens groot was. Pedro De Anda, gedoopt in 1925, was een van hen. Een Amerikaanse broeder die enige tijd in Mexico had doorgebracht, sprak met hem over het vruchtbare veld voor de bijbelse waarheid in Mexico. Zonder aarzelen verhuisde broeder De Anda naar Mexico. „Ik kwam in de stad [Nuevo] Laredo met een groot enthousiasme om te dienen”, zo vertelt hij ons. Vanuit die grensstad reisde hij al werkend zuidwaarts naar Monterrey, en vandaar verder naar de staat Zacatecas.

Toegerust met een grammofoon kwam hij in de stad Concepción del Oro (Zacatecas) en ging naar het stadsplein, waar hij een plaat opzette om af te spelen. Wat was de reactie? Hij vertelt ons:

„Een heel rijke, fanatieke man kwam in de loop van de toespraak opdagen en begon te spreken tot de mensen die bijeengekomen waren, om hun te vertellen dat wij vijanden waren van de Maagd en van de Katholieke Kerk . . . Zij begonnen stokken en stenen te rapen met de bedoeling ons te doden; daarom zei ik: ’Mensen van deze stad, een ogenblikje! Wij zijn geen beesten, dat jullie ons zo moeten behandelen. Wij zijn mensen, en wat wij aan het doen zijn, is proberen jullie een boodschap van leven te brengen!’ Ik vroeg hun of ik misschien iemand had gedwongen mijn boodschap te geloven. Daarna bedankte ik hen voor hun aandacht. Vervolgens pakten wij onze lectuur en grammofoon bij elkaar en wandelden weg.”

Later verzamelde zich bij het huis waar broeder De Anda verbleef een groep zwaargewapende mannen. Wat nu weer? Dit waren de baptisten van de stad. Zij beschouwden zich als „broeders” van Pedro De Anda en waren gekomen om hem te verdedigen! Hij uitte zijn waardering voor hun gebaar maar legde uit dat het niet nodig was omdat hij Jehovah als beschermer had.

Geleidelijk breidde broeder De Anda zijn gebied uit over de hele republiek, en werkte hij niet alleen in het noorden maar ook in de staten Durango, Puebla, Veracruz en Chiapas.

’Stuur een verkondiger’

Toen Mario Mar in 1934 de waarheid leerde kennen, kwam daar geen Getuige van Jehovah aan te pas. Hoe werd hij dan zelf een verkondiger? Hij zegt: ’Toen er op een keer ziekte in mijn gezin was, ging ik naar het huis van een van onze buren. Ik vond de boeken Schepping en Verzoening en omdat ik zo van streek was, begon ik erin te lezen.’ Later, nadat hij uit de Verenigde Staten naar San Miguel de Camargo in de staat Tamaulipas was verhuisd, schreef hij naar het Genootschap. „In die tijd werden er wegens de droogte veel religieuze processies in de stad gehouden”, weet hij nog. „Ik schreef hun daarom dat zij een verkondiger moesten sturen om met de mensen te praten omdat zij erg fanatiek waren. La Torre del Vigía antwoordde dat het een uitstekend verzoek van mij was en dat zij mij daarom aanstelden om een begin te maken met het predikingswerk daar. Zij stuurden mij 75 brochures in het Spaans met titels zoals Wereld Benauwdheid Waarom? Het geneesmiddel, De rechtvaardige Heerscher, en Scheiding der Menschen.”

Met gebruikmaking van de brochures begon Mario het goede nieuws te prediken, eerst in San Miguel de Camargo, vervolgens in de omliggende steden. Hij hield van dit werk, daarom schreef hij naar het Genootschap om te informeren naar dienst in andere plaatsen. Het Genootschap antwoordde onmiddellijk dat het noordelijk deel van de staat Nuevo León zijn gebied zou zijn. Zonder aarzelen ging Mario aan de slag. „Ik werkte als pionier zonder dat ik gedoopt was”, zegt hij. Ook had hij geen opleiding gehad, maar Jehovah hielp. Bovendien begon Mario’s vrouw hem te vergezellen.

Later, toen zij ziek werd, schreef Mario weer naar het Genootschap om leiding, en vroeg waar zij zich het beste voor een poosje konden vestigen. Het Genootschap stuurde hun het adres van Román Moreno in de stad Monterrey. Eindelijk ontmoetten zij mede-Getuigen van Jehovah. Nu konden Mario en zijn vrouw vergaderingen bezoeken, en het duurde niet lang of zij werden gedoopt.

Op een congres dat in 1935 in Monterrey werd gehouden, werd broeder Mar uitgenodigd op het bijkantoor te komen dienen. Na verloop van tijd werd hij dikwijls als zonedienaar of kringopziener uitgezonden.

Veel broeders in het hele land herinneren zich broeder Mar als een van de eersten die hen met de waarheid in aanraking brachten. Hij heeft tot zijn dood in 1988 getrouw gediend. Zijn vrouw dient Jehovah nog steeds loyaal.

De bijbelse waarheid verbreidt zich in het noordwesten

Net als elders ontstonden in de loop van de jaren dertig in het noorden en westen — in de staten Baja California, Sonora en Sinaloa — groepen van Jehovah’s Getuigen.

Aan het begin van dat decennium ontmoette Luciano Chaidez, die in Culiacán in de staat Sinaloa woonde, een vrouw die altijd negatief over religies sprak en zei dat ze allemaal ten ondergang gedoemd waren. Sommigen dachten dat zij gek was, maar de vrouw herhaalde alleen maar wat zij geleerd had uit boeken die haar door haar zuster in de Verenigde Staten waren gestuurd. Luciano kreeg een van die boeken van haar — de Spaanse uitgave van De Harp Gods — en las het driemaal. Hij raakte overtuigd van de waarachtigheid ervan en daarom schreef hij naar het Genootschap. Als antwoord stuurden zij hem lectuur waarmee hij het colporteurswerk in het gebied kon beginnen. Toen hij later, in 1934, een congres bijwoonde, werd hij gedoopt.

Toen broeder Chaidez als colporteur (pionier) naar de havenstad Mazatlán ging, trof hij Gilberto Covarrubias aan, die verbonden was met het groepje Getuigen dat daar vergaderde. De aanmoediging hielp Gilberto goede vorderingen te maken. Hij herinnert zich zijn doop nog heel goed. De broeders leidden hem de zee in en zeiden hem dat hij kopje-onder moest gaan en zijn adem zo lang mogelijk moest inhouden. Toen hij bovenkwam, verklaarden zij dat hij gedoopt was. Natuurlijk doen wij het tegenwoordig niet op die manier. Maar Gilberto bleek ijverig te zijn in Jehovah’s dienst, en hij droeg bij tot de verbreiding van het goede nieuws door onder de plaatselijke Getuigen de leiding te nemen in de velddienst terwijl zij in alle steden rond Mazatlán predikten.

In hetzelfde gebied was Pedro Saldívar in de gevangenis gezet, beschuldigd van een misdaad die hij niet had begaan. Om hem te helpen de tijd door te komen gedurende de meer dan drie maanden dat hij in hechtenis zat, bracht zijn dochter hem boeken en tijdschriften om te lezen. Op een dag zat er tussen de lectuur die zij meebracht een brochure van J. F. Rutherford. De boodschap die hierin stond over Gods voornemen om een rechtvaardige nieuwe wereld in te voeren, betekende een grote troost voor Pedro. Niet lang daarna werd de ware schuldige gevonden, en Pedro werd in vrijheid gesteld. Onmiddellijk ging hij op zoek naar meer lectuur in de geest van de brochure die hij gelezen had. Hij kreeg het een en ander te pakken. Het duurde niet lang of een buurvrouw die een Getuige was nam hem mee naar de vergaderingen, waar Gilberto Covarrubias de leiding had. Net als Gilberto had gedaan, ondernam ook hij een predikingsveldtocht. Al werkend trok hij naar het noorden via Sinaloa en naar het noordelijke deel van de staat Sonora. Daar herinnert men zich hem nog steeds als een van de eerste colporteurs die de Koninkrijksboodschap in dat gebied kwamen verbreiden.

Het is waar dat sommige van hun predikingsveldtochten hen ver van huis brachten, maar het aantal Getuigen was gering en het gebied was enorm. Toen in 1938 de gemeente Mazatlán in Sinaloa officieel werd opgericht, kreeg ze de hele staat Sinaloa als gebied toegewezen.

Van een kostbare schat en een dode ezel

Ten westen van de staat Sonora ligt Baja California, een schiereiland dat evenwijdig loopt aan de noordwestkust van het Mexicaanse vasteland. In 1934 sprak daar, op een punt al op twee derde zuidwaarts, een jonge Getuige met mensen over de bijbel. Zijn werk bracht goede resultaten voort, maar wat is er van hem geworden?

Esther Pérez vertelt ons: „In 1934 kwam er een jonge knaap naar La Purísima in de staat Baja California, om over de bijbel te spreken. . . . Mijn vader werkte . . . voor de regering en hij vertelde ons dat hij brieven van het Genootschap had gekregen waarin naar de jonge knaap werd gevraagd, maar zij wisten niets van hem.” De jonge man was verdwenen. „De autoriteiten stelden een onderzoek in om te zien of zij het lichaam konden vinden, maar er werd niets gevonden behalve het skelet van een vastgebonden ezel . . . De mensen die dat vonden, vonden ook een koffer vol boeken met gekleurde kaften. . . . Zij namen de koffer mee naar de stad en begonnen de boeken te lezen. Hoewel zij ze niet begrepen, beseften zij dat die boeken aanhalingen bevatten uit een ander werk — de bijbel.”

Het is nooit met zekerheid komen vast te staan wat er met de jonge Getuige gebeurd is. Maar de mensen lazen de lectuur die hij had meegebracht, en sommigen van hen waren er intens in geïnteresseerd de bijbel te begrijpen.

In tegenstelling hiermee nam een protestant in de stad de gelegenheid te baat om volgelingen voor zichzelf te werven. Hij organiseerde degenen die er belangstelling voor toonden de boeken te lezen in een groep. Later abonneerden zij zich op La Atalaya en begonnen die te bestuderen. Zuster Pérez vertelt ons hoe het verliep:

„Aangezien de protestantse man zichzelf als hoofd van de groep had aangewezen, wilde hij niet dat iemand met het Genootschap communiceerde. Maar toen kwam er een brief van het Genootschap met de vraag of er een vervoermiddel beschikbaar was zodat zij een vertegenwoordiger konden sturen voor een bezoek. De heer Juan Arce (de protestant) zei tegen mijn vader dat hij het Genootschap niet moest antwoorden . . . Toch schreven mijn vader en een andere man, die Francisco heette, zonder hem daarin te kennen een brief naar het Genootschap waarin zij zeiden dat er vervoer was en dat er een vertegenwoordiger van het Genootschap kon komen. . . . Toevallig was ik in de stad toen de broeder, een jonge man genaamd Terán Pardo, aankwam. . . .

De volgende morgen, nog voordat de broeder opstond, wachtte de hele groep hem op om hem te begroeten en hem vragen te stellen. De broeder organiseerde een vergadering voor die middag, waarbij wij allemaal, ongeveer 25 in totaal, aanwezig waren. Na zijn toespraak vroeg de broeder: ’Wie wil er op uit gaan om Jehovah te dienen?’ Iedereen stak zijn hand op, en daarop zei hij: ’Kom morgenochtend om negen uur, dan geef ik jullie instructies over de manier waarop jullie het werk gaan doen.’ De volgende ochtend vroeg waren wij er allemaal. De broeder gaf ons een kaart en zei dat wij de kaart moesten laten lezen en daarna de brochures moesten aanbieden. Ik weet nog dat ik de toewijzing kreeg met mijn moeder mee te gaan. Wat waren wij blij toen wij terugkwamen, want wij hadden brochures bij de mensen kunnen achterlaten.” Het spreekt vanzelf dat de protestant zich terugtrok, en hij heeft zich nooit meer op de vergaderingen laten zien.

Hindernissen in het zuidoosten overwinnen

Intussen werd in het zuidoosten het predikingswerk onder grote moeilijkheden verricht. In de staten Chiapas en Tabasco heerste veel armoede, vooral in de meer afgelegen plaatsen in de heuvels. Hoe zou de Koninkrijksboodschap deze mensen bereiken?

Daniel Ortiz woonde in Tuxtla Gutiérrez in de staat Chiapas toen hij in 1932 de waarheid leerde kennen. Onmiddellijk namen hij en zijn gezin de boodschap aan. Hoewel zij geen instructies hadden hoe zij vergaderingen moesten houden, studeerde zijn gezin samen met anderen — een groep van twaalf in totaal — waarbij zij de publikaties van het Genootschap gebruikten. Toen broeder Ortiz later naar het bijkantoor in Mexico-Stad reisde, kreeg hij lectuur om met anderen te delen. Overlopend van enthousiasme keerde hij naar huis terug (nu in Cintalapa). Als de groep in de velddienst uittrok, droegen sommigen hun lectuur in een rugzak, anderen verpakten de publikaties in papier, maar hij had een doos vol die met touwen aan een staak gehangen tussen twee verkondigers in werd gedragen. Hij verwachtte veel lectuur te verspreiden, en dat deed hij ook.

Toen het gezin Ortiz in 1934 een congres bezocht, werden zij uitgenodigd zich in de pioniersgelederen te scharen. Hun gebied zou de staat Tabasco zijn. Broeder Ortiz vertelt: „Ik kocht twee paarden, één voor de bagage en het andere voor mijn twaalfjarige dochter Estela. Wij waren in totaal met ons vijven. Mijn vijftienjarige dochter, een getrouwde dochter en nog een vijftienjarige broeder vergezelden ons.”

Zij bewerkten veel steden in Tabasco en verspreidden een massa lectuur. Maar in Tapijalapa werden zij gearresteerd en naar het militaire hoofdkwartier gebracht. „De burgemeester was een kolonel”, vertelde broeder Ortiz later. „Bars vroeg hij mij of ik niet wist dat dit soort lectuur in de staat verboden was. Ik antwoordde dat ik dacht dat wij ons in de republiek Mexico bevonden, en dat ik mijn door het Ministerie van Binnenlandse Zaken afgegeven machtiging bij mij had. Hij antwoordde dat die niet meer waard was dan het papier waarop ze geschreven was. Toen namen zij ons al onze waardevolle dingen en alle lectuur die wij in onze tassen hadden af.”

Wat broeder Ortiz echter grotere zorgen baarde, was het welzijn van twee leden van de groep die in een andere stad zaten. De dochter van broeder Ortiz en nog een zuster waren daar samen aan het prediken. De politie wist dat er twee van de groep ontbraken, en daarom stuurden zij mannen uit om naar hen te zoeken. „Dit was om ongeveer zes uur in de avond”, aldus broeder Ortiz, „en de stad was twintig kilometer ver weg over bergachtig terrein en het goot van de regen. Ik schatte dat zij daar rond middernacht zouden aankomen. Ik moest er niet aan denken wat deze twee zusters, twee meisjes van zestien en twintig jaar, kon overkomen als zij in handen van die [mannen] vielen. Een van de meisjes was mijn dochter, dus stel je maar eens voor wat voor gedachten mij door het hoofd spookten!” Hij bad vurig tot hij uiteindelijk door slaap werd overmand. Wat een opluchting toen hij de volgende ochtend bemerkte dat Jehovah zijn gebeden had verhoord en dat de twee meisjes niet gemolesteerd waren!

Nadat de groep ettelijke dagen zonder voldoende eten of sanitaire voorzieningen was vastgehouden, werden zij met een militair escorte over de grens gezet. Toen zij vrijgelaten waren, was een van de eerste dingen die zij deden wat zeep bemachtigen, een rivier opzoeken en vervolgens zichzelf en hun kleren wassen. Nu zij weer vrij waren, gingen zij onmiddellijk door met het prediken van het goede nieuws, maar nu in de staat Chiapas. Ongeacht de hindernissen werden zij het nooit moe het land te verkennen om Jehovah’s kostbare schapen te vinden. Het waren echte pioniers.

In die tijd voerde het bijkantoor van Mexico ook het opzicht over Guatemala. Broeder Ortiz werd door het Genootschap vaak gevraagd naar dat gebied te gaan om met schapen te vergelijken personen te helpen vinden en voeden.

In 1972, op tachtigjarige leeftijd, diende broeder Ortiz nog steeds als pionier. Hij had vele dierbare herinneringen aan activiteiten waar hij meer dan veertig jaar aan had deelgenomen, maar hij wilde ook heel graag in Jehovah’s dienst blijven doen wat hij kon. Hij zei:

„Ook al eisen de jaren hun tol, Jehovah blijft mijn kracht hernieuwen, en ik voel mij gelukkig als ik zie hoe het aantal mensen die zijn naam dragen is toegenomen. Dit vervult mij met vreugde en zet mij aan tot grotere activiteit . . . Ik ben dankbaar, maar schiet tekort in woorden om mijn dankbaarheid uit te drukken, en dat maakt dat ik het beetje energie dat ik nog heb volledig gebruik om door te gaan.”

Wij hebben hier slechts enkele van de ervaringen van Jehovah’s Getuigen uit de tijd vóór de Tweede Wereldoorlog verteld. Het is niet mogelijk alles in dit verslag op te nemen. De meesten van hen die gedurende de jaren twintig en dertig zo ijverig hebben meegewerkt aan de verbreiding van de Koninkrijksboodschap in Mexico zijn nu gestorven. Maar iedereen die Jehovah getrouw is blijven dienen, hetzij op een in het oog springende wijze of zo dat zij alleen plaatselijk bekend zijn, heeft een waardig voorbeeld ter navolging achtergelaten.

Eerst een walsje, dan een krachtige toespraak

Van 1938 tot 1943 hebben geluidswagens heel doeltreffend dienst gedaan om in dit deel van de wereld bijbelse waarheden te verbreiden. Er werden in Mexico zeven van deze voertuigen in gebruik genomen, uitgerust met luidsprekers op het dak en een transcriptiemachine binnenin. Ze zonden dynamische bijbelse lezingen uit, die oorspronkelijk door broeder Rutherford waren uitgesproken en vervolgens in het Spaans op de plaat waren gezet met de stem van Eduardo Keller.

Onder de broeders die met de geluidswagens werkten, waren José Quintanilla (later op het bijkantoor vol genegenheid „Opa” genoemd), Daniel Mendoza en Víctor Ruiz. Ongeveer een jaar nadat José Quintanilla en zijn vrouw voor het eerst enkele Wachttoren-publikaties ontvangen hadden, hadden zij al een aandeel aan het werk op Bethel. „Ik begreep niet veel van het werk omdat er zo weinig tijd was verstreken sinds ik ermee in aanraking was gekomen, en ook had ik niet veel werelds onderwijs gehad”, vertelt broeder Quintanilla over die tijd. Maar desondanks nam hij onmiddellijk de uitnodiging aan om te helpen auto’s te repareren die gebruikt zouden worden voor het verbreiden van de bijbelse waarheid. Toen José een paar maanden zo gewerkt had, drong het tot de broeders door dat hij nog niet gedoopt was. Hij kreeg te horen dat hij, als hij in de Betheldienst wilde blijven, gedoopt zou moeten worden. Prompt voldeed hij aan dat schriftuurlijke vereiste, en wel in augustus 1938.

Hoe ging het prediken met deze geluidswagens in zijn werk? Gewoonlijk reisden vijf broeders samen. Als zij in een nederzetting kwamen, zonden zij een informatieve bijbelse toespraak uit zodat iedereen het kon horen. Dan gingen twee broeders aan één kant van de straat van huis tot huis prediken en nog eens twee broeders aan de andere kant, terwijl de chauffeur bij de auto bleef om de vragen van nieuwsgierigen te beantwoorden. Broeder Quintanilla deelt ons bescheiden mee: „Ongeveer alles wat ik deed, was praten met degenen die mij aanspraken en hun de lectuur aanbieden.”

Bij gelegenheid werden, om de aandacht van de mensen te trekken, op de plaat opgenomen walsen gespeeld voordat de lezingen begonnen. Stel u de verbazing van de mensen voor — na naar wat muziek te hebben geluisterd, kregen zij een pittig betoog te horen waarin de valse religie aan de kaak werd gesteld!

Daniel Mendoza, die een aandeel aan dit werk heeft gehad, vertelt: „Gewoonlijk waren de mensen eerst enthousiast . . . maar dan verwijderden zij zich onopvallend om de priester te gaan waarschuwen. Weldra stond de hele stad dan op stelten, en kwamen sommigen met stokken en stenen om ons weg te jagen.”

In één stadje probeerde een lange, sterke man de geluidswagen van broeder Quintanilla om te kieperen. Hij had al één kant van de grond gekregen, toen hij tegen de grond geslagen werd. Verbaasd en geschrokken rende hij weg, roepend: „Kom niet te dichtbij; de duivel zit in dat ding!” Wat was er gebeurd? Hij was verrast door een krachtige elektrische schok. Broeder Quintanilla had namelijk het chassis van de auto onder stroom gezet. Wij zouden dit tegenwoordig niet aanraden, maar hij deed het om zichzelf en de uitrusting tegen uiterst gewelddadige mensen te beschermen.

Ook toen de geluidswagens in onbruik waren geraakt, werden door afzonderlijke Getuigen draagbare grammofoons gebruikt. Er werden op het bijkantoor ongeveer 300 van deze grammofoons gemaakt. Alweer was „Opa” Quintanilla een bekwame medewerker aan het project. Hij herinnert zich nog dat hij de koffers voor de grammofoons maakte en er dan de luidspreker en de motor in monteerde. Hij zegt: „Ze werden uitgeprobeerd om te zien of ze goed werkten en het goed zouden blijven doen, en dan werden ze naar de broeders gestuurd om ze van huis tot huis te gebruiken.”

Natuurlijk leerden de verkondigers na verloop van tijd met behulp van aanbiedingen en toespraakjes die in de Informador (Informateur, thans Onze Koninkrijksdienst) werden afgedrukt, alsook de opleiding die zij op de theocratische bedieningsschool ontvingen, heel wat over het converseren met mensen en het beantwoorden van hun vragen door middel van aanhalingen uit de bijbel.

Er komen afgestudeerden van Gilead

In het begin van de jaren veertig werd onder Jehovah’s Getuigen een veelzijdig onderwijsprogramma ingevoerd, en dat heeft een diepgaande uitwerking gehad op het wereldomvattende werk van de Koninkrijksverkondiging. Een deel van dat programma betrof de opleiding van bijkantoorpersoneel om hun werk net zo te doen als het op het internationale hoofdbureau in Brooklyn (New York) werd gedaan. Nathan H. Knorr, die in 1942 president van het Wachttorengenootschap was geworden, nam het initiatief hiertoe. Het bijkantoor van Mexico heeft daar heel rechtstreeks van geprofiteerd toen broeder Knorr hier in februari 1943 voor het eerst een bezoek bracht. In een bijzondere vergadering die tijdens zijn bezoek werd gehouden met verkondigers uit alle streken van het land, drukte hij hun op het hart de erfenis van analfabetisme te overwinnen die een belemmering vormde voor de ontwikkeling van de mensen in Latijns-Amerika, die zo lang onder invloed van het rooms-katholicisme hadden gestaan. Ook werkte hij heel wat uren met het bijkantoorpersoneel en tegen de tijd dat hij vertrok, waren het bijkantoor en het Bethelhuis goed toegerust en veel beter georganiseerd.

Er viel nog veel werk te doen in Mexico. Sedert de Eerste Wereldoorlog was het aantal lofprijzers van Jehovah in Mexico gestadig toegenomen, maar de groei verliep traag. In 1943 waren er 1565 verkondigers die elke maand bericht van hun activiteit inleverden, en zij werkten hard. Gemeenteverkondigers predikten gemiddeld 28 uur per maand. De gewone pioniers maakten gemiddeld 137 uur per maand.

In datzelfde jaar startte het Genootschap een school die een geweldige invloed op de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen heeft gehad. De Wachttoren-Bijbelacademie Gilead was opgericht. (Later werd de naam veranderd in Wachttoren-Bijbelschool Gilead.) Deze had ten doel ervaren pionierbedienaren op te leiden om dienst te verrichten waar zij in het wereldwijde veld maar nodig mochten zijn. Op 1 februari begonnen de eerste lessen. Er werden plannen gemaakt om enkele van de afgestudeerden naar Mexico te zenden.

Aanvankelijk stuitten de broeders op wettelijke hindernissen toen zij probeerden visa voor de afgestudeerden van Gilead te krijgen. De Tweede Wereldoorlog was nog in volle gang; behalve dat was er in Nuevo Laredo in de staat Tamaulipas (aan de grens met de Verenigde Staten) vervolging losgebarsten tegen de Getuigen en sommigen waren gevangengezet. Deze situatie vertraagde het loskomen van de visa. De bijkantooropziener in die tijd, Juan Bourgeois, vertelt in zijn verslag over 1945 het volgende:

„Toen de Wachttoren-Bijbelacademie Gilead en het doel ervan voor het eerst werden aangekondigd, zagen wij hier in Mexico uit naar de datum van de eerste graduatie, want wij rekenden er vast op dat er een flink aantal afgestudeerden, speciaal opgeleid voor theocratische dienst in het buitenland, gestuurd zou worden om in het vrijwel maagdelijke gebied van Mexico aan de slag te gaan. Het viel ook te verwachten dat de tegenstander alles op alles zou zetten om onze broeders het binnenkomen te beletten. In augustus 1943 liet het Genootschap ons weten dat, indien wij de noodzakelijke inreisvergunningen voor Mexico konden verkrijgen, ongeveer dertig van deze leraren (afgestudeerden van Gilead) aan het werk in Mexico zouden worden toegewezen.

Wij deden alle mogelijke moeite om de vergunningen los te krijgen, maar er diende zich een ongelofelijk aantal hindernissen aan om te voorkomen dat deze leraren Mexico binnenkwamen. Wij hadden het al bijna opgegeven, denkend dat Jehovah het anders wilde, toen broeder Knorr hier in februari van dat jaar aankwam. Hij weigerde genoegen te nemen met een afwijzing en trof enkele bijzondere regelingen, en ziedaar, het ’onmogelijke’ werd tot stand gebracht! In maart werden de hindernissen geslecht, zodat broeder en zuster Anderson konden komen, en kort daarop, in april, werden nog eens zeven theocratische leraren, afgestudeerden van de eerste klas van Gilead, in het land toegelaten.”

Fred en Blanche Anderson

Fred en Blanche Anderson waren geliefde leden van het gezalfde overblijfsel, die het grootste deel van hun leven aan de volle-tijddienst in Mexico hebben gewijd. Wegens een ongeluk dat broeder Anderson was overkomen toen hij nog jong was, moest zijn ene been worden geamputeerd terwijl hij in Mexico was. Maar zelfs zo presteerde hij het met behulp van krukken het gebied in Mexico-Stad te blijven bewerken. Fred Anderson was een goedmoedige, opgewekte man. De aanwezigheid van broeder Anderson en zijn charmante vrouw (die door haar christelijke zusters liefkozend Blanquita werd genoemd) vulden het hart van veel Mexicanen met liefde en waardering.

Broeder Andersons eigen uitlatingen zeggen veel over hem. Hij zei: „Blij en onder gebed begonnen we regelingen te treffen en ons voor te bereiden op [dienst in het buitenland]. De training op Gilead was hiervoor een uitstekend hulpmiddel. Vijf en een halve maand lang werkten en zwoegden we en spanden we ons in om zoveel mogelijk kennis in ons hoofd te stampen. De maanden vlogen voorbij en voor we het in de gaten hadden was de dag van de diploma-uitreiking aangebroken. Wij dachten dat wij ons nooit gelukkiger zouden kunnen voelen en dichter bij God dan die tijd die we op Gilead doorbrachten. Maar we moesten nog veel leren en dit zou gebeuren in onze buitenlandse toewijzing.”

Na een aantal jaren in die toewijzing zei hij: „Hoevelen wij van dit nederige volk tot het glorieuze licht van Jehovah’s waarheid hebben geleid weten wij niet. Maar wij weten wel dat onze vreugde zeer groot is geweest om op deze wijze in Jehovah’s goedheid te hebben mogen delen.” De Andersons hebben vele jaren in het kringwerk in Mexico gediend en later op Bethel, waar zij hun aardse loopbaan hebben beëindigd — hij in 1973, en zij in 1987.

Een halve eeuw samen

Na haar eerste tien jaar in Mexico schreef Rosa May Dreyer, ook een afgestudeerde van Gilead, dat van de 21 die oorspronkelijk aan Mexico waren toegewezen, 11 in staat waren geweest er te blijven. Zij voegde eraan toe: „Deze 11 zijn het beslist met mij eens als ik zeg: ’Als ik zou mogen kiezen, zou ik nergens anders willen zijn.’”

Vanwege hindernissen om het land binnen te komen, hebben Rosa May Dreyer en Shirley Hendrickson twee jaar in de buurt van de grens tussen Texas en Mexico gediend. In die tijd leerden zij een mondje Spaans. Hoewel Shirley vrolijk van aard is, weet zij nog dat hun gebied daar moeilijk was. Zij was dan ook opgetogen met wat zij in Mexico-Stad aantrof. In het begin werden geen plaatselijke verkondigers toegewezen om hen te vergezellen zoals zij hadden verwacht. In plaats daarvan bracht iemand hen naar een hoek en zei: „Hier is jullie gebied”, zonder dat zij enige opleiding ter plaatse kregen. Bovendien was hun kennis van het Spaans beperkt. Niettemin volbrachten zij, in plaats van ontmoedigd te raken, hun activiteiten zo goed als zij konden. Shirley zegt over die tijden: „Ik herinner me nog het eerste gebouw dat ik binnenging, lichtelijk bevend, en bij de eerste vier deuren verspreidde ik de vier boeken die ik bij mij had en ik moest naar huis terug om meer lectuur te halen. Dat stak mij een hart onder de riem en ik heb nooit meer problemen gehad.” Enkele jaren geleden woonde Shirley het huwelijk bij van een kleindochter van een vrouw met wie zij gedurende haar eerste jaren in Mexico een bijbelstudie had gehouden. Wat een vreugde te constateren dat 50 nakomelingen van dat gezin Jehovah dienen! Een van hen had als reizend opziener gediend en een ander was lid van de Bethelfamilie.

Shirley en Rosa May zijn dienstpartners geweest van 1937 (voordat zij samen naar Gilead gingen) tot 1991, toen „Rosita” in haar toewijzing in Mexico stierf. Vierenvijftig jaar dienst — en bijna al die tijd samen!

Enkele anderen die kwamen

In totaal zijn 56 Gileadieten uit andere landen naar Mexico gekomen om een aandeel te hebben aan het grootse goddelijke onderwijzingswerk dat hier gedaan wordt. Behalve de reeds genoemden waren er anderen van de eerste klas van de Gileadschool: Rubén Aguirre, Charlotte Bowin, Maxine Bradshaw, Geraldine Church, Julia Clogston, Betty Coons, Russell Cornelius, Dorothea Gardner, Verle Garfein, Frances Gooch, Elva Greaves, Thurston en Marie Hilldring, Fern Miller, Maxine Miller en Pablo Pérez. Nog in 1988 zijn er afgestudeerden aangekomen. De dienst in het veld die zij allen hebben verricht, heeft hun en anderen vreugde geschonken. Er waren ook onverwachte maar vreugdevolle ontwikkelingen.

Na twee jaar in Mexico bijvoorbeeld werd Charlotte Bowin aan El Salvador toegewezen. Toen werd zij in 1956 de vrouw van Albert Schroeder, een van haar vroegere Gilead-leraren, die later een lid van het Besturende Lichaam is geworden.

In 1949 trouwde Maxine Miller met Samuel García, een afgestudeerde van Gilead die uit Mexico kwam en die toentertijd op het bijkantoor van Mexico diende als de wettelijke vertegenwoordiger van het Genootschap. Toen zij in 1946 in Mexico-Stad aankwam, waren er slechts 4 „groepen”. In 1961 waren dat er 70. En begin 1994 was het aantal gemeenten in Mexico-Stad plus voorsteden uitgegroeid tot 1514. Wat een schitterende expansie heeft zij gezien! Was haar volle-tijddienst een en al vreugde en niets anders? „Neen, dat is niet waar”, merkte zij eens op. „Er zijn ook smartelijke ogenblikken en pijnlijke ervaringen, maar de vreugden wegen ruimschoots tegen de droefenissen op, en wanneer ik terugzie op de weg die ik als dienstknecht van Jehovah God bij het nastreven van mijn doel in het leven ben gegaan, springen de vreugden onmiddellijk in het oog.” Zij is in 1992 gestorven terwijl zij getrouw in haar toewijzing diende.

Nadat Esther Vartanian ongeveer acht jaar in Mexico had gediend, traden zij en de Gileadiet Rodolfo Lozano, die kort tevoren in Mexico was aangekomen, in 1955 in het huwelijk. Terwijl zij op het bijkantoor woonde, predikte zij in de stad en hielp velen Jehovah te leren kennen. Zij had veel succes met het helpen van hele gezinnen. Ook al weigerde een echtgenoot in het begin misschien te studeren, zij zorgde er altijd voor dat hij uiteindelijk ging meedoen. Haar bijzonder vriendelijke manier om met mensen te praten, deed velen gunstig op de boodschap reageren. Zij sprak hen aan in het Spaans met haar buitenlandse accent en zei dan: „Honey, quiero hablarte de algo muy importante [Lieve meneer of mevrouw, ik wil graag over iets heel belangrijks met u praten].” En zij luisterden. Nu dienen zuster Lozano en haar man beiden als lid van de Bethelfamilie in Mexico.

Liefdevolle christelijke opzieners op het bijkantoor

Natuurlijk kregen enkele van de Gileadieten die naar Mexico gestuurd werden, verantwoordelijkheden op het bijkantoor te behartigen, en zij hebben uitstekend werk gedaan. Vóór die tijd heeft Juan Bourgeois, die na Roberto Montero bijkantooropziener was, die toewijzing behartigd van 1943 tot 1947, toen hij naar de Verenigde Staten moest terugkeren. Vervolgens is Pablo Pérez, een afgestudeerde van de eerste klas van Gilead, drie en een half jaar bijkantooropziener geweest.

Sedertdien hebben anderen die verantwoordelijkheid gedragen en in liefdevol opzicht voorzien. Onder hen waren Rodolfo Lozano, vier en een half jaar lang, George Papadem, twee jaar lang, en Samuel Friend, zeven en een half jaar lang. William Simpkins begon in 1965 met het behartigen van het bijkantooropzicht, en toen in 1976 de regeling van het bijkantoorcomité werd ingesteld, bleef hij tot 1986 als lid van het Mexicaanse bijkantoorcomité dienen. Elk van hen heeft waardevolle bijdragen geleverd aan het Koninkrijkswerk hier in Mexico. Na vele jaren in Colombia dienst te hebben verricht, arriveerde Robert Tracy in 1982 in Mexico, en vanaf die tijd dient hij als coördinator van het bijkantoorcomité.

Het contact met de „groepen” onderhouden

Regionale en zone(kring-)dienaren trachtten in de loop van het dienstjaar 1940 Jehovah’s Getuigen in heel Mexico te bezoeken en op te bouwen. Toen werd na een tijdelijke onderbreking het werk van de reizende opzieners weer op gang gebracht. Ditmaal kregen de broeders een gespecialiseerde opleiding voordat zij werden uitgezonden.

Er was bij het bezoeken van de „groepen” veel meer betrokken dan de aanschaf van een bus- of treinkaartje en vervolgens de reis erheen. De meeste groepen waren klein en volkomen geïsoleerd van snel- en spoorwegen. Voordat de broeders konden worden uitgezonden, schreef het bijkantoor iedere groep aan om te vragen hoe zij bereikt konden worden. Eén groep antwoordde: „De enige verbinding die hier in de buurt komt is een telegraafverbinding.” Het bijkantoor berichtte aan Brooklyn: „Om sommige groepen te bereiken, moet de dienaar, soms dagen achtereen, een muildier gebruiken of lopen. De verkondigers zijn overgelukkig met het bezoek, en alle mensen van goede wil komen van mijlenver uit de omtrek bijeen wanneer hij arriveert.”

Om te helpen bij het versterken van de broeders boden in het midden van de jaren veertig enkele leden van de Bethelfamilie aan hun vakantie te gebruiken om groepen te bezoeken die het bijkantoor hun zou toewijzen. Samuel en Alfonso García werden naar Silacayoápan in de staat Oaxaca gestuurd. Na een busreis van een hele dag gingen er nog twee dagen heen met regelingen voor het gebruik van paarden, en toen vervolgden zij hun tocht naar hun bestemming, nog eens twee dagen te paard. Vijf heerlijke dagen lang werkten zij in de velddienst met de plaatselijke Getuigen samen; ook hielden zij een doop; daarna maakten zij zich gereed om naar Mexico-Stad terug te reizen. Maar de plaatselijke katholieke priester had zich aan hun werk geërgerd en had El Presidente, de plaatselijke burgemeester, opgestookt. Die avond drong een bende van zo’n 25 man het huis van de Getuige waar de broeders logeerden binnen. Samuel García herinnert het zich nog levendig.

Het gepeupel was gewapend met machetes, zwaarden, messen, knuppels en pistolen. Zij grepen de broeders, sleurden hen naar buiten en ranselden hen ongenadig af. Toen de christelijke zuster bij wie zij logeerden, probeerde tussenbeide te komen, werden zij en een van haar zoons geslagen. De linkerarm en vingers van een van de broeders liepen sneden op tot op het bot. Onder slagen en dreigementen werden zij de stad uit gedreven. Maar waar werden zij heen gebracht? Samuel García vertelt: „Zij probeerden ons aan een paar bomen op te knopen, maar toen wij geen vrees toonden en ons geheel aan Jehovah toevertrouwden, lieten zij ons gaan. Wij moesten twee dagen door de bergen lopen om bij een snelweg te komen.”

Intussen bereikte het nieuws van de moeilijkheden het bijkantoor. Het Genootschap deed een dringend beroep op de gouverneur van de staat Oaxaca. Toen de twee broeders ten slotte op Bethel terugkwamen, aarzelde de broeder die de wacht had de deur open te doen omdat hij hen niet herkende, zo erg waren zij toegetakeld. Maar als broeder García terugkijkt op dit voorval, herinnert hij zich vooral het volgende: ’Jehovah liet ons niet in de steek.’ En de zuster bij wie zij gelogeerd hadden? Zij schreef naar het bijkantoor om meer lectuur zodat zij kon blijven prediken.

Van de ene grote vergadering naar de volgende

Enkele jaren voor deze gebeurtenissen bezocht Adulfo Modesto Salinas, een levenslustige jonge man, zijn eerste nationale congres. Dat was in 1941 in het Volkstheater in Mexico-Stad. Destijds kwam de gedachte dat hij eens reizend opziener zou zijn niet in zijn hoofd op.

Gonzalo Rodríguez, een broederdienaar (zoals kringopzieners toen werden genoemd), moedigde Adulfo aan om op Bethel te gaan dienen. Het gevolg was dat Adulfo zich in december 1947 aanmeldde voor Betheldienst in Mexico-Stad. Datzelfde jaar werd in Mexico een begin gemaakt met het houden van kringvergaderingen. Eerst werden ze georganiseerd door Bethelbroeders, die ook het programma verzorgden. Vervolgens, in 1951, werd Adulfo Salinas als eerste districtsopziener in het land aangesteld, om kringopzieners bij te staan en kringvergaderingen te bedienen. Rodolfo Lozano en Samuel García gaven hem een nuttige opleiding op zijn eerste kringvergaderingen. Vervolgens lieten zij hem zijn route alleen vervolgen. Dat jaar werden er in het hele land achttien kringvergaderingen gehouden.

In het begin waren de regelingen voor grote vergaderingen evenals de taken van de districtsopziener niet duidelijk omschreven. Op sommige grote vergaderingen was er geen kringopziener, zodat de plaatselijke broeders deden wat zij konden om alles te organiseren. De districtsopziener moest van alle markten thuis zijn. Als hij op de vergaderplaats aankwam, hielp hij de broeders de afdelingen in te richten. Hij bracht de geluidsinstallatie mee, alsmede fornuizen en andere keukenuitrusting voor de cafetaria. Leonor Salinas hielp haar man van alles en nog wat voor de vergadering voor te bereiden. De hele dag waren zij in de velddienst, en ’s avonds hielpen zij met de vergaderingvoorbereidingen.

Broeder Salinas vertelt dat er bij de eerste kringvergaderingen geen gedetailleerd programma was dat gevolgd kon worden. De broeders kregen de gelegenheid vragen te stellen en hij probeerde dan ze te beantwoorden. Zij stelden vragen als: „Is het toegestaan ringen en armbanden te dragen?” „Is het een misdaad dieren te doden?”, en „Wat betekent het getal 666?” Om deugdelijke antwoorden te kunnen geven, moest hij veel van de publikaties van het Genootschap meenemen.

Geleidelijk aan werden de details in verband met de kringvergaderingen uitgewerkt. Alles begon soepeler te werken.

Nadat broeder Salinas een jaar of dertien als districtsopziener had gediend, werd hij in 1964 uitgenodigd voor de Gileadschool. Ter voorbereiding moest hij Engels leren. Dat was moeilijk voor hem, maar hij profiteerde van de cursus en werd vervolgens teruggestuurd naar Mexico om verder te gaan met het districtswerk. Hij is nog steeds in de volle-tijddienst, al laat zijn gezondheid te wensen over. Zijn vrouw Leonor — zij trouwden in 1955 — is een voortreffelijke steun voor hem. Broeder Salinas verklaart: „Als ik terugkijk naar 1941, toen ik de waarheid leerde kennen, zie ik dat er al [meer dan 50] jaar zijn verstreken, en gedurende al die tijd heb ik schitterende dingen uit Gods Woord geleerd. In 1941 was ik nog geen twintig. Ik ben Jehovah en zijn organisatie dankbaar dat zij mijn leven hebben veranderd van een leven zonder toekomst in een leven met een doel.”

Veel moeite gedaan om congressen te bezoeken

Jaar na jaar werden er in Mexico-Stad nationale congressen gehouden, en deze werden door de meerderheid van de Mexicaanse broeders bezocht. Maar sommigen moesten zich daar wegens gebrek aan financiële middelen heel wat voor ontzeggen. Toen de congressen klein waren, werd iedere bezoeker van buiten de hoofdstad op Bethel gehuisvest. Vervolgens werd in het begin van de jaren veertig huisvesting geregeld bij verscheidene broeders thuis. De armoede van veel van onze broeders deed ons pijn in het hart, en wij waren diep getroffen door de inspanningen die zij zich getroostten om uit de provincies naar Mexico-Stad te komen zodat zij van geestelijk voedsel konden genieten.

Wat waren wij blij toen er regelingen konden worden getroffen om meer in de buurt van hun woonplaats congressen te houden! Nu zouden zij niet zo ver hoeven te reizen. Maar zelfs nu moesten sommige broeders nog altijd grote offers brengen om aanwezig te kunnen zijn. Om een voorbeeld te noemen: In 1949 reisden twintig afgevaardigden uit de staat Tabasco — achttien mannen en twee vrouwen — te voet meer dan 320 kilometer om naar een congres in de staat Veracruz te gaan. Zij deden vijftien dagen over die tocht! Al met al kostte het zo’n 35 dagen om naar het congres en weer terug te reizen.

La Torre del Vigía de México — Een cultureel genootschap

U zult u herinneren dat destijds in 1932 La Torre del Vigía de México door de regering erkend was. Er waren echter hindernissen tengevolge van de beperkingen die de wet alle religies oplegde. Er werd bezwaar gemaakt tegen de van-huis-tot-huisactiviteiten van de Getuigen, aangezien de wet bepaalde dat ’iedere religieuze daad van openbare aanbidding in de godshuizen moet plaatsvinden’. Om dezelfde reden werd bezwaar gemaakt tegen onze congressen in openbare gelegenheden. Dit was een probleem, want deze congressen werden voortdurend groter. Ook het bezit van onroerend goed leverde moeilijkheden op, want de wet vereiste dat elk gebouw dat voor religieuze doeleinden werd gebruikt federaal eigendom werd.

Om deze en andere redenen besloot het Genootschap dat het verstandig zou zijn tot reorganisatie over te gaan zodat grotere nadruk kon worden gelegd op het onderwijzende karakter van ons werk. Daarom werd op 10 juni 1943 een aanvraag ingediend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken om La Torre del Vigía als een burgerlijk genootschap te registreren, en dit werd op 15 juni 1943 goedgekeurd.

Met deze regeling werd het zingen tijdens onze vergaderingen afgeschaft, en de vergaderplaatsen kwamen bekend te staan als Zalen voor Culturele Studies. Er werden tijdens de vergaderingen geen hoorbare gebeden uitgesproken, hoewel niets iemand ervan kon weerhouden in stilte in zijn hart een ernstig gebed op te zenden. Elk uiterlijk kenmerk van een religieuze dienst werd vermeden, en onze vergaderingen zijn ook werkelijk bedoeld om onderwijs te geven. Toen Getuigen in andere landen van „congregaciones” („gemeenten”) gingen spreken, bleven de Getuigen in Mexico de term „compañías” („groepen”) gebruiken. De van-huis-tot-huisbezoeken van de Getuigen gingen door, met nog grotere ijver zelfs; maar men vermeed het aan de deur rechtstreeks de bijbel te gebruiken. In plaats daarvan leerden verkondigers de schriftplaatsen uit het hoofd zodat zij ze konden aanhalen. Ook maakten zij een goed gebruik van het boek „Vergewist u van alles”, een bloemlezing van aanhalingen uit de bijbel over allerlei onderwerpen. Alleen bij nabezoeken en studies (die „culturele” in plaats van „bijbel”-studies werden genoemd) werd de bijbel zelf gebruikt.

Het voornaamste werk van Jehovah’s Getuigen bleef hetzelfde, namelijk het prediken van het goede nieuws van Gods koninkrijk.

De leesklassen

In overeenstemming met de statuten van La Torre del Vigía hadden wij naast het onderwijs aan de mensen in de leringen van de bijbel een doorlopend programma van leesonderwijs. Zo liet La Torre del Vigía op 17 mei 1946 bij de regering een centrum voor leesklassen in Mexico-Stad registreren. Deze werden geleid door José Maldonado.

Aangezien de regering erin geïnteresseerd was het analfabetisme te bestrijden, verschafte ze leerboekjes voor gebruik in de klassen. Toen later het Wachttorengenootschap de brochure Learn to Read and Write in het Spaans drukte, werd deze gebruikt. De regering waardeerde wat er gedaan werd. In een brief gedateerd 25 januari 1966 zei de regering: „Het is mij, met instemming van de Algemeen Directeur, een genoegen uw Instelling . . . geluk te wensen met de vaderlandslievende medewerking die u de analfabeten van de Republiek geeft. . . . Ik hoop dat u met onverflauwd enthousiasme zult voortgaan met deze niet-aflatende strijd tegen het analfabetisme waaraan alle goede Mexicanen deelnemen.”

Vanaf de tijd dat de klassen werden ingesteld tot 1966 hebben 33.842 personen hier leren lezen en schrijven. En in 1993 bedroeg het totale aantal 127.766. Bovendien waren 37.201 personen geholpen hun lees- en schrijfvaardigheid te verbeteren. Terwijl deze mensen leerden lezen en schrijven, leerden zij ook geestelijke voorzieningen te waarderen — zowel de lectuur voor bijbelstudie die door het Genootschap wordt geproduceerd als de vergaderingen van de groepen.

De morele reinheid van Jehovah’s organisatie

Toen de regeling van kringvergaderingen op gang kwam, begon er ook een tijdperk van toenemende reiniging in Jehovah’s organisatie. Het was in die jaren in Mexico een diepgeworteld gebruik dat een jonge man een jonge vrouw „schaakte” en met haar samenleefde zonder getrouwd te zijn. Gewend aan de oude wegen die in de valse religie werden toegestaan, trouwden paren gewoonlijk niet. Zij leefden eenvoudig samen, in een verbintenis op basis van wederzijdse overeenkomst. Dat was de situatie van velen toen zij met Jehovah’s Getuigen begonnen om te gaan.

Broeder Salinas waardeerde de bijbelse beginselen omtrent moraliteit en hielp de broeders deze te begrijpen (Matth. 19:3-9; Hebr. 13:4). Overal waar hij kwam, moedigde hij hen aan hun huwelijk te wettigen.

Dit was niet nieuw voor Jehovah’s Getuigen. Al in haar uitgave van september/oktober 1924 had La Torre del Vigía de vraag besproken: „Zou het passend zijn om als ouderling van een klas een broeder te kiezen die niet wettig gehuwd is met zijn partner?” Het antwoord: „Het zou volstrekt ongepast zijn.” Hiervoor werden schriftuurlijke redenen aangevoerd. Ook werd aanbevolen personen die hun huwelijksaangelegenheden nog niet in orde hadden gebracht, niet te dopen. Niettemin waren er in Mexico vele groepsdienaren die niet wettig getrouwd waren.

In 1952 werden er echter ten behoeve van Jehovah’s Getuigen wereldwijd specifieke instructies gegeven dat iemand orde op zaken in zijn leven diende te stellen indien hij deel wenste te blijven uitmaken van Jehovah’s organisatie. In sommige gevallen waren mannen getrouwd geweest, vervolgens van hun vrouw weggegaan en toen met een andere vrouw gaan samenleven zonder van de eerste gescheiden of met de tweede getrouwd te zijn. Sommigen waren hertrouwd zonder van een vorige echtgenote gescheiden te zijn. Deze broeders moesten dus heel wat moeite doen om hun leven op orde te brengen teneinde Jehovah te kunnen dienen.

Het was een vreugde te zien hoe de broeders reageerden door de nodige regelingen te treffen om hun huwelijk te laten legaliseren. In sommige groepen werd een twintigtal echtparen tegelijk in het huwelijk verbonden. Niettemin waren er enkelen die ondanks Jehovah’s rechtvaardige maatstaven hun levenswijze niet wilden veranderen. Sommigen van hen gingen weg; anderen werden uitgesloten.

Eén broeder weet nog dat toen hij en zijn partner volgens de instructies van de organisatie gingen trouwen, zijn kinderen met hen meegingen. Toen de rechter vroeg: „Is het uw wens met deze vrouw te worden verenigd, haar als uw echtgenote te aanvaarden en te houden tot de dood u scheidt?”, aarzelde hij met zijn antwoord, en zijn dochtertje moedigde hem met een bezorgd gezichtje aan: „¡Dí que sí, papacito! [Papa, zeg alsjeblieft ja!]”, waarop hij haastig de rechter een bevestigend antwoord gaf.

Het vergde tijd en geduld

Het vergde voor sommigen enige tijd zich aan te passen aan de hoge morele maatstaven van Jehovah’s organisatie, vooral op het gebied van het huwelijk en het gebruik van alcohol, maar geleidelijk gingen de broeders inzien hoe belangrijk het was zich te voegen naar Jehovah’s wegen. — 1 Petr. 4:3.

In zijn verslag over het dienstjaar 1953 zei het bijkantoor: „Wij hebben voltooid wat wij vorig jaar begonnen waren, namelijk de organisatie reinigen van personen die het niet verdienen ertoe te behoren. Hierdoor is het aantal verkondigers gedurende de eerste vijf maanden van het dienstjaar aanzienlijk gedaald. Het daalde wel 7 procent onder het gemiddelde van vorig jaar, maar vanaf februari heeft het zich zozeer hersteld dat wij aan het einde van het dienstjaar een toename hadden bereikt van 9 procent vergeleken met het gemiddelde van vorig jaar.” Ten slotte was Jehovah’s organisatie in Mexico, naar behoren gereinigd, gereed om een tijdperk van geestelijke voorspoed te betreden dat tot op heden voortduurt.

Congressen die wij nooit vergeten

Er zijn enkele congressen geweest die de aanwezigen nooit meer vergeten zijn. Een daarvan werd van 13 tot 15 april 1945 in Mexico-Stad gehouden. Niet een van de afgevaardigden kwam in een eigen auto. Meer dan 200 kwamen per trein uit Monterrey. Een bord aan de buitenkant van een van de wagons kondigde aan waar zij heen gingen, en langs de hele weg gaven de afgevaardigden als er gestopt werd getuigenis aan verkopers en nieuwsgierige mensen die langskwamen. Om naar het congres te gaan, liep een gezinsgroep met een baby van hun huis in Chihuahua zeven dagen, waarna zij de trein namen. Ook N. H. Knorr en F. W. Franz van het internationale hoofdbureau in New York waren aanwezig. Op de eerste congresdag waren 717 van de 1107 aanwezigen in de velddienst om de openbare lezing „Eén wereld, één regering” aan te kondigen, die door broeder Knorr in de Arena México zou worden gehouden. En die toespraak werd met succes gehouden, ondanks pogingen van katholieke raddraaiers om de vergadering te verstoren.

Enkele van de meest gedenkwaardige congressen hebben sterk bijgedragen tot een nauwe band tussen de Getuigen in Mexico en hun christelijke broeders in andere landen. Een van de opvallendste was de internationale „Goddelijke wil”-vergadering die in 1958 in New York werd gehouden. Er waren afgevaardigden uit 123 landen, onder wie 503 personen die de reis uit Mexico gemaakt hadden. Zij hadden gelegenheid om mede-Getuigen uit alle delen van de aarde te horen, te ontmoeten en omgang met hen te hebben. In 1966 werd in Mexico-Stad nog zo’n hartverwarmend congres gehouden, toen honderden afgevaardigden uit ongeveer tien andere landen naar Mexico reisden om zich daar bij hun broeders te voegen voor het tot dan toe grootste congres onder auspiciën van La Torre del Vigía. Er waren bij deze gelegenheid meer dan dertigmaal zoveel aanwezigen als er in Mexico-Stad voor het congres in 1945 waren geweest.

De films van het Genootschap

Tegen het midden van de jaren vijftig voerde het Genootschap een ander aspect in zijn onderwijsprogramma in. Broeder Salinas vertelt over die tijd: „Iets wat zeer tot het werk heeft bijgedragen, waren de 16 mm-films van het Genootschap, De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie, Het geluk van de Nieuwe-Wereldmaatschappij, Internationale ’Goddelijke wil’-vergadering van Jehovah’s Getuigen, Met ’eeuwig goed nieuws’ de wereld rond, en God kan niet liegen. Je kon zien hoeveel indruk deze maakten op de mensen die ons werk niet goed kenden.” De eerste film liet zien hoe de kantoren van het Genootschap werkten. De volgende drie films toonden congressen die in verschillende delen van de wereld gehouden waren. De laatste hielp het publiek zich belangrijke bijbelse gebeurtenissen voor ogen te stellen en de betekenis ervan voor onze dagen te begrijpen.

Deze films werden dikwijls vertoond op de patio van een huis of in een gehuurde zaal. Er werden uitnodigingen verspreid; naar aanleiding daarvan kwamen er veel mensen kijken. Na afloop werden dan de namen genoteerd van degenen die meer inlichtingen wensten.

In 1958 werden in Tenexpa (Guerrero) regelingen getroffen door de Getuigen om de toen lopende film van het Genootschap te vertonen op een terrein naast hun vergaderplaats. Toen de broeders het terrein aan het schoonmaken waren, deed het onverwachte bezoek van een politieagent twijfel rijzen of de voorstelling wel zou kunnen doorgaan. De agent zei tegen de groepsdienaar dat hij zich bij de burgemeester moest vervoegen. Dus ging de broeder, en de burgemeester vroeg hem: „Waar gaat u de film vertonen?” Toen hij het antwoord vernam, zei hij: „Waarom vertoont u hem niet hier in de muziektent op het plein?” „Tja, als dat zou kunnen . . .” De burgemeester trof regelingen voor een elektriciteitsvoorziening. Er werden banken uit de bioscoop gehaald en sommigen brachten zelfs hun eigen stoel mee omdat de banken slechts aan 900 personen plaats boden. Er kwamen ongeveer 2000 kijkers en zij maakten een feest van de gebeurtenis, en stalden voedsel uit waar iedereen van mocht genieten. Ja, iedere keer dat broeder Salinas de films van het Genootschap in de noordelijke staten van de republiek vertoonde, waren er 500, 800 of wel 1000 toeschouwers.

Bijkantoorfaciliteiten om gelijke tred te houden met het werk

Toen Roberto Montero en zijn gezin de Bethelfamilie in Mexico vormden, bood het huis dat zij betrokken aan de Melchor Ocampo-straat 71 in Mexico-Stad ruimschoots plaats voor hun eigen accommodatie en voor het bijkantoor. Er waren in die tijd slechts zo’n 100 Koninkrijksverkondigers actief in Mexico. Maar in 1946 was het aantal actieve Getuigen toegenomen tot 3732, georganiseerd in 223 groepen. Om zorg te dragen voor het uitgebreide onderwijsprogramma waar de Getuigen in heel Mexico mee bezig waren, bestond er behoefte aan ruimere faciliteiten. Het was dan ook passend dat in dat jaar grenzend aan het vorige gebouw een nieuw bijkantoorgebouw met Bethelhuis werd voltooid en in gebruik genomen.

Tegen 1962 werden die faciliteiten tot het uiterste benut, en dus werd een uitbreiding van vijf verdiepingen aan het bijkantoor ingewijd. Hiertoe behoorde een drukkerijtje voor de produktie van de Spaanse Informateur (thans Onze Koninkrijksdienst) en formulieren die werden gebruikt op het bijkantoor en door de 27.000 personen die toen in het theocratisch onderwijswerk in Mexico actief waren. Onder supervisie van dat kantoor gaf tevens de Koninkrijksbedieningsschool onderricht ten behoeve van de over het hele land verspreide groepsopzieners en speciale pioniers.

Religieus fanatisme houdt aan

Hoewel de regering al tientallen jaren had geprobeerd een eind te maken aan religieus fanatisme, en hoewel het werk van Jehovah’s Getuigen in heel het land bekendheid genoot, werden de geestelijken woedend over de vorderingen die de Getuigen maakten in het onderwijs aan het volk. Gedurende de jaren zestig werd de tegenstand in sommige plaatsen feller dan ooit tevoren.

In de stad Los Reyes de la Paz in de deelstaat Mexico bijvoorbeeld stond voor 4 en 5 augustus 1963 een kringvergadering op het programma. Toen de vergadering begon, probeerde de plaatselijke priester met behulp van op de muren van de kerk geplaatste en rechtstreeks op de vergaderplaats gerichte luidsprekers het programma te overschreeuwen. Er werden emotionele toespraken gehouden en beledigingen aan het adres van de Getuigen geuit om de aanwezigen in de kerk tot razernij op te zwepen. Honderden katholieken die gewoonlijk bedaard en vriendelijk waren, werden tot geweld aangedreven. Zij stormden de kerk uit, met stokken en knuppels en stenen in de vuist. Het gepeupel, dat nu niet meer te houden was, stortte zich op de verzamelde Getuigen. Meer dan dertig Getuigen liepen verwondingen op. Twee van hun huizen werden ook met stenen bekogeld, en muren werden neergehaald.

Dank zij de tijdige tussenkomst van de federale verkeerspolitie konden de broeders die van buiten de stad waren gekomen echter veilig vertrekken. Ten slotte werd de woedende menigte op maandag door het leger uiteengedreven.

Het dagblad Excelsior van 6 augustus 1963 bracht het volgende verslag: „De parochiepriester van Los Reyes, Jesús Meza, die door de rechterlijke autoriteiten als de aanstichter van de rellen werd aangewezen, vluchtte de stad uit in een auto, geëscorteerd door honderden van zijn met stenen, knuppels en machetes gewapende parochianen.”

Maar dat optreden van het gepeupel droeg ertoe bij dat sommige rechtgeaarde mensen de ogen opengingen. Toen de Getuigen na enige tijd weer in die stad predikten, boekten zij heel goede resultaten. De mensen schaamden zich over hun gedrag, en langzaam maar zeker begonnen zij te luisteren. Ten tijde van de aanval waren er twee groepen in het gebied. Daaruit zijn er nog eens zo’n vijftig voortgekomen.

Religieuze onverdraagzaamheid in Sahuayo

Een andere stad waar schandelijke vervolging uitbrak, was Sahuayo, in de staat Michoacán, in augustus 1964. Speciale pioniers waren daar ijverig aan het prediken. Zij hielden al enkele vergaderingen met een groepje geïnteresseerden. Maar zij werden ook bedreigd en beledigd door gepeupel dat door de plaatselijke priester op de been was gebracht. Inwoners van Sahuayo, alsook uit het naburige Jiquilpán, sloten zich bij deze onheuse bejegening aan. Niet slechts eenmaal, maar verscheidene keren stonden de broeders tegenover een gepeupel van 200 tot 300 mensen.

Op 13 augustus werd de situatie zeer gespannen toen meer dan 5000 mensen het huis van een pionier omsingelden. Zij hadden benzine meegebracht, met de bedoeling het huis in brand te steken en het met bewoners en al in de as te leggen. Er waren een broeder, vijf zusters en een zesjarig meisje in het huis. Enkele politieagenten probeerden het furieuze gepeupel tegen te houden, maar zonder veel succes. Op het kritieke ogenblik verschenen er echter onverwacht drie vrachtwagens met soldaten op het toneel. De Getuigen werden haastig ontzet en het gepeupel werd gedwongen zich te verspreiden. In hun commentaar op de situatie gaven de kranten uiting aan diepe spijt over het onverdraagzame gedrag van de geestelijken, die het probleem hadden veroorzaakt.

De situatie was zo gevaarlijk dat het verstandig geacht werd de speciale pioniers uit het gebied te laten verhuizen. Na verloop van tijd stuurde het Genootschap echter pioniers naar naburige steden, en die werkten omzichtig in de richting van Sahuayo en Jiquilpán. Zij hadden zoveel succes dat er in 1974, tien jaar na die vervolging, een groep in Jiquilpán werd opgericht, en in 1990 werd er ook in Sahuayo een groep gevormd.

De man greep naar iets in zijn achterzak

Is het, gezien de gewelddadige vervolging die had plaatsgevonden, de Getuigen kwalijk te nemen dat zij soms een tikje angstig waren? José Mora haalt herinneringen op aan zo’n ervaring in de staat Jalisco. Nu lacht hij erom, maar toen het gebeurde, was hij niet zo zeker van zijn zaak.

Hij had juist bij een man de schriftplaats uit Psalm 115:16 aangehaald: „Wat de hemel betreft, aan Jehovah behoort de hemel toe, maar de aarde heeft hij aan de mensenzonen gegeven.” Met een snelle beweging stak de man zijn hand in de achterzak van zijn broek. Broeder Mora dacht dat hij een wapen trok. Wat een opluchting, toen hij er een boek uit haalde dat het Nieuwe Testament en de Psalmen bevatte! De man controleerde de schriftplaats in zijn eigen bijbel en aanvaardde de boodschap. Heel snel werden deze man en zijn hele gezin Jehovah’s Getuigen. „Hij had echter gemerkt dat ik wat zenuwachtig was geworden,” zegt broeder Mora, „dus als wij elkaar nu af en toe eens zien, denken wij terug aan dat incident en lachen erom.”

Voldoening schenkende reactie in de afgelopen jaren

Ondanks de vervolging bleef het aantal lofprijzers van Jehovah in het hele land toenemen. De prediking van het goede nieuws werd doeltreffender naarmate de broeders groeiden in begrip van bijbelse en organisatorische aangelegenheden. Geleidelijk raakten de verkondigers zich beter bewust van de noodzaak terug te gaan als ergens belangstelling was getoond en voor de schapen te zorgen. Het gevolg was dat het aantal bijbelstudies toenam. In 1970 werden er maandelijks gemiddeld 43.961 studies geleid; tien jaar later was dat aantal gestegen tot 90.508. Sommige van deze studies werden gehouden met mensen die zeer snel vorderingen maakten.

Dat gold voor Lino Morales en zijn vrouw. Lino had met een vriend een pelgrimstocht gemaakt naar een beeld van de Maagd in een stad in Guatemala. (Hij woonde in Mexico, in de staat Chiapas.) Zij hadden afgesproken om de beurt naar binnen te gaan om hun gebeden voor de Maagd uit te spreken. Lino vertelt: „Toen het heel lang duurde en hij maar niet naar buiten kwam, gluurde ik heel respectvol om de kapeldeur heen, en wat een heiligschennis! Mijn vriend tilde de rok van de Maagd op! Toen ik tegen hem schreeuwde: ’Wat voer je daar uit?’, deed hij gauw alsof hij aan het bidden was. Ik riep hem uitdagend toe naar buiten te komen, en toen hij dat deed, balde ik mijn vuisten om hem een opstopper te geven. Het duurde een hele tijd voor hij mij ervan kon overtuigen wat hij aan het doen was geweest. Toen ik kalmeerde, vertelde hij mij dat hij ontgoocheld geraakt was over het beeld omdat hij, toen hij knielde om de voeten van het beeld te kussen, merkte dat alleen het gezicht en de voeten glad gepolijst waren, maar dat onder het gewaad alleen maar stukjes hout zaten.”

Dat, gekoppeld aan de dood van zijn zoontje, had een diepe invloed op Lino’s kijk op de dingen. En wat gebeurde er toen? Zijn vrouw vertelt: „Er kwamen twee vrouwen bij mij aan de deur die met mij over de bijbel praatten en mij er al snel van overtuigden dat zij de waarheid spraken. Zij lieten een boek bij mij achter en beloofden later terug te komen. Vlak nadat zij vertrokken waren, begon het te regenen. Toen de regen aanhield, kwamen de twee vrouwen terug, maar nu met hun echtgenoten, om te schuilen voor de regen. Maar de regen hield de hele middag niet meer op en zij moesten die nacht in mijn huis blijven slapen. Wij hebben die tijd goed benut — zij met het vertellen en ik met het leren van bijbelse waarheden. De volgende ochtend vroeg vertrokken zij, met de belofte terug te komen. Degene die de leiding had in het gesprek, was een gewone pionier. Hij en zijn vrouw kwamen uit het zuidelijke deel van de staat; hun metgezel was Caralampio uit de stad La Trinitaria. Tot mijn grote verbazing kwam mijn man diezelfde middag thuis. (Lino werkte ver weg op een plattelandsschool.) Na het avondeten vertelde ik hem dat er een paar predikers op bezoek waren geweest en een boek bij mij hadden achtergelaten. Wij begonnen samen de inhoud te beschouwen, en ook de uitlegging die zij mij hadden gegeven, en wij konden er niet mee ophouden. Voordat wij het beseften, was de nacht voorbij en begon de dag aan te breken. Slapen is er die nacht niet meer van gekomen.”

Lino’s vrouw begon hun ontbijt klaar te maken terwijl Lino het paard zadelde. Die ochtend reisde hij twintig kilometer helemaal naar La Trinitaria om naar Caralampio te zoeken. Hij vond het huis, maar er was niemand thuis, want Caralampio was aan het prediken. Niettemin liet Lino een boodschap bij de buurman achter. „Een beetje terneergeslagen ging ik naar huis terug,” weet Lino nog te vertellen, „maar wat een verrassing! De volgende ochtend vroeg hoorde ik iemand aan de deur kloppen. Toen ik naar buiten ging, waren de predikers daar! Zij hadden de avond tevoren tegen zeven uur het bericht gekregen dat wij naar hen op zoek waren geweest. Toen hadden zij zich onmiddellijk klaargemaakt en de hele nacht doorgelopen, zodat zij bij mijn huis kwamen toen het licht begon te worden. Dus binnen 48 uur nadat zij dat boek hadden achtergelaten en ondanks de afstand en het nachtelijk uur brachten die predikers al een nabezoek.”

Dat nabezoek duurde drie dagen! Gedurende die tijd leerden zij Lino en zijn vrouw de elementaire waarheden uit Gods Woord. Op de vierde dag gingen zij beiden met de Getuigen mee om tot anderen te prediken. Met deze start begon een groot gezin Jehovah te dienen.

’Geef mijn zoon het leven terug of ik gooi jullie eruit’

Edilberto Juárez in de staat Oaxaca nam ook de waarheid heel snel aan. „Ik was in de rouw over de dood van mijn broertje en mijn zoon, die op dezelfde dag zelfmoord hadden gepleegd”, zo vertelt hij. „Toen ik deze fatale gebeurtenis had meegemaakt, keerde ik mij onmiddellijk tot mijn goden (de beelden) die de hele muur aan één kant van mijn huis besloegen en ik zei tegen hen dat zij mijn zoon het leven moesten teruggeven en zo niet, dat ik ze dan de deur uit moest gooien. Toen ik na acht dagen zag dat die goden helemaal geen macht vertoonden, deed ik ze het huis uit. Ik vergoot bittere tranen over het verlies van mijn dierbaren.

Een onderwijzer sprak mij aan en probeerde mij te troosten. Hij gaf mij een Nieuw Testament en raadde mij aan het te lezen, maar aangezien ik nog nooit een bijbel had gezien, interesseerde het mij niet en borg ik het weg. Ongeveer in die tijd kreeg ik bezoek van iemand van de Pinksterbeweging. Terwijl wij aan het praten waren, zag ik een man met een tas. De man van de Pinksterbeweging herkende hem als een van Jehovah’s Getuigen en stelde voor hem binnen te nodigen omdat hij meer van de bijbel af zou weten. De Getuige kwam binnen en toen hij vernam dat ik in de rouw was, begon hij met mij over de opstanding te praten. Dit interesseerde mij werkelijk buitengewoon.”

Deze Getuige begon Edilberto geregeld te bezoeken, ook al moest hij daarvoor een lange reis te voet maken. „Toen begon ik tot anderen over mijn nieuwe geloof te praten”, zei Edilberto. „Drie van hen vatten belangstelling op voor de waarheid en begonnen in mijn huis te vergaderen; dus als de verkondiger ons bezocht, kregen wij met ons vieren bijbelstudie.”

Spoedcursus voor „culturele” studies

De waarheid die tot eeuwig leven leidt, het boekje dat indertijd ’de blauwe bom’ werd genoemd, werd in 1968 uitgegeven, en wij werden aangemoedigd het in zes maanden met mensen uit te studeren. Maar niet iedereen deed er zo lang over. In één geval werd de studie in minder dan twee weken gedaan. Het bijkantoor berichtte hierover als volgt:

„Een dame hoorde van de waarheid door middel van een geschenkabonnement op De Wachttoren. Toen de districtsdienaar en zijn vrouw een naburige stad bezochten, woonde zij de kringvergadering bij. De broeder en zijn vrouw praatten met haar en merkten dat zij het oprechte verlangen had Jehovah te dienen en de mensen in het stadje waar zij woonde te helpen. Er werden dus regelingen getroffen om het Waarheid-boekje met haar te studeren. Het probleem was dat er niet voldoende tijd was om de studie zo te houden als door het Genootschap was aangegeven, omdat zij maar twee weken in de vergaderstad zou zijn en dan met een vliegtuigje naar haar stadje hoog in de bergen zou terugkeren. Daarom leidde de vrouw van de districtsdienaar twee weken lang een intensieve studie. Om precies te zijn werd de studie van vrijdag tot vrijdag in dertig uur gedaan, en daarin werd het complete Waarheid-boekje behandeld. Deze dame wilde de beschikbare tijd zo goed mogelijk gebruiken, en daarom besteedden de districtsdienaar en zijn vrouw er enige middagen en avonden twee of drie uur aan om haar vele vragen te beantwoorden. Aan het eind van de twee weken had zij alle antwoorden in haar boek onderstreept en zag zij ernaar uit naar haar afgelegen stadje terug te keren en anderen te helpen.”

Voordat zij aan het einde van de tweede week uit de stad vertrok, werd zij gedoopt. Eenmaal weer thuis leidde zij al snel zelf acht studies, werd er een Wachttoren-studie gehouden met vijftien aanwezigen en werd er een geïsoleerde groep gevormd. Nu is er in haar woonplaats een gemeente.

„Groepen” profiteren van de ouderlingenregeling

In overeenstemming met schriftuurlijke raad van de getrouwe en beleidvolle slaaf werden in 1972 nieuwe regelingen voor het opzicht over de „groepen” ingevoerd. De ene „groepsdienaar” die de leiding over alles had, moest worden vervangen door een lichaam van ouderlingen. Voor zover dat mogelijk was, werd dit gedaan. Maar er waren toen, net als nu, veel groepen waar de verkondigers al dankbaar waren als zij in hun midden althans één broeder hadden, of misschien twee, die voor het ouderlingschap in aanmerking kwamen. Velen die groepsdienaar waren geweest, werden onder de nieuwe regeling ouderling, maar sommigen voldeden eigenlijk niet aan de schriftuurlijke vereisten. Degenen die in aanmerking kwamen, konden geen personen zijn die de kudde met hardheid bejegenden, zoals sommigen in het verleden hadden gedaan (1 Petr. 5:2, 3). Nu er twee of meer schriftuurlijk bevoegde mannen als lichaam van ouderlingen dienen, is de organisatie meedogender geworden in de zorg voor de behoeften van de kudde, zodat Jezus Christus, de Voortreffelijke Herder, nauwkeuriger wordt nagevolgd.

Tot op de huidige dag is er behoefte aan meer bekwame mannen die als ouderling kunnen dienen. Wegens de snelle groei in het aantal Getuigen worden veel gemeenten (tot 1989 als „groepen” aangeduid) verzorgd door slechts één ouderling en een paar dienaren in de bediening; in sommige gevallen behartigen dienaren in de bediening alle verantwoordelijkheden. In Tantoyuca (Veracruz) waren twee gemeenten maar er was slechts één ouderling. Enrique Hernández Montes (een ouderling en pionier) verhuisde met zijn gezin naar het gebied om assistentie te verlenen. In de gemeente waaraan hij werd toegewezen, waren zo veel geïnteresseerden dat niet iedereen een plaats kon vinden in de Koninkrijkszaal. Het was nodig twee afdelingen te vormen en de vergaderingen voor de tweede afdeling te herhalen. In Palmillas (Sinaloa) had de ene ouderling enkele jaren geleden opeens 21 personen die op de eerstvolgende grote vergadering gedoopt wilden worden. Hij deed zijn best om de vragen voor doopkandidaten met hen allen door te nemen.

Zelfs waar het aantal bekwame broeders heel beperkt is, heeft de regeling van gedeelde verantwoordelijkheden een betere aandacht voor de schapen tot gevolg.

Er kwam een tijd van zifting

Er heersten hoge verwachtingen betreffende het jaar 1975 en wat het in de vervulling van Jehovah’s voornemen zou kunnen betekenen. Sommigen zetten hun hart op die datum als het tijdstip waarop het oude samenstel zou worden vernietigd en Gods nieuwe wereld zou worden ingevoerd. Toen die verwachtingen geen werkelijkheid werden, waren er sommigen die ermee ophielden God te dienen. Een aantal werd afvallig. Maar de overgrote meerderheid van Jehovah’s Getuigen werd gemotiveerd door liefde voor Jehovah. Zij wisten dat Gods Woord nooit zou falen.

Met volstrekt vertrouwen in Jehovah gordde de wereldwijde organisatie zich in de loop van 1975/76 aan voor verdere groei. Wij zijn daarin niet teleurgesteld. En Mexico heeft een opmerkelijk aandeel gehad in de expansie die heeft plaatsgevonden. Wat heeft hiertoe bijgedragen?

Grote gezinnen verenigd in het dienen van Jehovah

In Mexico zijn de gezinnen groot. Dus als er een bijbelstudie wordt opgericht, doen er dikwijls drie, vier of meer personen aan mee. Over het algemeen blijven gezinnen verenigd en de kinderen hebben groot respect voor hun ouders. Eén gevolg daarvan is dat als de ouders de waarheid aannemen, de kinderen dat ook doen. Wanneer bijbelse raad wordt toegepast, worden de gezinsbanden nog meer versterkt, en dikwijls werken hele gezinnen samen in Jehovah’s dienst.

Jonge mensen wordt het gevoel gegeven dat zij deel uitmaken van de gemeenteregeling. Op de vergaderingen begroet iedereen de andere aanwezigen met een hartelijke handdruk — en de kleintjes worden daar ook in betrokken. Zelden leggen de kinderen op de vergaderingen een onverschillige houding aan de dag. Zij willen allemaal meedoen, en zij zijn er tuk op met andere activiteiten in en om de zaal te helpen.

Dikwijls ziet men hele gezinnen samen in de velddienst. In sommige gevallen wordt moeite gedaan om het grootste deel van het gezin te laten pionieren. In de gemeente Oriente in Zapata (in de staat Morelos), hebben Guilebaldo Hernández en zijn vrouw drie dochters die speciale pioniers zijn en drie die gewone pioniers zijn (in geïsoleerd gebied). Hun twee zoons zijn verkondigers en dienaren in de bediening, en hun andere twee dochters (elf en twaalf jaar oud) zijn niet-gedoopte verkondigers. In dit gezin van twaalf personen zijn zes gemeenteverkondigers en zes pioniers!

In de gemeente Estrella in de stad Aguascalientes, in de staat Aguascalientes, dient Sabino Martínez Durán als ouderling en gewone pionier. Zijn vrouw en dochter zijn ook gewone pioniers. Een zoon is in dezelfde gemeente gewone pionier en dienaar in de bediening. Een andere zoon is lid van de Mexicaanse Bethelfamilie en nog een andere zoon is betrokken bij bouwwerkzaamheden op het bijkantoor.

Eerbied voor de ouders bracht goede resultaten voort

Ongetwijfeld draagt het respect dat Mexicaanse gezinsleden voor elkaar hebben bij tot de verbreiding van de Koninkrijksboodschap. Dit wordt nog eens geïllustreerd door een ervaring in de staat Chihuahua:

De ouderlingen in Navojoa, in de staat Sonora, hoorden dat in El Trigo de Russo, dat in de bergen van de staat Chihuahua ligt, mensen waren die de bijbel bestudeerden met behulp van publikaties van het Genootschap zoals het Waarheid-boekje. Een ouderling en een dienaar in de bediening maakten een moeizame tocht van een hele dag om het bericht te verifiëren en om deze pasgeïnteresseerden te helpen. Zij ontdekten dat een onderwijzer en zijn vrouw, die geen Getuigen waren, bijbelstudies met de mensen hielden. Zij vergaderden tweemaal per week en hadden 25 tot 30 aanwezigen. Hoe was dit zo gekomen?

De moeder van de onderwijzer, een van Jehovah’s Getuigen, had haar zoon een bezoek gebracht. Tijdens haar verblijf daar had zij tot enkele mensen in het gebied gepredikt en had Waarheid-boekjes onder hen verspreid. Toen zij de belangstelling zag die deze mensen aan de dag legden, smeekte zij haar zoon en schoondochter hen te helpen. Zij waren geen Jehovah’s Getuigen, hoewel hij in zijn jeugd wel door zijn moeder in Jehovah’s wegen was onderwezen. Uit liefde en respect voor zijn moeder stemde de zoon erin toe met de mensen te studeren, en natuurlijk was de schoondochter bereid om mee te werken. Terwijl zij met de groep studeerden, werd hun eigen belangstelling gewekt. Binnen vier maanden hadden zij het Waarheid-boekje uitgestudeerd. De twee broeders uit Navojoa troffen regelingen om ouderlingen en andere verkondigers geregelde bezoeken te laten brengen. De eersten in die groep die verkondigers werden, waren de onderwijzer en zijn vrouw. Zij werden op het districtscongres in 1989 gedoopt. In juni 1990 werd in El Trigo de Russo een gemeente met tien verkondigers opgericht, en bijna iedereen die in dat gebied woont, krijgt bijbelstudie.

De Culturele Gileadschool voorziet in een behoefte

Veel jonge pionierbedienaren in Mexico hebben het verlangen gehad te gaan dienen in andere landen waar de behoefte groter is. Maar vanwege de grote behoefte die hier in het Mexicaanse veld al bestond, werden zij niet aangemoedigd naar het buitenland te verhuizen, en slechts heel weinigen werden uitgenodigd voor de Gileadschool. Bovendien moesten zij om de Gileadschool te volgen Engels leren, wat voor sommigen moeilijk was. Maar gedurende 1980/81 hebben 72 jonge Mexicaanse pioniers aan de Culturele Gileadschool van Mexico een speciale opleiding kunnen krijgen voor dienst op iedere plek in Latijns-Amerika waar zij nodig mochten zijn.

Aangezien zij geen taalproblemen zouden hebben en naar landen gingen met culturen die veel overeenkomst vertonen met de Mexicaanse, konden deze afgestudeerden zich makkelijk aanpassen aan de landen waaraan zij werden toegewezen.

Nieuwe bijkantoorfaciliteiten ingewijd

Daar de groei van de organisatie aanhield, werden de kantoren aan de Melchor Ocampo-straat 71 te klein voor het werk dat daar werd gedaan. In 1973 kocht La Torre del Vigía land buiten Mexico-Stad, in de nederzetting die El Tejocote heet, en daar werd een nieuw, ruim Bethelhuis gebouwd om meer dan honderd mensen onder te brengen. Daarheen verhuisde de Bethelfamilie, en het gebouw werd in april 1974 ingewijd. Het scheen dat het meer dan genoeg ruimte zou bieden om ons in staat te stellen het werk vele jaren te behartigen. Maar nee! Naarmate het groeitempo van het aantal Getuigen toenam, werd het nodig uit te breiden, dus werden in 1985, en nog eens in 1989, toegevoegde faciliteiten ingewijd.

Behalve dat er moest worden voorzien in kantoorfaciliteiten en ruimte om de leden van de Bethelfamilie te huisvesten, waren er voorzieningen nodig om grote hoeveelheden bijbelse lectuur voor het Mexicaanse veld te produceren. Het werd steeds moeilijker tijdschriftenzendingen van buiten het land te krijgen. Wij wilden ze zelf drukken, maar dat was een burgerlijk genootschap bij de wet niet toegestaan. Om de situatie op te lossen, troffen wij in 1983 regelingen om La Atalaya en ¡Despertad! door een plaatselijk commercieel bedrijf te laten drukken. Ook experimenteerden wij met het laten drukken en binden van boeken door verschillende uitgeverijen. Het beste wat wij echter voor een redelijk tarief konden krijgen, waren paperback-uitgaven. Slechte kwaliteit en te late levering vormden voortdurende problemen.

In die situatie werd besloten nog een genootschap te stichten, speciaal met het doel lectuur uit te geven. De wijze waarop dit genootschap werkte, was volledig in overeenstemming met alle wettelijke vereisten in dit land. Er werd een fabrieksgebouw gekocht en gerenoveerd op ongeveer vijftien minuten afstand van Bethel, en daar werd een nieuwe drukkerij geïnstalleerd. Wat een vreugde toen bekendgemaakt werd dat het Wachttorengenootschap in Brooklyn twee M.A.N. rotatiepersen op een schip met bestemming Mexico had gezet! Maar wat een teleurstelling te vernemen dat toen de boot onderweg met zwaar weer te kampen had gekregen, de persen vrijwel vernield waren! Roberto Gama, een lid van het bijkantoorcomité, reisde naar de haven van Veracruz om de persen — of wat ervan over was — in ontvangst te nemen. Hij liet zijn tranen de vrije loop toen hij ze zag.

Zou het ooit mogelijk zijn die persen te herstellen? Op een ander tijdstip en onder andere omstandigheden zouden de persen misschien naar de schroothoop zijn verwezen. Maar in dit geval moesten ze bedrijfsklaar gemaakt worden, en voor broeders die hadden geleerd te improviseren en alles wat hun voor de handen kwam te gebruiken om in hun fundamentele levensbehoeften te voorzien, was dat geen onmogelijke opgave. Het Genootschap stuurde twee broeders van Brooklyn om de Mexicaanse broeders te helpen, en met veel moeite en volharding, gepaard aan geduld, werden de kapotte onderdelen gerepareerd of vervangen en werd de eerste pers geïnstalleerd. En hij werkte, dank zij Jehovah! Daarna werd de tweede pers aan de gang gebracht.

Er heerste ware vreugde toen La Atalaya van 1 oktober 1984 van de pers kwam. ¡Despertad! werd vanaf de uitgave van 22 mei 1985 op deze persen gedrukt. Wat een opluchting eindelijk de betrekkingen met wereldse drukkerijen te kunnen verbreken!

In 1987 werd de komst van twee nieuwe Hantscho vierkleuren-offsetrotatiepersen verwacht, en daarom werd de drukkerij vergroot om er plaats voor te maken. In september 1988 rolde „¡Mira! Estoy haciendo nuevas todas las cosas” (de brochure „Zie! Ik maak alle dingen nieuw”) in vierkleurendruk van de pers! Sindsdien zijn alle boeken en brochures die nodig zijn voor zowel Mexico als veel van de Middenamerikaanse landen hier gedrukt. De twee vierkleurenpersen drukken vier miljoen tijdschriften per maand.

Gemeente van Jehovah’s Getuigen in Mexico

De organisatie van Jehovah’s Getuigen heeft in Mexico altijd volgens dezelfde beginselen gewerkt als in andere delen van de wereld. Ook identificeren de broeders zich sinds 1931 individueel als Jehovah’s Getuigen. Maar vele jaren was het, zoals eerder uiteengezet is, in Mexico nodig dat de organisatie functioneerde als een wereldlijk onderwijsgenootschap.

In de loop van de jaren tachtig begon er echter het een en ander te veranderen. Regeringsafgevaardigden brachten herhaaldelijk bezoeken aan enkele van onze vergaderplaatsen en drongen erop aan dat ze bij de regering zouden worden geregistreerd als lokaliteiten voor religieuze bijeenkomsten, en dat deze federaal eigendom zouden worden. Anderzijds werd het steeds moeilijker openbare gelegenheden te huren voor onze congressen en andere grote vergaderingen, omdat de autoriteiten eraan vasthielden dat de wet religieuze bijeenkomsten in openbare gelegenheden verbood.

Dit leidde in 1988 tot bijeenkomsten met regeringsvertegenwoordigers. Wij vernamen dat de autoriteiten, alhoewel zij wat gedrag betrof geen klachten over onze organisatie hadden, behoorlijk achterdochtig waren als gevolg van dingen die anderen hun hadden verteld over onze organisatie en onze houding ten aanzien van de nationale emblemen. Bovendien hadden zij het idee dat onze organisatie ondergronds werkte omdat de vergaderplaatsen niet gemakkelijk herkenbaar waren. Op onze bijeenkomsten met de autoriteiten kregen zij uitgebreid getuigenis over de geloofsovertuigingen van Jehovah’s Getuigen. Ons standpunt van christelijke neutraliteit werd duidelijk gemaakt, evenals ons respect voor regeringsautoriteit en anderzijds ons standpunt dat wij ons per se zullen onthouden van alles wat voor ons afgoderij is. De conclusie die uit deze gesprekken getrokken werd, was dat onze organisatie openlijk moest gaan functioneren als de religie van Jehovah’s Getuigen, ook al zou dat betekenen dat al onze vergaderplaatsen regeringseigendom zouden worden. Dit zou de autoriteiten in staat stellen ons werk beter te leren kennen, en dat, zo dachten wij, moest wel tot positieve resultaten leiden. Maar desondanks was er geen oplossing voor de vraag hoe wij grote congressen zouden kunnen houden.

In 1989 werd met goedkeuring van het Besturende Lichaam een brief aan alle „groepen” geschreven waarin stond dat wij met ingang van 1 april in Mexico als religieuze organisatie zouden functioneren. Later werd in de juni-uitgave van Nuestro Ministerio del Reino (Onze Koninkrijksdienst), die nu niet langer Informador (Informateur) de la Torre del Vigía heette, nadere bijzonderheden verschaft. Van toen af aan zou de bijbel van huis tot huis worden gebruikt en zouden op vergaderingen gebeden worden uitgesproken. Later begonnen wij met het zingen van liederen op de vergaderingen.

U zult u wel kunnen voorstellen wat een vreugde dit in de gemeenten teweegbracht! In de Zalen voor Culturele Studies of Studiezalen (die nu Koninkrijkszalen werden) en op de congressen en andere grote vergaderingen rolden de vreugdetranen de broeders over de wangen toen daar een begin werd gemaakt met gezamenlijk gebed en zingen. Bovendien inspireerde het rechtstreekse gebruik van de bijbel bij onze van-huis-tot-huisprediking de broeders tot grotere ijver, maakte het hun werk doeltreffender en schonk het hun grote voldoening. Zonder het ten volle te beseffen, hadden wij ook het fundament gelegd om onze christelijke levenswijze wettelijk te kunnen verdedigen.

Kinderen van Getuigen onder zware druk

De kinderen van Jehovah’s Getuigen hebben altijd aan zware druk blootgestaan omdat zij de vlag — welke vlag dan ook — niet groeten. Ieder voor zich of vergezeld door hun ouders hebben de kinderen hun standpunt aan hun onderwijzers uitgelegd. Soms werd hun verklaring aanvaard, maar in de meeste gevallen werden zij van school gestuurd. Als de kinderen weggestuurd waren, gingen de ouders op zoek naar een school met onderwijzers die verdraagzamer waren, zodat de kinderen hun onderwijs konden voortzetten. Er was echter wettelijk niet veel aan te doen, omdat er geen basis was om de rechten van de kinderen ten overstaan van de autoriteiten te verdedigen.

Naarmate het aantal Getuigen toenam, nam ook de druk op de kinderen van Getuigen toe. Kranteartikelen leverden kritiek op het door Jehovah’s Getuigen ingenomen standpunt. Aangezien wij nu als religieuze organisatie in Mexico werkten, was de tijd gekomen om een campagne te beginnen ter verdediging van het christelijke geweten van Getuigen-kinderen op school.

De strijd voor vrijheid van geweten op school

In 1989 werd er een krachtig beroep gedaan op de federale autoriteiten om het recht van de kinderen op onderwijs te handhaven, in overeenstemming met de waarborg die de Grondwet van het land biedt. In het hele land werkten juristen die Getuigen waren samen met de comités die werden ingesteld om de behandeling van deze zaken onder leiding van de juridische afdeling van het bijkantoor te coördineren. Veel schoolfunctionarissen bonden in als zij met een proces werden geconfronteerd. Meer dan 100 gevallen zijn voor de rechter gebracht. Daarvan zijn er 49 ten gunste van Jehovah’s Getuigen beslist, en 28 zijn nog hangende. In 28 zaken is beroep aangetekend bij de Magistrados de los Colegiados de Circuito (gerechtshoven die boven de federale rechters staan), en in 14 daarvan is een gunstig vonnis geveld, waarmee een precedent voor lagere rechtbanken is geschapen. Er zijn de kinderen geen vrijstellingen verleend, maar de rechters hebben in overeenstemming met de wet beslist dat geen enkel kind om welke reden dan ook onderwijs mag worden ontzegd. Als onderwijsfunctionarissen eigenmachtig zijn opgetreden, hebben de federale autoriteiten in veel gevallen ingegrepen. Sommige functionarissen van het openbaar onderwijs zijn redelijker geworden in deze aangelegenheden en zij hebben voor ons enkele gunstige richtlijnen uitgevaardigd.

Er werd een programma georganiseerd om Getuigen bezoeken te laten brengen aan schoolfunctionarissen in alle delen van het land om hun uit de eerste hand inlichtingen te verschaffen over het standpunt van Jehovah’s Getuigen ten aanzien van burgerlijke ceremoniën. Zij kregen bijbelse en wettelijke inlichtingen. Velen van hen wisten heel weinig van Jehovah’s Getuigen af. Langzaam maar zeker zijn de functionarissen tot het besef gekomen dat de weigering van kinderen van Getuigen om aan bepaalde ceremoniën deel te nemen een gewetensvol standpunt is, gebaseerd op religieuze beginselen, en dat de kinderen niettemin respect hebben voor nationale symbolen en voor de autoriteiten (Ex. 20:4; Rom. 13:1). Ook al zijn de problemen nog niet helemaal opgelost, rechters, schoolfunctionarissen en onderwijzers hebben een goed getuigenis gekregen, en dat heeft tot gevolg gehad dat sommigen belangstelling voor de waarheid zijn gaan tonen. — Matth. 10:18-20.

Een federale rechter in Ciudad Juárez (Chihuahua), die een gunstig vonnis velde, wordt nu door de broeders bezocht. Hij heeft hun onlangs verteld dat hij het boek Leven Hoe is het ontstaan? Door evolutie of door schepping? bijna uit had. Toen trok hij de la van zijn bureau open en zei: „Ik heb hier de bijbel die u bij mij achtergelaten hebt, en deze boeken zijn mijn beste gezelschap.”

Een andere federale rechter, een vrouw, in Chilpancingo (Guerrero), die een gunstig vonnis had geveld, vroeg de broeders haar ons standpunt over christelijke neutraliteit eens duidelijk uit te leggen. Zij waardeerde de uitleg en gaf te kennen dat zij blij was dat ook al had zij voordien geen duidelijk beeld van ons standpunt gehad, haar vonnis (dat in overeenstemming was geweest met de wet) ten gunste van ons was geweest. Ook aanvaardde zij enige bijbelse lectuur.

Congressen en grote vergaderingen — Een groots getuigenis

Hoe is het feit dat onze organisatie nu niet meer louter als cultureel genootschap maar als de religie van Jehovah’s Getuigen erkend is, van invloed geweest op het houden van congressen en grote vergaderingen? Toen deze situatie in 1988 voor het eerst aan de autoriteiten werd voorgelegd, verwezen zij ons eenvoudig naar de wet, die geen voorzieningen bevat om het religies mogelijk te maken buiten hun normale vergaderplaatsen openbare bijeenkomsten te houden. Bij die gelegenheid stelden zij voor dat wij, in plaats van openbare gelegenheden te gebruiken, dan maar eigen grote faciliteiten voor congressen en grote vergaderingen moesten hebben. Wij hielden aan en vroegen of wij een bijzondere vergunning konden krijgen om onze grote bijeenkomsten in openbare gelegenheden te houden. Zij zeiden dat wij onze aanvragen mochten indienen, en dat die bekeken zouden worden. Zij verboden ons niet grote bijeenkomsten te houden, want die hebben wij altijd gehad, en ook andere religies hebben openbare religieuze evenementen gehouden. Een van de verantwoordelijke broeders van het Genootschap herinnert zich nog hoe die bijeenkomst afliep: „Toen wij vertrokken, zei ik: ’Welnu, wij hebben dus afgesproken dat wij doorgaan zoals wij tot nu toe hebben gedaan totdat er een andere regeling is.’ Daar stemden zij mee in, en wij namen afscheid in een sfeer van hartelijkheid.”

Het Genootschap ging er dus mee door congressen en grote vergaderingen te organiseren, maar wij gingen lapelkaartjes dragen, net als de Getuigen in de rest van de wereld doen. Ook gingen wij ertoe over op onze congressen te zingen en te bidden. In plaats van publiciteit te mijden, ontvingen wij verslaggevers vriendelijk. Regeringsinspecteurs die de congressen op verschillende plaatsen hebben bijgewoond, hebben een gunstige indruk gekregen. En met Jehovah’s zegen hebben de congressen een groots getuigenis voor zijn naam betekend.

In de laatste maanden van 1993 werden er 161 „Goddelijk onderwijs”-districtscongressen gehouden in 74 grote steden, met in totaal 830.040 aanwezigen en een doopcijfer van 15.662. Dit was beslist iets heel anders dan het vroege begin.

„Een wekroep voor de Katholieke Kerk”

Tal van kranten hebben zich zeer positief uitgelaten over enkele van onze jongste congressen, en ook dat heeft op zijn manier een getuigenis gegeven waardoor Jehovah’s naam in een gunstig licht werd geplaatst. El Norte, uit Monterrey in de staat Nuevo León, gedateerd 27 oktober 1991, zei: „Hoewel zich in het honkbalstadion van Monterrey 25.000 Jehovah’s Getuigen bevonden, was er binnen geen rommel, geen geduw, geen geschreeuw, en ook waren er geen politiepatrouilles nodig . . . De menigte, kinderen, tieners en volwassenen, kwam correct gekleed naar het evenement; de mannen onderscheidden zich door het dragen van een stropdas en de vrouwen door hun lange rokken in gedekte kleuren. Vrijwel iedereen had een exemplaar van de bijbel in de hand, de eigen vertaling van de Getuigen, de Nieuwe-Wereldvertaling genaamd, die zij allen gebruikten telkens wanneer de sprekers naar bepaalde hoofdstukken van het boek verwezen.” In dezelfde stad citeerde een ander nieuwsblad de woorden van een katholieke monseigneur, die zei: „De boodschap die de jaarvergadering van Jehovah’s Getuigen achterliet, was een wekroep voor de Katholieke Kerk om haar geloof te versterken.”

Een verslaggeefster die een congres van Jehovah’s Getuigen in de Arena México bijwoonde, beschreef wat zij zag en hoorde en zei vervolgens: „Wat mijzelf betreft, ik ga in gepeins verzonken naar huis. Ik kijk om mij heen, naar onze parochies, naar onze gemeenschappen, ik kijk in mijzelf en schaam mij voor het armzalige getuigenis dat ik heb gegeven van het geloof dat ik belijd te bezitten en waar ik rotsvast in geloof. . . . En zo neem ik afscheid van Jehovah’s Getuigen, terwijl ik mijn geweten onderzoek en vraag om de kracht om een ware getuige voor het ware geloof te worden.” In de noordelijke stad Monclova in de staat Coahuila, zei de krant La Voz: „Wij moeten eerlijk erkennen wat zij tot stand brengen . . . Nog maar heel kort tevoren hadden de katholieken in deze zelfde gelegenheid een vergadering waar zelfs de leider van de Katholieke Kerk in deze staat aanwezig was, en het stadion heeft er nog nooit zo schoon uitgezien als nu . . . hoewel zij er al drie dagen hebben vergaderd, en voordat zij het stadion de rug toekeren, zullen zij het schoon achterlaten . . . Wij durven met zekerheid te zeggen dat dit sportpark er alleen fraai en ’bruikbaar’ uitziet als Jehovah’s Getuigen er hun vergaderingen houden.”

De kwestie van het passend gebruik van bloed

Onze huidige status als Jehovah’s Getuigen in Mexico heeft ons ook in een betere positie gebracht om ons op de bijbel gebaseerde standpunt inzake bloed te verdedigen. Het is voor onze broeders en zusters altijd moeilijk geweest in de ziekenhuizen een horend oor te vinden. Artsen in Mexico zijn niet gewend dat hun kennis en autoriteit over de zorg van ziekenhuispatiënten in twijfel wordt getrokken. Getuigen die een operatie moesten ondergaan, legden hun religieuze standpunt wel aan de artsen uit, maar in slechts heel weinig gevallen werd hun geweten gerespecteerd. Zij moesten van de ene instelling naar de andere gaan om te proberen artsen te vinden die hen wilden behandelen zonder bloed te gebruiken.

Met het doel de situatie te verbeteren, werd van 25 tot 27 januari 1991 in Mexico een medisch seminar gehouden. Het stond onder leiding van broeders uit Brooklyn. Daarna werd er op het bijkantoor een afdeling Ziekenhuisinformatie opgezet, en in het hele land werden Ziekenhuiscontactcomités geformeerd. Sedertdien hebben de medische instellingen in het land heel veel getuigenis gekregen over het standpunt van Jehovah’s Getuigen inzake bloed.

In april 1991 kregen enkele van de broeders die met ziekenhuiscontacten en -contactcomités te maken hadden, een uitnodiging voor het Eerste Latijnsamerikaanse Congres over Transfusiegeneeskunde en Bloedbanken in Acapulco (Guerrero). Aanwezig waren afgevaardigden uit twaalf Midden- en Zuidamerikaanse landen. In een toespraak getiteld „Organisatie, standaardisatie, en wettelijk raamwerk” werd vermeld dat „Jehovah’s Getuigen een groepering zijn die wegens hun religieuze overtuigingen bezwaar maken tegen het gebruik van bloed, hetgeen het gebiedend noodzakelijk maakt alternatieven te zoeken”. De arts die deze inlichtingen ter sprake bracht, wijdde tevens een enkel woord aan de Ziekenhuiscontactcomités. Tevoren hadden wij een vraaggesprek met deze arts gehad, en hij wist hoe wij georganiseerd zijn. Er was gelegenheid tot het stellen van vragen en toen sommigen volhielden dat leven in weerwil van religieuze overtuigingen gered dient te worden, zei de arts eenvoudig: „Indien u juridische problemen wilt vermijden, kunt u deze religieuze groepering maar beter met respect bejegenen.” Toen voegde hij eraan toe dat volgens de Algemene Gezondheidswet de toestemming van de patiënt moet worden verkregen alvorens er bloed wordt gebruikt.

In de gehoorzaal van het Hogere Gerechtshof werd nog een reeks lezingen gehouden. Tijdens één daarvan legde een jurist twee vragen voor die Jehovah’s Getuigen betreffen: „Is het wettig gezondheidszorg te ontzeggen aan Jehovah’s Getuigen uitsluitend omdat zij geen bloed geven?” en „Is het correct en wettig met geweld bloedtransfusies toe te dienen aan patiënten die Getuigen zijn?” De juridisch directeur van het Ministerie van Gezondheid toonde aan dat nergens in de wet van een patiënt wordt verlangd dat hij bloed geeft in ruil voor medische zorg. Hij verklaarde: „Medische zorg is een verplichting die de Algemene Grondwet van de republiek oplegt aan alle instellingen en ze dient zonder enige beperking te worden verleend. Het ontzeggen van medische zorg is een misdrijf.” Deze toespraken baanden de weg voor enkele zeer positieve gesprekken met ambtenaren van het Ministerie van Gezondheid.

Een verslag van de afdeling Ziekenhuisinformatie zegt: „Er is een onderhoud geweest met de juridisch directeur van het Ministerie van Gezondheid in Mexico. De regeling betreffende de Ziekenhuiscontactcomités werd uiteengezet, en hij vond dit echt uitzonderlijk. Vervolgens vroeg hij ons rechtstreeks uit de bijbel de basis voor ons religieuze standpunt uit te leggen. Hij scheen het zeer goed te begrijpen en zei dat hij ons in contact zou brengen met andere medische autoriteiten opdat ook zij zouden horen wat ons standpunt inhoudt en welke regelingen wij hebben. Een van de gesprekken die daarop volgden, was met een arts die hoofd is van de Transplantatieregistratie en die met succes bij Jehovah’s Getuigen niertransplantaties heeft verricht. Deze gesprekken zijn zeer interessant gebleken, aangezien de artsen onder de indruk zijn van de wijze waarop wij ons op wereldwijde schaal hebben georganiseerd teneinde een betere verstandhouding te bereiken tussen Getuigen-patiënten en het ziekenhuispersoneel.”

Sprekende getallen

Terwijl dit alles gaande was, bleven de verkondigers zeer actief in het prediken van het goede nieuws. Er heeft sedert 1931, toen 82 verkondigers bericht van velddienst inleverden, een opmerkelijke groei plaatsgevonden. In 1961 hadden wij een hoogtepunt van 25.171 verkondigers. Er was wel verbetering gekomen in het bijbelstudiewerk, maar er waren nog niet veel broeders opgeleid om studies te leiden. Langzaam maar zeker werden de verkondigers onderwezen, en dit leidde ertoe dat zij meer succes hadden met het van-huis-tot-huiswerk, het brengen van nabezoeken en het leiden van bijbelstudies.

In 1971 was er dan ook een nieuw hoogtepunt van meer dan 50.000 verkondigers. Zeven van de acht volgende jaren hadden wij een toename van meer dan tien procent; soms liep het op tot veertien procent. Bovendien werden er gedurende de jaren zeventig bijna elk jaar meer dan 5000 personen gedoopt. Het kostte na 1971 maar tien jaar om bijna 50.000 verkondigers aan de gelederen toe te voegen. In 1981 was er een hoogtepunt van 101.171. Het aantal bijbelstudies had inmiddels het hoogtepunt in aantal verkondigers bijna ingehaald, en van toen af was er gemiddeld meer dan één huisbijbelstudie per verkondiger.

De ijver van de broeders en zusters voor de velddienst is niet geluwd. Het dienstjaar 1994 eindigde met een hoogtepunt van 404.593 verkondigers. Er zijn nu gemiddeld genomen meer dan 535.000 huisbijbelstudies. Het aantal aanwezigen op de Gedachtenisviering van 1994 bedroeg 1.379.160, waaruit blijkt dat 1 op de 63 personen in het land aanwezig was. De tabel op de vorige bladzijde laat zien hoe de activiteit van Jehovah’s dienstknechten in de jaren sinds 1931 in dit land is toegenomen.

Zoals de tabel laat zien, gaf het decennium dat in 1981 begon een scherpe stijging in het aantal huisbijbelstudies te zien, van een gemiddelde van 100.636 in 1981 tot 472.389 in 1991, een toename van 369 procent in tien jaar, en daar is het niet bij gebleven!

Het is in Mexico heel makkelijk bijbelstudies op te richten. Om een voorbeeld te noemen: Een verkondiger in Monterrey in de staat Nuevo León bood een vrouw die hij voor de allereerste keer aan de deur sprak een bijbelstudie aan. Zij ging er dadelijk op in. Later informeerde hij waarom zij er zo grif in had toegestemd thuis een bijbelstudie te krijgen. Zij antwoordde: „U bent de eerste die ooit heeft aangeboden de bijbel met mij te bestuderen.”

De verkondigers lopen over van geestdrift’

Velen hebben gevraagd: „Wat is het geheim van de in het oog springende toename in Mexico in de laatste tien jaar?”

Een van de leden van het bijkantoorcomité antwoordt: „Overal waar je komt in het land lopen de verkondigers gewoon over van geestdrift, en het hele land lijkt in vuur en vlam te staan voor de waarheid. De broeders zijn vol van hun ervaringen in de velddienst en willen ook die van jou graag horen. De waarheid omhult de broeders, en hun leven draait om de waarheid. De verkondigers zijn heel ijverig en prediken het goede nieuws van het Koninkrijk overal waar zij komen, en Jehovah heeft hun inspanningen gezegend. Spreuken 10:22 vat het mooi samen in de volgende woorden: ’De zegen van Jehovah — die maakt rijk.’ Het is ook heel gewoon dat mensen vergaderingen gaan bezoeken zodra zij met een bijbelstudie beginnen. Zij gaan studeren met het idee Jehovah’s Getuigen te worden. Dit helpt hen snelle vorderingen in de waarheid te maken.”

De Bedienarenopleidingsschool

Nu is er een voorziening bijgekomen om broeders in Mexico te helpen beter toegerust te raken om voor het produktieve veld te zorgen — de Bedienarenopleidingsschool. De eerste klas in Mexico begon in november 1991. Sindsdien zijn er twaalf klassen gehouden. Het is een cursus van acht weken, samengesteld door het Onderwijscomité. De stof is er speciaal op gericht ouderlingen en dienaren in de bediening toe te rusten om in dringende behoeften in de theocratische organisatie te voorzien. Onder supervisie van het Dienstcomité van het Besturende Lichaam worden bekwame ongehuwde broeders in Mexico uitgenodigd de opleiding te volgen teneinde extra verantwoordelijkheden op zich te kunnen nemen in gebieden waar de behoefte groter is. In sommige gevallen betekent dit dienst in andere landen.

De broeders hebben enthousiast gereageerd. Toen de eerste aankondiging over deze school werd gedaan, vulden er 600 een voorlopige aanvraag in! Omdat zo veel jonge broeders zich beschikbaar blijven stellen, worden er meer dan eenmaal per jaar twee klassen tegelijk gehouden. Het gevolg is dat er betere zorg wordt gegeven aan de kudde Gods in dit deel van de wereld.

Pioniers blijven geïsoleerde gebieden openen

Met meer dan 9800 gemeenten in het hele land zijn nu alle grote en kleinere steden als gemeentegebied toegewezen. Maar er zijn nog steeds talrijke geïsoleerde gebieden. Veel pioniers stellen zich beschikbaar om die te bereiken. Zij nemen part-timewerk aan of hun familie staat hen op verschillende manieren bij, zodat zij in deze gebieden kunnen dienen.

Behalve zij zijn er 671 speciale pioniers die op het ogenblik voor het merendeel dienen in kleine gemeenten en afgelegen oorden die voordien niet met het goede nieuws waren bereikt. Zij doen een voortreffelijk werk.

Onder de speciale pioniers zijn er sommigen die dienen als wat wij reizende pioniers zouden kunnen noemen. Zij trekken van plaats tot plaats binnen een bepaald gebied om mensen te bereiken die in vrijwel ontoegankelijke gebieden wonen. Deze broeders gebruiken een kleine bestelwagen die een ruime voorraad lectuur bevat en ook slaapgelegenheid biedt. Zo hebben zij een plaats om te slapen wanneer zij door het invallen van de duisternis worden verrast. Maar in de bergen moeten zij de bestelwagen dikwijls aan het eind van de weg laten staan en te voet op pad gaan, met voedsel en andere voorraden in rugzakken. De afgelopen vijf jaar zijn verscheidene groepjes broeders door het Genootschap aan dit werk toegewezen, met uitmuntende resultaten.

Het volgende is één voorbeeld van de vele interessante ervaringen die deze ijverige broeders hebben beleefd: „In de stad Altamirano in de staat Guerrero vonden wij veel mensen die belangstelling hadden voor de waarheid van Gods Woord. In slechts één maand richtten wij veertig huisbijbelstudies bij geïnteresseerden op. Een daarvan was met een katholieke man wiens huis vol beelden stond. Toen hem werd uitgelegd en toen hij in het Eeuwig leven-​boek las hoe verkeerd afgoderij in Jehovah’s ogen is, brak hij al zijn beelden aan stukken. Wij nodigden hem uit voor het districtscongres in 1991 en hij is er samen met zes andere mensen geweest. Hij begon alle vergaderingen te bezoeken, hoewel hij 45 kilometer moest reizen om daar te komen. Hij voldoet nu aan de vereisten om een verkondiger te zijn.”

Als gevolg van het harde werk van deze pioniers is er veel bijbelse lectuur verspreid en zijn er kleine gemeenten opgericht in plaatsen waar voordien geen Getuigen waren. Een van de pioniers schreef om uit te drukken wat hij van dit werk vond: „Wij bezochten beeldschone plaatsen en voortreffelijke mensen, die bereid waren te luisteren. Velen huilden zelfs en vroegen ons langer bij hen te blijven, en echt, het maakte dat je bij hen wilde blijven wegens de behoefte die er is . . . Het deed ons ook beseffen hoe liefdevol Jehovah is dat hij zijn dienstknechten gebruikt om het goede nieuws naar deze arme en nederige mensen te brengen, die in zulke afgelegen gebieden wonen.”

’Meer en betere zalen’

Het lijkt wel of er gewoon niet genoeg tijd is om alles te doen wat in Mexico gedaan moet worden. De bouwprogramma’s zijn uitgebreid met Koninkrijkszalen en congreshallen. Ons motto is geworden: „Meer, betere en grotere Koninkrijkszalen”, en de broeders in het hele land zijn enthousiast betere vergaderplaatsen aan het bouwen. Nu er meer dan 800.000 mensen op de districtscongressen komen, is het moeilijk geworden geschikte faciliteiten te huren. Er wordt aandacht geschonken aan het bouwen van congreshallen die niet alleen kringvergaderingen maar ook kleine districtscongressen kunnen onderbrengen. Onder de huidige wetten en met Jehovah’s zegen zijn er schitterende vooruitzichten in dit opzicht.

Een opvallend project werd in de grensstad Reynosa, in de staat Tamaulipas, voltooid. Daar schonk een edelmoedige man ongeveer vier hectare land voor de bouw van een congreshal. De broeders uit acht omliggende kringen werkten enthousiast aan het project, en brachten grote persoonlijke offers om een congreshal te bouwen met plaats voor 3600 personen. Dit vormt een modelproject dat wij in andere delen van het land hopen na te volgen. In november 1992 werd die congreshal in Reynosa door Albert D. Schroeder van het Besturende Lichaam ingewijd.

Wij hebben al een aantal jaren twee kleine congreshallen in Mexico-Stad. Elk daarvan kan ongeveer 1000 personen bevatten. Maar op 9 mei 1993 werd in de voorstad Tultitlán een prachtige hal met accommodatie voor 3000 personen ingewijd door John E. Barr van het Besturende Lichaam. Enthousiaste broeders uit Mexico-Stad hadden de hal in slechts één jaar gebouwd. Deze voortreffelijke congreshal strekt Jehovah werkelijk tot eer.

Bouwen op grotere schaal dan ooit tevoren

De activiteit van Jehovah’s Getuigen is zich explosief blijven uitbreiden. Alleen al in de afgelopen tien jaar is het aantal Getuigen gestegen van ongeveer 150.000 tot meer dan 400.000. Het aantal afzonderlijke personen en gezinsgroepen met wie huisbijbelstudies worden gehouden, is omhooggevlogen van ongeveer 180.000 tot meer dan 535.000. Er zijn enorme hoeveelheden bijbelstudielectuur nodig. Vorig jaar werden door Jehovah’s Getuigen in Mexico naast miljoenen traktaten meer dan 30.000.000 bijbelverklarende boeken, brochures en tijdschriften verspreid. Er is een bouwproject voor een nieuw bijkantoor gaande — groter dan ooit tevoren. Het zal huisvesting voor nog eens 800 Bethelieten verschaffen. De omvang van de drukkerij zal worden verviervoudigd. Dit is een bouwproject waar zo’n vijf jaar en heel wat internationale samenwerking mee gemoeid zullen zijn.

Wij zien ernaar uit een drukkerijcomplex te hebben dat bijbels, boeken, brochures, tijdschriften en andere lectuur in voldoende hoeveelheden kan vervaardigen om niet alleen in Mexico maar ook in andere Latijnsamerikaanse landen de geestelijke honger van oprechte mensen te stillen.

Geestelijke herders voor de kudde Gods

De broeders die het bijkantoorcomité vormen, voeren het opzicht over verscheidene werkterreinen op het bijkantoor en elders, en zij zijn regelmatig op reis om grote vergaderingen en congressen te bedienen. Dit helpt hen nauw contact te houden met alle aspecten van het werk dat hier in Mexico wordt gedaan. Hun vrouwen ondersteunen hen loyaal in de zware verantwoordelijkheden die zij hebben. Als groep hebben deze broeders sinds hun doop gemiddeld 41 jaar gediend, waarvan 37 jaar in de volle-tijddienst. Allen zijn lid van de Bethelfamilie.

Buiten in het veld werken 34 districtsopzieners en 446 kringopzieners. Er zijn 9810 gemeenten, en elke maand komen er gemiddeld 20 nieuwe gemeenten bij. Dientengevolge blijven deze reizende opzieners, net als de ouderlingen en dienaren in de bediening in de gemeenten, heel druk bezig met de zorg voor de kudde. Wij hebben per gemeente gemiddeld 1,7 ouderlingen en 2,8 dienaren in de bediening. Veel gemeenten hebben dus dringend behoefte aan meer bekwame broeders. Bovendien leidt de voortdurende toename in verkondigers tot de oprichting van meer gemeenten, en die hebben allemaal bekwame ouderlingen en dienaren in de bediening nodig. De weinigen die in elke gemeente al dienen, doen voortreffelijk herderlijk werk voor Jehovah’s schaapjes. — Johannes 21:15-17.

Nieuwe wet op religieuze genootschappen en openbare eredienst

De afgelopen 135 jaar heeft Mexico een beleid van scheiding van Kerk en Staat gevoerd. In 1865 werd de situatie zo gespannen dat de betrekkingen tussen Mexico en het Vaticaan werden verbroken. Gezien haar vroegere ervaringen met religie stelde de regering beperkingen in die voor alle religies gevolgen hadden. Toen niettemin in december 1988 Carlos Salinas de Gortari zijn ambtstermijn als president van de republiek begon, was het te voorzien dat er een beleidsverandering ten aanzien van religie zou komen en dat er toenadering tot het Vaticaan zou worden gezocht. Bij de inaugurele rede van de president waren hooggeplaatste vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerk aanwezig.

Natuurlijk rezen er vragen betreffende de invloed die dit op het werk van Jehovah’s Getuigen zou kunnen hebben. Na deze manifestatie van goede wil ten aanzien van de Katholieke Kerk drongen de katholieke geestelijken aan op grondwetswijzigingen om religieuze organisaties grotere vrijheid te verlenen. Over deze kwestie is in de pers twee jaar lang voortdurend gedebatteerd, waardoor de weg werd gebaand om religieuze organisaties in Mexico een wettelijke status te verlenen. Tot dan toe was religie alleen de facto erkend, maar had ze geen wettelijke status of rechten bezeten. Het was duidelijk dat de geestelijken niet alleen op wettelijke erkenning uit waren maar ook op voorrechten die met politiek en onderwijs van doen hebben. Bovendien insinueerden sommige katholieke priesters in hun openbare uitspraken dat aan Jehovah’s Getuigen beperkingen opgelegd dienden te worden en dat zij geen wettelijke status mochten krijgen. Ten slotte bracht het Congres in januari 1992 enkele wijzigingen aan in de uitspraken van de Grondwet over religie. Later, in de maand juli, werden hulpwetten opgesteld om de veranderingen te kunnen invoeren. Het resultaat was de Wet op religieuze genootschappen en openbare eredienst.

De bedoeling van de wet was religieuze verenigingen meer vrijheid te geven. Deze wet bepaalt dat religieuze organisaties nu onroerend goed in eigendom kunnen hebben. Ze zijn tevens gerechtigd buiten hun godshuizen religieuze bijeenkomsten en manifestaties te houden. Eén artikel vermeldt patriottische symbolen, en het vermoeden zou kunnen rijzen dat dit werd uitgevaardigd met Jehovah’s Getuigen in gedachten. Maar op 7 mei 1993 verleende het Ministerie van Binnenlandse Zaken erkenning aan La Torre del Vigía en aan Los Testigos de Jehová en México. Wij hebben het vertrouwen dat onder de nieuwe wet het werk van Jehovah’s Getuigen in Mexico voorwaarts zal kunnen gaan en dat wij in volle vrijheid zullen mogen blijven werken, gebruik makend van wettelijke rechten en voorrechten die voorheen niet tot onze beschikking stonden. Zonder het te beseffen, bereidden Jehovah’s Getuigen in Mexico zich al voordat de wet werd aangenomen op deze vrijheid voor.

Er valt nog veel meer over Mexico te vertellen

Het zou onmogelijk zijn hier alles op te nemen wat in de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Mexico is gebeurd. Wat wij gezien hebben, is slechts een kort overzicht van ons historische album. Enkele van de vroege taferelen hadden iets weg van verbleekte zwart-witfoto’s. De meer recente gebeurtenissen zijn zo vol beweging en leven dat ze zich beter op een videoband laten vastleggen.

Voor mensen die pas kort met Jehovah’s Getuigen verbonden zijn, komt het relaas van de beproevingen die het deel waren van hen die hun bijdrage leverden aan de beginfase van het werk in Mexico misschien als een verrassing. Zij zijn een geestelijk paradijs gewend, waar geestelijk voedsel in overvloed is, waar honderdduizenden godvrezende medegelovigen zijn en waar de dienst voor God op goed georganiseerde wijze wordt verricht. Desondanks vergt het Jehovah’s Getuigen in veel delen van Mexico nog steeds grote inspanningen om naar hun vergaderingen te komen. Sommigen hebben nog hulp nodig met lezen om voordeel te kunnen trekken van de beschikbare geestelijke voorzieningen. Ook zijn er nog steeds reizende opzieners die rivieren moeten doorwaden en bergen moeten beklimmen om gemeenten die zij bedienen te bereiken. Voor wie in de grote steden wonen, lijkt het leven op materieel gebied misschien meer te bieden, maar er zijn ook meer verleidingen. Ongeacht de druk die Jehovah’s Getuigen in Mexico ondervinden, vinden zij het verrukkelijk met hun christelijke broeders in de hele wereld verenigd te zijn in het dienen van Jehovah — een werk dat hun ware vreugde en voldoening schenkt.

Hoewel u nu heel wat af weet van de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Mexico, hebt u nog in de verste verte geen kennis gemaakt met al uw broeders en zusters hier. Maar zij hebben allemaal interessante ervaringen te vertellen. Bovendien zijn er nog hele menigten wier hart wij met het goede nieuws hopen te bereiken. Het is onze oprechte hoop dat ook zij zullen gaan behoren tot die zich snel uitbreidende familie die opziet naar Jehovah als haar God en Vader. En als wij al onder de indruk zijn van de groei in de afgelopen jaren, wat zullen wij dan wel niet zeggen als Jezus Christus na Armageddon de miljoenen Mexicanen die zich thans in hun graf bevinden uit de dood gaat opwekken en hen in de gelegenheid stelt over Jehovah en Zijn rechtvaardige wegen te leren? Dit verslag bevat dus lang niet al het nieuws uit Mexico. Enkele van de opwindendste gebeurtenissen liggen nog in het verschiet. Met Jehovah’s zegen zal er nog veel meer te vertellen zijn.

[Tabel op blz. 242]

HOOGTEPUNT GEMIDDELDE

VERKONDIGERS VERKONDIGERS BIJBELSTUDIES

1931 82

1941 859

1951 10.335 8.366 5.409

1961 25.171 22.235 18.198

1971 54.384 51.256 50.270

1981 101.171 98.610 100.636

1991 335.965 319.634 472.389

1994 404.593 388.623 535.912

[Kaart op blz. 168]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

MEXICO

Monterrey

Guadalajara

Mexico-Stad

Veracruz

[Illustratie op blz. 170]

Enkele aspecten van de Azteekse religie versmolten met het katholieke geloof

[Illustratie op blz. 175]

Groep Bijbelonderzoekers in Mexico-Stad, rond 1920

[Illustraties op blz. 177]

„Bulletin” waarin de registratie van het Genootschap in Mexico vermeld wordt, met een verkondigersidentificatiekaart

[Illustratie op blz. 178]

José Maldonado, een van de vroege pioniers in Mexico

[Illustraties op blz. 184]

Manuel Amaya en het vervoermiddel dat hij als pionier gebruikte

[Illustratie op blz. 188]

Pedro De Anda predikte door het hele land

[Illustratie op blz. 191]

Na lectuur van het Genootschap gelezen te hebben aanvaardde Mario Mar een predikingstoewijzing voordat hij ooit een Getuige ontmoet had

[Illustratie op blz. 192]

Een congres van Getuigen (Testigos) in Mexico-Stad in 1934

[Illustraties op blz. 198]

Vroege pioniers en hun vervoermiddel in de staat Veracruz

[Illustratie op blz. 200]

Fred en Blanche Anderson, afgestudeerden van Gilead die het grootste deel van hun leven in Mexico hebben gediend

[Illustraties op blz. 202]

Shirley Hendrickson (links) en Rosa May Dreyer — dienstpartners gedurende meer dan 50 jaar

[Illustraties op blz. 207]

Andere Gileadieten die in het Mexicaanse veld dienden: (1) Elizabeth Tracy, (2) Jean Friend, (3) Esther Lopez, (4) Rubén Aguirre, (5) Russell Cornelius, (6) Esther Vartanian (Lozano), (7) Mildred Simpkins, (8) Maxine Miller (García)

[Illustraties op blz. 209]

Enkelen die hebben geholpen met het opzicht op het bijkantoor

(1) Rodolfo Lozano, (2) George Papadem, (3) Samuel Friend, (4) William Simpkins, (5) Robert Tracy

[Illustratie op blz. 210]

Adulfo en Leonor Salinas; zijn toewijzing als districtsopziener betekende vele jaren reizen voor hen

[Illustraties op blz. 223]

De sinds 1985 in Mexico gebruikte bijkantoorfaciliteiten

[Illustraties op blz. 236, 237]

Gelukkige Koninkrijksverkondigers in Mexico

[Illustraties op blz. 244, 245]

(Links) De Mexicaanse Bethelfamilie in 1993 — en ze groeit nog steeds! (Onder) Nieuwe bijkantoorfaciliteiten zijn in aanbouw om zorg te kunnen dragen voor de behoeften van snel groeiende gemeenten in Mexico

[Illustratie op blz. 252]

Het huidige bijkantoorcomité in Mexico (van links naar rechts): Robert Tracy, Roberto Gama, Carlos Cázares, Santos Estrada, Juan Angel Hernandez en Rodolfo Lozano